SAMENVATTING Klacht over optreden tegen pesten, onderwijskundige begeleiding en communicatie rond besluit dat leerling van school moest; VO

Transcriptie

1 SAMENVATTING Klacht over optreden tegen pesten, onderwijskundige begeleiding en communicatie rond besluit dat leerling van school moest; VO Een vader klaagt er onder andere over dat de school niet adequaat is opgetreden tegen het pesten, zijn zoon onvoldoende heeft begeleid en zijn dyslexie niet heeft onderkend, hem ten onrechte als autistisch heeft getypeerd en niet adequaat heeft gecommuniceerd over de beslissing dat zijn zoon van school af moest. De school heeft verschillende maatregelen genomen om een zo veilig mogelijk schoolklimaat te creëren. Nu er verder geen signalen waren dat de zoon werd gepest, heeft de school niet onzorgvuldig gehandeld. De school heeft in samenspraak met de ouders verschillende dyslexietesten afgenomen, ondanks dat hij op basis van de eerste test hier niet voor in aanmerking kwam. Daarnaast heeft de zoon alle aanpassingen gekregen die hij met een officiële dyslexieverklaring ook zou hebben gekregen. De school heeft hierin niet onzorgvuldig gehandeld. Vast is komen te staan dat de mentor in de gedragsvragenlijst heeft opgeschreven dat naast ADHD sprake is van autisme. Dit is onzorgvuldig omdat dergelijke opmerkingen al snel een eigen leven kunnen gaan leiden. De Commissie adviseert om in dergelijke gevallen alleen het gedrag te beschrijven. Gezien de omstandigheden (de schoolresultaten waren slecht, de zoon wilde niet meer naar school komen, de school heeft haar zorgen hierover geuit) is het handelen van de school rondom het besluit dat er voor de zoon een andere school moest worden gezocht, voldoende zorgvuldig. Klacht deels gegrond. inzake de klacht van: ADVIES de heer A te B, vader van C, een voormalige leerling van het D, klager tegen 1. de heer ir. E, rector D F 2. G, bevoegd gezag van het D, gevestigd te H, verweerders 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij klaagschrift met bijlagen van 23 maart 2013, ingekomen op 26 maart 2013 en aangevuld bij brief van 28 maart 2013 (ingekomen op 2 april 2013) heeft klager op grond van de geldende klachtenregeling een klacht tegen verweerders ingediend met de volgende inhoud: Klager klaagt erover dat: 1. de school niet adequaat is opgetreden tegen het pesten en buitensluiten van zijn zoon C door medeleerlingen; 2. de school C onvoldoende heeft begeleid, zijn dyslexie niet (tijdig) heeft onderkend en hem meerdere keren ten onrechte als autistisch heeft getypeerd; 3. de school geen gebruik heeft gemaakt van de hulp en adviezen van experts; Pagina 1 van 5

2 4. de school niet adequaat heeft gecommuniceerd over de beslissing dat C van school af moest; 5. de school C naar een voor hem ongeschikte behandelplek wilde laten gaan en alternatieve oplossingen heeft tegengewerkt; 6. de school onvoldoende heeft meegewerkt bij de overgang van C naar zijn huidige school; 7. het schoolbestuur/bevoegd gezag zijn klachten niet adequaat heeft afgehandeld. Vanuit het secretariaat van de Commissie is telefonisch met partijen overlegd over de gewenste wijze van klachtafhandeling. Naar aanleiding van de uitkomst van deze gesprekken is de klacht ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft verweerders op 8 april 2013 uitgenodigd schriftelijk verweer te voeren. De rector heeft op 7 mei 2013 een verweerschrift met bijlagen ingediend, aangevuld op 15 mei Het bevoegd gezag heeft op 9 mei 2013 een verweerschrift ingediend met bijlagen, waaronder de klachtenregeling. Alle stukken zijn over en weer in afschrift aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 22 mei 2013 te Utrecht. Klager verscheen in persoon. De rector verscheen ter zitting in persoon en werd vergezeld door mevrouw drs. I, remedial teacher (en dyslexie coördinator), en mevrouw J, verwijsconsulent Samenwerkingsverband K. Het bevoegd gezag werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw L, bestuurslid. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven. Hetgeen in de stukken en op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven. 2. DE FEITEN De zoon van klager, C, is in schooljaar begonnen in gymnasium leerjaar 1 van het D. C ontvangt sinds 2006 Leerlinggebonden financiering (LGF) vanwege ADHD gedragsproblematiek. In leerjaar 3 heeft C veel verzuimd; door de behandelend psychiater werd toen de diagnose schoolfobie gesteld. Aan het eind van gymnasium leerjaar 3 waren de resultaten van C onvoldoende om op grond van de vastgestelde bevorderingsnormen te kunnen worden bevorderd naar gymnasium leerjaar 4. Desalniettemin heeft de school besloten hem voorwaardelijk over te laten gaan om C voldoende gemotiveerd te houden om naar school te komen. Op basis van het eerste en tweede rapport in het vierde leerjaar zou worden besloten of de overgang definitief zou worden of dat C moest worden teruggeplaatst. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd. Sinds januari 2012 heeft C wederom veel verzuimd, uiteindelijk kwam hij niet meer naar school. Medio februari 2012 heeft de school in een gesprek aan de ouders te kennen gegeven handelingsverlegen te zijn en dat voor C een andere school moest worden gezocht. Dit is schriftelijk aan de ouders bevestigd. Op initiatief van de ouders heeft C van begin september 2012 tot 8 november 2012 onderwijs gevolgd in een Rebound voorziening. Omdat hij zich niet aan de afspraken hield die waren vastgelegd in een convenant tussen de ouders, C en school, is na overleg met de ouders de Rebound beëindigd. Begin november 2012 hebben de ouders C ingeschreven bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs, vmbo t, waar hij sinds 28 november 2012 onderwijs volgt. Klager heeft op 13 december 2012 een klacht ingediend bij het bevoegd gezag over het handelen van de school. Naar aanleiding van deze klacht heeft op 29 januari 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen de partner van klager (moeder van C) en een lid van het College van Bestuur. Vervolgens heeft het bevoegd gezag nader onderzoek verricht, waaronder een gesprek met de rector van het D. Bij brief van 27 februari 2013 heeft het bevoegd gezag klager op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het onderzoek en aangegeven dat niet is gebleken dat de school zich onvoldoende zou hebben ingespannen. Pagina 2 van 5

3 3. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Klachtonderdeel 1: niet adequaat optreden tegen pesten en buitensluiten van C De Commissie stelt vast dat de school vanwege het pestverleden van C op de basisschool geprobeerd heeft een zo veilig mogelijk schoolklimaat voor hem te creëren. Zo heeft de school na het incident in de brugklas de betreffende leerlingen aangesproken. Daarna is er slechts nog in het derde leerjaar aangegeven dat C werd gepest maar omdat C verder in gesprekken hierover niets aangaf, werd dit weinig concreet. De school heeft buddy s aangewezen, er zijn mentorgesprekken geweest, de remedial teacher heeft regelmatig gesproken met C en er was elke week ambulante begeleiding. Deze maatregelen van de school nemen niet weg dat een leerling zich wel gepest kan voelen door gedrag van andere leerlingen en/of de plaats die hij inneemt in de klas. Er moeten echter wel signalen zijn waarop de school wordt geacht te handelen. Nu er verder geen signalen waren dat C werd gepest en de school door de genomen maatregelen een zo veilig mogelijke onderwijsomgeving heeft proberen te creëren, kan niet worden geoordeeld dat school onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Klachtonderdeel 2: onvoldoende begeleiding en geen erkenning dyslexie en opmerking autisme De school heeft een dyslexiebeleid dat inhoudt dat alle leerlingen in de brugklas worden gescreend op dyslexie, zo ook C. Ondanks dat de uitkomst van deze screening geen aanleiding gaf tot nader onderzoek, is er wel een individuele screening en een vervolgtest afgenomen. De uitslag van dit nadere onderzoek is in overleg met de moeder en (of van) C voorgelegd aan een GZ-psycholoog. Dit leidde niet tot een officiële dyslexieverklaring, maar wel een zogenoemde artikel 55.2 verklaring, op basis waarvan C diverse aanpassingen heeft gekregen. Hierover is contact geweest met de ouders. De school heeft aannemelijk gemaakt dat C met een dyslexieverklaring geen andere aanpassingen had gekregen omdat die, gelet op de beperkingen in zijn lezen en schrijven, niet geïndiceerd waren. Hoewel begrijpelijk is dat de ouders mogelijk meer van de school verwachtten, neemt dit niet weg dat de ouders ook zelf het initiatief tot aanvullend onderzoek hadden kunnen nemen of de school concreet om andere aanpassingen hadden kunnen vragen, temeer nu de ouders betrokken waren bij de handelingsplannen. De Commissie komt dan ook tot het oordeel dat dit klachtonderdeel, voor zover dat ziet op onvoldoende begeleiding en geen erkenning voor dyslexie, ongegrond is. Met betrekking tot de opmerkingen dat C autistisch zou zijn, overweegt de Commissie dat vast is komen te staan dat de mentor in de gedragsvragenlijst heeft opgeschreven dat naast ADHD sprake is van autisme. De Commissie overweegt dat voorzichtigheid moet worden betracht bij het opschrijven van dergelijke opmerkingen omdat hiermee al snel (onbedoeld) een stempel wordt gedrukt dat in handen van anderen een eigen leven kan gaan leiden. De Commissie adviseert om in dergelijke gevallen het gedrag dat wordt waargenomen objectief te beschrijven en de interpretatie daarvan over te laten aan de betreffende (deskundige) instanties. De Commissie zal op dit punt een aanbeveling doen. Dit deel van de klacht is gegrond. Voorts overweegt de Commissie dat onduidelijk is waar overige opmerkingen precies zijn gemaakt, nu klager spreekt over de aanvraag voor de LGF-financiering en de school wijst op het leerlingvolgsysteem. Ook staat niet vast welke terminologie precies is gehanteerd en andere stukken daarover zijn niet aan de Commissie overgelegd. Nu echter uit de verklaringen van partijen niet kan worden afgeleid welke typering door de school is gebezigd en de Commissie uit het overige niet is gebleken dat de school C als autistisch heeft gekenmerkt acht de Commissie de klacht op dit onderdeel ongegrond. Klachtonderdeel 3: geen gebruik van hulp en adviezen van experts Wat betreft het raadplegen van experts overweegt de Commissie dat de school in het derde en vierde leerjaar wel met enkele nauw bij C betrokken deskundigen heeft gesproken. Dat dit wellicht niet in de mate is geweest die klager wenste, doet hier niet af aan. Op grond van de stukken en het verhandelde Pagina 3 van 5

4 ter zitting is het de Commissie niet gebleken dat de school niet open stond voor de adviezen en/of expertise van de reeds bij C betrokken experts. Aldus is dit klachtonderdeel ongegrond. Klachtonderdeel 4: niet adequaat gecommuniceerd over beslissing dat C van school af moet De Commissie stelt vast dat zowel klager als verweerder ter zitting hebben verklaard dat de afspraken waaronder C voorwaardelijk over mocht naar het vierde leerjaar schriftelijk zijn vastgelegd. Hierin is opgenomen dat op basis van het eerste en tweede rapport zou worden besloten of C definitief over ging naar het vierde leerjaar. Nu echter de resultaten van C in het eerste rapport onvoldoende waren en hij niet meer naar school kwam, heeft de school voor het tweede rapport besloten dat voor C een andere school moest worden gezocht. Hoewel de ouders al wel op de hoogte waren van de (onvoldoende) schoolresultaten van C en de gevolgen hiervan voor het besluit om hem wel of niet in het vierde leerjaar te laten blijven, begrijpt de Commissie dat de ouders onaangenaam werden verrast met het besluit dat er voor C een andere school moest worden gezocht terwijl zij nog in de veronderstelling verkeerden dat er zou worden gesproken over zijn (tegenvallende) resultaten. Dit neemt niet weg dat de school haar zorgen over het niet naar school komen van C aan de ouders en de handhaving van C op die school kenbaar heeft gemaakt. Gezien de omstandigheden acht de Commissie het handelen van de school voldoende zorgvuldig en adequaat. De klacht is daarom op dit onderdeel ongegrond. Klachtonderdeel 5: C naar een ongeschikte behandelplek willen laten gaan en alternatieve oplossingen tegenwerken Klager heeft aangevoerd dat de psychiater en de psycholoog hebben gesteld dat de behandelplek waarop de school heeft gewezen, ongeschikt was voor C. Daar tegenover heeft de school gesteld dat zij hebben gewezen op de betreffende behandelplek in M omdat daar een vso-school was waar vwo kon worden gevolgd en C behandeld kon worden voor zijn schoolfobie. Het is de Commissie niet gebleken dat de school dwingend is geweest in dit advies en dat de school andere mogelijkheden niet heeft willen bespreken. De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen dan ook tot het oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Klachtonderdeel 6: onvoldoende meewerken aan overgang C naar huidige school De Commissie overweegt dat, ondanks dat een plaats in de Rebound is gericht op terugkeer naar dezelfde school en hiervan bij C geen sprake was, de school toch op verzoek van de ouders heeft meegewerkt aan een plek voor C op de Rebound. Nadat bleek dat C zich niet hield aan afspraken uit het convenant is de Rebound voorziening beëindigd. Vervolgens is, nadat bekend werd dat de ouders C bij zijn huidige school hadden ingeschreven, de uitschrijving bij het D en overdracht aan de nieuwe school binnen één maand geregeld, hetgeen voortvarend is geweest. Het is de Commissie niet gebleken dat de school onvoldoende heeft meegewerkt aan een overgang van C naar de andere school. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel 7: klachten zijn niet adequaat behandeld De Commissie stelt vast dat de klacht van de ouders is behandeld conform de in de klachtenregeling beschreven procedure. Het bevoegd gezag heeft een onderzoek ingesteld en een gesprek gehad met de moeder van C. Naar aanleiding van dit gesprek heeft er een onderzoek binnen de school plaatsgevonden bestaande uit met name een gesprek met de rector van de school. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het bevoegd gezag de bevindingen van het onderzoek aan de ouders teruggekoppeld. Ook is de klacht binnen een redelijke termijn behandeld. De Commissie heeft wel geconstateerd dat in de klachtenregeling niet is aangegeven volgens welke stappen een klacht wordt behandeld. De Commissie zal hiertoe een aanbeveling doen. Het is de Commissie echter niet gebleken dat de klacht niet adequaat is behandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Pagina 4 van 5

5 4. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat klachtonderdeel 2 betreffende het typeren van C als autistisch (deels) gegrond is en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn. 5. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE De Commissie beveelt het bevoegd gezag van het D te F aan: 1. om in voorkomende gevallen slechts het waargenomen gedrag objectief te beschrijven zonder hier een (mogelijke) interpretatie aan te koppelen. 2. om in de klachtenregeling op te nemen waaruit de klachtbehandeling door het College van Bestuur bestaat. Aldus gedaan te Utrecht op 20 juni 2013 door mr. J.S. Duttenhofer, voorzitter, W. Happee en drs. C.T.M. Jaartsveld, leden, in aanwezigheid van mr. O.A.B. Luiken, secretaris. mr. J.S. Duttenhofer voorzitter mr. O.A.B. Luiken secretaris Pagina 5 van 5