Door werknemer niet te belasten met lesuren in de bovenbouw is hem ten onrechte promotie in het kader van het entreerecht onthouden.

Transcriptie

1 Door werknemer niet te belasten met lesuren in de bovenbouw is hem ten onrechte promotie in het kader van het entreerecht onthouden. in het geding tussen: UITSPRAAK de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mr. drs. G.A.M.C. Verschuren en het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. W. Lindeboom 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlagen van 26 september 2014, ingekomen op 29 september 2014 en aangevuld d.d. 17 oktober 2014 en 4 december 2014, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 18 augustus 2014 om hem geen LD-functie toe te kennen op basis van het entreerecht. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 20 november De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 17 maart 2015 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer E, P&O adviseur, en mevrouw F, P&O adviseur, bijgestaan door de gemachtigde. 2. DE FEITEN A, is werkzaam bij de werkgever in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0.8 fte. A is eerstegraadsbevoegd voor het vak Geschiedenis en is benoemd als docent LC. A is ook voorzitter van de sectie Geschiedenis. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. A geeft al een aanzienlijk aantal jaren overwegend les aan bovenbouwklassen. In juni 2014 heeft de werkgever een door de sectie Geschiedenis opgestelde verdeling van de lessen Geschiedenis voor het schooljaar vastgesteld. Nadat er een vacature was ontstaan en een nieuwe docent was benoemd, heeft de werkgever in augustus 2014 een nieuw rooster vastgesteld. In dit laatste rooster waren aan A in het schooljaar per week 14 lessen in de onderbouw en 9 lessen in de bovenbouw havo/vwo toebedeeld. Tegen dit laatste rooster is het beroep van A gericht. Pagina 1 van 5

2 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A stelt dat hij op 18 augustus 2014 kennis heeft gekregen van het definitieve lesrooster voor het schooljaar Tegen dit rooster heeft hij beroep ingesteld. Dit beroep is tijdig, want binnen zes weken na de beslissing ingesteld. Het besluit over de toedeling van lessen is een voor beroep vatbaar besluit, omdat het betekent dat A geen aanspraak heeft op een LDfunctie, zodat de werkgever hem promotie onthoudt. A geeft al sinds het schooljaar onafgebroken overwegend les in de bovenbouw havo/vwo, hetgeen op zich al voldoende grond is voor toekenning van het entreerecht. Maar ook als dat niet het geval is, mocht A aan zijn inroostering in de aan 1 augustus 2014 voorafgaande jaren de verwachting ontlenen dat hij in ook overwegend in de bovenbouw zou worden ingedeeld. Dat hij als sectievoorzitter zelf betrokken is geweest bij het opstellen van de roosters, doet niet ter zake omdat dit volgens instructie van de werkgever is gegaan. Ook het feit dat A eerder in 2014 tevergeefs naar een LD-functie heeft gesolliciteerd, is niet van belang. Die sollicitatie stond in het kader van de functiemix, het entreerecht staat daar los van. De werkgever stelt dat de Commissie niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep omdat dit niet is gericht tegen een van de in de wet en de cao genoemde voor beroep vatbare beslissingen. Als er al sprake is van een voor beroep vatbare beslissing, dan was dat de beslissing van juni Het toen gepresenteerde lesrooster week niet wezenlijk af van het rooster van augustus 2014, en al helemaal niet wat betreft de verdeling onderbouwbovenbouwuren voor A. Het beroep dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard omdat het ruimschoots te laat is ingesteld. Ook al bevatte de beslissing van juni 2014 geen rechtsmiddelenclausule, niet kan worden gezegd dat A zo spoedig mogelijk als van hem kon worden verwacht beroep heeft ingesteld. Inhoudelijk merkt de werkgever op dat het sollicitatiebeleid voor de LD-functies zorgvuldig is opgesteld, met alle docenten besproken en door de MR geaccordeerd. Onverkorte uitvoering van de functiemix leidt tot een fors financieel tekort. Bovendien zijn er te weinig lessen Geschiedenis in de bovenbouw om daarvan ook uren aan A toe te delen. Nu A minder dan 50% van zijn uren les in de bovenbouw geeft, voldoet hij niet aan de voorwaarden voor het entreerecht. De situatie van voor 1 augustus 2014 speelt geen rol bij de beoordeling omdat de cao-partijen de cao vo per die datum hebben veranderd. De huidige tekst van artikel 5.2 cao vo is volstrekt duidelijk, A voldoet niet aan de daar genoemde voorwaarden en heeft dus geen entreerecht, aldus de werkgever. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Aangaande de stelling van de werkgever dat de Commissie niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep bij gebreke aan een voor beroep vatbare beslissing overweegt de Commissie als volgt. A heeft gemotiveerd aangegeven dat de beslissing om hem niet in aanmerking te laten komen voor een LD-functie moet worden aangemerkt als een beslissing tot het direct of indirect onthouden van promotie. Pagina 2 van 5

3 Derhalve is het beroep gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 61 W en artikel 19 lid 1 cao vo en is de Commissie bevoegd kennis te nemen van het beroep. Wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de Commissie dat de beleidsafspraken uit het Convenant Leerkracht gericht zijn op het stimuleren van loopbaanbeleid, het stimuleren van werken in het eerstegraadsgebied en het creëren van promotiemogelijkheden voor docenten. Omdat er in het Convenant promotiecriteria zijn gesteld op grond waarvan een werknemer in aanmerking kan komen voor benoeming in een hogere docentenfunctie en de beroepsgrond van het direct dan wel indirect onthouden van promotie in de wet en cao is blijven staan, is de Commissie van oordeel dat onder promotie dient te worden verstaan de overgang naar een (docenten)functie met een hogere salarisschaal. Het vaststellen van een lesrooster als gevolg waarvan een werknemer niet (meer) voldoet aan de voorwaarden om voor een hogere docentenfunctie in aanmerking te komen, dient naar het oordeel van de Commissie, in dit licht bezien, te worden aangemerkt als het onthouden van promotie. Het beroep is daarom in zoverre ontvankelijk. Voorts heeft A tijdig beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever. Het rooster waarvan hij op 18 augustus 2015 kennis kon nemen, betrof het definitieve lesrooster voor het schooljaar en heeft daarmee te gelden als de appellabele beslissing. Het onthouden van promotie De Commissie zal beoordelen of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen besluiten om A per 1 augustus 2014 minder dan 50% van zijn lessen in de bovenbouw toe te delen waardoor hem promotie is onthouden. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. In het Convenant Leerkracht van Nederland, dat per 1 juli 2008 van kracht is geworden, hebben de sociale partners en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) onder meer afgesproken dat het voor de versterking van het beroep van leraar nodig is om de beloning van de leraar te verbeteren. Daartoe is toen de mogelijkheid geopend om via een zogenaamde functiemix het aantal LC- en LD-functies te verhogen. Een andere afspraak in het convenant betrof het entreerecht dat in het convenant en in artikel 5.2 van de opeenvolgende cao s vo als volgt is verwoord: - cao vo : Vanaf 1 augustus 2014 heeft elke docent met een eerstegraads bevoegdheid, die structureel ongeacht de omvang lesgeeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo recht op een LD-functie; - cao vo : Vanaf 1 augustus 2014 heeft elke docent met een eerstegraads bevoegdheid, die structureel 50% of meer van zijn lessen geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4,5 en 6 vwo recht op een LD-functie; - cao vo : Vanaf 1 augustus 2014 heeft elke leraar met een eerstegraads bevoegdheid die 50% of meer van zijn lessen binnen de structurele formatie geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo recht op een LD-functie. De cao vo bevat de volgende toelichting op artikel 5.2: Indien een leraar die benoemd is op basis van het entreerecht uiterlijk op 1 augustus 2016 niet voldoet aan de functievereisten van de functiebeschrijving die de werkgever op grond van artikel 12.4 CAO- heeft vastgesteld, kan hij teruggeplaatst Pagina 3 van 5

4 worden in zijn oude functie. De inschaling geschiedt op het laatstelijk genoten salaris of het naast hogere bedrag, niet hoger dan het maximum behorende bij het carrièrepatroon van de oude functie. De voetnoot bij artikel 5.2 lid 1 cao vo luidt : Onder structurele formatie wordt verstaan formatie niet zijnde projectformatie en kortdurende vervanging minder dan een jaar. In het Onderhandelaarsakkoord cao vo d.d. 15 april 2014 is te lezen dat partijen erkennen dat het entreerecht onevenwichtige en ongewenste effecten heeft: Er zijn echter verwachtingen gewekt, en partijen vinden het niet acceptabel zo vlak voor de inwerkingtreding van het recht die verwachtingen ongedaan te maken. Daarom is het artikel aangepast en daarnaast wordt een commissie ingesteld die gaat onderzoeken hoe de doelstellingen uit het Convenant Leerkracht kunnen worden behaald, anders dan door het entreerecht. Vast staat dat de functie van A deel uitmaakt van de structurele formatie van de school en dat hij reeds gedurende vele jaren overwegend lessen geeft aan de bovenbouw havo en vwo. Bij een ongewijzigde lessentoedeling zou A per 1 augustus 2014 aanspraak hebben op het entreerecht, zoals dat al sinds 2008 in de cao vo is opgenomen. Het effectueren van deze aanspraak is uitsluitend verhinderd door de beslissing van de werkgever over de lessentoedeling voor het schooljaar Hoewel aan de werkgever een zekere mate van vrijheid toekomt bij het verdelen van de lessen over de docenten, is deze bevoegdheid niet onbeperkt. Op grond van artikel 7:611 BW dient de werkgever zich ten opzichte van A als een goed werkgever te gedragen. Daarbij komt dat de tekst van artikel 5.2 cao vo duidelijk is: heeft recht op ; er is geen sprake van een zogenaamde kan-bepaling. Naar het oordeel van de Commissie heeft A aan de bepalingen in de cao vo over het entreerecht, aan het onderhandelaarsakkoord en aan de feitelijke urentoedeling in de aan 1 augustus 2014 voorafgaande jaren gerechtvaardigd de verwachting kunnen ontlenen dat hij ook na 1 augustus 2014 overwegend in de bovenbouw havo en vwo zou worden ingezet en zodoende ook zijn entreerecht geldend zou kunnen maken. Als de werkgever A op daartoe dragende gronden (bijvoorbeeld onvoldoende functioneren in de bovenbouw) niet in aanmerking had willen laten komen voor een LD-functie, dan waren de lessen tussen 2008 en 2014 wel anders toebedeeld. Dat de werkgever beleid heeft gevoerd ten aanzien van promotie in het kader van de functiemix, staat naar het oordeel van de Commissie los van het entreerecht. De cao-artikelen over de functiemix in het bijzonder artikel 12.5 lid 2 cao vo bevatten immers wel de mogelijkheid om in het kader van de functiemix afspraken te maken die afwijken van de cao, maar sluiten de mogelijkheid uit om af te wijken van artikel 5.2 cao vo, het artikel over het entreerecht. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat de werkgever niet in redelijkheid A het entreerecht heeft kunnen onthouden door hem niet per 1 augustus 2014 in te delen in een LD-functie. De Commissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. Pagina 4 van 5

5 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 29 april 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. M. Smulders, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter mr. M. Smulders secretaris Pagina 5 van 5