drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
|
|
- Tania Baert
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Stadsdeel zuidoost Hoofdstuk 1 Spelling Luister-woorden Weet-woorden Leen-woorden Regel-woorden Afkortingen Meervoudsvormen Verkleinwoorden Samenstellingen Trappen van vergelijking Werkwoordspelling Vergelijk-woorden 1
2 Luisterwoorden Spellen door goed te luisteren. Voorbeeld: b-a-l-k-o-n balkon Er zijn lettercombinaties die anders worden geschreven dan dat je ze hoort. Deze moet je kennen. Weetwoorden In het Nederlands kun je sommige klanken op twee manieren schrijven: ei - ij Leiden lijden ou - au rouw rauw g - ch lag lach f - v Fin vin s - z kaarsen laarzen Wat betekenen de voorbeeldwoorden? Tip: Aan het eind van een woord, schrijf je bijna nooit een v of z. 2
3 Leenwoorden Woorden die geleend zijn uit een andere taal. Uitspraak klanken afwijkend van Nederlands Meestal spreek je ze al goed uit, spelling is lastiger. Engels: game T-shirt buggy hockeystick computer Frans: mayonaise aquarium privé frêle scène Tip uitspraak: eau spreek je uit als oo cadeau kadoo é spreek je uit als ee privé prievee è spreek je uit als een korte e Helène Helène th spreek je uit als t thee tee qua spreek je uit als kwa aquarium aakwaarium que spreek je uit als k cheque sjek 3
4 Regel-woorden Regelwoorden kun je foutloos spellen als je de regels toepast. - Eind d als t: Als je aan het eind van een zelfstandig naamwoord een t hoort. (Bedenk dan hoe het woord in het meervoud klinkt: honden. Hoor je een d, dan schrijf je hond ook met een d.) - Eind b als p: Als je aan het eind van een zelfstandig naamwoord een p hoort. (Bedenk dan hoe het woord in het meervoud klinkt: webben. Hoor je een b, dan schrijf je web ook met een b.) - Woorden met een s aan het begin: De combinatie s komt uit het Oudnederlands en betekent: des. Dat betekent: van de of in de. ( s morgens: in de morgen) De combinatie s wordt nooit in hoofdletters geschreven. Het woord erna krijgt pas de hoofdletter. ( s Avonds wordt het vroeg donker.) Afkortingen Eén punt per afgekort woord: n.a.v. naar aanleiding van nl. namelijk d.m.v. door middel van Twee uitzonderingen: z.o.z. zie ommezijde (kijk aan de andere kant) Dhr. de heer Gebruik geen punten in afkortingen: - voor apparaten (tv of pc of cd-speler) en dingen die we heel vaak zeggen (wc). - voor maten en gewichten (cm, kg). - waarin hoofdletters voorkomen (BTW). - van een ding of bedrijf/instelling (NS, gsm, bh, havo). 4
5 Meervoudsvormen Meervoud op en de meeste woorden schrijf je in het meervoud met en (mieren, banken, paarden). Meervoud met korte klank Enkelvoud eindigt op korte klank en medeklinker (bal, put, web, zit, top), meervoud dubbele medeklinker (ballen, putten, webben, zitten, toppen). Meervoud met lange klank Enkelvoud eindigt op dubbelklank en medeklinker (paal, been, pook, muur), meervoud met enkele klinker (palen, benen, poken, muren). Let op: Een woord dat in enkelvoud eindigt op een s of f, meervoud: -z of v. roos rozen, huis huizen, neef neven, staaf - staven Meervoud bij -a, -i, -o, -u Een woord dat in enkelvoud eindigt op -a, -i, -o, -u, schrijf je in meervoud met s (drama drama s, taxi taxi s, foto foto s, accu accu s) Meervoud bij ee, -é, -e Een woord dat in enkelvoud eindigt op ee, -é, -e, schrijf je in meervoud vaak met vaste s (dominee dominees, coupé coupés, horloge horloges). Meervoud bij y Bij een woord dat in enkelvoud eindigt op een y, kijk je eerst welke letter voor de y staat. Is dat een klinker (a, e, i, o, u) dan schrijf je in het meervoud een vaste s, anders schrijf je s (jockey jockeys, baby baby s) Meervoud bij Franse uitgang Woorden uit het Frans die eindigen op een eau, en ui, schrijf je in het meervoud met een vaste s (bureau bureaus, etui etuis). 5
6 Verkleinwoorden Vaak: -je (huisje) -pje (achter-m: boompje) -tje (teentje) Soms verandert de spelling als je er een verkleinwoord van maakt: (koning - koninkje, souvenir - souveniertje, diner - dineetje) Let op: bij woorden die eindigen op een medeklinker plus a, -é, -o, -u, moet je de klinker verdubbelen: opa - opaatje, café- cafeetje, auto - autootje, paraplu - parapluutje Bij verkleinwoorden die eindigen op een stomme e, vervalt de e in het verkleinwoord. parachute - parachuutje, machine - machientje. Let op: bij woorden die eindigen op een ing (zonder klemtoon) valt de g weg: woning - woninkje, ketting - kettinkje Bij de meeste woorden die eindigen op een korte klinker met g, -r, -n, -l verdubbelt de eindletter, direct gevolgd door etje: big - biggetje, kar - karretje, pen - pennetje Samenstellingen Samenstelling: een woord dat bestaat uit meerdere zelfstandige naamwoorden die je ook los van elkaar kunt lezen. Aan elkaar: - zelfstandige naamwoorden: fietspomp - als ze uit een vreemde taal komen: parttime - als het eerste woord een naam is: Sinterklaasfeest - als het eerste en tweede woord bij elkaar horen: huisdeursleutel, fietspompslang 6
7 Samenstellingen Streepje: - heel lastig te lezen: jazz-zanger, auto-onderdeel - begint met een merk: Fanta-blikje - bevat een afkorting: tv-kijker, wc-bril - eindigt op een naam: kabinet-balkenende - bevat gelijkwaardige delen: hink-stapsprong - bevat een vaste woordgroep: glas-in-loodraam - een niveau wordt aangegeven: assistent-arts - begint met: ex- (ex-roker), niet- (niet-roker), oud- (oud-voetballer), Sint- (Sint-Nicolaas) Trappen van vergelijking Stellende trap Vergrotende trap Overtreffende trap leuk leuker leukst mooi mooier mooist Maar: goed beter best weinig minder minst veel meer meest graag liever liefst Tip: verbaasd meer verbaasd meest verbaasd 7
8 Werkwoordspelling Bij een werkwoord hoort altijd een onderwerp: - een persoon (enkelvoud): jij, de koning, u - meer personen (meervoud): de dames, wij - dingen, dieren, enz.: de koe, de meeste boeken De stam: Hele werkwoord min en Voorbeeld: krijgen min en: krijg is de stam. Let op: dwalen min en: dwal dwaal De stam eindigt nooit op een v of een z leven leev - leef Schema werkwoordspelling Onderwerp Tegenwoordige tijd Verleden tijd enkelvoud Ik.... ik? Stam Stam + te / de of.. je/jij? klinkerwisseling Je/jij/u.. Hij/zij.. Stam + t Stam + te / de of Het.. klinkerwisseling Onderwerp meervoud Wij/we.. Jullie.. Hele werkwoord Stam + ten / den of Ze/zij.. klinkerwisseling drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs 8
9 Schema werkwoordspelling Hele werkwoord: eindigt altijd op n en meestal op en Tegenwoordige tijd, enkelvoud: Bij ik en als je / jij achter het werkwoord staat: de stam Ik loop, loop je Tegenwoordige tijd, enkelvoud: Bij elk ander onderwerp in het enkelvoud: stam + t Hij loopt, de wind waait drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs Schema werkwoordspelling Tegenwoordige tijd, meervoud: Bij elk onderwerp in het meervoud: hele werkwoord Wij lopen, de kinderen lachen Verleden tijd, enkelvoud 1. Stam + te 2. Stam + de 3. Het woord verandert (klinkerwisseling) 9
10 Schema werkwoordspelling Stam + te of stam + de? Om te weten of er te of de achter de stam komt, gebruik je het woord k o f s ch i p t a x ie tj e. Haal van het hele werkwoord en af. Kijk naar de laatste letter. Staat die letter in kofschiptaxietje schrijf je: stam + te. Het woord verandert / klinkerwisseling Voor woorden met klinkerwisseling zoals lezen las lazen kun je kofschiptaxietje niet gebruiken. Deze werkwoorden moet je proberen te onthouden. Schema werkwoordspelling Verleden tijd, meervoud: 1. Stam + ten 2. Stam + den 3. Klinkerwisseling meervoudsvorm: liepen, vonden Voltooid deelwoord: In de voltooide tijd staat er altijd een hulpwerkwoord in de zin (hebben, zijn, worden). Om te weten of een werkwoord zonder klinkerwisseling een t of een d op het eind krijgt, gebruik je opnieuw het woord kofschiptaxietje. 10
11 Schema werkwoordspelling Let op: - Je achter het werkwoord: stam loop je Maar: Loopt je vader. - Soms moet je in de stam van een werkwoord de e laten staan: racen de stam wordt race - Eindigt de stam op een klinker, schrijf je altijd: stam + de(n) en het voltooid deelwoord schrijf je met een d: hockey - gehockeyd Vergelijkwoorden Van veel Nederlandse woorden weet je hoe je ze schrijft, door ze te vergelijken met soortgelijke woorden. Woorden eindigend op lijk, -ig Spreek uit als: uh Schrijf: ij en i: wonderlijk, grappig Woorden eindigend op isch(e) Woorden die op isch(e) eindigen geven vaak aan hoe iets of iemand is. Het woord is meestal afgeleid van een zelfstandig naamwoord: komisch (komiek), tactisch (tactiek), Aziatisch (Azië) 11
12 Vergelijkwoorden - Woorden eindigend op heid Geven een toestand aan; het voorafgaande deel is vaak een los te lezen bijwoord: openheid, aardigheid - Woorden eindigend op iaal, -ieel, -ueel Liniaal prieel actueel Let op: als bijvoeglijk naamwoord schrijf je een e minder: actuele en de ie krijgt een trema: officiële - Woorden eindigend op -air Woorden komen uit het Frans. Spreek uit als: èr Schrijf: -air: populair Vergelijkwoorden Woorden eindigend op tie Spreek uit als sie : vakantie Woorden eindigend op age, -oge Spreek uit als aazje en oozje : garage horloge Let op: alleen deze uitspraak bij Franse woorden Woorden beginnend met be-, ge-, ver- Spreek uit als : uh Schrijf: e behangen, gelukt, verhuizen Woorden beginnend met ont- De letters ont- staan meestal voor een werkwoord: onthouden 12
13 Hoofdstuk 2 Leestekens en hoofdletters Leestekens Hoofdletters Leestekens Leestekens zijn tekens die je in een zin zet om het lezen makkelijker te maken. Punt (.) Je gebruikt een punt: - Aan het eind van een zin. Ik wil er in dit geval geen punt van maken. Je gebruikt geen punt bij een vraag of uitroep. - Na afkortingen (z.o.z., a.u.b., V.V.V.) Kijk s.v.p. ook eens bij het hoofdstukje afkortingen. 13
14 Dubbele punt (:) Je gebruikt een dubbele punt: - Vóór een opsomming. Men neme: een ei, 100 g suiker en 1 dl melk. - Vóór een verklaring (uitleg) De brommer start niet: de benzine is op. - Vóór een citaat (iemand zegt iets). Kas zei: Ik wil geen beetje, ik wil het meest. Vraagteken (?) Je gebruikt een vraagteken: - Aan het eind van een vraagzin: Denk jij dat je er iets van snapt? Uitroepteken (!) Je gebruikt een uitroepteken: - Aan het eind van een uitroep. Je roept dan iets met harde stem of zet iets met veel nadruk. Stop daar toch eens mee! Jakkes! 14
15 Komma (,) Je gebruikt een komma: - Op die plek in de zin, waar je bij het lezen een rust hoort. Het is duidelijk, dat er door jullie te weinig wordt gelezen. - Tussen twee werkwoorden van verschillende deelzinnen. Als hij mij niet vraagt, bekijkt hij het maar. - Tussen de delen van een opsomming. Ik spreek Duits, Engels, Frans en een beetje Nederlands. - Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die iets zeggen van hetzelfde zelfstandige naamwoord. Het is een vieze, vette verweerde vaatdoek. - Voor of achter de naam van mensen die je aanspreekt. Lief bruidpaar, je mag nu zoenen. - Voor en achter een tussenzin. Feijenoord, dat weet iedereen, heeft de trouwste aanhang van alle voetbalclubs. Hoofdletters Je schrijft een hoofdletter: - aan het begin van een zin (1); - in namen (2); - bij het eerste woord van een directe rede (3). 1. Ik ga niet naar de brugklas zonder rugtas. 2. Mijn wiskundeleraar lijkt op George Bush. 3. Ali zei: Vergeet het man! 15
16 Je gebruikt een hoofdletter ook: - in aardijkskundige namen en hun afleidingen. Spanje, Spaans, Rijn, Utrechtse, Nederlander - in titels van boeken, films, toneelstukken. De Griezels, Kruimeltje, Harry Potter en de vuurbreker. - in woorden die als heilig gelden. God, Allah, het is Zijn (Gods) wil. - in feestdagen. Koninginnedag, Pasen, Pinksteren Je gebruikt een hoofdletter ook: - in aardijkskundige namen en hun afleidingen. Spanje, Spaans, Rijn, Utrechtse, Nederlander - in titels van boeken, films, toneelstukken. De Griezels, Kruimeltje, Harry Potter en de vuurbreker. - in woorden die als heilig gelden. God, Allah, het is Zijn (Gods) wil. - in feestdagen. Koninginnedag, Pasen, Pinksteren 16
17 Hoofdstuk 3 Taalkundig ontleden Het verdelen (ontleden) van zinnen in afzonderlijke woorden heet taalkundig ontleden of woordbenoemen. - Lidwoord: de, het, een Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. - Zelfstandig naamwoord Een zelfstandig naamwoord is een naam voor een mens, dier, plant of ding. Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Voorbeeld: ruitenwissers, Bambi, koortsuitslag, liefde, Zaandam Werkwoord Een werkwoord geeft aan wat iemand of iets doet (huilen) of wat er gebeurt (sneeuwen). Werkwoorden die je minder snel herkent: zijn, hebben, worden, blijken, zullen, kunnen. - De vorm van een werkwoord verandert door: 1. de tijd (nu: ik werk toen: ik werkte) 2. het aantal (één: ik zie meer: wij zien) 3. de persoon (ik: ik word hij: hij wordt) - Twee soorten werkwoorden: 1. Zelfstandige werkwoorden 2. Hulpwerkwoorden: kunnen niet alleen zin in een zin, met een ander (werk)woord wordt het pas een goede zin. 17
18 Bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord noemt een eigenschap van een zelfstandig naamwoord. Vaak staat het bijv. nw. voor het zelfstandig naamwoord: Voorbeeld: een griezelig verhaal, een rubberen handschoen Soms staat het bijv. nw. achter het zelfstandig naamwoord: Voorbeeld: de appel is rot, de meloen smaakte zoet - Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord Laat zien waar het zelfstandig naamwoord van gemaakt is. Zij komen nooit achter het zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: de koperen ketel, de gouden ring - Een voltooid deelwoord kan ook een bijvoeglijk naamwoord worden: Schrijf het bijvoeglijk naamwoord dan zo zuinig mogelijk op! Voorbeeld: de vergrote kamer Voornaamwoord Een voornaamwoord is (heel vaak) een klein woord - dat de plaats kan innemen van een zelfstandig naamwoord - dat vòòr een zelfstandig naamwoord kan staan 1. Persoonlijk voornaamwoord: ik, jij, je, u, hij, zij, het, wij, we, jullie, mij, me, jou, hem, haar, ons, hun, hen. Met deze woorden worden mensen bedoeld. 2. Bezittelijk voornaamwoord: mijn, m n, jouw, uw, zijn, z n, haar, d r, ons, onze, jullie, hun. Deze woorden laten zien dat iets van iemand is. 3. Aanwijzend voornaamwoord: dit, dat, deze, die, zulke, zo n. Deze woorden wijzen iets aan. De-woorden (de hond): die en deze. Het-woorden (het geld): dit en dat 4. Vragend voornaamwoord: wie, wat, welke. Deze woorden vragen naar dingen. Woorden zoals: hoe, wanneer, waarom enz. zijn vragende bijwoorden. 18
19 5. Onbepaald voornaamwoord: men, iemand, niemand, iets, niets, alles, wat (als je iets bedoelt), het (bij het regent enz.) Deze woorden wijzen naar mensen of dingen, maar ze vertellen weinig extra s. Voorbeeld: iets klopt niet (je weet niet wat), men zegt dat het zo is (je weet niet wie het zegt) 6. Betrekkelijk voornaamwoord: die, dat, wat, wie, hetgeen Deze woorden slaan terug op woorden die eerder in de zin gebruikt zijn. Voorbeeld: De jongen die Het kind dat... Dat is iets wat Voegwoord Een voegwoord verbindt twee zinnen. Ik haast me nooit, zodat ik wel eens te laat kom. Een voegwoord kan ook tussen twee woorden staan. De mooiste sporten vind ik wielrennen en waterpolo. Sommige voegwoorden verbinden zinnen met dezelfde woordvolgorde. Als je het voegwoord weg haalt, hou je twee goede zinnen over. want, en, noch, maar, doch, of Voorbeeld: Ik kan nu niet rekenen, want mijn rekenmachine is kapot. Er zijn ook voegwoorden die zinnen verbinden met een verschillende woordvolgorde. Als je het voegwoord weghaalt, zie je dat de zinnen die overblijven verschillen. omdat, zodat, als, terwijl, zoals, toen, nadat, voordat, hoewel, ofschoon, mits, zoals Voorbeeld: Ik wil waterskiën, omdat ik van actie houd. Voorzetsel Een voorzetsel is meestal een kort woord. Voorzetsels helpen bij het aangeven van: 1. tijd: tijdens, gedurende, omstreeks, onder, in, sinds Voorbeeld: Wij mochten omstreeks drie uur pas vertrekken. 2. plaats: op, bij, in, uit, voor, achter, naast, onder, boven, beneden, tussen, aan, om, langs, tegen, binnen, buiten Voorbeeld: Alleen de lieverdjes zaten naast meester Willem. Andere voorzetsels: met, zonder, na, naar, over, per, te, tegen, tot, vanaf, via, volgens, wegens, door. Een voorzetsel hoort altijd bij één of meer andere woorden. Tip: voorzetsels die helpen bij het aangeven van een plaats herken je eenvoudig. Als je er het huis of de huizen achter kunt zetten, is het een voorzetsel. 19
20 Telwoord Een telwoord laat zien: hoeveel er van iets is Hoofdtelwoorden: wat de rangorde is Rangtelwoorden: - bepaald hoofdtelwoord - bepaald rangtelwoord je weet precies hoeveel je weet precies welke plek iets of iemand heeft alle getallen: 3, acht, 1001, 2 ½ eerste, tweede, duizendste - onbepaald hoofdtelwoord - onbepaald rangtelwoord je weet niet precies hoeveel je weet niet precies welke plek iets of iemand heeft veel, weinig, enkel(e), verscheidene, middelste, laatste, hoeveelste, zoveelste verschillende, wat (een paar), enig(e), ettelijke Hoofdstuk 4 Redekundig ontleden Redekundig ontleden of zinsontleden: het verdelen van zinnen in zinsdelen. Zinsdeel Elke zin in de Nederlandse taal kun je in stukken verdelen. Deze stukken heten zinsdelen: soms maar één woord, vaker een groepje woorden. Eerst moet je de persoonsvorm in de zin vinden, daarna kun je bepalen uit hoeveel zinsdelen de zin bestaat. Persoonsvorm De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Twee manieren om de persoonsvorm te vinden: 1. Zet de zin in een andere tijd 2. Maak de zin vragend 20
21 Persoonsvorm vinden: 1. Zet de zin in een andere tijd Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd. Verleden tijd wordt tegenwoordige tijd. Het woord dat verandert is de persoonsvorm. Voorbeeld: Ik word soms zo moe van leren. (tegenwoordige tijd) Ik werd soms zo moe van leren. (verleden tijd) word verandert in werd en is dus de persoonsvorm. 2. Maak de zin vragend Maak een vraag die je met ja of nee kunt beantwoorden. Het woord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. Voorbeeld: Lola is helemaal niet zenuwachtig voor de Cito-toets. Is Lola helemaal niet zenuwachtig voor de Cito-toets? Is komt vooraan en is dus de persoonsvorm. Tip: Gebruik beide manieren om de persoonsvorm te vinden naast elkaar! Werkwoordelijk gezegde Dit zinsdeel bestaat uit: de persoonsvorm en alle andere vormen van een werkwoord in de zin. - Er zijn werkwoorden die je kunt splitsen: meegaan gaan mee, nadoen doen na, aankijken kijken aan Die werkwoordstukjes (mee, na, aan) horen ook bij het w.w. gezegde. - Als te en aan het bij het werkwoord horen, horen ze ook bij het w.w. gezegde. Voorbeeld: Ik wil in de brugklas hard werken. Persoonsvorm wil w.w. gezegde wil werken Tip: Als er geen andere werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm het werkwoordelijk gezegde. 21
22 Onderwerp Het onderwerp in een zin geeft vaak aan wie (of wat) iets doet. Het onderwerp hoort direct bij de persoonsvorm. Twee manieren om het onderwerp te vinden: 1. De vraagmanier 2. De aantalmanier 1. De vraagmanier Je vraagt: wie of wat + het werkwoordelijk gezegde Voorbeeld: Tijdens Franse les droomde Mees van zijn vakantie. Persoonsvorm droomde w.w. gezegde droomde Vraag: wie droomde? Antwoord: Mees onderwerp 2. De aantalmanier Je zoekt de persoonsvorm en verandert deze: - van enkelvoud naar meervoud - van meervoud naar enkelvoud Het woord dat moet mee veranderen (samen met de woorden die erbij horen) is het onderwerp. Voorbeeld: Liz droomt over haar wiskundetoets. Persoonsvorm droomt droomt (enkelvoud) wordt dromen (meervoud) Liz dromen over haar wiskundetoets. Liz moet mee veranderen. Liz onderwerp 22
23 Lijdend voorwerp Het lijdend voorwerp in een zin vind je door het beantwoorden van de vraag: wat (of wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Voorbeeld: De ochtend voor de Cito-toets eet ik zeker zes broodjes. w.w. gezegde eet onderwerp ik Vraag: wat eet ik? Antwoord: zes broodjes zes broodjes is het lijdend voorwerp in de zin. Let op: niet elke zin heeft een lijdend voorwerp. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Meewerkend voorwerp Het meewerkend voorwerp in een zin vind je meestal door het beantwoorden van de vraag: aan (voor) wie + w.w. gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Controle: Controleer hierna of je het woordje aan of voor kunt weglaten of toevoegen. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs Voorbeeld meewerkend voorwerp vinden: Henrik stuurt zijn jarige meester een grappig smsje. w.w. gezegde stuurt onderwerp Henrik lijdend voorwerp een grappig smsje - Vraag: aan wie stuurt Henrik een grappig smsje? Antwoord: aan zijn jarige meester zijn jarige meester is het meewerkend voorwerp - Controle: Kan ik het woordje aan of voor in de zin toevoegen? Ja: Henrik stuurt aan zijn jarige meester een grappig smsje. De zin blijft een goede zin. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs 23
24 Hoofdstuk 5 Tekst schrijven en begrijpen Soorten teksten: 1. Fictie: verzonnen tekst 2. Non-fictie: de tekst gaat over iets wat echt gebeurd is. Non = niet 3. (Auto)biografie: een boek over het levensverhaal van iemand die echt heeft geleefd, of nog leeft. Een autobiografie is door de hoofdpersoon zelf geschreven. 4. Artikel: een kort verhaal over een bepaald onderwerp. Artikelen vind je vaak in tijdschriften en kranten. 5. Column: een kort stukje tekst in een krant of tijdschrift, waarin de auteur (= schrijver) zijn mening geeft over gebeurtenissen die hij meemaakt. Meestal regelmatig (iedere dag of iedere week). Vaak zie je bij de column een foto van de auteur. Tip: Als je een tekst snel en goed wil begrijpen, zoek dan eerst uit om wat voor soort tekst het gaat! Alinea Een tekst is opgebouwd uit alinea s. Je kunt een alinea herkennen aan de laatste zin: vaak stopt die halverwege een regel.... Een alinea gaat over een bepaald onderwerp. Zodra de tekst over een ander onderwerp gaat, komt er een nieuwe alinea. Een alinea heeft dus altijd een eigen onderwerp, oftewel een eigen: titel of kernwoord. Kernwoord Kernwoorden zijn de belangrijke woorden in een tekst. Ze kunnen niet weggelaten worden. Vaak zijn het zelfstandig naamwoorden of werkwoorden. 24
25 Kernzin Een kernzin is een belangrijke zin in een tekst. In een alinea staat meestal een kernzin. Een tekst met meerdere alinea s heeft meerdere kernzinnen. Samenvatting Een samenvatting is een verkorte versie van de tekst. Je krijgt een goed beeld van wat er in de tekst verteld wordt. Alle kernzinnen en kernwoorden worden in verhaalvorm opgeschreven. Tip: Als je een lange tekst moet leren, onderstreep dan de kernwoorden en de kernzinnen. In iedere alinea staat wel een kernwoord of kernzin. Schrijf ze op en teken er eventueel iets bij! Titel Elke tekst heeft een titel. Een titel is de naam van de tekst. Kop Een kop vertelt je waar het volgende stukje (alinea) over gaat. titel kop / tussentitel 25
26 Voorwoord en inleiding Voorwoord: Een persoonlijk bericht van de schrijver voordat het boek begint. Inleiding: Het eerste stuk van een tekst; daarin lees je waar de tekst over zal gaan. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs Hoofdzaak Elk verhaal heeft een hoofdzaak. Dat is waar het om draait. De hoofdzaak is belangrijk. Het is de kern van het verhaal. Het is de rode draad van de tekst. Bijzaak Bijzaken zijn stukjes tekst die minder belangrijk zijn. Bijzaken verduidelijken te tekst of maken het plezierig om te lezen. Tip: Om de hoofdzaak van een tekst te vinden, moet je de kernwoorden en kernzinnen zoeken. Het citaat Een stuk tekst waarin een uitspraak van iemand wordt aangehaald. Een citaat staat tussen aanhalingstekens of het is schuin gedrukt. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs 26
27 Zoek het citaat in de tekst: Robert Vos maakte zijn winnende foto tijdens de Olympische Spelen in China. Je ziet het moment vlak nadat bekend is geworden dat de Nederlandse zwemmer Maarten van der Weijden eerste is geworden op de tien kilometer zwemmen in open water. Zijn ploeggenoot Pieter van den Hoogenband, die ook het emotionele commentaar deed bij de wedstrijd ( Maarten! Je hebt 'm! ), vangt hem op. De foto won in de categorie sport en werd uit achtduizend inzendingen ook gekozen tot beste nieuwsfoto. Robert Vos werkt als fotograaf voor het ANP. Er zijn ook prijzen uitgereikt voor beste portretfoto, fotojournalist van het jaar en binnenlands documentair. Je kunt de foto's bekijken in het Fotomuseum in Den Haag. Feit Een feit is iets dat vast staat. Je kunt het controleren. Het is zo. Een volwassen giraf kan een hoogte van 5 meter bereiken. Mening: Een giraf is een mooi dier. 27
28 Objectief subjectief Objectief: je kijkt zonder vooroordelen. Je bekijkt iets van alle kanten. Subjectief: je hebt vooroordelen. Je denkt in eerste instantie aan je eigen mening en gevoel. Voorbeeld Een voorbeeld maakt duidelijk wat er bedoeld wordt. Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, ter verduidelijking, zo Conclusie Een conclusie zegt wat je van een (deel van) een tekst kunt leren. Een conclusie stelt iets vast. Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom Vergelijking Een vergelijking laat verschillen of overeenkomsten zien. Signaalwoorden: net als, net zoals, evenals, vergeleken met, beide(n) Tegenstelling Een tegenstelling laat een duidelijk verschil zien. Signaalwoorden: maar, echter, toch, desondanks. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs 28
29 Letterlijk en figuurlijk - Letterlijk: Wat je leest is echt. Je kunt het zien, horen, ruiken, voelen en proeven. - Figuurlijk: Met een zin of een woord wordt iets anders bedoeld. Voorbeeld: Kas zit in de put. In de Nederlandse taal worden veel woorden en zinnen figuurlijk gebruikt. - Spreekwoord: Een vaste zin met een figuurlijke betekenis. - Uitdrukking/gezegde: Een vaste groep woorden met een figuurlijke betekenis. Verwijswoord Een verwijswoord is een woord dat terugwijst naar woorden die eerder in de tekst gebruikt zijn. Verwijswoorden staan bijna in elke tekst! Als verwijswoord gebruik je vaak: 1. Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Vrouwelijke woorden verwijswoorden: zij, ze, haar Mannelijke woorden verwijswoorden: hij, hem, zijn Onzijdige woorden verwijswoorden: het, zijn 2. Betrekkelijke voornaamwoorden De-woord verwijswoord: die Het-woord verwijswoord: dat Meervoud verwijswoord: die Tip: Soms verwijst een woord naar woorden die nog komen. Een verwijswoord kan ook op een grotere groep woorden of zelfs een hele zin slaan. 29
30 Synoniem Een synoniem is een woord met (bijna) dezelfde betekenis als een ander woord. Voorbeeld: Stuk is een synoniem voor kapot. Antoniem of tegenstelling Een antoniem of tegenstelling is een woord met de tegenovergestelde betekenis van een ander woord. Voorbeeld: open is het antoniem/tegenstelde van gesloten. Homoniem Een homoniem is een woord met meer dan één betekenis. Voorbeeld: bon: - papier in ruil waarvoor je iets kunt krijgen - bekeuring - papiertje waarop staat hoeveel iets kost Spreekbeurt/presentatie 1. Onderwerp kiezen 2. Informatie zoeken Zorg ook voor ondersteunend materiaal (voorwerpen, foto s, enz.). 3. Informatie lezen en ordenen Lees de informatie zorgvuldig, maak hoofdstukken en zet ze in de goede volgorde. 4. Schrijven - Inleiding: een pakkende inleiding. Vertel kort iets over het onderwerp. Trek de aandacht. - Middenstuk: schrijf de hoofdstukken van het middenstuk in duidelijke, niet te moeilijke taal. Gebruik voorbeelden. - Slot: een duidelijk slot. Dat kan een korte samenvatting zijn. 5. Controleren en steunbriefje voorbereiden Lees de tekst aandachtig. Maak een steunbriefje of powerpointpresentatie met trefwoorden (titels van je hoofdstukken). 6. Oefenen Oefen de presentatie een paar keer hardop. Probeer je powerpointpresentatie uit. 30
31 Bronnen Een bron is de plaats waar je informatie zoekt. Voorbeeld: een persoon of bedrijf, de overheid, een boek/tijdschrift/krant, cd-rom s/dvd s, het internet. De twee grootste informatiebronnen zijn het internet en de bibliotheek. Tip: Bij het verzamelen van informatie is het verstandig om van meerdere bronnen uit te gaan. Je controleert op die manier of jouw informatie betrouwbaar is. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs In bronnen zoals een woordenboek, een encyclopedie of een telefoongids staat de informatie in alfabetische volgorde. Als de eerste letter gelijk is, kijk je naar de tweede letter. Voorbeeld: aai, abdij, accent, adder. Als de tweede letters gelijk zijn, kijk je naar de derde letter. Voorbeeld: pias, pierement, pikeur, pioen. Als de derde letters gelijk zijn, kijk je naar de vierde letter, enz. Voorbeeld: klaagzang, kladblok, klamboe, klaroen. Tip: De letter ij telt in het woordenboek als twee losse letters: de i en de j. De ij is een andere letter dan de y (de Griekse y of ypsilon). Het woord ijver zoek je bij de letter i. 31
32 Het woordenboek Achter en zelfs in woorden in een woordenboek tref je verschillende tekens aan: Voorbeeld: accep teren [aksep teren] <accepteerde, heeft geaccepteerd> - De komma tussen de p en de t geeft de klemtoon aan. - Tussen de rechte haakjes staat de uitspraak. - Tussen de <-tekens staat de vervoeging van het werkwoord. drukker < de ~ (m.); -s > iemand die drukwerk maakt. - De komma voor de d van drukker geeft de klemtoon aan. - Het woordje de geeft aan dat het een mannelijk woord is (de-woord). - Het ~ teken staat voor het vetgedrukte woord (drukker) - De m. tussen haakjes staat voor mannelijk. Tip: Als je in een woordenboek een spreekwoord zoekt, kijk je bij het trefwoord. Dat is het belangrijkste woord. Linksboven op de linkerpagina staat het eerste woord van de pagina. Rechtsboven op de rechterpagina staat het laatste woord van de pagina. Hoofdstuk 6 Een encyclopedie is een boek of reeks boeken met tekst en illustraties. Hierin vind je informatie over mensen, dieren, voorwerpen, gebeurtenissen, enz. In een encyclopedie staan feitjes en weetjes over verschillende onderwerpen. 32
33 De gids De telefoongids De telefoongids is een nationale gids met meer dan 6,1 miljoen telefoonnummers. De gids voor de eigen regio (omgeving) wordt gratis thuisbezorgd. In de telefoongids worden ook 06-nummers, faxnummers, adressen, adressen en postcodes vermeld. Bovenaan de pagina s staan de woonplaats en het bijbehorende kengetal. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs De tv-gids De natuurgids drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs 33
34 De roman Een roman is een leesboek. Een boek met een verhaal. Het verhaal kan fictie of non-fictie zijn. Het nieuwsbericht De instructietekst/gebruiksaanwijzing drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs 34
Visuele Leerlijn Spelling
Visuele Leerlijn Spelling www.gynzy.com Versie: 15-08-2018 Begrippen Klanken & Letters Klank (begrip) Klinker of medeklinker (begrip) Korte of lange klank (begrip) Tweetekenklank (begrip) Lange-, korte-,
Nadere informatieWoordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.
Woordsoorten De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woord Uitleg Voorbeeld Werkwoord Lidwoord Zelfstandig Bijvoeglijk
Nadere informatieTipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8
Tipboekje Herman Jozefschool Groep 8 Inhoudsopgave Tips: Woordsoorten Werkwoorden, Lidwoorden,Zelfstandige naamwoorden en eigen namen Bijvoeglijke naamwoorden,voorzetsels,vragende voornaamwoorden Bezittelijke
Nadere informatieZ I N S O N T L E D I N G
- 1 - Z I N S O N T L E D I N G Waarom is zinsontleding zo belangrijk? Elke scholier op de middelbare school maar ook de kinderen op de lagere school, komen veelvuldig met zinsontleding in aanraking, eigenlijk
Nadere informatie(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS
(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS 0 AAN HET EINDE VAN DEZE UITLEG: - Kun je op een juiste manier in meervoud schrijven. - Hoofdletters op een juiste manier gebruiken. - Onbepaalde hoofdtelwoorden
Nadere informatieTaalbeschouwelijke termen bao so 2010
1 Bijlage: Vergelijking taalbeschouwelijke termen leerplannen basisonderwijs en secundair onderwijs In deze lijst vindt u in de linkerkolom een overzicht van de taalbeschouwelijke termen uit het leerplan
Nadere informatieDe bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon
Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands colofon Dit overzicht is samengesteld door Josée Coenen, auteur van De bovenkamer. Vormgeving Marjo Starink Bazalt 2016 Voor meer
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing
Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp werkwoordelijk gezegde
Nadere informatieInhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv
Inhoud 1 Spelling 5 1 geschiedenis van de nederlandse spelling in vogelvlucht 11 2 spellingregels 13 Klinkers en medeklinkers 13 Spelling van werkwoorden 14 D De stam van een werkwoord 14 D Tegenwoordige
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing
Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp
Nadere informatieinstapkaarten taal verkennen
instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio /HV Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode
Nadere informatieWoordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord
Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord
Nadere informatieSamenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)
Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2) Samenvatting door een scholier 1020 woorden 25 september 2011 7,3 13 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands CURSUS SPELLEN Werkwoordspelling
Nadere informatieNederlands C.T samenvatting
Nederlands C.T samenvatting Wat te leren: Blok 4 + helft blok 5, op de leer s.o stof na. Blok 4 2.2 Chronologische tijdsvolgorde: de ene gebeurtenis na de andere Tijdsprong: het overslaan van een stuk
Nadere informatieLeerlijn Spreken & luisteren groep 5
Leerlijn Spreken & luisteren groep 5 Spreken (individueel / gesprekken voeren): Luisteren: Een monoloog houden in een kleine groep, duidelijk verwoorden wat ze bedoelen. Een gesprek (overleg) voeren in
Nadere informatieWerkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.
DEEL 1: werkwoorden 1. Werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. Voorbeelden: komen, gaan, zwemmen, lopen, zijn enz. 1.1 Vormen van het werkwoord Werkwoorden
Nadere informatieCVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3
CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3 Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De
Nadere informatieKernwoord Uitleg Voorbeeld
Aanhalingstekens Accenttekens Achtervoegsel Afbreekteken Gebruik je voor een citaat of als iets niet letterlijk is bedoeld. Gebruik je om iets nadruk te geven of om dubbelzinnigheid te voorkomen. Een nietzelfstandig
Nadere informatieAntwoorden Nederlands Ontleding
Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden door een scholier 1587 woorden 27 april 2010 5,8 10 keer beoordeeld Vak Nederlands Taalkundig ontleden; Lidwoorden; Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig
Nadere informatieIn dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen.
In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen. Mochten er aanvullingen zijn, kunt u altijd een e-mail sturen naar info@obs-delandweert.nl. ONTLEDEN Taalkundig ontleden. benoem de
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Onderdeel: Hoofdstuktoets [Je leert over] onderwerp, deelonderwerpen en hoofgedachte. 2F Ik kan onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. 2F Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden. 2F Ik
Nadere informatieZinsontleden en woordbenoemen groep 7/8
Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Naam: 1 Inhoudsopgave: 3 - Onderwerp 4 - Persoonsvorm 5 - Gezegde 6 - Lijdend voorwerp 7 - Meewerkend voorwerp 8 - Werkwoorden 8 - Zelfstandig naamwoorden 9 - Bijvoeglijk
Nadere informatie1.2.3 Trappen van vergelijking 20
INHOUD DEEL I Woord voor woord 13 1.1 Zelfstandig naamwoord (substantief) 16 1.1.1 Definitie 16 1.1.2 Soorten 16 1.1.2.1 Soortnaam of eigennaam 16 1.1.2.2 Concrete of abstracte zelfstandige naamwoorden
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Onderdeel: Grammatica zinsdelen 1F Grammaticale kennis: onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde, persoonsvorm. 1E Grammaticale kennis: meewerkend voorwerp. 2E Grammaticale kennis: bijwoordelijke
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende regel De stam van werkwoorden kunnen noteren
Nadere informatieinstapkaarten taal verkennen
instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3
Nadere informatietip! in leerjaar 1, is nog weinig verschil; mavo mag deze samenvatting ook gebruiken
Boekverslag door Tmp_cox 1720 woorden 25 oktober 2012 5.8 259 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands NIEUW NEDERLANDS; Samenvatting, (mavo), havo, vwo hoofdstuk 1 t/m 6 tip! in leerjaar
Nadere informatie1 keer beoordeeld 4 maart 2018
7 Samenvatting door Syb 764 woorden 1 keer beoordeeld 4 maart 2018 Vak Nederlands Nederlands Toets week 3 ZAKELIJKE TEKSTEN LEZEN Het onderwerp van een tekst bestaat uit een paar woorden. Een deel onderwerp
Nadere informatieToelichting bij de kaartjes die in het opzoekboekje spelling en werkwoordspelling zijn opgenomen
Toelichting bij de kaartjes die in het opzoekboekje spelling en werkwoordspelling zijn opgenomen Van elk kaartje wordt in deze toelichting kort beschreven wat erop staat. Een spellingregel wordt extra
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Vak: Nederlands Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Lesperiode: 1 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende
Nadere informatieinstapkaarten taal verkennen
-b fl41..- 1 rair î ; : ; - / 0 t- t-, 9 S QURrz 71 1 t 5KM 1o r MALNBERG St 4) 4 instapkaarten ji - S 1,1 1 thema 5 1 les 2 S S S - -- t. Je leert hoe je van het hele werkwoord een voltooid deelwoord
Nadere informatiePIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:
PIT HAVO-2 +HAVO/VWO-2 2016-2017 Vak: Nederlands Onderdeel: Spelling H1 en H2 Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1 en 2 Extra materiaal: Nieuw Nederlands Online De leerling kent de volgende
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Lesperiode: 1 Taalportfolio deel 1 In je taalportfolio komen 4 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden
Nadere informatieVisuele Leerlijn Taal
Visuele Leerlijn Taal www.gynzy.com Versie: 05-09-2019 Taalbegrip Abstracties Probleem & oplossing Zender & ontvanger Functies van taal Discussie Standpunt & argument Feit & mening Illustratie (als voorbeeld)
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Het programma van deze PIT wordt gedurende het schooljaar aangepast aan het tempo en het niveau van de klas. Vak: Nederlands, onderdeel taalportfolio Klas: IG1 - EBR Lesperiode: 1 en 2 Taalportfolio opdracht
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Schooljaar 2015 2016 Nederlands havo vwo 1 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling H 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende
Nadere informatieOverzicht categorieën Taal actief groep 7
Overzicht categorieën Taal actief groep Introductie Onderstaand treft u in de eerste kolom het nummer van de categorie aan zoals die voorkomt in Taal actief, in de tweede kolom de omschrijving, in de derde
Nadere informatieSamenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12
Samenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12 Samenvatting door een scholier 1040 woorden 26 februari 2014 4,5 16 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands 1 Leestekens Punt Aan het eind van
Nadere informatieGrammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.
9 789082 208306 van Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. Opzoekboekje voor leerlingen in klas 1 tot en met 3 in de onderbouw
Nadere informatiezelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. de man de kat de fiets lidwoord Het lidwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord. de het een samenstelling Een
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
2016-2017 Vak: Nederlands Klas: vmbo-tl 2 Onderdeel: Spelling 1 & 2 Digitale methode 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan
Nadere informatieTaaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen
Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen 1.1 Eigen kennis 1.1.1 Kinderen kunnen hun eigen kennis activeren, m.a.w. ze kunnen aangeven wat ze over een bepaald onderwerp al weten en welke ervaringen ze er
Nadere informatieπ (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46
Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
Nadere informatieBasis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal
Basis letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer 1 2 3 getal 123.000 punt. komma, uitroepteken! vraagteken? Woordvolgorde Jij drinkt appelsap. Hij eet een banaan.
Nadere informatieinstapkaarten taal verkennen
instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3
Nadere informatieDe bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands
Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief Bij de verschillende onderdelen van Taal actief kunt u onderdelen uit De bovenkamer
Nadere informatieWat is een zelfstandig naamwoord?
Wat is een zelfstandig naamwoord? 1. Inleiding Zelfstandig naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden: een persoon of dier: vrouw, oom, hond een eigennaam: Sara, Apple een ding: fiets,
Nadere informatieInleiding 7. Deel 1 BASISVAARDIGHEDEN SPELLING 9
INHOUD Inleiding 7 Deel 1 BASISVAARDIGHEDEN SPELLING 9 Les 1 Stap voor stap op weg naar minder spellingfouten 11 1.1 Juist spellen is... 11 1.2 Stappenplan goed spellen 13 1.3 Hardnekkige spellingproblemen
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Fictie Klas: MH-1 Lesperiode:1 Taalportfolio In je taalportfolio komen 5 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden de eerste 3 opdrachten beoordeeld
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende
Nadere informatiePdf versie uitleg Grammatica
Uitleg Grammatica Inleiding In deze zelfstudiemodule kun je grammatica oefenen. Grammatica betekent volgens de Van Dale Leer van het systeem van een taal, geheel van regels volgens welke woorden en zinnen
Nadere informatieHet weetjesschrift. Naam:
Het weetjesschrift Naam: Dit is het weetjesschrift. In dit schrift vind je heel veel weetjes over taal, rekenen en andere onderwerpen. Sommige weetjes zal je misschien al wel kennen en anderen leer je
Nadere informatieNiveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad
Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Waarom? Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De vaardigheden
Nadere informatieBenodigde voorkennis taal verkennen groep 5
Taal actief 4 taal verkennen groep 5-8 taal verkennen groep 5 In dit document een overzicht opgenomen van de benodigde voor de lessen Taal verkennen groep 5. Deze kenn maakt onderdeel uit van de leerlijn
Nadere informatieschrijf je meestal ch, behalve bij ik lig, ik leg en ik zeg. Dan schrijf je ij. Dan schrijf je ij.
Groep 6 Spelling Thema 1 Op heterdaad betrapt ng (tong) ch (pech) ei (reis) ij (ijs) Hoor je de zingende /n/, dan schrijf je ng. Hoor je na een korte klank /g/, dan schrijf je meestal ch, behalve bij ik
Nadere informatieSamenvatting Nederlands NL Blok
Samenvatting Nederlands NL Blok 3+4+5+6 Samenvatting door een scholier 1867 woorden 23 september 2008 3,3 9 keer beoordeeld Vak Nederlands Blok 3 Weet je het nog? Bij zinsontleding je een zin in een vaste
Nadere informatieInhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18
Inhoud Deel 1 Spelling 18 Inleiding 15 1 Grondbeginselen van de Nederlandse spelling 21 1.1 Verschil tussen klank en letter 22 1.2 Hoofdregels 22 1.3 Interactie tussen de regels 24 1.4 Belang van de regel
Nadere informatieπ (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46
Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
Nadere informatieTaaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie
Taaldomein vmbo Methode Taaldomein 1 Mondeling 60p Schooltype vmbo-kgt 1-2, k3-4 2 Lezen 266p Editie vanaf 2004 3 Schrijven 120p Niveau 2F 4 Taalbeschouwing 285p 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen:
Nadere informatie2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12
Inhoudsopgave 1 Русский алфавит Het Russische alfabet 10 2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 3 Фонетика Fonetiek
Nadere informatieDe theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan
De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan 1. Globaal lezen a. Lees eerst altijd een tekst globaal. Dus: titel, inleiding, tussenkopjes, slot en bron. b. Denk na over het onderwerp,
Nadere informatieDoelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar
Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar Hieronder vindt u de leerplandoelen taalbeschouwing die we met onze evaluatie in kaart willen brengen. Ze staan in dezelfde volgorde
Nadere informatieLes 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30
Inhoud Deel 1 Grammaticale vormen Les 1 Letter, woord, zin, getal, cijfer 12 Les 2 Zinnen 14 Les 3 Persoonlijke voornaamwoorden (1) 16 Les 4 Hij / het / je / we / ze 18 Herhalingstoets 1 20 Les 5 Werkwoorden
Nadere informatieOverzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I
Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I Grammatica I Rubriek Oefening Type Opgaven Uitleg Alle onderwerpen Totaaltoets Grammatica I (*) 42 1 Klanken/letters Deeltoets 1 (*) Naamwoorden Deeltoets 2
Nadere informatie71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.
v;rw>r t 7 S SS QVRre F9 - -t. t- L 5KM i r MALtABERG instapkaarten taal verkennen S -4 taal verkennen komt er vaak een -e achter. Taa actief. instapkaarten taal verkennen. groep 8 Maimberg s-hertogenbosch
Nadere informatie* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.
1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind
Nadere informatieals iets niet letterlijk is bedoeld.
Kernwoordenlijst Kernwoord Uitleg Voorbeeld Aanhalingstekens Accenttekens Achtervoegsel Afbreekteken Gebruik je voor een citaat of als iets niet letterlijk is bedoeld. Gebruik je om iets nadruk te geven
Nadere informatieLees U laat uw kind de eerste set woorden van de week voorlezen. Deze woorden staan rechtsboven op iedere uitlegkaart.
Snel aan de slag! Wat heeft u nodig? Het juiste Spelling in beeld-oefenboekje Een schriftje waar uw kind in kan werken Een pen waarmee uw kind prettig werkt Een markeerstift of een aantal kleurpotloden
Nadere informatieinstapkaarten taal verkennen
6 instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema
Nadere informatieSpelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:
Spelling 1. Werkwoorden: tegenwoordige tijd A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema: ik - je/u/hij/ze t we/jullie/ze en bijvoorbeeld: ik drink ik bied je drinkt je biedt
Nadere informatieOntleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.
Ontleden Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden. Bij het redekundig ontleden verdeel je de zin in zinsdelen en geef je elk zinsdeel een redekundige naam. Deze zinsdelen
Nadere informatieProgramma van Inhoud en Toetsing (PIT)
2018-2019 Klas: HV1 Lesperiode: 1 + 2 Diploma grammatica Methode: Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: Grammatica HF 1 t/m 6 Bladzijde: 25 t/m 30, 67 t/m 72, 109 t/m 114, 151 t/m 156, 193 t/m 198, 235
Nadere informatieAfspraak 31 weetwoord. Afspraak 30 regelwoord. liniaal, actueel. thermometer. Afspraak 32a weetwoord. Afspraak 32b weetwoord. team.
Afspraak 30 regelwoord liniaal, actueel je een j of een w, maar die schrijf je niet Afspraak 31 weetwoord thermometer je een t, maar je schrijft th Afspraak 32a weetwoord team Leenwoorden uit het Engels
Nadere informatieDPS. Communicatie. Werkblad: werkwoordspelling
Werkstuk schrijven DPS Communicatie Werkblad: werkwoordspelling On line, korte, doelgerichte cursussen. Aan de slag wanneer het u uitkomt. Via Skype contact met een ervaren docent. Makkelijker was het
Nadere informatieschrijf je meestal ch, behalve bij hij ligt, hij legt en hij zegt. Hoor je /ie/ aan het eind van een klankgroep, dan schrijf je i. Dan schrijf je ij.
Groep 7 Spelling Thema 1 Het landje van ons woorden met ng (tong) woorden met cht (lucht) woorden met i die klinkt als ie (liter) Hoor je de zingende /n/, dan schrijf je ng. Hoor je na een korte klank
Nadere informatieHuiswerk Spreekbeurten Werkstukken
Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken - 2 - Weer huiswerk? Nee, deze keer geen huiswerk, maar een boekje óver huiswerk! Wij (de meesters en juffrouws) horen jullie wel eens mopperen als je huiswerk opkrijgt.
Nadere informatieinstapkaarten taal verkennen
7 instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema
Nadere informatieDyslexiebehandeling. Informatiepakket leerkracht:
Dyslexiebehandeling Informatiepakket leerkracht: - Werkwijze bij Onderwijszorg Nederland (ONL) - Klankenschema - Stappenplan - Kopie overzichts-steunkaart - Uitleg losse steunkaarten - Uitleg steunkaart
Nadere informatieEigen vaardigheid Taal
Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht
Nadere informatieOnderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:
Rapportperiode 1 Vak: Nederlands Onderdeel: LEZEN Docent: RKW 1 Aantal lessen per week: 4 Methode: Lees Mee Hoofdstuk: Blok 1 t/m 6 Blz. Weging: 1x 3x woordmixtoets 3x leestoets In totaal 6 cijfers Studievaardigheden:
Nadere informatieJaarplanning spelling
Week 1 Jaarplanning spelling medeklinker(s) en klinkers die door 1 letter worden weergegeven (pen, bol) Kinderen spellen woorden die zijn samengesteld uit 2 eerder geleerde woorden (fietsbel, taalschrift,
Nadere informatiehandelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen
handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen Naslagwerk Voor leerlingen en ouders INHOUD INHOUD... 2 REDEKUNDIGE ONTLEDING: ZINSDELEN... 3 PERSOONSVORM (pv)... 3 WERKWOORDELIJK GEZEGDE (ww gez)... 3
Nadere informatieinstapkaarten spelling
7 instapkaarten spelling inhoud instapkaarten spelling Spelling thema 1 les 1/13a cat. 10 a/b 1 thema 1 les 3/13b t.t. 2 thema 1 les 5/14a cat. 33 a/b 3 thema 1 les 7/14b t.t. 4 thema 1 les 9/15a cat.
Nadere informatieVak: Nederlands EBR Klas: IG 2 mh/hv Onderdeel: Leesvaardigheid Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:
Vak: Nederlands EBR Klas: IG 2 mh/hv Onderdeel: Leesvaardigheid Lesperiode: 5 Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: 4 Blz. 127 t/m 12 Nieuw Nederlands Online H 1 t/m 4, onderdeel Lezen extra en Test Nieuwsbegrip
Nadere informatieSpelling & Formuleren. Week 2-7
Spelling & Formuleren Week 2-7 Tentamenstof Boek: Praktische cursus Spelling 6e druk Auteur: M. Klein & M. Visscher Alle hoofdstukken behalve hoofdstuk 4 Proeftentamens zie Blackboard Succes! TEGENWOORDIGE
Nadere informatieCompacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek
Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek Bezoek- en postadres: Bredewater 16 2715 CA Zoetermeer info@uitgeverijbos.nl www.uitgeverijbos.nl 085 2017 888 Aan de totstandkoming van
Nadere informatieSamenvatting Nederlands Spelling
Samenvatting Nederlands Spelling Samenvatting door een scholier 1180 woorden 1 juni 2004 6,5 85 keer beoordeeld Vak Nederlands Nederlands Alle spellingregels WW spelling Persoonsvorm? Ja Nee? TT: zo simpel
Nadere informatieSamenvatting Nederlands Over lezen
Samenvatting Nederlands Over lezen Samenvatting door M. 943 woorden 16 januari 2013 8,7 5 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Op nieuw niveau Over lezen 2.2 Spanning Open plekken: zijn plekken in een
Nadere informatieKLAS: M2 VAK: Nederlands 2019/2020 Week Vanaf Opmerking jaarplanning. Leerdoel/inhoud/stof/onderwerp/onderdeel/toets overig.
KLAS: M2 VAK: Nederlands 2019/2020 Week Vanaf Opmerking jaarplanning 34 19 aug 35 26 aug 20 augustus Mentorles brugklas 20 augustus Eerste uur mentorles (alle klassen) Docentenactiviteit Verhaal Gefixt
Nadere informatieLeerdoel/inhoud/stof/onderwerp/onderdeel/toets overig jaarplanning Docentenactiviteit Leerlingactiviteit aug
KLAS: H2/V2 VAK: Nederlands 2019/2020 Week Vanaf Opmerking Leerdoel/inhoud/stof/onderwerp/onderdeel/toets overig jaarplanning Docentenactiviteit Leerlingactiviteit 34 19 aug 20 augustus Mentorles brugklas
Nadere informatieLes 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas
Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo
Nadere informatie2c nr. 1 zinnen met want en omdat
OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen
Nadere informatieIN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING. werkwoordspelling.com M.Kiewit
IN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING werkwoordspelling.com M.Kiewit Schematisch overzicht Stap 1: De persoonsvorm De persoonsvorm is het werkwoord dat op de eerste plaats komt te staan als
Nadere informatieSpelling. 1. Werkwoorden
Stijl en spelling Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste stijl- en spellingregels die in de onderbouw bij Nederlands zijn behandeld. Bij schrijfopdrachten en bij het examen wordt in de bovenbouw
Nadere informatieNaam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.
Naam: Mijn doelenboekje Grammatica Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8 www.gynzy.com Inhoud & Legenda In dit doelenboekje zijn de volgende Werelden te vinden: Taalkundige ontleding...3 Redekundige
Nadere informatieWorkshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen
Leesbegrippen Groep 5 1. alinea (7)* 2. anekdote (2) 3. bedoeling van de schrijver (3) 4. boodschap overbrengen (1) 5. bronvermelding (2) 6. conclusie (1) 7. de bedoeling van de schrijver (2) 8. de clou
Nadere informatieOnderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:
- NEX Klas: IG2 HV Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Lesperiode: 2 1 Nieuwsbegrip en Nieuwsbegrip XL Materiaal: Leerlingschrift A4 Snelhechter Markeerstift Al
Nadere informatieGevarieerde Spelling is een programma voor het leren van de belangrijkste spellingregels van het Nederlands.
Gevarieerde Spelling Gevarieerde Spelling is een programma voor het leren van de belangrijkste spellingregels van het Nederlands. Doelgroep Gevarieerde Spelling Gevarieerde Spelling is bedoeld voor leerlingen
Nadere informatieOnderdeel onderwerp aantekening opdrachten extra huiswerk. 1, 2 A, B, C 3 A en B. synoniemen ja 1,2 3,4. ja 1 2 3 A,B 4,5 6 Ja. Test Blz 45 en 46 Test
Boek 1, H 1 Onderdeel onderwerp aantekening opdrachten extra huiswerk Lezen Onderwerp van een tekst ja 1, 2 A, B, C 3 A en B 3C of 4 Vaardigheden interview Kattebelletje nee 1, 2 4 2 Taal en Woordenschat
Nadere informatie