Energiebalans Vlaanderen (uitgebreid)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Energiebalans Vlaanderen 1990-2012 (uitgebreid)"

Transcriptie

1 Verspreiding: Algemeen Eindrapport Energiebalans Vlaanderen (uitgebreid) K. Aernouts, K. Jespers, W. Wetzels, Y. Dams Referentietaak i.o.v. Vlaamse regering 2014/TEM/R/58 September 2014

2 II Alle rechten, waaronder het auteursrecht, op de informatie vermeld in dit document berusten bij de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV ( VITO ), Boeretang 200, BE-2400 Mol, RPR Turnhout BTW BE De informatie zoals verstrekt in dit document is vertrouwelijke informatie van VITO. Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van VITO mag dit document niet worden gereproduceerd of verspreid worden noch geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het instellen van claims, voor het voeren van gerechtelijke procedures, voor reclame of antireclame en ten behoeve van werving in meer algemene zin aangewend worden

3 Samenvatting SAMENVATTING In dit rapport wordt de onafhankelijke energiebalans van Vlaanderen van 2012 voorgesteld. In volgende figuur worden op schematische wijze de energiestromen van Vlaanderen voor 2012 voorgesteld. Kolen 6,7% Internationale bunkers 299,6 PJ 16 % Petroleumproducten 48,3% primair energieverbruik 1835,6 PJ 100 % eindverbruik energiedragers 1195,6 PJ 65 % transformatiesector 340,4 PJ 19 % niet-energetisch finaal verbruik 274,9 PJ 15 % industrie 378,5 PJ 21 % Gassen 23,0% (nucleaire) warmte 11,0% bruto binnenlands energieverbruik 1536,0 PJ 84 % eindverbruik energie 920,7 PJ 50 % residentiële en gelijkgestelde sectoren 343,5 PJ 19 % transport 198,7 PJ 11% MET Andere brandstoffen 4,8% Elektriciteit 2,4% Biomassa 3,8% Figuur 1: Stroomschema energieverbruik Vlaanderen 2012 In volgende tabel staat de beknopte weergave van de energiebalans van Vlaanderen van In de begrippenlijst achteraan in dit rapport worden de belangrijkste begrippen verklaard. De volledige energiebalans van Vlaanderen voor 2012 is terug te vinden in bijlage A. In bijlage B worden de meest recente versies van de onafhankelijke balansen van 1990, 1994 tot en met 2011 beknopt weergegeven. [PJ] vaste brandstoffen petroleum producten gassen elektriciteit andere (1) biomassa (2) (nucleaire) warmte totaal (6) primair energieverbruik 122,6 887,0 421,1 44,1 88,3 69,6 203, ,6 bruto binnenlands energieverbruik 122,6 587,3 421,1 44,1 88,3 69,6 203, ,0 transformatiesector 41,3 67,3 145,0-134,3 14,4 32,9 173,8 340,4 (3) elektriciteit en warmte 30,9 2,1 131,9-145,4 11,5 32,9 167,9 231,7 I

4 Samenvatting raffinaderijen 65,2 19,5 1,0 2,8 5,9 94,5 cokesfabrieken 10,4-6,3 0,2 4,3 (4) andere 9,9 9,9 eindenergieverbruik 81,2 520,0 276,0 178,4 73,9 36,7 29, ,6 niet-energetisch verbruik 8,7 236,0 30,2 274,9 industrie 70,3 16,0 92,5 91,8 72,8 8,9 26,2 378,5 residentieel en gelijkgesteld 2,2 82,6 151,3 84,0 1,1 19,1 3,2 343,5 transport 185,5 1,9 2,6 8,6 198,7 (5) internationale bunkers 299,6 299,6 Tabel 1: Energiebalans Vlaanderen 2012 Opmerkingen: (1) andere energiedragers: niet-hernieuwbaar deel van afvalverbranding, gerecupereerde brandstoffen, (2) biomassa, biogas, stortgas, hernieuwbaar deel in afvalverbranding (3) exclusief zelfproducenten, deze worden gerekend tot de sector waartoe ze behoren, maar inclusief de WKKeenheden in joint venture (4) andere transformaties: verliezen op het elektriciteitsnet (5) internationale lucht- en scheepvaartbunkers (6) primair energieverbruik van elektriciteit = netto invoer in Vlaanderen (berekend) + primaire productie uit wind, water en PV Ten opzichte van 1990 is in 2012 het bruto binnenlands energieverbruik met 28,1% gestegen en met 2,7% gedaald ten opzichte van Ten opzichte van 2005 bedraagt de daling van het bruto binnenlands energieverbruik 6,4%. Het eindverbruik steeg met 40,2% ten opzichte van Ten opzichte van 2005 en 2011 bedroeg de daling van het eindverbruik respectievelijk 5,1 en 1,1%. Het energieverbruik in de transformatiesector is met 1,8% gedaald ten opzichte van 1990, en met 10,5% ten opzichte van 2005 en 7,7% ten opzichte van De daling van het energieverbruik in de transformatiesector is het resultaat van een daling van het verbruik in de elektriciteits- en warmte sector, vooral ten gevolge van de tijdelijke sluiting van Doel 3. Het verbruik in de andere deelsectoren van de transformatiesector is gestegen. Het eindverbruik is in 2012 ten opzichte van 2011 gedaald (-1,1%). De daling is het gevolg van een daling van energieverbruik en het niet energetisch verbruik in de industrie. In de eindsectoren die meer gevoelig zijn aan het buitenklimaat (residentieel en gelijk gestelde sectoren), is het energieverbruik gestegen was een uitzonderlijk warm jaar, 2012 is kouder geweest. Het energieverbruik in de transportsector is nagenoeg gelijk gebleven. II

5 Inhoud INHOUD Samenvatting I Inhoud III Lijst van tabellen VII Lijst van figuren XI Lijst van afkortingen XV HOOFDSTUK 1. Inleiding 1 HOOFDSTUK 2. Algemene opbouw van de energiebalans 2 HOOFDSTUK 3. Bruto binnenlands energieverbruik Overzicht Voornaamste wijzigingen ten opzichte van vorig rapport 7 HOOFDSTUK 4. Transformatiesector Elektriciteits- en warmtecentrales Methodologie Resultaten productiepark Resultaten elektriciteitsproductie Resultaten brandstofverbruik Resultaten WKK en zelfproducenten Raffinaderijen Methodologie Resultaten energieverbruik Cokesproductie Methodologie Resultaten energieverbruik Andere transformaties en verliezen op het elektriciteitsnet 23 HOOFDSTUK 5. Industrie 24 III

6 Inhoud 5.1. Niet-energetisch verbruik Methodologie Resultaten (niet-energetisch) energieverbruik Energetisch verbruik Methodologie Resultaten energieverbruik Enquêteringen en bijschattingen 37 HOOFDSTUK 6. Residentieel en gelijkgestelde sectoren Huishoudens Methodologie Resultaten bevolking, huishoudens en gebouwenpark Resultaten energieverbruik Resultaten economische indicatoren Tertiaire sector Methodologie Enquêteringen en bijschattingen land-en tuinbouw, zeevisserij, bosbouw en groenvoorziening Methodologie land- en tuinbouw, zeevisserij, bosbouw en groenvoorziening Methodologie bosbouw Methodologie groenvoorziening Resultaten energieverbruik totale sector Resultaten energieverbruik zeevisserij Resultaten energieverbruik bosbouw en groenvoorziening Resultaten energieverbruik off-road gebruik van machines en voertuigen in de landbouwsector 76 HOOFDSTUK 7. Transport Wegvervoer Methodologie 80 IV

7 Inhoud Resultaten energieverbruik Spoorvervoer Methodologie Resultaten energieverbruik Luchtvaart Methodologie Resultaten energieverbruik Scheepvaart Methodologie Resultaten energieverbruik Pijpleidingen Methodologie Resultaten energieverbruik 95 HOOFDSTUK 8. Energieverbruik per energiedrager Elektriciteit Aardgas Petroleumproducten Kolen, cokes en koolteer Hoogovengas en cokesgas Andere brandstoffen Biomassa Warmte 122 HOOFDSTUK 9. Besluit 126 Begrippenlijst 127 Bijlage A Energiebalans Vlaanderen Bijlage B Overzicht energiebalansen 1990; Bijlage C Indeling NACE codes tertiaire sector 133 V

8 Inhoud Bijlage D Uitvoer, omzet, investeringen en bruto toegevoegde waarde in industrie, tertiaire sector en landbouw 135 Literatuurlijst 159 VI

9 Lijst van tabellen LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Energiebalans Vlaanderen 2012 II Tabel 2: Bijkomende installaties in 2012 (exclusief, wind, water en PV en installaties <50 kwe) 13 Tabel 3: Gesloten installaties in 2012 (exclusief eventuele wind, water en PV installaties en installaties < 50 kwe) 13 Tabel 4: Netto operationeel vermogen voor elektriciteitsproductie in Vlaanderen in 2012 (1) Afgestemd met [40]. Voor wind en waterkracht stemmen de cijfers overeen met de geïnstalleerde vermogens volgens de VREG. Voor PV werd het vermogen berekend aan de hand van de productie uit PV. 14 Tabel 5: Brandstofverbruiken van WKK s en zelfproducenten in 2012 in Vlaanderen 20 Tabel 6: Elektriciteit en warmteproductie WKK en zelfproducenten in 2012 in Vlaanderen 20 Tabel 7: Kolenverbruik en cokesproductie door de cokesfabrieken in Vlaanderen [2-20,56] 23 Tabel 8: Industriële sectoren en hun NACE Rev.1 codes [] en hun nieuwe NACE Rev.2 codes geldig vanaf 2008 [] 27 Tabel 9: Overzicht energieverbruik industrie in Vlaanderen Tabel 10: Extrapolatie van het energieverbruik in de industrie in Vlaanderen voor Tabel 12: Mobiele machinetypes die off-road gebruikt worden door de huishoudens 44 Tabel 12: Evolutie van bevolking en huishoudens (Opmerking: (1) alleen particuliere huishoudens) 45 Tabel 13: Aard van woning volgens de enquêtes 1991 en 2001 (alleen de antwoorden: 97,3% van de bewoonde woningen in 1991; eigen berekening op database voor 2001, zonder de andere ) 45 Tabel 14: Residentiële nieuwbouw (afgeleverde bouwvergunningen in jaar 200x), naar type energiedrager [81] 48 Tabel 15: Inschatting van de evolutie van het aantal particuliere huishoudens naar energiedrager voor hoofdverwarming 49 Tabel 16: Resultaten isolatiegraad van Vlaamse woningen [60, 66, 67, 68, 69, 70, 82, 83] 50 Tabel 17: Evolutie van het stookolie- en aardgasverbruik omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (= 1772) en elektriciteitsverbruik van gezinnen met elektriciteit, kolen en hout als hoofdverwarming omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (= 1772). Opmerking: het elektriciteitsverbruik voor andere toepassingen dan hoofdverwarming werd niet omgerekend met graaddagen. Bij het aardgasverbruik zit ook het verbruik voor kolen inbegrepen. 52 VII

10 Lijst van tabellen Tabel 18: Indeling van de tertiaire sector in deelsectoren, hun NACE Rev.1 codes [48] en hun nieuwe NACE Rev.2 codes geldig vanaf 2008 [49] (Opm: * de kantoorgebouwen binnen de elektriciteitsproductie en/of distributie die behoren tot NACE code 40 werden hier meegeteld) 55 Tabel 19: Mobiele machinetypes die off-road gebruikt worden in de tertiaire sector (luchthavens, havens, multimodale overslagterminals, defensie) 57 Tabel 20: Energieverbruik per deelsector in de tertiaire sector in Vlaanderen in 2012 (exclusief warmte) 59 Tabel 21: Enquête resultaten tertiaire sector per deelsector in Tabel 22: Geëxtrapoleerd aandeel van het energieverbruik van de tertiaire sector in Vlaanderen in Tabel 23: Energieverbruik van de landbouw, tuinbouw, zeevisserij, bosbouw en groenvoorziening in Vlaanderen in 2012 (inclusief aangekochte warmte) 71 Tabel 24: Evolutie van het energieverbruik in de landbouw, tuinbouw, zeevisserij, bosbouw en groenvoorziening in Vlaanderen per deelsector (exclusief aangekochte warmte) 72 Tabel 25: Energieverbruik per visserijtype in Vlaanderen in 2012 [58,93] 75 Tabel 26: Evolutie van het energieverbruik van off-road gebruik van mobiele machines in de bosbouw- en groenvoorzieningssector ( ) [52] 76 Tabel 27: Evolutie van het energieverbruik in de transportsector in Vlaanderen ( ) [2-20] 79 Tabel 28: Massa % biobrandstoffen (bron: IRCEL) 81 Tabel 29: Overzicht hoeveelheden biobrandstoffen onder quotum geproduceerd in België 81 Tabel 31: Overzicht van de hoeveelheden biobrandstoffen verbruikt in Vlaanderen 81 Tabel 31: Het motorvoertuigenpark volgens voertuigtype in Vlaanderen in 1990 en 2012 [114] _ 82 Tabel 32: Evolutie van de bevrachte tonkilometers met wagenladingen en de productieve treinkilometer reizigers in Vlaanderen en België (enkel NMBS) (1990, ) [101,102] Opmerking: *ontbreekt 85 Tabel 34: Evolutie van het rollend materieel bij de NMBS in België (1990, ) [102 en NIS] Opmerking: (1) motorwagens en HST-stellen; * ontbreekt 86 Tabel 35: Evolutie van de afgelegde kilometers van trams en trolleybussen van de Lijn in Vlaanderen ( ) [104] 86 Tabel 35: Evolutie van het energieverbruik van het spoorvervoer in Vlaanderen (1990, ) [24, 106, 105, 104, 102] Opmerking: Voor de jaren 2002 en 2003 wordt het totale elektriciteitsverbruik van het spoorvervoer overgenomen van de gegevens van de elektriciteitsnetbeheerders. Voor werden de cijfers van de netbeheerders VIII

11 Lijst van tabellen gecorrigeerd op basis van de bottom-up gegevens van de NMBS ( ), De Lijn en de MIVB, Infrabel ( ) 86 Tabel 36: Evolutie van het energieverbruik van de luchtvaart in Vlaanderen en van de Vlaamse internationale luchtvaartbunkers (1990, ) [107, 108, 109, 110, 111, 44] Opmerking: Voor het jaar 1990 is geen opsplitsing mogelijk in internationale militaire- en burgerluchtvaartbunkers. Vanaf 2007 is er geen verbruik van vliegtuigbenzine voor de militaire luchtvaart in Vlaanderen. 88 Tabel 37: Opsplitsing van het energieverbruik voor luchtvaart in cruise en LTO (1990, ) [107, 108, 109, 110, 111, 44] 90 Tabel 38: Evolutie van het aantal passagiers op de luchthavens van Zaventem, Deurne, Oostende en Kortrijk-Wevelgem ( ) [106, 107,,, ] 90 Tabel 39: Evolutie van de vracht vervoerd via de luchthavens van Zaventem, Deurne en Oostende ( ) [109, 110, 113,114,115] 91 Tabel 40: Evolutie van het aantal vliegbewegingen op de luchthavens van Zaventem, Deurne, Oostende en Kortrijk-Wevelgem ( ) [109, 110, 113,114,115] 91 Tabel 41: Evolutie van het energieverbruik in de Vlaamse scheepvaart en van de Vlaamse scheepvaart toegekend aan de internationale scheepvaartbunkers (1990, ) [44, 99] 94 Tabel 43: Evolutie van de elektriciteitsbalans 99 Tabel 44: Evolutie van de aardgasbalans 105 Tabel 45: Evolutie van de petroleumbalans 109 Tabel 46: Evolutie van de balans van kolen, cokes en koolteer 112 Tabel 47: Evolutie van de balans van afgeleide gassen (hoogovengas en cokesovengas) 114 Tabel 48: Evolutie van het verbruik van andere brandstoffen 117 Tabel 49: Evolutie van de energie-inhoud van het verbrand afval in Vlaanderen (1990, ) 119 Tabel 50: Evolutie van het verbruik van biomassa 121 Tabel 51: Evolutie van het warmteverbruik (inclusief nucleaire warmte, inclusief groene warmte door zonneboilers en warmtepompen, warmtepompboilers) 124 Tabel 51: Energieverbruik van de industrie in Vlaanderen (PJ), (bron: energiebalans Vlaanderen) 137 Tabel 52: Uitvoer (x 10 3 EUR), exclusief BTW in prijzen van het betrokken jaar (bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering) 139 IX

12 Lijst van tabellen Tabel 54: Omzet (x 10 3 EUR), exclusief BTW in prijzen van het betrokken jaar (bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering) 141 Tabel 55: Investeringen (x 10 3 EUR), exclusief BTW in prijzen van het betrokken jaar (bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering) 143 Tabel 55: Bruto toegevoegde waarde (% tov 2003) (bron: NBB, bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen, Vlaams Gewest), 2012 niet volledig beschikbaar 144 Tabel 56: Indeling in sectoren volgens de BTW statistieken, de Regionale Rekeningen en volgens de energiebalans van Vlaanderen 146 Tabel 57: Energieverbruik van de tertiaire sector in Vlaanderen ( TJ) (bron: energiebalans Vlaanderen) 147 Tabel 58: Uitvoer (x 10 3 EUR), exclusief BTW in prijzen van het betrokken jaar (bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering) 149 Tabel 59: Omzet (x 10 3 EUR), exclusief BTW in prijzen van het betrokken jaar (bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering) 150 Tabel 60: Investeringen (x 10 3 EUR), exclusief BTW in prijzen van het betrokken jaar (bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering) 152 Tabel 62: Bruto toegevoegde waarde (% tov 2003) (bron: NBB, bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen, Vlaams Gewest), 2012 niet volledig beschikbaar 153 Tabel 63: Energieverbruik van de land- en tuinbouw en zeevisserij in Vlaanderen ( TJ, exclusief warmte) (bron: energiebalans Vlaanderen, vanaf 2007 nieuwe methodologie) 155 Tabel 64: Omzet, investeringen, uitvoer (bron Studiedienst van de Vlaamse Regering) en evolutie bruto toegevoegde waarde (NBB) 155 X

13 Lijst van figuren LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Stroomschema energieverbruik Vlaanderen 2012 I Figuur 2: Mogelijkheid van een algemene energiebalans structuur [] 2 Figuur 3: Overzichtsschema indeling energiedragers in energiebalans Vlaanderen 3 Figuur 4: Structuur energiebalans Vlaanderen 4 Figuur 5: Evolutie van het bruto binnenlands energieverbruik in Vlaanderen per sector [2-20] 6 Figuur 6: Evolutie van het bruto binnenlands energieverbruik in Vlaanderen per energiedrager [2-20] (opmerking: andere brandstoffen omvatten voornamelijk restbrandstoffen uit de chemische industrie en het niet-hernieuwbare deel in afvalverbranding met energierecuperatie) 7 Figuur 7: Aanpassingen aan het energieverbruik in PJ in dit rapport ten opzichte van het vorige rapport [20] 9 Figuur 8: Evolutie van het netto operationeel vermogen in Vlaanderen [23, 24] 15 Figuur 9: Evolutie van de bruto geproduceerde elektriciteit in Vlaanderen, exclusief zelfproductie, exclusief wind, water en PV [23,24,38,] 16 Figuur 10: Evolutie van de netto geproduceerde elektriciteit in Vlaanderen, exclusief zelfproductie, exclusief wind, water en PV [23,24,38,41] 16 Figuur 11: Evolutie van de netto en bruto zelfproductie van elektriciteit in Vlaanderen [23,24,38,41] 17 Figuur 12: Bruto productie van groene stroom in Vlaanderen (op basis van eigen berekeningen) _ 17 Figuur 13: Evolutie van de brandstof input in de centrales voor openbare productie van elektriciteit en warmte in Vlaanderen (exclusief zelfproductie) opm: andere brandstoffen bevatten hier het niet-hernieuwbare deel van afvalverbranding met energierecuperatie 19 Figuur 14: Brandstof input in de centrales voor openbare productie van elektriciteit en warmte (exclusief zelfproductie) in Vlaanderen in 1990 en Figuur 15: Input, output en eigenverbruik van de raffinaderijen [41, 44] 22 Figuur 16: Evolutie van het niet-energetisch verbruik in Vlaanderen 25 Figuur 17: Verdeling van het niet-energetisch verbruik in Vlaanderen Figuur 18: Vergelijking bruto en netto grondstofverbruik van de chemische sector in Vlaanderen voor XI

14 Lijst van figuren Figuur 19: Evolutie van het energieverbruik van de industrie in Vlaanderen per deelsector (inclusief warmte en laagspanning). Opm: In de verbruiken van de deelsectoren is het warmteverbruik en het gedeelte elektriciteitsverbruik laagspanning (tot en met 2001) niet inbegrepen [2-20]. 30 Figuur 20: Evolutie van het energieverbruik per energiedrager in de industrie in Vlaanderen [2-20] 32 Figuur 21: Evolutie van het verbruik per energiedrager en deelsector in de industrie, 1990, (exclusief warmte en exclusief laagspanning tot en met 2001) [2-20] 34 Figuur 22: Evolutie van het energieverbruik van off-road gebruik van mobiele machines en voertuigen in de industrie [53] 36 Figuur 23: Evolutie van de prijs van aardgas, zware stookolie en elektriciteit, 1990=100% [86, ] _ 36 Figuur 24: Procentuele verdeling over types woningen in 1991 en 2001 [62, 65] 46 Figuur 25: Woningen 2001 (enquête 2001) naar bouwjaar en type woning [65] 46 Figuur 26: Evolutie van het aantal woongelegenheden in Vlaanderen volgens gegevens van het kadaster [] 47 Figuur 27: Procentuele indeling van hoofdenergiedrager bij verwarming in de huishoudens volgens de enquêtes 1991 en 2001 (% van het aantal huishoudens) [62,65] 47 Figuur 28: Evolutie van het energieverbruik in de huishoudens in Vlaanderen [2-20] 50 Figuur 29: Evolutie (1990, ) van het energieverbruik van (off-road) tuinmachines en quads 51 Figuur 30: Procentueel aandeel van de energiedragers in het huishoudelijk energieverbruik in Vlaanderen 51 Figuur 31: Procentuele stijging (1990 = 100%) van energieverbruiken van de huishoudens omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (1772). Opmerking: het elektriciteitsverbruik voor andere toepassingen dan hoofdverwarming werd niet omgerekend met graaddagen. Voor kolen en hout werd enkel het aandeel hoofdverwarming meegenomen. 53 Figuur 32: Evolutie van het energieverbruik per huishouden (genormaliseerd naar graaddagen van 1990, nl. 1772) voor stookolie, aardgas en elektriciteit, steenkool, hout als hoofdverwarming 53 Figuur 33: Procentuele stijging (1990 = 100%) van energieverbruiken per huishouden omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (1772). Opmerking: het elektriciteitsverbruik voor andere toepassingen dan hoofdverwarming werd niet omgerekend met graaddagen. Voor kolen en hout werd enkel het aandeel hoofdverwarming meegenomen. 54 Figuur 34: Procentuele evolutie van de prijzen in België van aardgas, elektriciteit en lichte stookolie (1990 = 100%) [, ] Opmerking: de prijzen vanaf 2007 werden door Eurostat berekend volgens een nieuwe methodologie. 54 XII

15 Lijst van figuren Figuur 35: Evolutie van het energieverbruik in de tertiaire sector in Vlaanderen per deelsector (exclusief warmte), 1990, [2-20] 59 Figuur 36: Evolutie van het energieverbruik per energiedrager in de tertiaire sector in Vlaanderen (exclusief warmte), 1990, [2-20] 60 Figuur 37: Evolutie van het energieverbruik per brandstofsoort in de deelsectoren van de tertiaire sector in Vlaanderen (exclusief warmte), 1990, Figuur 38: Off-road energieverbruik van luchthavens, havens, multimodale overslagterminals, defensie (toe te kennen aan kantoren en administraties ) per energiedrager 62 Figuur 39: Evolutie van het energieverbruik in de landbouw, tuinbouw, zeevisserij, bosbouw en groenvoorziening in Vlaanderen per energiedrager (exclusief aangekochte warmte) en evolutie van de graaddagen (rechter Y-as) Opmerking:2007* 2008*2009*2010*2011*: nieuwe methode op basis van data uit het Landbouw Monitoringsnetwerk (LMN) 73 Figuur 40: Evolutie van het energieverbruik door zelfproducenten in de landbouwsector (Y-as links) ten opzichte van het totale energieverbruik in de landbouwsector (excl. aangekochte warmte) (Y-as rechts), uitgedrukt in TJ 74 Figuur 41: Evolutie van het energieverbruik in de transportsector in Vlaanderen (1990; ) [2-20] 79 Figuur 42: Evolutie van het energieverbruik in de transportsector per type energiedrager in Vlaanderen (1990; ) [2-20] 80 Figuur 43: Evolutie van het energieverbruik van het wegvervoer in Vlaanderen per energiedrager (1990, ) [, ] 82 Figuur 44: Evolutie van het energieverbruik van het spoorvervoer in Vlaanderen (1990, ) [24,106, 105, 104, 102,100] 87 Figuur 45: Evolutie van het energieverbruik van de Vlaamse luchtvaart (1990, ) [107, 108, 109, 110, 111, 44] 89 Figuur 46: Evolutie van het energieverbruik van de Vlaamse luchtvaartsector toegekend aan de internationale luchtvaartbunkers (1990, ) [107, 108, 109, 110, 111, 44] Opmerking: voor het jaar 1990 is er geen opsplitsing mogelijk naar de militaire luchtvaart en burgerluchtvaart, de balk vertegenwoordigt het totale energieverbruik in 1990 in Vlaanderen dat toegekend wordt aan de internationale luchtvaartbunkers. 91 Figuur 47: Evolutie van de energieverbruiken van de Vlaamse scheepvaart (linker Y-as) en de internationale scheepvaartbunkers in Vlaanderen (rechter Y-as) (1990, ) [44,99] _ 94 Figuur 48: Evolutie van de netto elektriciteitsproductie, de primaire elektriciteitsproductie uit wind, water en zon en het eigenverbruik van de centrales (negatieve Y-as) en het verbruik (exclusief zelfproductie verbruikt on site) en verliezen (positieve Y-as) per sector in Vlaanderen 100 Figuur 49: Evolutie van de netto zelfproductie van elektriciteit, verbruik on site en de elektriciteit op het net gezet, per sector 103 XIII

16 Lijst van figuren Figuur 50: Evolutie van het aardgasverbruik per sector in Vlaanderen 106 Figuur 51: Evolutie van het verbruik van petroleumproducten per sector in Vlaanderen 110 Figuur 52: Evolutie van het verbruik van vaste brandstoffen (kolen, cokes, koolteer) per sector in Vlaanderen 113 Figuur 53: Evolutie van de output (negatieve Y-as) en het verbruik (positieve Y-as) van afgeleide gassen (hoogovengas en cokesovengas) 115 Figuur 54: Evolutie van het verbruik van andere brandstoffen 118 Figuur 55: Evolutie van het verbruik van biomassa 122 Figuur 56: Evolutie van het verbruik van warmte 125 Figuur 57: Evolutie van de het energieverbruik van de industrie (exclusief warmte (alle jaren) en laagspanning tem 2001) in Vlaanderen in vergelijking met de omzet, investeringen, uitvoer en bruto toegevoegde waarde (1995=100% of 2003 = 100%) 145 Figuur 58: Evolutie van de het energieverbruik van de tertiaire sector in Vlaanderen in vergelijking met de omzet, investeringen, uitvoer en bruto toegevoegde waarde (1995=100%) 154 Figuur 59: Evolutie van de het energieverbruik van de land- en tuinbouw en zeevisserij in Vlaanderen in vergelijking met de omzet, investeringen, uitvoer en bruto toegevoegde waarde (1995=100% of 2003 = 100%) 156 XIV

17 Lijst van afkortingen LIJST VAN AFKORTINGEN ADSEI AMS BFE BPF BTW CLE DNB EIL EMIS FEBEG Figas GSC ICEDD IPCC KULeuven LNE LPG MIMOSA NACE Rev.1 NACEBEL Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Afdeling Monitoring en Studie, Departement Landbouw en Visserij Beroepsfederatie van de Elektriciteitssector Belgische Petroleum Federatie Belasting over Toegevoegde Waarde Centrum voor Landbouweconomie Distributienetbeheerders voor het elektriciteitsnet / aardgasnet Emissie Inventaris Lucht (VMM) Energie- en Milieu-informatiesysteem voor het Vlaamse Gewest Federatie van de Belgische elektriciteits- en gasbedrijven Verbond der Gasnijverheid Groene stroomcertificaten Institut de Conseil et d Etudes en Développement Durable Intergovernmental Panel on Climate Change Katholieke Universiteit Leuven Departement leefmilieu, Natuur en Energie Liquefied Petroleum Gas Model wegverkeer met een milieu-impact module die emissies van luchtverontreinigende stoffen simulteert Nomenclature générale des activités économiques dans les Communautés Européennes Belgische versie van de NACE code NC3 Nafta Cracker 3 NIS NMBS Nationaal Instituut voor de Statistiek Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen XV

18 Lijst van afkortingen ODE Vlaanderen OVAM PSBH Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest Panel Studie van Belgische Huishoudens voor Vlaanderen VEA VGE VITO VMM VREG Vlaams Energieagentschap Vlaamse grootte-eenheid Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlaamse Milieumaatschappij Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt XVI

19 HOOFDSTUK 1 Inleiding HOOFDSTUK 1. INLEIDING Het opstellen van de energiebalans is één van de referentietaken van VITO. Het doel is in één rapport een volledig overzicht te maken van het energieverbruik in Vlaanderen in een bepaald jaar en de evolutie van dit energieverbruik op te volgen. De cijfers uit dit rapport vormen mee de basis voor de opmaak van de Vlaamse bijdrage aan de Belgische broeikasgasinventaris die internationaal wordt gerapporteerd in het kader van het Kyoto protocol en het Europese Monitoring Mechanism. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de opbouw van de energiebalans Vlaanderen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het bruto binnenlands energieverbruik en de voornaamste wijzigingen die in dit rapport werden gemaakt ten opzichte van het rapport van In hoofdstuk 4 worden de methodologie en de cijfers weergeven en besproken voor de deelsectoren elektriciteits- en warmtecentrales, raffinaderijen, cokesfabrieken, andere transformaties en de verliezen op het elektriciteitsnet. Hoofdstukken 5, 6 en 7 geven een overzicht van het energieverbruik in respectievelijk de industrie, de residentieel en gelijkgestelde sectoren en de transportsector. In hoofdstuk 8 wordt de evolutie weergegeven van het energieverbruik in Vlaanderen per energiedrager. 1

20 HOOFDSTUK 2 Algemene opbouw van de energiebalans HOOFDSTUK 2. ALGEMENE OPBOUW VAN DE ENERGIEBALANS Een energiebalans geeft op een coherente manier een inventaris van de energiestromen in een bepaald jaar en voor een bepaald geografisch gebied weer. Het meest gebruikte formaat om energiestromen en energiedata voor een bepaald gebied in kaart te brengen is een balans waarbij per energiedrager alle stromen (zowel voorraden, producties, import, export, verbruiken) worden opgelijst. Een vereenvoudigde versie van dergelijk balansformaat kan hieronder teruggevonden worden voor een fictieve energiedrager X en Y in een welbepaald jaar. Energiedrager X Energiedrager Y Productie (primaire productie, natuurlijke rijkdommen) + + Import + + Export - - Internationale bunkers - - Stockwisselingen (beginvoorraad - eindvoorraad) +/- +/- Binnenlands beschikbaar totaal totaal STATISTISCH VERSCHIL totaal - totaal totaal - totaal Bruto Binnenlands Energieverbruik totaal totaal Input transformatiesector + + Output transformatiesector - - Eigenverbruik transformatiesector + + Verliezen op het net + + Finaal energieverbruik + + Niet-energetisch verbruik + + Energetisch finaal verbruik + + Figuur 2: Mogelijkheid van een algemene energiebalans structuur [1] Het vermelde statistisch verschil geeft het verschil weer tussen binnenlands beschikbaar en bruto binnenlands energieverbruik en wordt best nauwlettend in het oog gehouden. Het geeft immers een zicht op de nauwkeurigheid en correctheid van het gebruikte cijfermateriaal en kan daardoor een indicatie geven van eventuele fouten. Het is echter niet steeds mogelijk om dit statistisch verschil te elimineren en het is aangewezen om het statistisch verschil dan ook niet te verbergen in de balans omdat dit een indicatie geeft van de omvang van (on)nauwkeurigheid. In 2

21 HOOFDSTUK 2 Algemene opbouw van de energiebalans internationale kringen wordt als referentie voor aardgas en elektriciteit aangeraden om het statistisch verschil beneden de 1% te houden voor andere energiedragers als teer en olie van cokesovens wordt een fout van 10% wel getolereerd. Het voorliggend rapport geeft de energiebalans in Vlaanderen weer voor het jaar 2012 voor de volgende energiedragers: KOLEN PETROLEUMP RODUCTEN GASSEN Kolen Koolteer Cokes Aardolie en intermediaire producten raffinaderijgas LPG benzine kerosine gas- en dieselolie lamppetroleum zware stookolie nafta petroleumcokes andere petroleumproducten Aard- en mijngas cokesovengas hoogovengas ANDERE BRANDSTOFFEN BIOMASSA ELEKTRICITEIT WARMTE NUCLEAIRE WARMTE Figuur 3: Overzichtsschema indeling energiedragers in energiebalans Vlaanderen Voor het opstellen van de energiebalans voor Vlaanderen is de benadering iets anders dan voorgesteld in Figuur 2. Statistieken van import, export en stockwisselingen zijn immers niet beschikbaar op regionaal niveau. Omwille van deze redenen wordt afgeweken van de standaard energiebalans en wordt de Vlaamse energiebalans op een enigszins andere wijze opgesteld. Dit wordt voorgesteld in Figuur 4. 3

22 HOOFDSTUK 2 Algemene opbouw van de energiebalans energiedrager X andere brandstoffen biomassa warmte Productie (primaire productie, natuurlijke rijkdommen) gekend totaal + internationale bunkers Netto import totaal -productie + int. bunkers 0 Internationale bunkers gekend gekend Bruto Binnenlands Energieverbruik totaal totaal Input transformatiesector + + Output transformatiesector - - Eigenverbruik transformatiesector + + Verliezen op het net + + Finaal energieverbruik + + Niet-energetisch verbruik + + Energetisch finaal verbruik + + Figuur 4: Structuur energiebalans Vlaanderen In de Vlaamse energiebalans wordt er enerzijds vertrokken vanuit basisinformatie zoals enquêtes en rapporteringen door bedrijven (industrie, tertiaire sector, transformatiesector) en anderzijds worden ook bestaande statistieken aangewend. Op die manier wordt het bruto binnenlands energieverbruik bepaald. In Vlaanderen zorgen we zelf voor een sluitende balans omdat bepaalde cijfers niet op Vlaams niveau beschikbaar zijn. De Vlaamse netto-invoer is niet gekend en wordt voor de meeste energiedragers berekend als zijnde het totale eindverbruik + de netto-transformatie-input + het eigenverbruik van de transformatiesector + de verliezen op het net + bunkers de primaire productie (of bruto binnenlands energieverbruik + bunkers primaire productie). In het geval van andere brandstoffen, biomassa en warmte, wordt de balans sluitend gemaakt door te stellen dat de netto invoer gelijk is aan 0, en het totale verbruik intern in Vlaanderen is geproduceerd. In geval van biomassa en andere brandstoffen waarvan de oorsprong bekend is, zou het mogelijk zijn de balans sluitend te maken door deze energiedragers te verdelen over netto invoer en primaire productie. Voorlopig is dit niet gebeurd wegens teveel onduidelijkheid over de herkomst van de energiedragers. Vanaf 1994 werd binnen het EMIS-project (een referentietaak van VITO voor de Vlaamse overheid) de energiebalans van Vlaanderen opgesteld. De eerste balansen werden opgesteld aan de hand van de verschilmethode. Deze methode bestond erin de balansen van het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest af te trekken van de Belgische balans. De Belgische balans wordt jaarlijks opgesteld door het Ministerie van Economische Zaken. De balansen van het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden op een onafhankelijke manier berekend door ICEDD. De cijfers bekomen aan de hand van de verschilmethode werden gecorrigeerd met de cijfers die reeds specifiek voor Vlaanderen bekend waren. De eerste onafhankelijke energiebalans van Vlaanderen werd opgesteld voor Hierin werd voor het eerst de bottom-up aanpak gevolgd. In 1999 werd de onafhankelijke balans van 1990 [2] opgesteld. De methode om de onafhankelijke balans op te stellen werd voor het eerst beschreven 4

23 HOOFDSTUK 2 Algemene opbouw van de energiebalans in het rapport over de energiebalans van 1994 [3]. Voor de balansen van de volgende jaren werd deze methode gedeeltelijk aangepast naar aanleiding van het beschikbaar komen van meer gedetailleerde gegevens. Een beschrijving van de gebruikte methode staat telkens in het rapport van het betreffende jaar [2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20]. De methode en de resultaten voor 2011 worden verder in voorliggend rapport beschreven. Voor het formaat van de balansen worden de richtlijnen van het IPCC van 1996 gevolgd [21,22]. Het belangrijkste verschil tussen dit formaat en het vroegere formaat van het IPCC is dat de verbruiken door zelfproducenten van elektriciteit nu gerapporteerd worden bij de sector waartoe ze behoren. Vroeger werden de zelfproducenten als een aparte categorie behandeld binnen de transformatiesector. Door het verkrijgen van betere of meer gedetailleerde gegevens of door het aanpassen van een bepaalde methodologie kunnen de cijfers van de energiebalans wijzigen, ook in historische jaren. Telkens bij het verschijnen van een nieuwe energiebalans wordt dan ook de hele cijferreeks aangepast aan de huidige inzichten. In de navolgende hoofdstukken wordt wat meer duiding gegeven bij de evolutie van het bruto binnenlands energieverbruik in Vlaanderen. 5

24 HOOFDSTUK 3 Bruto binnenlands energieverbruik HOOFDSTUK 3. BRUTO BINNENLANDS ENERGIEVERBRUIK 3.1. OVERZICHT Het bruto binnenlands energieverbruik is de (primaire) productie, vermeerderd met de nettoinvoer, verminderd met de leveringen aan internationale zee- en luchtvaartbunkers. De primaire productie is in Vlaanderen beperkt tot de elektriciteitsproductie uit wind- waterkracht en PV installaties en een berekende waarde voor andere brandstoffen, biomassa en warmte (zie vorig hoofdstuk). De netto-invoer is niet gekend in Vlaanderen, en wordt berekend als zijnde het totale eindverbruik + de netto-transformatie-input + eigenverbruik van de transformatie + bunkers de primaire productie. Vermits Vlaanderen het enige gewest is dat aan zee grenst, worden de Vlaamse zeevaartbunkers gelijk gesteld aan die van België. De luchtvaartbunkers omvatten de getankte hoeveelheden kerosine op Vlaams grondgebied. In volgende figuren wordt de evolutie van het (bruto binnenlands) energieverbruik in Vlaanderen weergegeven per sector en per energiedrager PJ transport 157,5 168,2 169,5 171,6 173,8 179,0 186,4 187,1 187,9 190,5 191,2 194,7 195,7 199,6 203,7 197,5 194,7 197,7 197,8 198,7 residentieel, tertiair, landbouw en andere 297,3 347,0 349,9 405,5 364,4 372,0 363,1 353,1 375,2 381,8 387,0 380,3 373,1 368,0 355,5 361,8 363,4 383,0 326,7 343,5 industrie 311,6 348,9 361,1 368,9 380,0 408,9 399,5 412,3 400,8 400,5 395,7 405,9 407,7 411,6 391,2 389,3 348,0 399,8 386,9 378,5 niet-energetisch eindverbruik 86,1 201,5 212,8 219,6 230,9 218,8 233,1 245,5 231,1 238,6 229,0 253,1 283,8 261,1 264,2 289,8 248,4 294,8 297,6 274,9 transformatiesector 346,7 324,1 343,7 351,9 364,4 395,9 369,8 368,7 366,1 374,9 398,5 377,9 380,5 401,4 420,9 378,3 389,3 390,8 369,0 340,4 totaal 1.199, , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,0 * Figuur 5: Evolutie van het bruto binnenlands energieverbruik in Vlaanderen per sector [2-20] 6

25 HOOFDSTUK 3 Bruto binnenlands energieverbruik PJ (nucleaire) warmte 210,5 180,2 208,1 207,6 238,6 246,2 250,5 246,2 246,1 240,2 242,4 239,5 248,0 241,4 252,4 228,2 232,8 242,1 249,6 203,1 netto import elektriciteit + productie uit wind, water en PV 0 2,2 27,1 22,1 25,3 20,3 10,5 13,3 20,0 25,7 28,9 24,0 29,1 22,8 32,5 24,9 34,0 9,9 21,1 25,5 44,1 biomassa 11,0 10,3 11,6 13,5 12,6 12,9 11,8 12,1 13,5 14,3 20,7 23,1 26,6 31,6 35,8 41,5 50,2 59,6 56,5 69,6 andere brandstoffen 27,8 53,0 57,7 63,0 72,9 77,4 80,9 86,8 85,6 77,9 77,8 81,6 85,0 86,3 85,5 92,2 89,8 96,5 95,8 88,3 gassen 202,8 253,4 275,6 313,7 294,8 344,0 364,8 365,3 361,4 377,8 408,7 396,5 412,6 414,0 420,6 433,4 441,9 487,5 414,5 421,1 petroleumproducten 506,9 643,6 644,6 681,1 672,5 678,1 657,7 647,3 664,9 667,0 652,7 659,5 671,8 672,0 663,9 648,4 596,6 628,4 614,0 587,3 vaste brandstoffen 238,1 222,1 217,4 213,3 202,0 205,6 173,0 189,0 163,8 180,2 175,2 182,5 173,9 163,9 152,4 139,0 122,9 130,9 122,1 122,6 totaal 1.199, , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,0 Figuur 6: Evolutie van het bruto binnenlands energieverbruik in Vlaanderen per energiedrager [2-20] (opmerking: andere brandstoffen omvatten voornamelijk restbrandstoffen uit de chemische industrie en het niethernieuwbare deel in afvalverbranding met energierecuperatie) Ten opzichte van 1990 is in 2012 het bruto binnenlands energieverbruik met 28,1% gestegen en met 2,7% gedaald ten opzichte van Ten opzichte van 2005 bedraagt de daling van het bruto binnenlands energieverbruik 6,4%. Het eindverbruik steeg met 40,2% ten opzichte van Ten opzichte van 2005 en 2011 bedroeg de daling van het eindverbruik respectievelijk 5,1 en 1,1%. Het energieverbruik in de transformatiesector is met 1,8% gedaald ten opzichte van 1990, en met 10,5% ten opzichte van 2005 en 7,7% ten opzichte van De daling van het energieverbruik in de transformatiesector is het resultaat van een daling van het verbruik in de elektriciteits- en warmte sector, vooral ten gevolge van de tijdelijke sluiting van Doel 3. Het verbruik in de andere deelsectoren van de transformatiesector is gestegen. Het eindverbruik is in 2012 ten opzichte van 2011 gedaald (-1,1%). De daling is het gevolg van een daling van energieverbruik en het niet energetisch verbruik in de industrie. In de eindsectoren die meer gevoelig zijn aan het buitenklimaat (residentieel en gelijk gestelde sectoren), is het energieverbruik gestegen was een uitzonderlijk warm jaar, 2012 is kouder geweest. Het energieverbruik in de transportsector is nagenoeg gelijk gebleven. In de volgende hoofdstukken wordt de evolutie van het verbruik in de sectoren en de evolutie van de verschillende energiedragers verder besproken. Volgende paragraaf geeft aan welke wijzigingen er werden doorgevoerd ten opzichte van het rapport van de energiebalans Vlaanderen 2011 (februari 2014). 1.1 Voornaamste wijzigingen ten opzichte van vorig rapport Er wordt een vergelijking gemaakt met het rapport van februari Industrie 7

26 HOOFDSTUK 3 Bruto binnenlands energieverbruik Er is een herverdeling van het aardgasverbruik tussen deelsectoren in 2011 gebeurd. In de jaren werd het gasolieverbruik gecorrigeerd in de ijzer- en staalsector (betere afstemming met ETS). Huishoudens Voor de huishoudens werd het verbruik van steenkool aangepast voor de periode , naar analogie van het stookolieverbruik in het vorige rapport. De wijzigingen worden uitgelegd in deel 6.1. Het stookolieverbruik in 2012 werd licht aangepast omwille van een update van het aantal huishoudens in Vlaanderen. Het verbruik van LPG/propaan werd aangepast voor de periode , op basis van de laatste cijfers van de Belgische petroleumbalans (methodiek: 60% van het huishoudelijk verbruik van LPG wordt toegekend aan Vlaanderen). Het off-road benzine verbruik van quads werd voor de hele tijdreeks toegekend aan de huishoudens in plaats van aan de tertiaire sector. Dit gebeurde in samenspraak met VMM, op vraag van een internationale review van de broeikasgasinventaris. Tertiaire sector Zoals vermeld bij de huishoudens, werd het benzineverbruik van quads verhuisd van de tertiaire sector naar de huishoudelijke sector voor de hele periode. Raffinaderijen De input en outputcijfers van de raffinaderijen werden voor de hele tijdsreeks aangepast voor de hele tijdsreeks op basis van de meest recente cijfers van de Belgische petroleumbalans. Meer uitleg wordt gegeven in deel 4.2. Landbouw Het energieverbruik in de landbouw werd door AMS herrekend voor de periode Hierbij werd een aanpassing gedaan aan de methodiek voor het verrekenen van loonwerk. Totaal De totale wijzigingen worden in volgende figuur weergegeven. 8

27 HOOFDSTUK 3 Bruto binnenlands energieverbruik TOTAAL raffinaderijen industrie huishoudens tertiaire sector landbouw elektriciteit en warmte 10,00 PJ 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00-2,00 5,65 4,38 0,42 0,76 2,34 2,26 0,46 0,56 0,37 0,49 0,15 0, , ,64-0, ,00-2,83-3,04-3,77-6,00-8,00-7,72-10,00 Figuur 7: Aanpassingen aan het energieverbruik in PJ in dit rapport ten opzichte van het vorige rapport [20] 9

28 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector HOOFDSTUK 4. TRANSFORMATIESECTOR 4.1. ELEKTRICITEITS- EN WARMTECENTRALES Onder de transformatiesector horen bedrijven die als hoofdactiviteit het omvormen van één vorm van energie naar een andere vorm hebben. Voorwaarde is wel dat de fysische vorm van de betrokken energiedrager verandert tijdens de transformatie. De sector omvat de deelsectoren elektriciteit en warmte, raffinaderijen, cokesfabrieken, andere transformaties en de verliezen op het elektriciteitsnet. Voor deze sectoren zijn in de balans de input, de output en het eigenverbruik weergegeven METHODOLOGIE Cijfers over de productie van elektriciteit zijn tot en met 2003 afkomstig van de BFE [23]. Vanaf 2004 werden de productiecijfers door VITO opgevraagd via eigen enquêtes of via de verplichte rapporteringen [24]. De verliezen op het elektriciteitsnet worden geschat op basis van het verlies op het Belgische net van 2012 [25] en de verhouding (bepaald door Synergrid) van het Vlaamse eindverbruik aan elektriciteit ten opzichte van het Belgische eindverbruik. De brandstofverbruiken van centrales voor de productie van elektriciteit en/of warmte worden bekomen uit verschillende gegevensbronnen. Een eerste gegevensbron zijn de bevragingen van de elektriciteits- en warmtesector die, deels in samenwerking met BFE, door VITO werden uitgevoerd tot en met Daarnaast leveren de emissiejaarverslagen en de integrale milieujaarverslagen of IMJV s [26] van de Vlaamse overheid (opvolging gebeurt door VMM en departement LNE) aanvullende brandstofverbruiken. Sinds 1 mei 2005 (cijfers 2004) geldt een rapporteringsplicht voor de producenten van hernieuwbare warmte, WKK s en zelfproducenten in het Vlaams Gewest (wettelijke basis Energiedecreet 8/5/2009 (art ); Energiebesluit 19/11/2010 (art , en ); MB 23/2/2005, gewijzigd 1/12/2010)) [24]. De gegevens worden aangewend voor de bepaling van de totale input, output en het eigenverbruik van de elektriciteits- en warmtesector. De gegevens worden verder aangevuld met de gegevens van de VREG over de uitgereikte groenestroomcertificaten (GSC) en warmtekrachtcertificaten (WKC) in Daarnaast vormt afvalverbranding een speciale tak binnen het gebeuren van de elektriciteitsproductie. De huisvuilverbrandingsovens (en gelijkgesteld afval) hebben immers de specifieke hoofdactiviteit van afvalverwerking en niet de productie van elektriciteit. Alle Vlaamse huisvuilverbrandingsovens recupereren hun energie momenteel ook onder de vorm van elektriciteit en/of warmteproductie waardoor deze installaties volgens de IPCC-richtlijnen ook onder de sector van elektriciteit en warmte gecatalogeerd moeten worden en dus binnen de energiebalans voor Vlaanderen ook onder de transformatiesector worden ondergebracht. De brandstofverbruiken (energie-inhouden van het afval) voor deze installaties worden bekomen uit de IMJV s (aangevuld met informatie van de VREG ivm groenestroomcertificaten die werden uitgereikt en jaarverslagen van de afvalovens), vanuit de gegevens van de OVAM-enquête Tarieven en capaciteiten [27], de sorteeranalyses van de huisvuilzak [29] en de verbrandingswaarden van de verschillende fracties [28]. Afval van huisvuilverbrandingsovens met energierecuperatie staan in de 10

29 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector balans in Bijlage A onder de input van de centrales. Een gedeelte van het verbrande huisvuil (en gelijkgesteld afval) wordt als biomassa beschouwd en het niet-hernieuwbare gedeelte wordt onder de andere brandstoffen gecatalogeerd. Het aandeel van biomassa in de totale afvalhoeveelheid wordt bepaald aan de hand van de sorteeranalyses van de huisvuilzak die op regelmatige basis door OVAM wordt uitgevoerd. De groenestroomproductie is enkel de stroom die opgewekt is door de hernieuwbare fractie van het afval (en in aanmerking komt voor het krijgen van GSC). 41,075% van de totale afvalfractie (uitgedrukt in PJ) wordt als hernieuwbaar beschouwd in de gegevensjaren tot en met Dit percentage werd bepaald aan de hand van sorteeranalyses van de huisvuilzak [29] en de verbrandingswaarden van de verschillende fracties [30]. Voor de SLECO-installatie werd de hernieuwbare fractie op 31,22% vastgelegd [31]. Met ingang vanaf 1 juli 2009 werd de hernieuwbare fractie voor huishoudelijk en gelijkgesteld afval vastgelegd op 47,78% volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 [32] en dit voor alle installaties (inclusief SLECO, biostoomcentrale van Electrawinds). Dit percentage werd bepaald aan de hand van de laatste sorteeranalyse van de huisvuilzak die werd uitgevoerd in 2006, de data werden gepubliceerd eind 2008 [33]. Cijfergegevens over afvalverbranding met energierecuperatie kunnen teruggevonden worden in hoofdstuk 8 (8.6 andere brandstoffen en 8.7 biomassa). De brandstofverbruiken van de zelfproducenten worden niet tot de transformatiesector gerekend, maar worden gerekend bij de eindsectoren waartoe ze behoren. Hun elektriciteitsproductie voor eigen gebruik wordt afgetrokken van hun totaal elektriciteitsverbruik in de eindsectoren om geen dubbeltellingen te hebben (want de brandstof wordt al meegerekend). De brandstofverbruiken en de elektriciteitsproductiecijfers worden bekomen uit de verplichte rapportering door de zelfproducenten aan de Vlaamse overheid [24]. Door VITO wordt ook het opgesteld WKK-vermogen geïnventariseerd in Vlaanderen in opdracht van het VEA [34, 35, 36, 37, 38, 39, 40] RESULTATEN PRODUCTIEPARK De elektriciteitsproductie binnen een regio hangt af van het beschikbare productiepark in die regio. In 2012 werd het productiepark in Vlaanderen uitgebreid met volgende installaties (gebaseerd op eigen bevragingen, informatie van de VREG): installatie Aantal installaties omschrijving kwe netto kwth WKK Hernieuwbaar 0448 Zwembad Iepermann 1 Gasmotor 70 FALSE FALSE zelfproducent 0414 Croonenburg 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0404 Duc d'o 1 Gasmotor 140 FALSE FALSE zelfproducent 0447 Zwembad Wezenberg 1 Gasmotor 199 FALSE FALSE zelfproducent WKK Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0416 Eurofreez 1 Gasmotor 250 FALSE FALSE zelfproducent 0455 TWZ 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0403 Malve 1 Gasmotor 404 FALSE FALSE zelfproducent WKK-0484 Floré 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 11

30 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector WKK Gasmotor TRUE TRUE zelfproducent WKK 370 Belgomilk 1 Gasmotor 772 nb TRUE FALSE zelfproducent 0090 Jozef De Weerdt 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0139 DeWeerdt-Rockele 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0389 Deltapellets 1 Gasmotor 820 FALSE FALSE zelfproducent WKK 0053 Deweerdt Frans 1 Gasmotor TRUE TRUE zelfproducent 0036 vandevelde 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0401 Alcon-couvreur 1 Gasmotor 1189 FALSE FALSE zelfproducent WKK-0459 Tuinbouwbedrijf Vandewaetere 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0459 Tuinbouwbedrijf Vandewaetere 1 Gasmotor 1200 FALSE FALSE zelfproducent 0089 Krikato 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK BGS-0110 Digrom Energy 1 Gasmotor FALSE TRUE zelfproducent WKK groeikracht broechem (WKK 0040) nieuw 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0406 Desmet (Ardooie) 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0208 Biogas Boeye 1 Gasmotor TRUE TRUE zelfproducent 0058 Nobis 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0060 Pitoma 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0095 Wim Vertommen Den overkant 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0460 Biopower Tongeren 1 Gasmotor 2826 FALSE FALSE zelfproducent 0466 Wittevrongel Eneco Energy 1 Gasmotor 2830 FALSE FALSE zelfproducent 0390 SAP Eneco Energie 1 Gasmotor 2830 FALSE FALSE zelfproducent 0433 Op de Beeck 1 Gasmotor 2978 FALSE FALSE zelfproducent 0196 Quirijnen Energy Farming 1 Gasmotor TRUE TRUE zelfproducent 0078 Van Bulck BVBA _na wijziging 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0200 Tomaline bvba _na wijziging 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0168 Agrokom 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0293 Kronos Europe 1 Gasturbine TRUE FALSE zelfproducent 0112 Stoffels 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0411 Ampower 1 Gasmotor 8934 FALSE FALSE zelfproducent WKK 0296 Varico 1 Gasmotor TRUE FALSE ism IVEKA WKK BASF D 1 Tegendrukstoomturbine TRUE FALSE zelfproducent Vervanging IVBO-turbine 1 condensatiestoo mturbine FALSE TRUE autonoom 12

31 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector Tabel 2: Bijkomende installaties in 2012 (exclusief, wind, water en PV en installaties <50 kwe) In totaal is er in 2012 ongeveer 100,5 MWe bijkomend geïnstalleerd. In volgende tabel staan de installaties vermeld waarvan de activiteit in 2012 werd stopgezet. De lijst is gebaseerd op meldingen vanuit de verplichte rapporteringen door de exploitanten op 1 mei 2013 aan het VEA en op de lijst met installaties die GSC of WKC ontvangen. Type kwe installatie Aantal installaties installatie netto kwth WKK hernieuwbaar Statuut De Nocker 1 Dieselmotor TRUE FALSE zelfproducent IOK Olen 1 Gasmotor FALSE TRUE ism IVEKA WKK Stoffels 3 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK 205 serviceflats Brouwershove (Vhm) 1 Gasmotor TRUE FALSE ism infrax DDS installatie Gasmotor FALSE TRUE ism Electrabel WKK-0036 Vandevelde (Vandtra) 1 Gasmotor TRUE FALSE ism Electrabel WKK Luchtbal 3 Gasmotor TRUE FALSE ism Electrabel WKK groeikracht Broechem 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK-0078 Van Bulck bvba 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK Nobis cvba 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK Pitoma 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK-0335 Beaulieu Fibres International 1 Gasmotor 254 TRUE FALSE zelfproducent WKK-0095 Wim Vertommen-Den Overkant 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent Agrokom bvba 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent 0200 Tomalina bvba 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent WKK-0031 Groeikracht Pierstraat 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent wkk Alex Baelus 2 Dieselmotor TRUE TRUE zelfproducent Franse Handelskweekerij bvba 1 Gasmotor TRUE FALSE zelfproducent IVBO turbine 1 tegendrukstoomturbine FALSE TRUE autonoom Electrabel centrale Kallo conventioneel thermisch FALSE FALSE publieke producent Electrabel centrale Ruien (vermindering capaciteit) conventioneel thermisch FALSE FALSE publieke producent Tabel 3: Gesloten installaties in 2012 (exclusief eventuele wind, water en PV installaties en installaties < 50 kwe) 13

32 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector In totaal werd het productiepark gereduceerd met 811 MWe. Een deel van de gesloten installaties zijn vervangen door nieuwe (of er werd een ingrijpende wijziging uitgevoerd). De som van de individuele vermogens uit de tabellen stemt niet overeen met de vermelde totalen aangezien voor sommige installaties het elektrisch vermogen (MWe) gecorrigeerd werd aan de hand van nieuwe rapporteringen. Indien de installatie werd gesloten in de loop van 2012, werd het vermogen nog wel als geïnstalleerd in 2012 meegenomen. In volgende tabel wordt het netto operationeel vermogen weergegeven in Vlaanderen in Onder netto operationeel vermogen wordt het maximaal ontwikkelbaar vermogen verstaan waarbij het vermogen nodig voor hulpdiensten van een installatie niet is inbegrepen. Elektriciteit en warmte MWe * Elektriciteit publieke en autonome (thermisch) Kerncentrales Zelfproducenten (thermisch) 92 * WKK publieke en autonome Zelfproducenten 814 * wind (1) 410 * water (1) 1,0 * zonne-energie (1) Totaal Tabel 4: Netto operationeel vermogen voor elektriciteitsproductie in Vlaanderen in 2012 (1) Afgestemd met [40]. Voor wind, PV en waterkracht stemmen de cijfers overeen met de geïnstalleerde vermogens volgens de VREG. Voor het gedeelte WKK is er een afstemming gebeurd met de WKK-inventaris 2012 [40]. Een verschil met de WKK-inventaris is dat mechanische WKK s (i.p.v. het produceren van elektriciteit, drijven deze installaties rechtstreeks een grote machine zoals een compressor of pomp aan) niet zijn opgenomen in Tabel 4. Hun vermogen bedroeg in ,5 MW (131,3 MW stoomturbines met rechtstreekse aandrijving en 3,2 MW motoren met mechanische aandrijving). In het verleden publiceerde de BFE in de statistische jaarboeken ook het netto ontwikkelbaar vermogen van de centrales in Vlaanderen. De definitie hiervoor was het maximale vermogen dat gedurende een langere periode continu kan worden geproduceerd. Het betreft uitsluitend het actieve vermogen en de volledige installatie wordt verondersteld in dienst te zijn. Dit vermogen wordt bepaald op basis van gemiddelde klimatologische voorwaarden voor de betreffende vestigingsplaats. In volgende figuur werden de cijfers van de BFE aangevuld voor 2004 tot en met 2012 op basis van de eigen cijfers (uit Tabel 4). 14

33 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector MWe netto ontwikkelbaar vermogen+(mwe) Figuur 8: Evolutie van het netto operationeel vermogen in Vlaanderen [23, 24] Het netto operationeel vermogen is in 2012 met 3,0% gedaald t.o.v De grote sprong in 1998 is te wijten aan een uitbreiding in 1998 met de STEG Herdersbrug (Electrabel) en Gent Ringvaart (SPE). De sterke stijging in 2005 was te wijten aan de in dienst stelling van Zandvliet Power en de stijging in 2006 is voornamelijk te wijten aan de ingebruikname van de Sleco en Inesco installaties. In 2008 is de stijging te wijten aan veel bijkomende motoren, en nieuwe installatie einde 2008 bij de Esso raffinaderij (vervanging) en de ingebruikname van 2 bijkomende gasturbines in november 2008 bij SPE Ham. Vanaf 2009 is er een jaarlijkse aanzienlijke stijging waar te nemen door de explosieve groei bij de PV-installaties, in 2012 lijkt die opmars van PV wat minder sterk te worden. Daarnaast werden in 2009 opnieuw een groot aantal nieuwe motoren in dienst genomen. De ingebruikname van een nieuwe gasturbine bij Lanxess Rubber en de start van eenheid Knippegroen van Electrabel zorgen nog voor bijkomende capaciteit in 2009, die de afbouw van de centrale van Mol eind 2009 deels compenseert. In 2010 komt er vermogen bij door de ingebruikname van zelfproductie eenheden bij Stora Enso en Spano (A&S Energy), en net als in 2009 komen er een aantal nieuwe motoren bij. In 2011 is het vermogen fors verder gestegen, door de ingebruikname van een aantal grotere installaties: T-Power (422 MWe), Lillo Energy (42 MWe), Electrawinds Greenpower (19,5 MWe). Daarnaast zijn er ook andere kleinere projecten gestart (zie Tabel 2). In 2012 is er voor het eerst een daling van het operationeel vermogen waar te nemen. Oorzaken hiervoor zijn ondermeer de sluiting van de centrale van Electrabel in Kallo (-522 MWe) van midden 2011 en de verminderde capaciteit van de Electrabel centrale te Ruien (-252 MWe). Daarnaast zorgt de stijging van PV in 2012 nog wel voor enige compensatie (+354 MWe) RESULTATEN ELEKTRICITEITSPRODUCTIE In volgende figuren is de bruto en netto elektriciteitsproductie in Vlaanderen weergegeven, opgedeeld in het nucleair en het niet-nucleair gedeelte (exclusief de productie van de zelfproducenten). Het verschil tussen bruto en netto productie is het gedeelte geproduceerde elektriciteit dat door hulpdiensten wordt gebruikt. Tot en met 2003 zijn deze cijfers gebaseerd op informatie van de BFE, vanaf 2004 werden eigen bevragingen, inschattingen en verplichte rapporteringen gebruikt. 15

34 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector GWh niet-nucleair nucleair totaal Figuur 9: Evolutie van de bruto geproduceerde elektriciteit in Vlaanderen, exclusief zelfproductie, exclusief wind, water en PV [23,24,38,41] GWh niet-nucleair nucleair totaal Figuur 10: Evolutie van de netto geproduceerde elektriciteit in Vlaanderen, exclusief zelfproductie, exclusief wind, water en PV [23,24,38,41] In 2012 was 45% van de netto geproduceerde elektriciteit in Vlaanderen nucleair opgewekte elektriciteit. De netto elektriciteitsproductie daalde met 11,7% in 2012 ten opzichte van 2011 (nietnucleair -3,2%, nucleair -20,3%). Ten opzichte van 1990 steeg de netto elektriciteitsproductie met meer dan 10%. Vooral de niet-nucleaire elektriciteitsproductie steeg sterk: +28% in 2012 ten opzichte van 1990 terwijl de nucleair geproduceerde elektriciteit met 5% daalde over dezelfde periode. De daling van nucleaire productie in 2008 kan verklaard worden door de revisies uitgevoerd aan alle 4 de centrales van Doel [42]. Daarnaast werden ook al voorbereidingen genomen voor enkele grote projecten gepland in De daling in 2012 was het gevolg van de tijdelijke sluiting van Doel 3. Op 2 juni 2012 was naar aanleiding van de 10-jaarlijkse controle acties gebleken dat verder onderzoek naar mogelijke scheurtjes in het reactorvat nodig was. Op 17 mei 2013 gaf het federale 16

35 bruto groene stroomproductie (GWhe) incl. voorbehandeling, transport en hulpdiensten HOOFDSTUK 4 Transformatiesector agentschap voor nucleaire veiligheid toestemming voor de heropstart, wat in juni dan is gebeurd. Hierdoor heeft Doel 3 zowat een jaar stil gelegen. De bruto en netto zelfproductie stegen ten opzichte van 2011 en bedroegen in 2012 respectievelijk GWh (= 17,8 PJ) en GWh (= 17,3 PJ). De evolutie van de zelfproductie wordt in volgende figuur weergegeven GWh bruto GWh netto GWh Figuur 11: Evolutie van de netto en bruto zelfproductie van elektriciteit in Vlaanderen [23,24,38,41] Een gedeelte van de elektriciteitsproductie in Vlaanderen gebeurt op basis van hernieuwbare energie (wind, water, biomassa, biogas, enz). In volgende figuur wordt de bruto productie van groene elektriciteit (inclusief voorbehandeling, transport en hulpdiensten) in Vlaanderen weergegeven biomassa 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 12,3 77,8 182,9 333,5 607,6 981, , , , , , ,0 biogas 2,2 9,1 11,7 9,4 15,6 18,3 21,8 44,1 61,7 80,2 115,9 126,3 154,9 156,3 191,7 319,4 406,8 403,8 507,9 wind 9,1 8,7 8,0 8,0 10,9 12,8 15,7 35,0 56,9 59,5 96,0 156,0 239,9 287,4 336,3 390,7 402,0 577,2 707,6 waterkracht 1,6 2,0 2,1 1,6 1,7 1,3 2,2 3,0 2,7 1,9 1,9 2,3 2,1 2,8 3,6 3,3 3,4 3,1 2,2 PV zon 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,2 0,3 0,5 0,7 1,1 2,8 5,6 34,0 143,5 493,6 923, ,3 afvalverbranding 46,8 48,0 48,9 47,2 99,4 106,3 136,8 138,5 144,9 136,1 140,2 176,1 208,4 260,0 274,8 351,3 438,4 461,4 460,8 totaal 59,7 67,8 70,7 66,2 127,6 138,8 176,6 233,1 344,3 461,1 688, , , , , , , , , Figuur 12: Bruto productie van groene stroom in Vlaanderen (op basis van eigen berekeningen) opmerkingen: biomassa: co-verbranding van hout, olijfpitten en slib, andere biomassa-installaties (inclusief de netto productie van co-verbranding in kolencentrales) 17

36 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector biogas: vergisting organisch afval, vergassing hout, overige biogasinstallaties PV zon: aangeleverd door VEA aan VITO en afgestemd in kader van de energie-efficiëntie richtlijn in juni 2010, vanaf 2007 cijfers groenestroomcertificaten van VREG afvalverbranding: enkel organische fractie De Europese richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen legt voor de verschillende lidstaten bindende doelstellingen vast voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik. Voor België bedraagt dit 13% tegen Niet voor alle groene stroom werden GSC verstrekt. Een voorbeeld hiervan is dat sinds maart 2004 ook de hernieuwbare fractie van de afvalverbranding in aanmerking komt voor GSC. Aangezien nog niet alle afvalverbrandingsovens in Vlaanderen hun dossier hadden ingediend in 2004 en deze die wel al certificaten hadden gekregen dit slechts voor een deel van het jaar 2004 bekwamen, ligt de werkelijke elektriciteitsproductie voor het deel hernieuwbaar in de afvalverbrandingsinstallaties in 2004 eigenlijk een stuk hoger dan opgegeven door de VREG (i.k.v. GSC): 135,3 GWh in plaats van 52,5 GWh in Vanaf 2005 werd het cijfer van de VREG wel overgenomen, omdat intussen alle huisvuilverbrandingsovens hun GSC hebben aangevraagd. Tot en met 2006 werd de informatie voor het aantal fotovoltaïsche panelen bekomen vanuit de subsidiedossiers van PV-panelen van VEA [43]. Het aantal PV-panelen vanuit deze bron lag immers hoger dan het aantal dat bekomen werd vanuit de GSC. Niet voor alle PV-panelen werden GSC aangevraagd. Vanaf 2007 komen de gegevens wel van de VREG (GSC). Er is nu immers een prijsgarantie voor GSC van PV-panelen waardoor we ervan kunnen uitgaan dat alle eigenaars van PV-panelen nu wel GSC aanvragen. De netto elektriciteitsproductie door PV-panelen werd voor de gegevensjaren vóór 2007 niet overgenomen van VREG omwille van dezelfde redenen. Deze cijfers werden in kader van de energie-efficiëntie richtlijn in juni 2010 afgestemd met VEA (aangewende bronnen door VEA: ODE Vlaanderen, Belsolar). De totale bruto groene stroomproductie in 2012 bedraagt GWh RESULTATEN BRANDSTOFVERBRUIK In volgende figuur wordt de evolutie van de input in de centrales voor elektriciteit en warmte weergegeven PJ nucleaire warmte 208,0 179,3 207,5 206,4 237,0 242,6 246,2 242,4 243,7 238,0 238,8 234,5 239,4 235,8 246,3 222,2 228,6 234,6 243,8 195,3 biomassa 4,2 2,9 3,5 3,4 3,8 3,8 3,2 3,7 4,6 5,9 7,1 8,6 11,2 15,2 16,3 19,6 23,1 24,3 26,1 32,9 andere brandstoffen 5,2 3,0 3,0 3,1 3,8 3,6 5,0 5,5 6,4 6,9 6,7 6,9 7,1 8,4 9,7 11,5 10,2 10,8 10,2 11,5 gassen 50,4 60,9 64,1 73,4 73,7 109,5 123,5 117,7 108,2 123,8 144,4 137,5 149,0 151,3 159,4 157,8 167,6 171,4 142,7 131,9 petroleumproducten 7,6 12,1 7,9 7,1 8,7 18,4 4,1 2,7 8,8 5,1 7,5 12,6 11,5 9,9 5,3 2,6 1,4 2,2 1,0 2,1 vaste brandstoffen 117,9 119,5 118,5 114,8 105,7 108,7 77,6 93,2 82,3 82,0 78,6 71,4 69,2 57,2 56,9 48,6 46,7 38,5 31,5 30,9 totaal 393,4 377,6 404,5 408,2 432,7 486,7 459,5 465,3 454,0 461,7 483,3 471,5 487,5 477,8 494,0 462,4 477,5 481,8 455,3 404,6 18

37 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector Figuur 13: Evolutie van de brandstof input in de centrales voor openbare productie van elektriciteit en warmte in Vlaanderen (exclusief zelfproductie) opm: andere brandstoffen bevatten hier het niet-hernieuwbare deel van afvalverbranding met energierecuperatie Over de jaren heen is er een sterke omschakeling van steenkool naar aardgas. De relatief hoge input in 1998 is een gevolg van onderhoudswerken in Tihange 3, waardoor daar 77 dagen geen elektriciteit werd geproduceerd. De Vlaamse productiecapaciteit heeft dit deels opgevangen. In 2012 zijn de totale brandstofverbruiken met 11,1% gedaald. Het verbruik van nucleaire warmte (aandeel van 48,3% in totaal verbruik) is met 19,9% gedaald omwille van een tijdelijke sluiting van Doel 3 vanaf half Het verbruik van gassen is verder gedaald met 7,6%. Gasgestookte centrales zijn flexibel inzetbaar. Ze kunnen aan- en afgekoppeld worden naargelang van de vraag. Maar nu er steeds meer groene stroom op het energienet komt, worden de gasgestookte centrales onderbenut, omdat Europa verplicht voorrang te geven aan hernieuwbare energie op het net. In juli 2012 berekende de CREG dat de gebruiksgraad van de gascentrales in % was, in 2011 was die al gedaald tot onder de 49% en in de eerste vijf maanden van 2012, bedroeg deze nog 30%. Het verbruik van vaste brandstoffen (aandeel van 7,7%) is verder gedaald met 1,9%, het verbruik van biomassa (aandeel van 8,1%) is gestegen met 26,0%. Het verbruik van petroleumproducten en andere brandstoffen is beperkt is voor beiden gestegen ten opzichte van In volgende figuur wordt het aandeel van de verschillende brandstofsoorten als input in de centrales weergegeven voor 1990 en % 30% 48% 8% 1% vaste brandstoffen petroleumproducten % 2% 13% 1% 8% 3% 33% 2012 gassen andere brandstoffen biomassa nucleaire warmte Figuur 14: Brandstof input in de centrales voor openbare productie van elektriciteit en warmte (exclusief zelfproductie) in Vlaanderen in 1990 en 2012 De vaste brandstoffen (kolen) nemen in procentueel aandeel sterk af en dit ten voordele van gassen (aardgas). Dit komt door de sluiting van een aantal kolencentrales en de start van nieuwe STEG s op aardgas in de beschouwde periode. Bovendien is ook het park van WKK op aardgas (turbines en motoren) sterk uitgebreid over dezelfde periode. Wanneer deze een samenwerking zijn tussen een elektriciteitsproducent en een partner uit een andere sector, worden de verbruiken en productie in de energiebalans volledig toegekend aan de elektriciteitssector. In de cijfers van biomassa is het gedeelte hernieuwbare brandstoffen in de huisvuilverbrandingsovens met energierecuperatie voor alle jaren mee opgenomen. De niet-hernieuwbare fractie van het afval wordt onder andere brandstoffen meegeteld RESULTATEN WKK EN ZELFPRODUCENTEN 19

38 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector Binnen de energiebalans worden conform de IPCC 1996 richtlijnen [21,22] de brandstofverbruiken van de zelfproducenten bij de sector geteld waartoe ze volgens hun hoofdactiviteit behoren. Zelfproducenten zijn ondernemingen die naast hun hoofdactiviteit ook nog elektriciteit produceren volledig in eigen beheer, waarvan het overgrote deel voor eigen gebruik. Ondernemingen die elektriciteit en/of warmte produceren in samenwerking met een energieproducent of die elektriciteit produceren als nevenactiviteit waarvan het meeste wordt doorverkocht (zoals huisvuilverbranders), worden tot de sector elektriciteit en warmte gerekend. In recentere jaren is het onderscheid niet altijd eenvoudig te maken. Bij de zelfproducenten beschikt een groot deel over een WKK-installatie, maar dit is niet altijd het geval. Sommige stoomturbines kunnen niet als volwaardige WKK beschouwd worden, omdat hun nuttige warmteproductie erg klein is, of omdat sommige tegendrukturbines een nageschakelde condensator hebben voor regelbaarheid, opstart, enz. Dezelfde opdeling zoals in de WKK-inventaris 2012 [40] wordt in dit rapport gebruikt voor de indeling in WKK en niet-wkk. Omdat de verbruiken en de productiecijfers verdeeld zijn over verschillende sectoren en niet altijd dadelijk beschikbaar zijn uit de balans in Bijlage A, wordt in dit hoofdstuk een kort overzicht gegeven van de belangrijkste cijfers hieromtrent voor gas- en zware [PJ] aardgas biomassa kolen raffinaderijgas andere warmte totaal dieselolie stookolie elektriciteit en warmte 114,4 0,1 32,9 30,92 0,9 0,4 29,1 208,7 zelfproducenten 41,2 0,1 10,2 2,4 1,5 3,6 6,9 65,9 waarvan industrie & 26,4 0,0 5,5 2,4 1,5 2,5 6,9 45,2 raffinaderijen waarvan tertiair 0,4 0,1 2,4 1,1 3,9 waarvan landbouw 14,5 0,0 2,3 16,8 zelfproducenten 41,2 0,1 10,2 2,4 1,5 3,6 6,9 65,9 waarvan WKK 41,1 0,0 9,1 2,4 1,5 2,0 4,5 60,6 waarvan niet WKK 0,1 0,1 1,1 1,7 2,4 5,3 Tabel 5: Brandstofverbruiken van WKK s en zelfproducenten in 2012 in Vlaanderen In volgende tabel worden de elektriciteits- en warmteproductiecijfers voor 2012 weergegeven. netto GWh PJ warmte elektriciteit en warmte ,4 zelfproducenten ,6 waarvan industrie 23,9 waarvan tertiair 0,8 waarvan landbouw 9,9 Zelfproducenten ,6 waarvan WKK ,6 waarvan niet WKK 320 Tabel 6: Elektriciteit en warmteproductie WKK en zelfproducenten in 2012 in Vlaanderen De cijfers voor de sector elektriciteit en warmte kunnen teruggevonden worden in bijlage A. De brandstofverbruiken van de zelfproducenten zijn bijgeteld bij de brandstofverbruiken van de sectoren waartoe ze behoren, deze kunnen ook teruggevonden worden in bijlage A. De geproduceerde en op de site verbruikte elektriciteits- en warmte hoeveelheden van de zelfproducenten worden, om geen dubbeltellingen te hebben, niet meegeteld in de verbruiken van 20

39 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector de sectoren (de brandstoffen waarmee deze zijn geproduceerd, zijn al meegeteld). In de balans in bijlage A zijn ze dan ook niet terug te vinden RAFFINADERIJEN METHODOLOGIE Cijfers over de werking van de raffinaderijen in België (= Vlaanderen, omdat alle raffinaderijen zich in Vlaanderen bevinden) zijn terug te vinden in de petroleumbalansen van de FOD economie, KMO, middenstand en energie [44]. De in bewerking gestelde producten en de geproduceerde producten worden overgenomen in de Vlaamse balansen. Enkel de output van raffinaderijgas in dit rapport is berekend en niet overgenomen uit de Belgische petroleumbalansen. In dit rapport is het de som van de input van raffinaderijgas in de transformatiesector, het eigenverbruik van de raffinaderijen en het eindverbruik van raffinaderijgas. De cijfers van de raffinaderijen werden in maart 2014 herzien voor de hele tijdsreeks door de FOD Economie. Vooral aan de outputzijde werden verschillende herrekeningen en verschuivingen doorgevoerd omwille van productdefinities. Door deze aanpassingen zijn de raffinageverliezen die in vorige Belgische petroleumbalansen opliepen tot bijna 5% sterk verminderd. Een overzicht van de belangrijkste zaken die werden aangepast (op basis van informatie verstrekt door de FOD Economie): - In de rapportering van de bedrijven was er een grote productie van 'Additieven en mengcomponenten' (met hierin Ethanol, Methanol, ETBE, MTBE en Andere). In de IEA tabellen, kon deze productie niet worden opgenomen in deze categorie. Bij navraag bij de betrokken raffinaderij, ging het blijkbaar vooral om 'motor gasoline blending components'. Deze dienen volgens de IEA rapporteringsinstructies echter aangegeven te worden bij het product waar ze voor bestemd zijn, dus Motor Gasoline. Met Additives bedoelt het IEA de bio-componenten en eventueel andere niet-koolwaterstof producten. - Ook de productie van Nafta is sterk verhoogd. In het verleden werd de productie bestemd voor de petrochemie van 1 van de raffinaderijen niet gerapporteerd, terwijl dit ook dient aangegeven te worden. Voor de omrekening van de tonnage uit de Belgische petroleumbalans naar energie-eenheden (in joule), werden voor de gemaakte producten, de verbrandingswaarden gebruikt van de FOD economie (zoals voor het overgrote deel van de balans). De bepaling van de verbrandingswaarde van de input (vooral van de crude) zijn niet direct goede cijfers voorhanden. De verbrandingswaarde van de input van de raffinaderijen wordt daarom (zoals ook in het verleden gebeurde), jaarlijks berekend op basis van de gemiddelde verbrandingswaarde van de output. In de energiebalans worden voor het eigenverbruik van de petroleumraffinaderijen cijfers gebruikt van het Verificatiebureau Benchmarking (sinds 2004 bekomen via de BPF), eigen bevragingen of cijfers van VMM (uit de emissiejaarverslagen of de IMJV s). Deze cijfers kunnen afwijken van deze uit de Belgische petroleumbalansen. De brandstofverbruiken (voornamelijk aardgas) van de WKK-eenheden bij de Total Raffinaderij Antwerpen zijn meegerekend bij de sector elektriciteit en warmte, aangezien het gaat over eenheden in samenwerking met een elektriciteitsproducent. De WKK-installatie van de Esso raffinaderij, in samenwerking met Electrabel, werd in maart 2008 stilgelegd. Sinds einde 2008 heeft Esso een nieuwe installatie, in eigen beheer. Ook BRC heeft sinds 2010 een WKK eenheid in eigen 21

40 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector beheer. Deze wordt als zelfproducent in de balans meegenomen. De energieverbruiken van de naftakraker op de terreinen van Total zijn meegerekend bij het eindverbruik van de chemische sector RESULTATEN ENERGIEVERBRUIK De totale productstroom aan petroleumproducten van de raffinaderijen (input output + eigenverbruik) is met 2,6% gestegen ten opzichte van 2011, door zowel een verhoogde input, output als eigenverbruik. In de volgende figuur worden de cijfers van input, output en eigenverbruik van de raffinaderijen grafisch weergegeven PJ 50 PJ andere 0,2 0,3 0,2 0,0 0,9 2,8 1,8 1,0 1,4 1,3 2,8 petroleumproducten 56,1 56,2 61,5 65,5 67,8 69,2 61,2 62,1 64,0 63,2 69,2 66,8 61,8 64,3 65,1 63,1 58,0 57,2 50,0 53,2 aardgas 0,2 0,1 2,9 0,1 0,5 1,1 3,0 2,6 1,6 1,9 2,4 2,5 3,8 3,7 4,7 7,7 16,1 19,2 17,8 19,5 warmte 2,0 2,0 1,8 1,6 1,8 2,0 3,6 3,6 4,7 5,5 5,0 6,8 7,4 6,0 6,4 6,0 6,1 5,9 5,9 elektriciteit 2,2 3,0 3,4 3,9 4,1 4,4 4,4 5,0 4,8 4,8 4,7 4,8 4,7 4,8 5,2 5,2 1,4 1,9 1,4 1,0 totaal eigenverbruik 58,6 61,2 69,8 71,4 74,1 76,6 70,6 73,3 74,1 74,8 82,0 79,3 77,2 81,0 83,8 84,2 82,6 85,8 76,3 82,4 input output input-output+eigenverbruik 63,2 69,5 73,4 81,3 80,2 77,3 78,1 77,7 84,1 85,6 95,3 81,9 78,0 107,6 115,6 95,1 99,8 100,0 92,1 94,5 0 Figuur 15: Input, output en eigenverbruik van de raffinaderijen [41, 44] 4.3. COKESPRODUCTIE METHODOLOGIE Vanaf 1997 is er in Vlaanderen enkel nog cokesproductie bij ArcelorMittal Gent. De cijfers worden rechtstreeks bij het bedrijf opgevraagd RESULTATEN ENERGIEVERBRUIK In onderstaande tabel staat het verbruiks- en productiecijfers van kolen en de productie van cokes in Vlaanderen vermeld. 22

41 HOOFDSTUK 4 Transformatiesector verbruik kolen productie cokes totaal verbruik 1990 (kton) (kton) (PJ) 8, , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,3 Tabel 7: Kolenverbruik en cokesproductie door de cokesfabrieken in Vlaanderen [2-20,56] Zowel het kolenverbruik als de cokesproductie zijn in 2012 licht gestegen ten opzichte van ANDERE TRANSFORMATIES EN VERLIEZEN OP HET ELEKTRICITEITSNET De activiteiten van andere transformaties bleven tot zover bekend beperkt tot verwerkers en sorteerders van vaste brandstoffen [45]. Deze activiteit is marginaal. De verliezen op het elektriciteitsnet werden berekend als een fractie (bepaald door het procentuele aandeel van het Vlaamse elektriciteitsverbruik ten opzichte van het Belgische) van de verliezen op het Belgische net (Synergrid) [46, 24]. Deze inschatting bedroeg in ,9 PJ. 23

42 HOOFDSTUK 5 Industrie HOOFDSTUK 5. INDUSTRIE 5.1. NIET-ENERGETISCH VERBRUIK METHODOLOGIE Het niet-energetisch verbruik, vermeld in de energiebalans van Vlaanderen, is de som van de feedstocks van de chemie (vnl. nafta, propaan/lpg/butaan) en een aantal producten zoals white spirit, bitumen, smeermiddelen die niet-energetisch verbruikt worden (als solventen, smeermiddelen, ). In de loop van 2003 werd in opdracht van het VEA een project uitgewerkt om de CO 2 -emissies ten gevolge van het niet-energetisch verbruik in Vlaanderen beter in kaart te brengen [47]. De studie werd uitgevoerd in samenwerking met Fedichem (nu Essenscia), die bij de jaarlijkse energieenquête bij haar leden een bijkomend formulier meestuurde [48]. Hierin werd bij de grotere bedrijven gevraagd naar meer informatie rond restbrandstoffen, de bijhorende CO 2 -emissies en de CO 2 -procesemissies. Na afloop van de studie die het jaar 2002 beschreef, werd getracht om de tijdsreeks zo goed mogelijk en volledig te maken vanaf Hiervoor werd met de grootste bedrijven terug contact opgenomen voor meer informatie. De resultaten zijn voor het eerst verwerkt in het rapport van Dezelfde methodologie werd ook gebruikt in dit rapport. Wat in de balans (Bijlage A) onder niet-energetisch verbruik van de chemie staat, is in feite het netto grondstofverbruik. Van de bruto grondstofinput in verschillende processen wordt vaak een gedeelte gerecupereerd als brandstof. Deze gerecupereerde brandstoffen worden als energiegebruik gemeld bij de industrie (= restbrandstoffen). Voor volgende energiedragers werd daarom op het bruto grondstofgebruik een correctie uitgevoerd: - LPG/propaan/butaan: deel krakerbrandstoffen (a rato input) afgetrokken - Koolteer: 1% als recuperatiebrandstof afgetrokken - Zware stookolie: recuperatie bij carbon black productie afgetrokken - Nafta: deel krakerbrandstoffen (a rato input) afgetrokken + alle andere restbrandstoffen waarvan de oorsprong niet altijd duidelijk is afgetrokken Het niet-energetisch gebruik van de andere sectoren werd ingeschat in diezelfde studie van 2003 [47]. Het bevestigde de grootte-orde van de vroegere berekeningen op basis van de petroleumbalans van FOD Economie. Wegens grote onzekerheid bij deze verbruiken werd gekozen om de vroeger gehanteerde methode te behouden: een conservatieve inschatting op basis van de Belgische petroleumbalans (verschilmethode: België verminderd met beschikbare data Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk gewest) RESULTATEN (NIET-ENERGETISCH) ENERGIEVERBRUIK In volgende figuur wordt de evolutie weergegeven van het niet-energetische verbruik in Vlaanderen. 24

43 HOOFDSTUK 5 Industrie PJ chemie: aardgas 4,7 18,9 18,4 18,7 19,4 17,6 21,2 21,7 17,7 20,8 26,5 28,8 30,0 28,6 33,0 33,2 29,2 36,2 33,1 30,2 chemie: petroleumproducten 58,3 160,3 169,9 176,5 188,0 179,1 186,4 201,2 195,4 203,6 186,4 204,9 223,1 197,4 193,6 218,3 182,0 220,5 227,0 206,8 chemie: vaste brandstoffen 5,7 6,8 8,5 8,6 8,2 7,1 7,6 7,9 8,5 7,5 7,2 8,4 8,5 8,5 8,4 9,1 8,0 9,0 8,4 8,7 totaal andere sectoren 17,4 15,5 16,1 15,8 15,4 15,0 17,8 14,7 9,5 6,8 8,9 11,0 22,2 26,5 29,2 29,2 29,2 29,2 29,2 29,2 Totaal 86,1 201,5 212,8 219,6 230,9 218,8 233,1 245,5 231,1 238,6 229,0 253,1 283,8 261,1 264,2 289,8 248,4 294,8 297,6 274,9 Figuur 16: Evolutie van het niet-energetisch verbruik in Vlaanderen Het niet-energetisch verbruik is in 2012 gedaald ten opzichte van 2011: -7,6%. Het verbruik van petroleumproducten in de chemie is gedaald met 8,9%, het aardgasverbruik gedaald met 8,7%. Ten opzichte van 2005 is het niet-energetisch verbruik gedaald met 3,1%, ten opzichte van 1990 is het meer dan 3 maal groter geworden. Ten opzichte van 1990 bedraagt de stijging van het niet-energetisch verbruik in %. De oorzaak is de uitbreiding van deze industrietak in het begin van de jaren negentig. 10,6% 89,4% 3,2% 75,2% totaal andere sectoren chemie: vaste brandstoffen 11,0% chemie: petroleumproducten chemie: aardgas Figuur 17: Verdeling van het niet-energetisch verbruik in Vlaanderen 2012 Binnen het niet-energetisch verbruik neemt de chemische sector 90% voor haar rekening. In volgende figuur wordt voor 2012 weergegeven welk deel van het bruto grondstofverbruik uiteindelijk als energiebron gerecupereerd werd. Het verschil tussen bruto grondstofverbruik en de gerecupereerde brandstoffen wordt weergegeven als netto grondstofverbruik. 25

44 HOOFDSTUK 5 Industrie PJ bruto netto 50 0 Figuur 18: Vergelijking bruto en netto grondstofverbruik van de chemische sector in Vlaanderen voor 2012 Ongeveer 22% van het bruto grondstofverbruik wordt in 2011 gerecupereerd als energiebron. Deze recuperatie gebeurt voornamelijk in de krakers. Deze gerecupereerde brandstoffen worden als energieverbruik bij de chemische sector geteld ENERGETISCH VERBRUIK METHODOLOGIE Het energieverbruik door de industrie werd berekend op basis van eigen VITO-enquêtes [41], op basis van gegevens van de bedrijven die toegetreden zijn tot het benchmark- en auditconvenant (via de federaties aangeleverd, al dan niet geaggregeerd), aangevuld met cijfers van de enquêtes uitgevoerd door Essenscia [48], met cijfers uit de IMJV s [49] en voor brandstofhoeveelheden met data uit de emissiejaarrapporten ingediend in het kader van het ETS [50]. Voor de VITO-enquêtes werd er in 2013 (gegevens 2012) ook samengewerkt met Agoria, Fedustria, Centexbel en Fevia. De geënquêteerde petroleumproducten per deelsector werden voor 2010 geëxtrapoleerd op basis van berekende elektriciteitsverbruiken (op basis van gegevens van de elektriciteitsnetbeheerders [24]). Dit werd enkel gedaan voor een beperkt aantal petroleumproducten: propaan/butaan/lpg, gas- en dieselolie en zware stookolie. Uit de enquêtes werden de gegevens over de verbruiken van 2012 gebruikt en indien er voor 2012 voor een bedrijf geen gegevens beschikbaar waren en voor 2011 wel, dan werden de gegevens van 2011 gebruikt ter aanvulling. Volgende industriële sectoren worden onderscheiden in de energiebalans: 26

45 HOOFDSTUK 5 Industrie Industriële sector NACE code (Rev.1) NACE 2008 IJzer- en staalnijverheid 27.1; 27.2; 27.3; 27.51; ; 24.2; 24.3; 24.51; Non-ferro 27.4; 27.53; ; 24.53; Chemie 24 20; 21 Voeding, dranken en tabak 15; 16 10; 11; 12 Papier en uitgeverijen 21; 22 17; 18 Minerale niet-metaalproducten 14, 26 07; 08; 09.9; 23 Metaalverwerkende nijverheid 28; 29; 30, 31; 32; 33; 34; 35 29; 30; 33.15; 33.16; 33.17; 25; 26 (excl. 26.5; 26.6 ; 26.7); 27; 28; ; 33.2 Textiel, leder en kleding 17; 18; 19 13; 14; 15 Andere industrieën 20; 25; 36; 37; 45 16; 41.2; 42; 43; 22; 26.5; 26.6; 26.7; 31; 32; 33.19; 38.3 Tabel 8: Industriële sectoren en hun NACE Rev.1 codes [51] en hun nieuwe NACE Rev.2 codes geldig vanaf 2008 [52] Sinds de liberalisering van de aardgas- en elektriciteitsmarkt werd het moeilijker om op vrijwillige basis gegevens te bekomen van de aardgas- en elektriciteitsverbruiken per sector in Vlaanderen. Vanaf 2003 zijn de distributienetbeheerders van elektriciteit in Vlaanderen daarom verplicht om jaarlijks hun afnamegegevens per sector op te geven aan de Vlaamse overheid tegen 1 mei van het daaropvolgende jaar (1 ste data van 2002 tegen 1/5/2003) [24]. Vanaf 2005 (gegevens 2004) is ook de transportnetbeheerder (Elia) aan dezelfde verplichting onderworpen. Op basis van de gegevens over het verbruiksjaar 2012, aangevuld met gegevens uit eigen bevragingen werd een inschatting gemaakt van het elektriciteitsverbruik per deelsector. Bij de rapportering van de energiebalans Vlaanderen 2004 [13] werd er in samenspraak met Elia een inschatting gemaakt voor het gedeelte lokale productie van de elektriciteits-afnamegegevens. Lokale productie is het gedeelte van de elektriciteit die lokaal geproduceerd wordt door een bedrijf en door de netbeheerder niet beschouwd wordt als afgenomen van het net als de injectie en de afname op eenzelfde aansluitingspunt gebeuren. Enkel de netto-afname wordt beschouwd als afname en deze verschilt van punt tot punt. Vanaf de rapportering tegen 1 mei 2006 van afnamegegevens over 2005 werd het ontbrekende gedeelte ( lokale productie ) vermeden door het rapporteren van de bruto-afnames van elektriciteit. Hierin zit het gedeelte van de lokale productie dat ook effectief op hetzelfde punt wordt verbruikt. Dit kan op bepaalde punten van het Elia net afwijken van de totale lokale productie, omdat een deel hiervan op het net geïnjecteerd wordt en uiteindelijk bij andere afnemers terecht komt (en dus al inbegrepen is de cijfers van de andere netbeheerders). Voor de installaties van de zelfproducenten wordt hier zoveel als mogelijk mee rekening gehouden, om dubbeltellingen in het eindverbruik ter vermijden. Sinds 2005 geldt er ook een rapporteringsplicht voor de distributie- en transportnetbeheerders van aardgas (1 ste data van 2004 tegen 1/5/2005) [24]. Op basis van de gegevens over het verbruiksjaar 2008, aangevuld met gegevens uit eigen bevragingen, werd een inschatting gemaakt van het aardgasverbruik per deelsector. Ook sinds 2005, geldt een rapporteringsplicht (deadline 1/5/2005) van de producenten van hernieuwbare warmte, WKK-producenten en zelfproducenten [24]. Deze data werden voor het gedeelte industrie ook verwerkt in de balans. Deze data zijn essentieel voor het opstellen van de energiebalans en kunnen vergeleken worden met andere bronnen van informatie zodat de data 27

46 HOOFDSTUK 5 Industrie juist kunnen verwerkt worden. Bijvoorbeeld: in de geaggregeerde data van het verificatiebureau of in de data van de netbeheerders zitten de WKK-eenheden verweven met de rest van de verbruiken en/of afnamecijfers. Ook cijfers van de zelfproducenten zitten niet in de afnamecijfers van de netbeheerders vervat omdat de productie grotendeels ter plaatse verbruikt wordt. Het vergelijken van de verschillende bronnen en data maakt het dan meestal eenvoudiger om uiteindelijk alle gegevens te kunnen uitsplitsen en op de juiste manier te kunnen catalogeren. Wat betreft de restbrandstoffen van de chemie (onder andere brandstoffen in de energiebalans), gebeurt de schatting van het totaal verbruik op basis van de gerapporteerde CO 2 -emissies van deze brandstoffen (enquête Essenscia [48]). Van de meeste restbrandstoffen worden ook de verbruiken in Joule gemeld of is de emissiefactor gekend en kan er teruggerekend worden naar Joule. Voor een kleinere groep van bedrijven, worden de gemelde CO 2 -emissies uit restbrandstoffen teruggerekend met een emissiefactor van 70 kton CO 2 /PJ. Het energieverbruik ten gevolge van het off-road gebruik van mobiele voertuigen en machines in de sector industrie en bouw (heftrucks, kranen en specifieke bouwmachines) werd voor de eerste maal ingeschat en geïntegreerd in de energiebalans van 2007 [16] voor de hele historische tijdsreeks. In de loop van heeft de Vlaamse overheid (departement Leefmilieu, Natuur en Energie LNE) een studie laten uitvoeren voor de opmaak van een model voor de bepaling van energie en emissies van het off-road gebruik van mobiele machines [53]. Voor de bepaling van de energieverbruiken en emissies in de industrie en de bouwsector werd gebruik gemaakt van een machinepark (opgebouwd op basis van verkoopsstatistieken en een uitvalfunctie (Weibull)) van heftrucks, asfalteermachines, graafmachines, kranen, trilmachines,. De technische kenmerken (brandstoftype, vermogen, lastfactor, mediane leeftijd en het aantal operationele draaiuren ) van dit machinepark worden vastgelegd in het model. Het OFFREM-model genereert energieverbuiken als volgt: Energieverbruik(kWh) = ontwerpvermogen(kw) X belastingsgraad (%) X draaiuren (h) waarbij het elektriciteitsverbruik gelijkgesteld kan worden aan het energieverbruik uit vorige formule. Voor de brandstofverbruiken geldt: Brandstofverbruik (g) = energieverbruik (kwh) x verbruiksfactor (g/kwh) Concreet wordt in het OFFREM-model voor de industrie het energieverbruik bepaald van heftrucks voor de industrie (exclusief bouwsector) alsook het energieverbruik van machines specifiek bestemd voor de bouwsector. Het verbruik van heftrucks op de bedrijfsterreinen is reeds inbegrepen in de totalen van de energiebalans waardoor de output van het OFFREM-model voor de sector industrie niet bijgeteld wordt bij de totalen van de energiebalans. De output van het OFFREM-model voor bouw wordt wel bijgeteld bij de deelsector andere industrieën. Het gaat hier om verbruiken van off-road-voertuigen en off-road machines die niet op de bedrijfsterreinen plaatsvinden, maar wel op bouwwerven. In de toekomst kan het energieverbruik van pompen en generatoren in de bouwsector nog voor een extra vermeerdering van het energieverbruik in de andere industrieën zorgen. Deze zijn in het huidige OFFREM-model nog niet ingeschat geweest. 28

47 HOOFDSTUK 5 Industrie RESULTATEN ENERGIEVERBRUIK De volgende tabel geeft een overzicht van het energieverbruik in de Vlaamse industrie in [PJ] totaal kolen totaal petroleum producten totaal gas andere brandstoffen (1) biomassa elektriciteit warmte (2) totaal ijzer en staal 66,6 0,1-4,8 0,0 7,6 69,5 non-ferro 0,7 0,5 4,7 0,1 0,0 6,1 12,1 chemie 2,9 38,1 70,1 0,1 34,5 145,7 voeding, dranken en tabak 1,3 1,3 21,7 0,5 12,9 37,8 papier en uitgeverijen 1,1 0,4 1,7 1,0 5,4 6,6 16,1 0,4 1,2 8,9 0,9 3,4 14,9 minerale nietmetaalprodukten metaalverwerkende nijverheid textiel, leder en kleding 0,1 0,9 8,2 0,1 7,4 16,7 0,1 4,5 0,0 3,0 7,7 andere industrieën 0,0 8,5 9,5 0,7 2,8 10,4 31,9 totaal 70,3 16,0 92,5 72,8 8,9 91,8 26,2 378,5 2,5 0,0 11,0 3,9 4,9 6,9 27,3 waarvan zelfproducenten waarvan off-road (3) 5,1 0,05 5,1 Tabel 9: Overzicht energieverbruik industrie in Vlaanderen 2012 Opmerkingen: (1) Restbrandstoffen van de chemische sector (oa restbrandstoffen uit krakers); energiewinst uit het gebruik van grondstoffen (minerale niet metaalproducten) (2) onvolledige cijfers over warmte, enkel gekende verkochte deel + recuperatie uit processen, geen opdeling naar de industriële deelsectoren beschikbaar (3) off-road gebruik van mobiele machines en voertuigen Ook in 2012 blijven de chemische sector, de ijzer- en staal en de voedingssector de belangrijkste sectoren qua energieverbruik. Samen verbruiken ze ongeveer 72% van het energieverbruik (zonder de aangekochte warmte in rekening te brengen) in de industrie. In de volgende figuur wordt de evolutie weergegeven van het energieverbruik in de industrie per deelsector. 29

48 HOOFDSTUK 5 Industrie PJ andere industrie 12,8 14,5 16,8 20,5 23,8 26,1 28,0 29,6 30,6 27,3 33,7 31,1 28,2 30,4 29,5 33,6 28,9 32,1 32,1 31,9 textiel, leder, kleding 17,4 18,4 15,9 15,7 17,2 17,9 16,7 16,8 16,0 15,5 14,2 12,3 11,9 11,9 11,2 8,8 7,8 7,9 7,8 7,7 metaalverwerkende nijverheid 15,2 16,3 18,0 19,3 17,5 16,6 17,8 18,3 19,7 16,8 16,8 16,4 18,2 17,7 17,1 17,2 14,5 16,7 16,8 16,7 minerale niet-metaalproducten 14,5 15,4 16,4 16,4 17,9 18,1 16,6 15,8 16,0 16,0 17,4 16,0 17,1 18,3 18,1 17,4 14,7 15,1 14,9 14,9 papier en uitgeverijen 11,6 10,8 11,6 11,2 12,0 12,1 11,7 12,2 12,0 13,0 12,5 11,0 12,7 12,9 13,1 12,8 11,9 15,7 15,7 16,1 voeding, dranken en tabak 38,8 36,7 39,4 36,7 33,6 37,7 32,8 32,6 33,8 37,9 35,3 35,7 36,1 34,7 34,1 35,8 33,4 38,2 37,0 37,8 chemie 99,9 104,0 137,8 140,3 150,5 162,7 158,0 163,8 163,3 155,7 147,7 150,9 157,9 159,3 155,0 154,1 144,0 160,9 154,3 145,7 non ferro 15,2 13,2 13,0 14,2 12,8 12,8 12,8 12,4 12,8 12,1 14,7 14,1 13,4 14,0 14,1 13,1 9,1 12,6 12,6 12,1 ijzer en staal 75,1 70,7 78,0 79,4 81,9 84,9 83,4 86,5 72,4 87,8 86,5 100,6 91,7 91,9 79,5 74,9 62,5 74,4 71,5 69,5 TOTAAL inclusief warmte en ele (LS) 311,6 348,9 361,1 368,9 380,0 408,9 399,5 412,3 400,8 400,5 395,7 405,9 407,7 411,6 391,2 389,3 348,0 399,8 386,9 378,5 Figuur 19: Evolutie van het energieverbruik van de industrie in Vlaanderen per deelsector (inclusief warmte en laagspanning). Opm: In de verbruiken van de deelsectoren is het warmteverbruik en het gedeelte elektriciteitsverbruik laagspanning (tot en met 2001) niet inbegrepen [2-20]. Het energieverbruik in de industrie is in 2012 met 2,2% gedaald ten opzichte van Ten opzichte van 1990 is het energieverbruik met bijna 22% gestegen. Ter vergelijking kan het energieverbruik van de benchmarkbedrijven onder de loep genomen worden. In 2012 wordt 84% van het industriële energieverbruik (primair) verbruikt in bedrijven die deelnemen aan het benchmarkconvenant. Deze gaven in de energiemonitoring van 2012 [54] een daling van hun gezamenlijk primair energieverbruik op van 0,3% ten opzichte van 2011 (van 509,3 PJ primair naar 507,6 PJ). De volgende paragrafen geven enige duiding bij de evoluties van het energieverbruik in de verschillende industriële deelsectoren. Hierbij merken we op dat het warmteverbruik niet meegenomen wordt in de besprekingen op deelsectorniveau. Het energieverbruik in de ijzer- en staalsector is gedaald in 2012 met 2,8% ten opzichte van Ten opzichte van 1990 is er een daling van 7,4% in de sector. Uit het Corporate Responsibility Report 2012 van ArcelorMittal, blijkt dat de productiecijfers in 2012 in de vestigingen van Gent en Geel hoger lagen dan in In Genk lag de productie lager dan het voorgaande jaar. Sinds midden 2010 wordt convertorgas van de staalfabriek in Gent gerecupereerd dat vroeger afgefakkeld werd maar wordt nu opgevangen en nuttig hergebruikt, wat een energie efficiëntie verbetering per ton geproduceerd staal tot gevolg had. Een deel van dit convertorgas wordt gebruikt als brandstof ter vervanging van aardgas. Een ander deel gaat naar de nabijgelegen elektriciteitscentrale van Electrabel. Globaal was de ruwijzerproductie in Gent in het crisisjaar 2009 met 25% gedaald ten opzichte van In 2010 is de ruwijzerproductie opnieuw gestegen met bijna 39% ten opzichte van 2009 (van miljoen ton naar miljoen ton). In 2011 bedroeg deze miljoen ton en in miljoen ton [116]. 30

49 HOOFDSTUK 5 Industrie In 2009 daalde in de non-ferro sector het energieverbruik nog sterk met meer dan 30% ten opzichte van De tijdelijke productiestop vanaf eind 2008 tot in de loop van 2009 van Nyrstar Balen is hiervan mede de oorzaak. In 2010, is het energieverbruik terug op het peil van 2008, met een stijging van 38% in 2010 ten opzichte van In 2011 bleef het verbruik op dit niveau. In 2012 daalde het energieverbruik ten opzichte van het voorgaande jaar met 3,2%. In de chemische sector is het energieverbruik ten opzichte van 1990 is het energieverbruik gestegen met 56%. Hoewel het energieverbruik daalde in de chemische sector in 2012 ten opzichte van 2011 (-5,6%), meldt Essenscia in een persbericht van april 2013, dat ondanks een woelig economisch klimaat, de sector redelijk goed stand hield in De omzet steeg verder (vooral in de farma sector en de basischemie), de tewerkstelling daalde lichtjes in De bezettingsgraad van de productiecapaciteit zit lichtjes onder het trendniveau van 80,7% (periode ). De investeringen zijn in 2012 met 8,5% afgenomen ten opzichte van In de voedingssector is het energieverbruik gestegen met 2,0% in 2012 ten opzichte van De voedingssector in België kende een omzetstijging van 3,7% in 2012 ten opzichte van 2011 [persbericht Fevia 28/11/2013]. Ook voor 2013 zijn de eerste resultaten bemoedigend. In de papier- en uitgeverijen sector is het energieverbruik met 2,2% gestegen ten opzichte van In de sector van de minerale niet-metaalproducten bleef het energieverbruik in 2012 ongeveer op gelijke hoogte als in 2011 (-0,2%). Globaal gezien daalde het energieverbruik in de metaalverwerking in 2012 met 1,1% ten opzichte van 2011, het energieverbruik in de non-ferro sector nam zoals al hoger vermeld af met 3,2%. Volgens een persbericht van Agoria van februari 2013, is er een sterke productiedaling in het 4 de kwartaal van 2012 vast te stellen bij de technologiebedrijven. Ook de omzet daalde fors in het laatste kwartaal van 2012 met 6%, na zeven kwartalen van quasi nulgroei op een rij werd afgesloten met een omzetverlies van 3,5 procent. Belangrijkste redenen voor die daling waren de productiedalingen bij grote bedrijven als Ford en enkele herstructureringen. Het energieverbruik in de textielindustrie daalde in 2012 met 1,4% ten opzichte van In april 2013 rapporteerde Fedustria dat in 2012 de omzet in de textielindustrie met ca. 6 % achteruit ging na nog een stijging met 2,1 % in In 2012 bedroeg de gemiddelde bezettingsgraad van de productiecapaciteit in textiel 68,2 % t.o.v. 69,6 % in In het onzekere klimaat van afgelopen jaar 2012, daalden eveneens de textielinvesteringen met ca. 21 % (t.o.v. 2011). De slechte activiteit in 2012 bleef niet zonder gevolg voor de tewerkstelling. Tussen midden 2011 en midden 2012 gingen er in de Belgische textielindustrie zo n arbeidsplaatsen verloren ( 6,4 %). De tewerkstelling bedraagt nu nog zo'n In de andere industrieën bleef het energieverbruik in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg constant (-0,5%). In een persbericht van april 2013 van Fedustria, staat dat de omzet van de houten meubelindustrie in België daalde in 2012 met 2,5 %. Na twee jaar van economische heropleving (+11,5 % tijdens de periode ) kwam in 2012 reeds een einde aan dit herstel. In 2012 werd voor ca. 190 miljoen euro geïnvesteerd in de hout en meubelindustrie. Dit is een daling met 17,2 % t.o.v. 2011, toen de investeringen nog met 8,3 % stegen. Ten opzichte van 2011 is de tewerkstelling met 495 personen of 2,3 % gedaald. 31

50 HOOFDSTUK 5 Industrie Figuur 20 geeft de evolutie weer per energiedrager in de Vlaamse industrie. Het totale verbruik daalde met 2,6% ten opzichte van 2011 en steeg met bijna 21% ten opzichte van Het verbruik van petroleumproducten, elektriciteit, warmte en andere brandstoffen daalde met respectievelijk 8,2%, 1,6%, 0,3%, en 12,4%. Het verbruik gassen, vaste brandstoffen en biomassa steeg met respectievelijk 2,1%, 0,9% en 7,1%. 450,0 400,0 350,0 300,0 250,0 PJ 200,0 150,0 100,0 50,0 0, warmte 2,5 8,3 9,3 9,7 12,6 16,5 19,7 22,0 21,8 18,4 17,0 17,8 20,5 20,6 19,4 21,7 21,1 26,2 24,2 26,2 biomassa 0,2 0,4 0,5 1,0 1,2 1,3 1,1 1,0 0,7 0,6 4,2 4,4 5,1 5,6 6,3 6,3 6,0 8,0 8,3 8,9 andere brandstoffen 22,2 49,0 53,6 58,7 68,0 72,5 74,7 80,3 78,1 70,1 70,1 73,3 76,4 75,6 71,5 77,4 77,0 82,6 83,1 72,8 elektriciteit 70,6 81,7 85,6 87,4 85,3 91,8 91,3 96,8 96,7 92,7 96,4 95,3 96,2 101,1 99,9 97,4 83,6 97,3 93,5 91,8 gassen 71,9 77,6 87,1 97,3 94,0 103,9 104,6 105,9 105,8 106,9 99,0 92,7 96,3 97,1 97,0 94,7 83,9 97,1 90,7 92,5 petroleumproducten 59,3 56,8 54,1 42,8 46,1 48,6 35,3 31,7 38,8 35,7 33,5 32,7 30,5 27,9 26,2 24,8 19,0 17,9 17,4 16,0 vaste brandstoffen 84,9 75,1 71,0 72,0 72,9 74,3 72,7 74,6 59,0 76,2 75,5 89,7 82,7 83,7 70,8 67,1 57,4 70,8 69,7 70,3 totaal 311,6 348,9 361,1 368,9 380,0 408,9 399,5 412,3 400,8 400,5 395,7 405,9 407,7 411,6 391,2 389,3 348,0 399,8 386,9 378,5 Figuur 20: Evolutie van het energieverbruik per energiedrager in de industrie in Vlaanderen [2-20] Het aandeel van de energiedragers verschilt sterk naargelang de deelsector. In volgende figuur wordt dit grafisch weergegeven voor 1990 en Ijzer- en staal Minerale niet metaalproducten vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa PJ PJ

51 HOOFDSTUK 5 Industrie Non-ferro Metaalverwerking biomassa andere elektriciteit gassen petroleumproducten vaste brandstoffen vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa PJ 10 8 PJ Chemie Textiel biomassa andere elektriciteit gassen petroleumproducten vaste brandstoffen vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa PJ PJ

52 HOOFDSTUK 5 Industrie Voeding, dranken en tabak Andere industrieën biomassa andere elektriciteit gassen petroleumproducten vaste brandstoffen vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa PJ PJ Papier- en uitgeverijen Totaal vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa vaste brandstoffen petroleumproducten gassen elektriciteit andere biomassa PJ 10 8 PJ Figuur 21: Evolutie van het verbruik per energiedrager en deelsector in de industrie, 1990, (exclusief warmte en exclusief laagspanning tot en met 2001) [2-20] Het verbruik van vaste brandstoffen in de totale industrie is gestegen: +0,9% ten opzichte van Vaste brandstoffen zijn de belangrijkste energiedragers in de ijzer- en staalsector. In de andere deelsectoren is dit aandeel eerder marginaal. In 2001 en 2003 vonden er in de staalfabriek van ArcelorMittal Gent herstellingswerken plaats was een topjaar voor de ijzer- en staalsector. Enerzijds door de grote vraag naar staal in de wereld en anderzijds door het beëindigen van de herstellingswerken [55]. In 2007 is hoogoven A wegens technische problemen enkele weken buiten dienst geweest. Bovendien is de staalvraag einde 2007 gedaald omwille van de hoge prijzen. De eerste 3 kwartalen van 2008 kenden een hoge productie met zelfs een record in de maand juli 34

53 HOOFDSTUK 5 Industrie De laatste 2 maanden van 2008 kenden een drastische terugval door de economische/financiële crisis, en de productie viel terug op 25 à 30% van deze in juli. Globaal is de ruwijzerproductie in 2008 met 5,7% gedaald ten opzichte van 2007 (van miljoen ton naar miljoen ton). Hoogoven B werd 3 maanden vroeger dan gepland stilgelegd voor vervanging van onderdelen en een 10-tal finishing lijnen werden voor minstens 6 maanden stilgelegd [56]. In de eerste helft van 2009 werd slechts op halve kracht gedraaid, met 1 hoogoven in werking. Daarnaast werden ook een aantal afwerkingslijnen tijdelijk gesloten. Bij het begin van het 3 de kwartaal 2009, steeg de vraag naar staal opnieuw. In juli werd de 2 de hoogoven dan ook terug opgestart, waardoor vanaf begin augustus terug het normale productieniveau werd bereikt. In 2010 was de ruwijzerproductie dan ook opnieuw gestegen met bijna 39% ten opzichte van 2009.In 2011 lag de ruwijzerproductie iets hoger dan in 2010, en deze is in 2012 verder toegenomen. Het verbruik van petroleumproducten is verder gedaald in 2012 ten opzichte van 2011 met 8,2%. Globaal gezien is er daling van petroleumproducten die heeft zich al in 2001 ingezet heeft en vooral een gevolg is van de brandstofswitch naar aardgas in de industrie. Het verbruik van gassen (cokesgas, hoogovengas (inclusief convertorgas) en aardgas) is in 2012 gestegen ten opzichte van 2011 (+2,1%). De stijging is het gevolg van een stijging van het van aardgasverbruik. Het verbruik van biomassa steeg in 2012 verder met 7,1% ten opzichte van De verbruiken van andere brandstoffen (vooral restbrandstoffen in de chemie) is gedaald met 12,4% in 2012 ten opzichte van Deze daling hangt samen met een verminderd verbruik van grondstoffen in de petrochemie. Het elektriciteitsverbruik van de industrie daalde met 1,9% in 2012 ten opzichte van 2011 Ten opzichte van 1990 is het elektriciteitsverbruik in de industrie met meer dan 30% gestegen. Het warmteverbruik (aangekocht) in de industrie is in 2012 met 8,1% gestegen ten opzichte van Het is belangrijk om weten dat de brandstofverbruiken van de WKK-installaties die gesitueerd zijn bij de industrie, maar geëxploiteerd worden in samenwerking met een elektriciteitsproducent, in de energiebalans gerekend worden bij de elektriciteits- en warmte sector (transformatiesector). Enkel de warmte en elektriciteit die verkocht wordt door de elektriciteitssector aan de industrie wordt als energieverbruik bij de industrie gerekend. Het energieverbruik van het off-road gebruik van mobiele machines en voertuigen wordt vanaf het rapport 2007 ook geïntegreerd in de energiebalans. De methodologie voor de berekening van deze energieverbruiken wordt kort beschreven in paragraaf In volgende figuur wordt een overzicht gegeven van het off-road energieverbruik in de industrie. Het OFFREM model [53] maakt een onderscheid tussen de verschillende energiedragers en onderscheid de bouwsector (in de energiebalans behoort deze tot de subsector andere industrieën ) en de industrie (in de energiebalans onderdeel van: industrie exclusief andere industrieën ). 35

54 HOOFDSTUK 5 Industrie 6,0 5,0 4,0 PJ 3,0 2,0 1,0 0, bouw benzine 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 bouw diesel 3,9 3,8 3,8 3,8 3,8 4,0 4,2 4,4 4,5 4,6 4,6 4,6 4,6 4,7 4,8 5,0 4,8 4,7 4,6 4,6 industrie LPG 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 industrie diesel 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 industrie elektriciteit 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 0,0 0,0 0,1 Figuur 22: Evolutie van het energieverbruik van off-road gebruik van mobiele machines en voertuigen in de industrie [53] Het off-road energieverbruik dat in Figuur 22 voor industrie wordt onderscheiden, is reeds inbegrepen in de totale energieverbruiken van de industriële deelsectoren zoals deze tot nog toe werden bepaald in de energiebalans (extrapolatiemethode voor bepaalde petroleumproducten en elektriciteitsverbruiken afkomstig van de rapportering door de netbeheerders). Het gaat hier om het gebruik van heftrucks in de industrie die op de bedrijfsterreinen actief zijn. De benzine- en dieselverbruiken van off-road in de bouwsector zijn eigen aan het gebruik van machines in het kader van wegenwerken, bouwwerkzaamheden en vinden dus niet plaats op de bedrijfsterreinen van de bouwbedrijven zelf. Hierdoor zijn deze verbruiken niet inbegrepen in het energieverbruik dat tot nog toe in de energiebalans voor de sector andere industrieën gerapporteerd werd en worden deze vanaf de balans van 2007 [16] bijgeteld bij de andere industrieën. Verklaringen voor bepaalde tendensen en evoluties in het energieverbruik (stijgingen/dalingen, omschakeling van brandstof) van bepaalde sectoren of individuele bedrijven kunnen van velerlei aard zijn. De prijs van energiedragers kan de voorkeur beïnvloeden voor één of andere energiedrager. In volgende figuur wordt de procentuele evolutie weergegeven van de prijzen van enkele energiedragers vergeleken voor een klein(er) industrieel bedrijf. 510% 460% 410% aardgas halfjaarlijkse prijzen, tarief industrie I3-1 (taxen en BTW inclusief) 360% 310% 260% 210% 160% 110% gemiddelde prijs zware stookolie (incl BTW) elektriciteit halfjaarlijkse prijzen, tarief industrie Ie (taxen en BTW inclusief) 60% Figuur 23: Evolutie van de prijs van aardgas, zware stookolie en elektriciteit, 1990=100% [85, 57] 36

55 HOOFDSTUK 5 Industrie De gemiddelde prijs van zware stookolie is na de forse stijging in 2008, en een daling in 2009, terug sterk gestegen in de periode De aardgasprijs is in 2008 sterk gestegen tegenover 2007 (+31%), bleef ongeveer gelijk in 2009, maar daalde licht in 2010, om in 2011 en 2012 opnieuw te stijgen. De elektriciteitsprijs vertoonde een lichte daling in 2008 ten opzichte van 2007 (-17%), is in 2009 opnieuw toegenomen om in 2010 terug te dalen tot ongeveer op het niveau in In 2011 is de elektriciteitsprijs terug wat gestegen en opnieuw gedaald in ENQUÊTERINGEN EN BIJSCHATTINGEN Voor de berekening van het energieverbruik in de industrie werden de gegevens van 1185 ondernemingen meegenomen. Deze vertegenwoordigen ongeveer 79% van het elektriciteitsverbruik van de hele industriële sector. Er werd beslist om enkel de belangrijkste petroleumproducten te extrapoleren: propaan/butaan/lpg, gas- en dieselolie en zware stookolie. Voor elektriciteit waren vanaf het verbruiksjaar 2002 de Vlaamse distributienetbeheerders verplicht om afnamecijfers op te geven per sector, voor het elektriciteitstransportnet en voor aardgas vanaf het verbruiksjaar Deze verbruiken werden grotendeels overgenomen, met enkele correcties. De grote brandstofverbruikers worden apart behandeld en niet meegenomen in de extrapolatie. De extrapolatie gebeurde op basis van de geënquêteerde hoeveelheid elektriciteit ten opzichte van het totale elektriciteitsverbruik per sector (zonder het elektriciteitsverbruik van de grote aardgasverbruikers). In totaal werd er ongeveer 2,8 PJ aan petroleumproducten bijgeschat bovenop de gerapporteerde hoeveelheden. Dit is 0,7% van het totale energieverbruik van de industrie in Vlaanderen. In volgende tabel wordt aangegeven hoeveel energie werd bijgeschat per deelsector. andere vaste petroleum elektriciteistoffemassa brand- bio- [PJ] brandstoffen gas totaal producten (2) IJzer en staal 66,6 0,1-4,8 8,2 70,1 waarvan geëxtrapoleerd Non-ferro 0,7 0,5 4,7 6,4 0,1 12,5 waarvan geëxtrapoleerd Chemie 2,9 38,1 35,0 70,1 0,2 146,3 waarvan geëxtrapoleerd % bijgeschat op het totaal verbruik Voeding, dranken en tabak 1,3 1,4 21,7 12,8 0,5 37,8 waarvan geëxtrapoleerd 0,8 0,8 2,1 Papier en uitgeverijen 1,1 0,4 1,7 6,7 1,0 4,7 15,6 waarvan geëxtrapoleerd 0,3 0,3 2,1 Minerale nietmetaalprodukten 0,4 1,2 8,9 3,4 0,9 14,9 waarvan geëxtrapoleerd 0,1 0,1 0,7 Metaalverwerkende 0,1 0,7 8,2 7,5 0,1 16,6 nijverheid waarvan geëxtrapoleerd 0,3 0,3 2,0 Textiel, leder en kleding 0,1 4,5 3,0 7,6 waarvan geëxtrapoleerd 0,0 0,0 0,6 Andere industrieën 0,0 8,6 9,5 10,5 0,7 2,8 32,2 waarvan geëxtrapoleerd 1,1 1,1 3,6 totaal 70,3 16,0 92,5 93,5 72,8 8,3 378,5 (1) waarvan geëxtrapoleerd 2,8 2,8 0,7 Tabel 10: Extrapolatie van het energieverbruik in de industrie in Vlaanderen voor

56 HOOFDSTUK 5 Industrie Opmerking (1) inclusief warmte (2) restbrandstoffen vnl. van de chemische sector (oa. restbrandstoffen uit krakingsprocessen); energiewinst uit grondstofgebruik (minerale niet metaalproducten) Vooral in de deelsectoren met veel kleinere bedrijven werd een gedeelte van het petroleumverbruik bijgeschat. 38

57 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren HOOFDSTUK 6. RESIDENTIEEL EN GELIJKGESTELDE SECTOREN 6.1. HUISHOUDENS METHODOLOGIE Het energieverbruik van 1990 wordt overgenomen uit de berekeningen van prof. Hens voor VITO [58] gebaseerd op de algemene volks- en woningtelling van 1991 [62]. Het energieverbruik wordt voor de jaren 1994 tot en met 1999 geschat op basis van gegevens uit de Panel Studie van Belgische Huishoudens voor Vlaanderen, uitgevoerd door de Universitaire Instelling Antwerpen [59]. In deze studie werden sinds 1992 een 1500-tal Vlaamse huishoudens bevraagd (400-tal variabelen op niveau huishouden en 800-tal variabelen op niveau individu). De behandelde onderwerpen zijn: demografie, samenstelling van het huishouden, opvoeding, beroepsactiviteit, tewerkstelling, inkomen, toelagen, uitgaven, welvaart, gezondheid, sociale participatie, tijdsbesteding, waarden, relaties, rolpatronen, huisvesting, migratie en mobiliteit. Dezelfde huishoudens werden in de daaropvolgende jaren telkens opnieuw bevraagd. Voor de bevraging over 1995 (golf 5) werden ook vragen over energieverbruik opgenomen in de vragenlijst. In latere bevragingen werden deze vragen weer weggelaten uit de reeks. Ondertussen is deze bevraging gestopt en vervangen door de SILC (Statistics on Income and Living Conditions) enquête (uitgevoerd door het NIS). Het energieverbruik voor 2000 en 2001 is gebaseerd op de resultaten van de enquête energie- en energiezuinig gedrag uitgevoerd in opdracht van VEA [60], gecombineerd met statistieken van het NIS. Voor gegevensjaar 2002 werd er in opdracht van VEA een studie uitgevoerd om een jaarlijks herhaalbare methodologie uit te werken voor de bepaling van het huishoudelijke energieverbruik [61]. Deze werd in eerste instantie gebruikt voor de jaren In januari 2014 werd de methodiek voor de jaren echter aangepast, en deze werd ook verder gebruikt voor Berekening van het energieverbruik van de huishoudens in Vlaanderen in 1990 volgens het rekenmodel van professor Hens In het rekenmodel van professor Hens van de K.U. Leuven wordt het energieverbruik van de huishoudens geschat op basis van het gebouwenbestand in Vlaanderen en een aantal aannames betreffende de technische eigenschappen van de verschillende gebouwtypes in dit bestand. Het gebouwenbestand voor 1990 is bekend via de Algemene Volks- en Woningtelling op 1 maart 1991 [62]. Deze telling gebeurt normaal om de tien jaar. De telling vraagt ook naar de wijze van verwarmen en de gebruikte energiedrager om te verwarmen. Voor de volgende jaren wordt het gebouwenbestand aangepast op basis van de jaarlijkse gegevens over nieuwbouw, verbouwingen en sloop van het NIS. Het aandeel van de verschillende energiedragers in het totale verbruik wordt door deze methode, voor jaren verder verwijderd van 1990, onzekerder. 39

58 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Om het energieverbruik van de huishoudens in 1990 te berekenen, wordt deze methode aangewend. Het steenkoolverbruik bij de methode van Hens is waarschijnlijk overschat. Daarom werd een correctie uitgevoerd. Het steenkoolverbruik in 1990 werd berekend als de verhouding van het steenkoolverbruik van 1990 t.o.v. 1994, berekend met de methode van Hens (± 2), vermenigvuldigd met het steenkoolverbruik van 1994, berekend met de gegevens van de PSBH (zie b). Voor elektriciteit en aardgas werden de cijfers van BFE [63] en van FIGAS [64] gebruikt. Berekening van het energieverbruik van de huishoudens in Vlaanderen in uit de gegevens van de PSBH De gegevens uit de bevraging van 1995 werden gebruikt om het energieverbruik van de jaren te berekenen. De antwoorden i.v.m. energieverbruiken bevatten een aantal contradicties of onmogelijke getallen. De volgende berekeningsstappen werden telkens per energiedrager toegepast. En dit voor de energiedragers stookolie, steenkool en butaan/propaan. 1) De gegevens werden gefilterd aan de hand van de verhouding kosten per fysische eenheid verbruikt door een huishouden. De huishoudens die een kosten / fysisch verbruik verhouding hebben die binnen een interval van +/- 33% van de gemiddelde prijs per fysische eenheid voor huishoudens voor 1995 (prijzen uit de literatuur) liggen, werden overgehouden om de berekeningen te doen. 2) De weerhouden huishoudens werden opgesplitst in huishoudens die met de energiedrager verwarmen en huishoudens die niet met de energiedrager verwarmen (in het geval propaan/butaan). Deze opsplitsing wordt gedaan omdat huishoudens die met een energiedrager verwarmen een ander gemiddeld verbruik hebben dan huishoudens die niet met die energiedrager verwarmen. 40 De gemiddelde verbruiken werden berekend enerzijds voor huishoudens die met de energiedrager verwarmen en anderzijds voor de huishoudens die niet met de energiedrager verwarmen. 3) Het verbruik per energiedrager (zonder klimaatscorrectie) werd berekend. Voor de energiedragers die naast verwarming ook nog voor andere doeleinden worden aangewend, werd volgende berekening gedaan: [aantal huishoudens in Vlaanderen in 199x] x [percentage van de huishoudens dat verwarmt met de energiedrager] x [gemiddeld verbruik van de huishoudens dat verwarmt met de energiedrager] + [aantal huishoudens in Vlaanderen in 199x] x [percentage van de huishoudens dat niet verwarmt met de energiedrager] x [gemiddeld verbruik van de huishoudens dat niet verwarmt met de energiedrager] Voor de andere energiedragers werd volgende berekening gedaan: [aantal huishoudens in Vlaanderen in 199x] x [gemiddeld verbruik van de huishoudens] Het aantal huishoudens in Vlaanderen is een cijfer afkomstig van het NIS, de overige cijfers werden berekend uit de gegevens van de PSBH. 4) Omdat de basisgegevens om de gemiddelde verbruiken te berekenen afkomstig zijn van 1995 en het huishoudelijk energieverbruik sterk afhangt van de klimatologische omstandigheden, werd een klimaatscorrectie toegepast. Hier werd gesteld dat 85% van het gedeelte van het energieverbruik dat aangewend wordt voor verwarming klimaatsafhankelijk is. Er werd telkens

59 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren 85% van het energieverbruik dat aangewend wordt voor verwarming vermenigvuldigd met de verhouding graaddagen 199x / graaddagen 1995 ; de 15% die niet klimaatsafhankelijk is werd hierbij opgeteld; zo ook het energieverbruik dat niet voor verwarming wordt aangewend. 5) Omdat voor de energiedrager andere brandstoffen (andere energiedrager dan elektriciteit, aardgas, stookolie, steenkool en propaan/butaan) geen gemiddeld verbruik per huishouden te berekenen was, werd het energieverbruik van deze categorie, geschat als volgt: [percentage van de huishoudens dat hoofdzakelijk met andere brandstoffen verwarmt] / [totaal percentage van de huishoudens dat hoofdzakelijk niet met andere brandstoffen verwarmt] x [totaal verbruik van alle energiedragers uitgezonderd andere brandstoffen ] Voor elektriciteit en aardgas werden respectievelijk de gegevens van BFE [63] en FIGAS [64] genomen. Herrekening van het energieverbruik van de huishoudens in Vlaanderen in 2000 en 2001 op basis van gegevens uit de enquête energie- en energiezuinig gedrag 2001 In 2001 werd een enquête uitgevoerd in opdracht van het VEA naar het energiezuinig gedrag van de huishoudens in Vlaanderen [60]. Ongeveer huishoudens werden bevraagd. Op basis van de gemiddelde verbruiken uit de enquêtes en statistieken van het NIS over het aantal huishoudens en een schatting van het percentage dat verwarmt met een bepaalde energiedrager, werd het verbruik van 2000 bepaald. Voor elektriciteit en aardgas werden respectievelijk data overgenomen van BFE [63] en Figas [64]. Voor 2001 werd het verbruik berekend op basis van dezelfde enquêteresultaten. De extrapolatie naar Vlaanderen gebeurde voor 2001 op basis van een schatting van het aantal woningen in Vlaanderen en op basis van cijfers van de procentuele verdeling van woningen naar hun energiedrager voor verwarming uit de socio-economische enquête van 2001 [65]. Er werd een correctie uitgevoerd op basis van het aantal graaddagen voor het verbruik van stookolie, steenkool, propaan en butaan en andere brandstoffen. Hierbij werd 85% van het verbruik klimaatsafhankelijk genomen. Cijfers voor aardgas en elektriciteit werden eveneens voor 2001 overgenomen van Figas en BFE. Berekening van het energieverbruik van de huishoudens in Vlaanderen in In de loop van 2003 werd er in opdracht van het VEA gewerkt aan een verbetering van de methodologie voor het bepalen van het energieverbruik in de huishoudens [61]. Deze methodologie werd tot en met het vorige rapport (2010) gebruikt. Vanaf dit rapport zijn enige aanpassingen gebeurd (stookolie- en houtverbruik). Het aardgasverbruik voor verwarming per huishouden wordt bepaald op basis van de statistieken. Het aardgasverbruik van 2002 werd nog gepubliceerd door Figas, voor 2003 is een schatting gemaakt op basis van gegevens van Figas. Vanaf het verbruiksjaar 2004 is het cijfer zonder correctie overgenomen van de rapportering van de aardgasnetbeheerders aan het VEA. Voor stookolie werd in vorige rapporten gewerkt met gemiddelde verbruiken vanuit de verschillende VEA enquêteringen [60, 66, 67, 68, 69, 70, 82Error! Bookmark not defined.] waarbij elkens een voortschrijdend gemiddeld verbruik per huishouden gehanteerd, gecorrigeerd voor klimaat aan de hand van graaddagen. Het ingeschatte gemiddelde verbruik werd vermenigvuldigd met een inschatting van het aantal huishoudens die stookolie gebruiken. In deze inschatting werd vertrokken van het aantal huishoudens met stookolie als hoofdverwarming vanuit de census 2001, 41

60 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren en hierop werd voortgebouwd, rekening houdend met bijkomende nieuwbouw en sloop. Er werd tot dan toe geen rekening gehouden met brandstof switch. De methode voor de bepaling van het stookolieverbruik was aan herziening toe. In het najaar van 2013 werd gewerkt aan een voorstel voor de herrekening van het huishoudelijke stookolieverbruik vanaf In januari 2014 werd het voorstel [71] aan het begeleidingscomité energiebalans voorgelegd en in februari werd het door de minister bevoegd voor energie goedgekeurd. De methode die vanaf dit nu wordt gehanteerd vanaf het gegevensjaar 2002, is een bottom-up berekening, uitgaande van: 42 - een gemiddeld stookolieverbruik, gebaseerd op de 2 jaarlijkse VEA enquêtes, door: o voor de jaren waarvoor er enquête resultaten zijn het gemiddelde stookolieverbruik per huishouden te berekenen uit de enquêtes o voor de tussenin liggende jaren, waar geen enquête is uitgevoerd, het gemiddelde stookolieverbruik te interpoleren, rekening houdend met graaddagen van het jaar (het verbruik werd 85% klimaat afhankelijk genomen). o Door van de bekomen tijdsreeks een 2 jaarlijks voortschrijdend gemiddelde stookolieverbruik per huishouden te berekenen - een inschatting van het aantal huishoudens die stookolie verbruiken o Het totaal aantal (private) huishoudens in Vlaanderen werd overgenomen van het NIS. o Op basis van het aantal aardgasafnemers van de jaarlijkse rapportering van de netbeheerders aan VEA, werd een inschatting gemaakt van het aantal huishoudens op aardgas. Hierbij werd (op basis van beschikbare statistieken van de VREG) aangenomen dat 5% van de afnemers van aardgas klanten zijn die niet verwarmen op aardgas (bv. enkel koken). o Voor hout (hoofdverwarming) werd het aantal gebruikers overgenomen uit de herrekening die werd uitgevoerd in de loop van 2013 [77] o Voor de overige energiedragers voor hoofdverwarming werd een inschatting gemaakt op basis van de census 2001 en de % uit de 2-jaarlijkse VEA enquêtes (met tussenin liggende interpolaties). o Het resterende aantal huishoudens werd dan beschouwd als stookolieverbruikers. Momenteel is de FOD economie bezig met een project waarbij de stookolieleveringen worden opgedeeld per gewest, op basis van een vernieuwde, uitgebreidere rapportering van de stookolieleveranciers. De eerste resultaten worden pas ten vroegste in 2015 verwacht. Het steenkoolverbruik als hoofdverwarming wordt bepaald door het aantal huishoudens, dat steenkool als hoofdverwarming gebruikt, berekend in het model, te vermenigvuldigen met een gemiddeld steenkoolverbruik voor hoofdverwarming. Voor steenkool wordt er echter geschat dat de helft van de huishoudens die steenkool als hoofdverwarming hebben, steenkool als bijverwarming gebruiken. Het ingeschatte gemiddelde verbruik werd vermenigvuldigd met een inschatting van het aantal huishoudens die steenkool gebruiken. In deze inschatting werd vertrokken van het aantal huishoudens met steenkool als hoofdverwarming vanuit de census 2001, en hierop werd voortgebouwd, rekening houdend met bijkomende nieuwbouw en sloop. Er werd geen rekening gehouden met brandstof switch. Naar analogie van de herrekening van het stookolieverbruik, werd ook het verbruik van steenkool aangepast. De methode die vanaf dit nu wordt gehanteerd vanaf het gegevensjaar 2002, is een bottom-up berekening, uitgaande van: - een gemiddeld steenkoolverbruik (hoofdverwarming en bijverwarming), gebaseerd op de 2 jaarlijkse VEA enquêtes, door:

61 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren o voor de jaren waarvoor er enquête resultaten zijn het gemiddelde stookolieverbruik per huishouden te berekenen uit de enquêtes o voor de tussenin liggende jaren, waar geen enquête is uitgevoerd, het gemiddelde stookolieverbruik te interpoleren, rekening houdend met graaddagen van het jaar (het verbruik werd 85% klimaat afhankelijk genomen). o Door van de bekomen tijdsreeks een 2 jaarlijks voortschrijdend gemiddelde stookolieverbruik per huishouden te berekenen - een inschatting van het aantal huishoudens die steenkool verbruiken o Het totaal aantal (private) huishoudens in Vlaanderen werd overgenomen van het NIS. o Voor hoofdverwarming op steenkool werd een inschatting gemaakt op basis van de census 2001 en de % uit de 2-jaarlijkse VEA enquêtes (met tussenin liggende interpolaties). o Voor bijverwarming werd de helft van het aantal huishoudens op hoofdverwarming genomen. Voor LPG, propaan en butaan werd 60% van de leveringen voor huishoudelijk gebruik in België toegekend aan Vlaanderen [44]. Voor biomassa (hout), werd in het verleden een inschatting gemaakt op basis van de methodologie gebruikt voor Wallonië en Brussel door ICEDD [72]. Aan de hand van resultaten van andere studies, oa. van enquêtegegevens van de VITO studie over PAK s en dioxines [73], de opdracht van de OUN voor VITO [74] en een onderzoek uitgevoerd door VITO in de loop van 2011 in opdracht van VMM over emissies door houtverbranding door gebouwenverwarming en landbouw [75], kon afgeleid worden dat de inschatting van het houtverbruik te laag was. Einde 2011 is er tevens een onderzoek uitgevoerd, gefinancierd door Eurostat, de 3 gewesten en de federale overheid om betere data te verkrijgen over het energieverbruik in de huishoudens [76]. Op basis van deze laatste studie en de inzichten uit de andere studies, werd een methode bepaald voor een betere inschatting van het houtverbruik in de huishoudelijke sector. In een nota van mei 2013 [77] aan de leden van de stuurgroep, werd een voorstel opgemaakt om de hele tijdsreeks te herzien, gebruik makend van de parameters urbanisatiegraad, gecombineerd met de ongewogen gemiddelde verbruiken voor hoofd- en bijverwarming uit de Eurostat enquête. Het voorstel werd aanvaard door de stuurgroep en de data gebaseerd op deze methodiek zijn in dit rapport toegepast. De elektriciteitsverbruiken zijn sinds 2002 gebaseerd op de gegevens van de distributienetbeheerders voor elektriciteit. De gerapporteerde gegevens werden hiervoor herschikt over de sectoren naar de resultaten van de BFE (voor 2002 en 2003). Voor werd het verbruik van de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor huishoudens overgenomen zonder correctie. Vanaf 2009 werd een inschatting bijgevoegd van het verbruik uit PV installaties met een vermogen lager dan 10 kwp. Omdat deze geen dubbele teller hebben, ontbreekt een gedeelte van het verbruik in de huishoudelijke afname cijfers en werd dit verbruik apart ingeschat. Berekening van het energieverbruik van de huishoudens voor het gebruik van mobiele tuinmachines in Vlaanderen in Het energieverbruik ten gevolge van het off-road gebruik van mobiele voertuigen en machines in de huishoudens werd voor de eerste maal ingeschat en geïntegreerd in de energiebalans van 2007 voor de hele historische tijdsreeks. Het gaat hier om het gebruik van tuinmachines (Tabel 11). 43

62 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Huishoudelijke mobiele machine-types Grasmaaiers Graskantensnijders Haagscharen Hakselaars Bladblazers/bladzuigers Hogedrukreinigers Verticuteermachines Freesmachines Zitmaaiers/kleine tractor Bosmaaiers Tabel 11: Mobiele machinetypes die off-road gebruikt worden door de huishoudens Naast deze tuinmachines wordt ook nog een verbruik ingeschat voor quads. Tot het rapport van 2011, werd dit verbruik meegerekend bij de tertiaire sector. Vanaf dit rapport, zal dit benzine verbruik (in samenspraak met VMM) worden meegerekend in de huishoudelijke sector. In de loop van heeft de Vlaamse overheid (departement Leefmilieu, Natuur en Energie LNE) een studie laten uitvoeren voor de opmaak van een model voor de bepaling van energie en emissies van het off-road gebruik van mobiele machines [53]. Voor de bepaling van de energieverbruiken en emissies in de huishoudelijke sector werd gebruik gemaakt van een machinepark bestaande uit allerlei tuinmachines (Tabel 11). Dit machinepark werd in het model vastgelegd op basis van enkele recent uitgevoerde onderzoeken/studies [65, 78, 79, 80]. De technische kenmerken (brandstoftype, vermogen, lastfactor, mediane leeftijd en het aantal operationele draaiuren) van dit machinepark worden vastgelegd in het model [53]. Het OFFREM-model genereert vervolgens energieverbruiken als volgt: Energieverbruik(kWh) = ontwerpvermogen(kw) x belastingsgraad (%) x draaiuren (h) waarbij het elektriciteitsverbruik gelijkgesteld kan worden aan het energieverbruik uit vorige formule. Voor de brandstofverbruiken geldt: Brandstofverbruik (g) = energieverbruik (kwh) x verbruiksfactor (g/kwh) Het elektriciteitsverbruik van tuinmachines is reeds inbegrepen in de totalen van de energiebalans waardoor de output van het OFFREM-model voor elektriciteit niet bijgeteld wordt bij de totalen van de energiebalans. De output van het OFFREM-model voor benzineverbruik door tuinmachines en quads in de huishoudens wordt wel bijgeteld bij de huishoudelijke energieverbruiken aangezien deze tot nog toe niet in kaart werden gebracht in de energiebalans RESULTATEN BEVOLKING, HUISHOUDENS EN GEBOUWENPARK Het verbruik in een huishouden is afhankelijk van verschillende zaken: aard van de woning (Vlaams woningenpark) en zijn uitrusting voor verwarming en andere toepassingen, maar ook van het gedrag van de bewoners. Al deze parameters samen bepalen het totale energieverbruik van de residentiële sector in Vlaanderen. In volgende tabel wordt de evolutie weergegeven van de bevolking en het aantal huishoudens in België en Vlaanderen. 44

63 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Bevolking op 1 januari België [x1000] Vlaanderen [x1000] Aandeel Vlaanderen [%] huishoudens in Vlaanderen [x1000] (1) Tabel 12: Evolutie van bevolking en huishoudens (Opmerking: (1) alleen particuliere huishoudens) De bevolking in Vlaanderen nam met 10,6% toe in 2012 ten opzichte van huishoudens in Vlaanderen steeg met 21,7% over de periode Het aantal In 1991 [62] en 2001 [65] werden algemene enquêtes uitgevoerd door het Nationaal Instituut voor de Statistiek NIS (in 1991: volks- en woningtelling, in 2001: socio-economische enquête), waarbij ook vragen werden gesteld naar type woning en verwarmingssystemen. Voor 2001 kocht VITO de database aan met de Vlaamse antwoorden (anoniem) naar type woningen ed. Op basis van deze database werden een aantal berekeningen gedaan, waarvan de resultaten vermeld zijn in volgende tabellen en figuren. Waar mogelijk worden de resultaten vergeleken met Aard woning 1991 % 2001 % % 01/91 Open gebouwd , ,5 +17 Half opengebouwd , ,7 +25 Aaneengebouwd , ,9-4 Appartement, studio , ,0 +3 Andere ,2 0,0 totaal , ,0 +10 Tabel 13: Aard van woning volgens de enquêtes 1991 en 2001 (alleen de antwoorden: 97,3% van de bewoonde woningen in 1991; eigen berekening op database voor 2001, zonder de andere ) 45

64 aantallen HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren 22% 0,2% 20% 0,0% 36% open gebouwd 34% half opengebouwd aaneengebouwd 26% 23% appartement, studio 18% 21% andere/onbekend Figuur 24: Procentuele verdeling over types woningen in 1991 en 2001 [62, 65] Volgens deze tellingen wonen er beduidend meer mensen in open of halfopen bebouwingen in 2001 dan in 1991 en dit ten nadele van de gesloten bebouwingen. Deze trend toont zich ook in de opbouw van het woningenbestand in 2001 van de types woning per leeftijdscategorie < > 1990 appartementen open bebouwing halfopen bebouwing gesloten bebouwing appartementen open bebouwing halfopen bebouwing gesloten bebouwing Figuur 25: Woningen 2001 (enquête 2001) naar bouwjaar en type woning [65] Woningen gebouwd voor 1945 zijn voornamelijk rijwoningen, terwijl het aandeel hiervan sterk afneemt in de meer recentere woningen. Ook het kadaster houdt gegevens bij over aantal gebouwen en woongelegenheden in gebouwen. 46

65 aantal woongelegenheden (x 1000) HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren gesloten bebouwing halfopen bebouwing open bebouwing appartementen handelshuizen andere andere handelshuizen appartementen open bebouwing halfopen bebouwing gesloten bebouwing Figuur 26: Evolutie van het aantal woongelegenheden in Vlaanderen volgens gegevens van het kadaster [81] Het aantal woongelegenheden volgens het kadaster ligt hoger dan deze bekomen uit de enquêtes van 1991 of De voornaamste reden is dat de enquêtes van 1991 en 2001 werden gestuurd aan de hoofdverblijfplaats van huishoudens en niet aan gebouwen en hun eigenaars. Het verschil is bijvoorbeeld dat er in 2001 ongeveer 8% meer woongelegenheden zijn (exclusief deze in handelshuizen en andere gebouwen) volgens het kadaster dan volgens de enquête Naast het type woning, werd ook de energiedrager waarmee de huishoudens hun woning verwarmen bevraagd in de enquêtes van 1991 en % 0% 1% 38% 7% 1% 42% 0% 9% 0% 1% 39% 48% stookolie steenkool stads- of aardgas butaan/propaan andere 9% 2% hout elektriciteit onbekend Figuur 27: Procentuele indeling van hoofdenergiedrager bij verwarming in de huishoudens volgens de enquêtes 1991 en 2001 (% van het aantal huishoudens) [62,65] Vooral het aandeel woningen op aardgasverwarming is sterk gestegen: van 38% naar 48%. Dit gebeurde vooral ten nadele van steenkool (van 9% aandeel naar 2%), maar ook ten nadele van 47

66 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren stookolie (van 42% in 1991 naar 39% in 2001). Deze trend naar aardgas lijkt zich in de nieuwbouw door te zetten. In de volgende tabel wordt het aantal nieuwbouwvergunningen, dat wordt uitgereikt in een jaar, weergegeven en dit naar energiedrager. AANTAL WONINGEN aardgas stookolie elektriciteit andere/onbekend zon kolen hout prop/butaan andere Totaal Tabel 14: Residentiële nieuwbouw (afgeleverde bouwvergunningen in jaar 200x), naar type energiedrager [81] In 2012 werd in 95,5% van de uitgereikte bouwvergunningen voor residentiële nieuwbouw aardgas voorzien als energiedrager voor hoofdverwarming. Uit de volks- en woningtelling van 1991 en de census van 2001 zijn de percentages van type energiedrager voor hoofdverwarming van de Vlaamse huishoudens gekend. Voor de tussenliggende jaren wordt een inschatting gemaakt door deze percentages lineair te interpoleren. Voor 1990 werden de resultaten van de volks- en woningtelling van 1991 overgenomen, voor 2001 deze van de census Voor de jaren na 2001 werd in de nota rond de herrekening van het stookolieverbruik [71] van januari 2014 een nieuwe inschatting gemaakt van de aandelen hoofdverwarming van de huishoudens in Vlaanderen. In de volgende tabel staan deze data weergegeven. % woningen met energiedrager x als hoofdverwarming Aantal huishoudens (x 1000) met energiedrager x als hoofdverwarming stookolie aardgas steenkool elektriciteit propaan/ butaan/ LPG hout stook- olie aardgas steenkool elektriciteit propaan/ butaan/ LPG hout ,5 38,1 9,5 7,2 1,9 1, ,5 41,5 6,9 7,7 1,8 1, ,2 42,4 6,3 7,8 1,8 1, ,0 43,3 5,7 7,9 1,7 1, ,7 44,1 5,1 8,0 1,7 1, ,5 45,0 4,4 8,1 1,7 1, ,2 45,8 3,8 8,3 1,6 1, ,0 46,7 3,2 8,4 1,6 1, ,7 47,6 2,6 8,5 9,0 1, ,8 48,7 2,0 9,0 1,3 1, ,8 49,8 1,5 9,5 1,2 1, ,9 50,9 1,0 10,0 1,0 1, ,8 51,7 1,3 10,0 0,8 1, ,8 52,9 1,7 10,0 0,2 1, ,8 53,7 2,0 10,0 0,0 1,

67 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren ,4 56,7 1,0 9,3 0,0 0, ,0 57,9 0,6 8,7 0,0 0, ,6 57,7 1,0 8,0 0,0 1, ,2 58,8 1,0 7,5 0,9 1, ,8 60,5 1,0 7,0 1,0 1, % +93% -87% +18% -37% +10% Tabel 15: Inschatting van de evolutie van het aantal particuliere huishoudens naar energiedrager voor hoofdverwarming Het aantal particuliere huishoudens met hoofdverwarming op stookolie is volgens deze inschatting gedaald met 15% in 2012 ten opzichte van 1990, het aantal huishoudens op aardgas is met 93% gestegen en de huishoudens op elektriciteit met 18%. Het aantal huishoudens met steenkool als hoofdverwarming is gedaald met 87% over dezelfde periode, deze met propaan-butaan-lpg als hoofdverwarming met 37%. Het aantal huishoudens met hout als hoofdverwarming is over dezelfde periode gestegen met 10%. Ook vragen naar isolatiegraad van de betrokken woning werden gesteld in de socio-economische enquête van In 2001 zou 72,4% van de Vlaamse huishoudens in hun woning beschikken over dubbel glas, 58,3% zou een geïsoleerd dak hebben, van 45,9% zouden de buitenmuren geïsoleerd zijn en nog eens 63,2% zou isolatie rond verwarmingsbuizen voorzien hebben (de percentages zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijsten voor deze vragen). Op basis van een eigen berekening op basis van de aangekochte database, heeft ongeveer 3/4 van de Vlaamse huishoudens weet van 1 of meerdere vormen van isolatie aan zijn woning (de antwoorden niet gespecificeerd en ik weet niet werden niet meegeteld). Het totale aandeel dat één of meerdere vormen van isolatie heeft zal waarschijnlijk nog wat hoger liggen. Het is echter niet mogelijk om op basis van de antwoorden op de vragen een correct beeld te hebben van de volledigheid van de isolatiegraad van de woning (bijvoorbeeld slechts deels dubbel glas). In 1991 werden de vragen naar isolatie van de woning niet gesteld, maar wel in In 1981 zou 31% van de Vlaamse huishoudens een woning hebben met één of andere vorm van isolatie, voor België was toen het gemiddelde 27,1%. Van deze 27,1% had 70% dubbel glas, 49% had isolatie van vloeren en/of plafonds, 40% had isolatie van verwarmingsbuizen, en nog eens 37% had geïsoleerde buitenmuren. Op 20 jaar tijd is er dus zeker vooruitgang geboekt inzake de isolatie van de woningen. Het VEA heeft reeds enkele malen een beperkte steekproef laten uitvoeren naar het energiezuinig gedrag van Vlaamse huishoudens [60, 66, 67, 68, 69, 70, 82]. Hierin werden ook vragen gesteld naar de isolatie van de woningen van de geënquêteerden en werd ook aandacht besteed aan de volledigheid van de verschillende maatregelen. In de loop van 2011 werd eveneens een enquête uitgevoerd door het NIS, deels gefinancierd door Eurostat en deels door de verschillende overheden in België, waarbij gelijkaardige vragen werden gesteld als in de VEA enquête, bij een ruimere steekproef [83]. In volgende tabel staan ter informatie beknopt de resultaten weergegeven. Type maatregel (Eurostat) 2012 dakisolatie 56% 66% 66% 67% 69% 73% 76% 72% 80% Geheel nb 58% 58% 60% 60% 63% 66% 65% 68% gedeeltelijk nb 8% 8% 7% 9% 10% 10% 7% 12% vloerisolatie 20% 25% 24% 26% 30% 37% 28% 26% 31% Geheel nb 20% 19% 22% 22% 29% 20% 24% 49

68 graaddagen (15/15) te Ukkel HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren gedeeltelijk nb 5% 5% 4% 8% 8% 6% 7% buitenmuurisolatie 41% 49% 49% 45% 48% 51% 41% 42% 45% Geheel nb 43% 41% 38% 40% 42% 34% 34% 35% gedeeltelijk nb 6% 8% 7% 8% 9% 7% 8% 10% Dubbel glas 78% 78% 85% 89% 90% 92% 92% 87% Geheel 79% gedeeltelijk 21% Tabel 16: Resultaten isolatiegraad van Vlaamse woningen [60, 66, 67, 68, 69, 70,82, 83] RESULTATEN ENERGIEVERBRUIK In volgende figuur wordt het energieverbruik in de huishoudens per energiedrager weergegeven [PJ] biomassa 6,6 7,1 7,6 9,1 7,6 7,7 7,4 7,2 8,0 7,7 9,2 9,7 10,0 10,4 9,9 11,7 12,3 15,6 11,3 13,6 elektriciteit 27,9 33,3 33,6 35,9 35,6 35,5 35,7 36,1 37,0 38,3 39,2 40,3 39,2 40,1 39,5 40,4 41,2 41,4 40,4 41,5 but/prop 6,0 6,2 6,3 6,5 6,4 6,5 6,5 2,8 2,1 2,7 1,8 1,9 1,6 1,3 1,5 2,3 1,7 1,1 2,2 2,1 aardgas 57,4 70,3 75,6 90,1 78,7 84,1 81,5 83,1 91,6 88,6 95,9 87,0 87,0 87,9 84,1 90,5 91,3 104,9 81,0 92,0 kolen 8,5 4,4 4,7 5,7 4,8 4,8 4,6 2,6 2,6 3,4 2,4 1,7 2,4 3,2 4,0 1,9 1,0 1,8 1,7 1,9 stookolie 100,9 101,6 108,8 132,9 110,3 111,5 106,7 100,3 108,3 108,4 102,6 97,6 90,9 89,6 84,7 81,8 77,7 74,9 64,8 60,0 benzine 0,4 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 TOTAAL 207,7 223,3 237,2 280,7 243,9 250,7 243,1 232,8 250,2 249,7 251,6 238,8 231,7 233,2 224,3 229,3 225,7 240,3 202,1 211,8 graaddagen (15/15) te Ukkel Figuur 28: Evolutie van het energieverbruik in de huishoudens in Vlaanderen [2-20] Het energieverbruik in de huishoudelijke sector is sterk klimaat gebonden. In koudere jaren (hoger aantal graaddagen) is ook het verbruik hoger. In 2012 steeg het verbruik in totaal met 4,8% ten opzichte van Ten opzichte van 1990 is het verbruik met 2,0% gestegen. Het elektriciteitsverbruik is met 2,8% gestegen in 2012 ten opzichte van Ten opzichte van 1990 is het elektriciteitsverbruik met 49,2% gestegen. Het aardgasverbruik is met 13,5% gestegen in 2012 ten opzichte van Ten opzichte van 1990 is het verbruik toegenomen met 60,3%, voornamelijk ten gevolge van de stijgende populariteit van aardgas als energiebron in de huishoudelijke sector. Het steenkoolverbruik is in 2012 met 14,8% gestegen ten opzichte van Ten opzichte van 1990 is het steenkoolverbruik met 77,5% gedaald. Het stookolieverbruik in 2012 is ten opzichte van 2011 gedaald met 7,4% en met 40,5% gedaald ten opzichte van Het verbruik van LPG, propaan en butaan is in 2012 met 4,7% gedaald ten opzichte van Ten opzichte van de 1990 is er een daling van het huishoudelijk verbruik met 64,8%. 50

69 PJ HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Het verbruik van biomassa is met 20,5% gestegen ten opzichte van 2011 en meer dan verdubbeld ten opzichte van Het verbruik van benzine door de huishoudens werd vanaf het rapport van 2007 [16] geïntegreerd in de energiebalans voor de hele historische tijdsreeks. Het gaat hier om het verbruik van tuinmachines en quads. De evolutie van het zogenaamde off-road energieverbruik in de huishoudelijke sector wordt in de volgende figuur weergegeven. 0,60 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 0, benzine tuinmachines 0,45 0,45 0,45 0,45 0,45 0,46 0,46 0,47 0,47 0,47 0,48 0,48 0,49 0,49 0,49 0,50 0,50 0,50 0,51 0,51 elektriciteit tuinmachine 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,04 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 0,05 benzine quads 0,05 0,06 0,06 0,06 0,06 0,06 0,07 0,07 0,07 0,07 0,07 0,08 0,09 0,09 0,10 0,10 0,11 0,11 0,11 0,12 Figuur 29: Evolutie (1990, ) van het energieverbruik van (off-road) tuinmachines en quads Het aandeel van stookolie, steenkool en propaan/butaan in het totale energieverbruik van de huishoudens is gedaald in 2011 ten opzichte van Het aandeel van elektriciteit en aardgas is gestegen. 3,2% 0,2% 6,5% 0,3% 2,9% 13,4% 48,6% 19,7% 28,0% stookolie kolen aardgas 27,6% 1,0% 43,6% 0,9% but/prop elektriciteit biomassa 4,1% benzine Figuur 30: Procentueel aandeel van de energiedragers in het huishoudelijk energieverbruik in Vlaanderen Omdat het energieverbruik sterk afhankelijk is van het buitenklimaat, is het soms nuttig om de energieverbruiken te herrekenen naar eenzelfde jaar wat buitenklimaat betreft. In onderstaande tabel werden de energieverbruiken van de huishoudens voor stookolie, kolen, aardgas en met 51

70 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren elektriciteit als hoofdverwarming omgerekend naar graaddagen van het jaar 1990 (= 1722) (85% van het energieverbruik wordt klimaatsafhankelijk beschouwd). De opdeling van het elektriciteitsverbruik gebruikt door huishoudens met elektriciteit als hoofdverwarming en andere huishoudens, werd geschat op basis van beschikbare gegevens. In 2001 [65] bleek ongeveer 22% van het elektriciteitsverbruik gebruikt te worden door de 8,5% van de gezinnen die elektriciteit als hoofdverwarming hebben. Dit aandeel blijkt redelijk constant over de jaren (in de veronderstelling dat het verbruik per huishouden bij gelijke graaddagen ook redelijk stabiel is). [TJ] stookolie kolen hout aardgas elektriciteit hoofdverwarming hoofdverwarming hoofdverwarming % 2012/ % -80% +89% +46% +36% +49% ander Tabel 17: Evolutie van het stookolie- en aardgasverbruik omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (= 1772) en elektriciteitsverbruik van gezinnen met elektriciteit, kolen en hout als hoofdverwarming omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (= 1772). Opmerking: het elektriciteitsverbruik voor andere toepassingen dan hoofdverwarming werd niet omgerekend met graaddagen. Bij het aardgasverbruik zit ook het verbruik voor koken inbegrepen. Indien de vermelde klimaatcorrectie (ten opzichte van graaddagen van 1990, nl. 1772) wordt toegepast, daalt het stookolieverbruik in 2012 met 46% ten opzichte van 1990, het aardgasverbruik stijgt sterk met 46%. Het elektriciteitsverbruik in huishoudens met elektriciteit als hoofdverwarming stijgt sterk met 36%. Het steenkoolverbruik (enkel hoofdverwarming) is met 80% gedaald, het houtverbruik (enkel hoofdverwarming) met 89% gestegen. Het elektriciteitsverbruik in huishoudens (zonder elektriciteit als hoofdverwarming mee te nemen) is met 49% gestegen. Grafisch ziet de evolutie van de gecorrigeerde verbruiken er dan als volgt uit: 52

71 % (1990= 100%) HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren stookolie aardgas elektriciteit ander kolen (enkel hoofdverwarming) elektriciteit hoofd-verwarming hout (hoofdverwarming) Figuur 31: Procentuele stijging (1990 = 100%) van energieverbruiken van de huishoudens omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (1772). Opmerking: het elektriciteitsverbruik voor andere toepassingen dan hoofdverwarming werd niet omgerekend met graaddagen. Voor kolen en hout werd enkel het aandeel hoofdverwarming meegenomen. In volgende tabel wordt het energieverbruik per huishouden weergegeven, gebaseerd op de cijfers uit Tabel 15 en Tabel 17. [GJ/hh] stookolie/hh aardgas/hh steenkool/hh Hout/hh elektriciteit/hh hoofdverwarming hoofdverwarming hoofdverwarming ander / % -24% +58% +72% +16% +23% Figuur 32: Evolutie van het energieverbruik per huishouden (genormaliseerd naar graaddagen van 1990, nl. 1772) voor stookolie, aardgas en elektriciteit, steenkool, hout als hoofdverwarming 53

72 % (1991=100) % (1990= 100%) HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Het energieverbruik per huishouden voor verwarming is voor stookolie en aardgas is gedaald. Voor de andere energiedragers zien we een stijging. 300 stookolie kolen (enkel hoofdverwarming) aardgas elektriciteit hoofd-verwarming elektriciteit ander hout (hoofdverwarming) Figuur 33: Procentuele stijging (1990 = 100%) van energieverbruiken per huishouden omgerekend naar graaddagen (15/15) van 1990 (1772). Opmerking: het elektriciteitsverbruik voor andere toepassingen dan hoofdverwarming werd niet omgerekend met graaddagen. Voor kolen en hout werd enkel het aandeel hoofdverwarming meegenomen RESULTATEN ECONOMISCHE INDICATOREN De vraag naar energie in functie van de prijzen heeft een kleine maar statistisch significante elasticiteit. Dit wil zeggen dat de prijs van energie wel enige invloed kan uitoefenen op de vraag naar energie. Prijzen kunnen dus ook een invloed hebben op een eventuele omschakeling van brandstof. In volgende figuur wordt ter informatie de procentuele evolutie gevolgd van de prijzen van aardgas, elektriciteit en stookolie bij de huishoudens. aardgas halfjaarlijkse prijzen, tarief huishoudens D3 elektriciteit halfjaarlijkse prijzen, tarief huishoudens Dc gemiddelde prijs gasolie incl BTW Figuur 34: Procentuele evolutie van de prijzen in België van aardgas, elektriciteit en lichte stookolie 54

73 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren (1990 = 100%) [84, 85] Opmerking: de prijzen vanaf 2007 werden door Eurostat berekend volgens een nieuwe methodologie. De petroleumproducten kenden een scherpe prijsstijging in In 2001 en 2002 was de gemiddelde prijs opnieuw gedaald, maar in 2004, 2005 en 2006 steeg de gemiddelde prijs van gasolie steeds verder, in 2007 is de stijging minder sterk vooral dankzij de lagere maximumprijzen in het begin van Op het einde van het jaar begint de maximumprijs van gasolie aan een stevige opmars die zich in 2008 verder zette. In 2009 is de prijs opnieuw lager, door een algemeen verminderde vraag naar olie. Vanaf 2010 zien we opnieuw een stijging van de gemiddelde stookolieprijs. De gasprijs volgt de prijs van de olieproducten met enkele maanden vertraging. Na een piekprijs in 2001, is de gasprijs (halfjaarlijkse prijzen, tarief huishoudens D3, vanaf 2007 gemiddelde prijs bij een verbruik tussen 20 en 200 GJ) terug licht gedaald in In de jaren 2003, 2004 en 2005 is de prijs min of meer stabiel gebleven. In 2006 is er een prijsstijging merkbaar, in 2007 daalt de prijs weer lichtjes om in 2008 en 2009 opnieuw te stijgen. Na een kleine daling in 2010, steeg de gemiddelde aardgasprijs in 2011 en 2012 opnieuw. De elektriciteitsprijs (halfjaarlijkse prijzen, tarief huishoudens Dc) bleef nagenoeg constant in de jaren voor In 2008 is de prijs gestegen, in 2009 bleef de prijs op ongeveer hetzelfde niveau. Voor de jaren is er opnieuw een lichte stijging TERTIAIRE SECTOR METHODOLOGIE In de tertiaire sector worden volgende sectoren onderscheiden. Sector NACE Rev. 1 NACE 2008 Hotels en restaurants 55 55;56 Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 85 86;87;88;75 Onderwijs Andere gemeenschaps-, sociale en 36;37; 38 (ex 38.3); 59; 60; 41; 90 tem 93 persoonlijke dienstverlening 63.91; 90; 91; 92; 93; 94; 96 52; 79; 53; 61; 41.1; 58; (40*), 60 tem 67; Kantoren en administratie (ex ); 68-71; 73-74; 77-78; 70 tem 75; ; 72;84;99 Handel 50 tem 52 45;46;47;95 Tabel 18: Indeling van de tertiaire sector in deelsectoren, hun NACE Rev.1 codes [51] en hun nieuwe NACE Rev.2 codes geldig vanaf 2008 [52] (Opm: * de kantoorgebouwen binnen de elektriciteitsproductie en/of distributie die behoren tot NACE code 40 werden hier meegeteld) Het energieverbruik van de tertiaire sector werd berekend op basis van energiegegevens die afkomstig zijn van verschillende bronnen. In maart april 2013 werd door VITO een enquête uitgevoerd bij alle tertiaire sectoren (uitgezonderd de deelsectoren waarvan globale cijfers verkregen zijn) over de verbruikscijfers van 2012 [41]. Voor een aantal deelsectoren zijn bij centrale instanties cijfers opgevraagd over het 55

74 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren totale energieverbruik van de deelsector in gans Vlaanderen. Ook uit de samenwerkingsovereenkomst met gemeenten, steden en provincies die de cluster energie ondertekenden, zijn voor verschillende gemeentelijke en provinciale gebouwen energieverbruiken bekend. Het Integraal Milieujaarverslag 2012 (IMJV) [49] gaf ook energiecijfers over bedrijven uit de tertiaire sector. De centraal bevraagde diensten beschikken niet voor alle jaren over gegevens, waardoor steeds gebruik wordt gemaakt van de meest recente gegevensjaren. Ook voor de tertiaire sector is het sinds de liberalisering van de aardgas- en elektriciteitsmarkt moeilijker om op vrijwillige basis gegevens te bekomen van de aardgas- en elektriciteitsverbruiken per sector in Vlaanderen. Vanaf 2003 zijn de distributienetbeheerders van elektriciteit in Vlaanderen verplicht om jaarlijks hun afnamegegevens per sector op te geven aan de Vlaamse overheid tegen 1 mei van het daaropvolgende jaar (1 ste data van 2002 tegen 1/5/2003) [24]. Vanaf 2005 (gegevens 2004) is ook de transportnetbeheerder (Elia) aan dezelfde verplichting onderworpen. De gerapporteerde data worden overgenomen (inclusief openbare verlichting en een verschuiving van de vervoersondersteunende activiteiten onder de sector vervoer naar de deelsector kantoren ). De opdeling van het laagspanningsverbruik over verschillende tertiaire deelsectoren geeft nog problemen. Er werden een aantal correcties uitgevoerd op de verdeling van de cijfers van de netbeheerders over de deelsectoren aan de hand van de eigen enquêtes. Voor werd voor de deelsectoren gezondheidszorg en onderwijs het elektriciteitsverbruik berekend op basis van de verbruiken die gerapporteerd werden in de enquêtes en van kengetallen berekend uit de gevoerde enquêtes (gemiddeld elektriciteitsverbruik per leerling en per bed * aantal leerlingen en aantal bedden in ). Het overige elektriciteitsverbruik werd vervolgens herverdeeld over de andere deelsectoren op basis van de verhoudingen opgegeven door de netbeheerders. Sinds 2005 (1 ste data van 2004 tegen 1/5/2005) geldt eveneens een rapporteringsplicht voor de distributie- en transportnetbeheerders van aardgas (1 ste data van 2004 tegen 1/5/2005) [24]. De data voor de ganse tertiaire sector voor 2004 en 2005 zijn overgenomen uit de rapporteringen. Er gebeurde wel een herverdeling van dit totale verbruik van de tertiaire sector naar de verschillende tertiaire deelsectoren. Daarvoor werd het aardgasverbruik van de deelsectoren onderwijs en gezondheidszorg ingeschat op basis van kengetallen. Deze kengetallen werden berekend aan de hand van de uitgevoerde enquêtes (gemiddeld brandstofverbruik per leerling en per bed * aantal leerlingen en aantal bedden in het respectievelijke jaar). Voor is het gerapporteerde totale aardgasverbruik voor de tertiaire sector (door de distributie- en transportnetbeheerders van aardgas) niet overgenomen. De cijfers weken te sterk af van de evolutie in de voorgaande jaren en tot op dit moment kan dit door de netbeheerders niet verklaard of eventueel gecorrigeerd worden. Bovendien bleek dat er een hoeveelheid aardgas in de industrie ontbrak. Daarom werd er voor 2006 gebruik gemaakt van de aardgasgegevens van de tertiaire sector over het jaar 2005 (gerapporteerd door de netbeheerders) en deze werden vervolgens gecorrigeerd met behulp van graaddagen (85% werd klimaatsafhankelijk beschouwd). Hetzelfde gebeurde voor 2007 en In 2009 werd de inschatting van het aardgasverbruik bepaald door het totaal van Vlaanderen te nemen, en hiervan het verbruik van de andere sectoren af te trekken, waarbij er voor de industrie en energiesector een inschatting werd gemaakt mede gebaseerd op de enquête resultaten. In werd het totaal aardgasverbruik van de tertiaire sector ingeschat als het totaal van de netbeheerders voor de rubrieken tertiair en vervoer, verminderd met het aardgasverbruik voor transport door pijpleidingen en aan wegverkeer. Het aardgasverbruik van de tertiaire deelsectoren werd vervolgens in ook ingeschat op basis van enerzijds kengetallen voor de deelsectoren onderwijs en gezondheidszorg en anderzijds op basis van een herverdeling van het overig aardgasverbruik van de tertiaire sector over de andere deelsectoren volgens de verhoudingen die werden gehanteerd door de netbeheerders. Vanaf de rapportage van de balans 56

75 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren van 2006 [15] werd het aardgasverbruik per tertiaire deelsector van de tijdsreeks ook afgestemd op de gemiddelde verhoudingen van de laatste 3 gegevensjaren 2004, 2005 en 2006 (gebaseerd op de gegevens van de distributie- en transportnetbeheerders). De geënquêteerde petroleumproducten per deelsector werden voor 2012 geëxtrapoleerd op basis van de berekende elektriciteitsverbruiken (op basis van gegevens van de elektriciteitsnetbeheerders). Dit werd enkel gedaan voor een beperkt (maar de belangrijkste) aantal petroleumproducten: propaan/butaan/lpg, gas- en dieselolie en zware stookolie. Van de geënquêteerde bedrijven, die geen gegevens doorgaven voor 2012 maar wel voor 2011, werden de gegevens van 2011 mee verwerkt bij de extrapolatie. Het energieverbruik ten gevolge van het off-road gebruik van mobiele voertuigen en machines in de tertiaire sector werd voor de eerste maal ingeschat en geïntegreerd in het rapport van 2007 voor de hele historische tijdsreeks. Het gaat hier om het off-road gebruik van machinetypes eigen aan bepaalde tertiaire deelsectoren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de machinetypes. off-road sector voorbeelden van machinetypes/voertuigen tertiaire deelsector waartoe de activiteiten behoren havens luchthavens multi-modale overslagterminals vork- en schaarliften, kranen, trekkers, veegmachines, dienstwagens, ROROtrekkers, wielladers, verreikers, stradle carriers gemotoriseerde aanhangwagens, bagagewagens, betankingsdispersers, brandweerwagens, bussen, de-icers, dienstvoertuigen, passagierstrappen, transportbanden, grasmaaiers, tractoren, belijningsmachines, sproeiwagens, startcompressoren, stroomaggregaten voor vliegtuigen, trekkers, verwarmings-airco eenheden voor vliegtuigen, vork- en schaarliften, ziekenwagens hijskranen, heftrucks, verreikers, vorkliften, dieplepelgraafmachines, laadschoppen kantoren en administraties (vervoersondersteunende activiteiten) defensie kranen, tanks, gevechtsvoertuigen (rupsen), vorkliften, generatoren, compressoren, betonmolens, mobiele verwarmingselementen, veegmachines, tractoren, vliegtuigtrekkers, vrachtwagens, brandweerwagens, borstelwagens, minibussen voor off-road toepassingen kantoren en administraties (defensie) Tabel 19: Mobiele machinetypes die off-road gebruikt worden in de tertiaire sector (luchthavens, havens, multimodale overslagterminals, defensie) In de loop van heeft de Vlaamse overheid (departement Leefmilieu, Natuur en Energie LNE) een studie laten uitvoeren voor de opmaak van een model voor de bepaling van energie en emissies van het off-road gebruik van mobiele machines [53]. Voor de bepaling van de energieverbruiken en emissies in de tertiaire sector werd gebruik gemaakt van machineparken bestaande uit allerlei machines en voertuigen eigen aan de specifieke deelsectoren. Deze machineparken werden in het model vastgelegd op basis van bestaande statistieken, op basis van 57

76 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren aangeleverde machineparken van de luchthavens (Zaventem, Antwerpen, Oostende, Kortrijk- Wevelgem) en van de havens (Antwerpen, de anderen werden op basis van machinepark van haven van Antwerpen geëxtrapoleerd), van multimodale overslagterminals en van het Belgische leger. De technische kenmerken (brandstoftype, vermogen, lastfactor, mediane leeftijd en het aantal operationele draaiuren) van deze machineparken worden vastgelegd in het OFFREM-model. Het OFFREM-model genereert vervolgens energieverbuiken als volgt: Energieverbruik(kWh) = ontwerpvermogen(kw) X belastingsgraad (%) X draaiuren (h) waarbij het elektriciteitsverbruik gelijkgesteld kan worden aan het energieverbruik uit vorige formule. Voor de brandstofverbruiken geldt: Brandstofverbruik (g) = energieverbruik (kwh) x verbruiksfactor (g/kwh) De output van het OFFREM-model voor de sectoren havens, luchthavens, multimodale overslagterminals en defensie hoort in de energiebalans thuis onder de tertiaire deelsector kantoren en administraties. Het gaat hier om vervoersondersteunende activiteiten en om defensie-activiteiten. We stellen dat de off-road verbruiken van de havens, luchthavens en multimodale overslagterminals reeds volledig inbegrepen zijn in de extrapolatiemethode van de energiebalans. We weten immers dat er bij de geënquêteerde bedrijven ook luchthavenbeheerders, havenbedrijven en op- en overslagbedrijven zijn. Op die manier zijn hun verbruiksprofielen zeker meegenomen in de extrapolatiemethode. Een uitzondering hierop zijn de benzineverbruiken die resulteren uit het OFFREM-model. In de energiebalansen werden voor de rapportage van 2007 geen benzineverbruiken gerapporteerd in de tertiaire sector. Deze worden dus voor de hele tijdreeks in meerdering gebracht bij de betreffende deelsector kantoren en administraties. Voor defensie zat voor de rapportage van 2007 in de energiebalans enkel het energieverbruik van de infrastructuur, maar niet het off-road gebruik van mobiele machines. De OFFREM-output (benzine en diesel) voor defensie wordt vanaf de rapportering van 2007 dan ook bijgevoegd bij de tertiaire deelsector kantoren en administraties (voor de hele tijdsreeks). De output van het OFFREM-model voor het energieverbruik van quads en moto s wordt sinds dit rapport in overleg met VMM bij de huishoudelijke sector geteld. De elektriciteitsverbruiken van het off-road gebruik van mobiele machines in deze tertiaire deelsectoren zit reeds vervat onder de totale elektriciteitsverbruiken van de tertiaire sector (cijfers gebaseerd op globale statistieken van de netbeheerders en voorheen van de sectorfederatie BFE). Elektriciteitsverbruiken uit OFFREM worden dus niet extra toegevoegd aan de energiebalans. Ook sinds 2005 geldt een rapporteringsplicht (deadline 1/5/2005) van de producenten van hernieuwbare energie, WKK-producenten en zelfproducenten [24]. Deze data werden voor het gedeelte tertiair ook verwerkt in de balans. Gezien de onzekerheid op de officieel gerapporteerde aardgas- en elektriciteitscijfers en de beperkte steekproefgrootte van de enquêteringen, zijn de energieverbruiken van de tertiaire sector en zijn deelsectoren indicatief. Diepgaande analyse van de evolutie van het energieverbruik van de deelsectoren is dan ook niet mogelijk. 58

77 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren [TJ] Hotels en restaurants Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Onderwijs Kantoren en administraties Handel Andere gemeenschappelijke en sociale dienstverlening Totaal Elektriciteit Aardgas Lichte en zware stookolie LPG/ propaan/ butaan Andere Biomassa Benzine Totaal Tabel 20: Energieverbruik per deelsector in de tertiaire sector in Vlaanderen in 2012 (exclusief warmte) In volgende figuur wordt de evolutie van het energieverbruik per deelsector in de tertiaire sector weergegeven PJ Handel 13,1 19,3 18,4 20,2 19,8 22,2 22,4 22,6 23,5 28,6 26,6 29,2 29,2 27,4 28,2 29,9 30,7 26,9 22,3 24,1 Kantoren en administraties 16,7 22,9 24,1 26,7 28,6 26,3 27,5 27,5 29,4 32,5 35,7 36,9 34,3 31,3 31,5 36,5 37,4 39,3 33,2 34,3 Andere gemeenschaps-, sociale en persoonlijke dienstverlening 6,8 11,2 9,7 11,4 8,7 8,9 8,5 8,7 9,2 8,6 9,2 10,0 10,7 10,8 10,3 11,2 11,3 12,8 11,6 14,2 Onderwijs 6,7 12,9 9,6 11,5 9,9 10,2 10,0 9,5 10,7 11,5 11,9 11,2 11,2 11,7 11,5 10,3 11,2 10,1 10,4 9,0 Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 0 5,7 8,8 7,8 9,2 7,3 7,4 7,8 8,0 8,4 8,8 9,7 8,7 8,5 10,5 10,2 8,7 9,0 9,6 8,9 8,9 Hotels en restaurants 4,7 9,1 6,3 7,0 8,6 8,9 9,1 10,3 10,2 8,5 8,0 9,5 10,8 8,6 7,9 8,1 7,9 10,5 9,2 11,2 Totaal 53,7 84,2 75,9 86,0 82,8 84,0 85,1 86,5 91,4 98,6 101,1 105,5 104,8 100,3 99,7 104,6 107,6 109,1 95,5 101,7 Figuur 35: Evolutie van het energieverbruik in de tertiaire sector in Vlaanderen per deelsector (exclusief warmte), 1990, [2-20] Het energieverbruik in de tertiaire sector is in 2012 met 6,4% gestegen ten opzichte van In onderstaande figuur wordt de evolutie van het energieverbruik per energiedrager in de tertiaire sector weergegeven. 59

78 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren PJ stookolie, bezine en lamppet 14,0 30,1 20,2 24,6 22,4 22,7 21,3 21,4 21,6 22,0 19,9 16,2 15,4 11,2 10,5 9,7 12,2 11,5 8,6 8,7 vaste brandstoffen 0,03 0,09 0,05 0,06 0,03 0,03 0,01 0,01 0,01 0,0 0,0 aardgas 18,8 25,8 28,0 33,4 28,4 29,0 31,9 32,5 36,0 34,6 39,6 45,4 44,1 43,4 41,5 47,1 46,4 49,1 39,9 44,9 propaan/butaan/lpg 0,1 0,1 0,2 0,2 0,4 0,4 0,4 0,4 0,2 0,2 0,3 0,6 0,4 0,2 0,7 0,4 0,5 0,8 0,9 0,4 elektriciteit 20,2 27,1 26,3 26,6 30,4 30,6 30,1 31,1 32,3 40,9 40,4 41,7 43,2 43,7 45,1 45,5 46,4 45,4 43,7 43,7 andere 0,4 1,0 1,1 1,1 1,2 1,3 1,3 0,9 1,1 0,8 0,8 1,2 1,5 1,5 1,5 1,5 1,56 1,63 1,18 1,13 biomassa 0,0 0,0 0,2 0,1 0,1 0,1 0,4 0,3 0,3 0,4 0,4 0,5 0,6 1,3 2,9 Totaal 53,7 84,2 75,9 86,0 82,8 84,0 85,1 86,5 91,4 98,6 101,1 105,5 104,8 100,3 99,7 104,6 107,6 109,1 95,5 101,7 Figuur 36: Evolutie van het energieverbruik per energiedrager in de tertiaire sector in Vlaanderen (exclusief warmte), 1990, [2-20] Het energieverbruik in de tertiaire sector is voor sommige deelsectoren, waar verwarming de belangrijkste nood is, ook afhankelijk van het buitenklimaat. Dit zorgt ervoor dat de evolutie van het energieverbruik gedeeltelijk mee varieert met de evolutie van de graaddagen. De sterke toename van het elektriciteitsverbruik vanaf 2002 is het gevolg van een andere inschatting van dit verbruik op basis van de gegevens van de netbeheerders van elektriciteit in Vlaanderen. De sterke toename van het aardgasverbruik vanaf 2004 is eveneens het gevolg van de aanwending van een andere gegevensbron (aardgasverbruik gerapporteerd door de netbeheerders [24]). Het aandeel van de energiedragers verschilt over de verschillende deelsectoren. In volgende figuur wordt dit ter informatie grafisch weergegeven voor 1990 en de jaren vanaf

79 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Hotels en restaurants Gezondheidszorg TJ petroleumproducten aardgas elektriciteit TJ vaste brandstoffen biomassa petroleumproducten aardgas elektriciteit Onderwijs Kantoren en administratie TJ biomassa vaste brandstoffen petroleumproducten aardgas elektriciteit TJ biomassa petroleumproducten aardgas elektriciteit Handel Andere diensten TJ biomassa andere petroleumproducten aardgas elektriciteit TJ biomassa andere petroleumproducten aardgas elektriciteit Figuur 37: Evolutie van het energieverbruik per brandstofsoort in de deelsectoren van de tertiaire sector in Vlaanderen (exclusief warmte), 1990, Omwille van de gehanteerde methodologie en de onzekerheid op de getallen binnen deze sector, zijn er soms grote wijzigingen van jaar tot jaar in de cijfers. Figuur 38 toont de evolutie van het off-road energieverbruik voor de Vlaamse tertiaire sector. 61

80 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren TJ elektriciteit kantoren en administraties 1,1 1,5 1,6 1,7 2,0 2,2 2,5 2,6 2,4 2,0 2,1 2,2 2,3 2,4 2,6 2,5 2,1 2,1 2,3 2,3 LPG kantoren en administraties 1,0 1,1 1,2 1,2 1,3 1,4 1,6 1,7 1,6 1,6 1,7 1,8 1,9 2,0 2,1 2,0 1,7 1,7 1,7 1,6 diesel kantoren en administraties 373,9 429,9 431,2 439,9 480,4 511,8 531,6 576,1 563,3 573,9 612,8 656,2 682,9 725,4 800,2 824,3 725,7 811,9 817,9 797,8 benzine kantoren en administraties 1,4 1,8 2,0 2,3 2,5 2,8 3,1 3,3 3,2 2,8 2,8 2,8 2,9 2,9 3,0 3,0 2,7 2,6 2,7 2,5 totaal 377,4 434,2 436,0 445,1 486,2 518,3 538,7 583,7 570,5 580,2 619,4 663,1 690,0 732,7 807,9 831,7 732,1 818,3 824,5 804,2 Figuur 38: Off-road energieverbruik van luchthavens, havens, multimodale overslagterminals, defensie (toe te kennen aan kantoren en administraties ) per energiedrager In totaal bedraagt het off-road energieverbruik in 2012 bijna 1% van het totaal energieverbruik in de tertiaire sector ENQUÊTERINGEN EN BIJSCHATTINGEN In totaal werden 3725 individuele resultaten meegenomen in de berekeningen van het energieverbruik in de tertiaire sector in 2012, aangevuld met (al dan niet van 2012) informatie van centrale bevragingen (vb: infrastructuur defensie, NMBS, De Post, universiteiten, ). Al deze vertegenwoordigen 16% van het totale elektriciteitsverbruik van de sector. De enquêtering in de tertiaire sector is daarmee veel minder betrouwbaar/nauwkeurig te noemen in vergelijking met de enquêteringen in de industrie. Afhankelijk van de tertiaire deelsector zijn er grote verschillen, zoals blijkt uit de resultaten in volgende tabel. Sector Hotels en restaurants Geënquêteerd elektriciteitsverbruik 68 TJ Aantal bruikbare respondenten 34 Totaal elektriciteitsverbruik TJ % respons/totaal deelsector 1 % Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Geënquêteerd elektriciteitsverbruik TJ Aantal bruikbare respondenten 350 Totaal elektriciteitsverbruik TJ % respons/totaal deelsector 56 % Onderwijs Geënquêteerd elektriciteitsverbruik 867 TJ Aantal bruikbare respondenten 941 Totaal elektriciteitsverbruik TJ % respons/totaal deelsector 51 % Andere gemeenschaps-, sociale en persoonlijke dienstverlening Geënquêteerd elektriciteitsverbruik 981 TJ Aantal bruikbare respondenten

81 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren Totaal elektriciteitsverbruik TJ % respons/totaal deelsector 20 % Kantoren en administraties Geënquêteerd elektriciteitsverbruik TJ Aantal bruikbare respondenten 895 Totaal elektriciteitsverbruik TJ % respons/totaal deelsector 18 % Handel Geënquêteerd elektriciteitsverbruik 289 TJ Aantal bruikbare respondenten 169 Totaal elektriciteitsverbruik TJ % respons/totaal deelsector 2 % Tabel 21: Enquête resultaten tertiaire sector per deelsector in 2012 Net zoals bij de sector industrie werden er voor de tertiaire sector een beperkt aantal (de belangrijkste) petroleumproducten geëxtrapoleerd. Het gaat om LPG/propaan/butaan, lichte stookolie en zware stookolie die worden bijgeschat. De extrapolatie gebeurt op basis van het elektriciteitsverbruik. In onderstaande tabel staat weergegeven hoeveel petroleumproducten er werden bijgeschat ten opzichte van de totale hoeveelheid energieverbruik. [TJ] Petroleum- Aardgas Elektriciteit Andere Biomassa Totaal % bijgeschat Hotels en restaurants producten op het totaal waarvan geëxtrapoleerd verbruik 11 % Gezondheidszorg en maat schappelijke waarvan geëxtrapoleerd dienstverlening % Onderwijs waarvan geëxtrapoleerd % Andere gemeenschappelijke en waarvan sociale geëxtrapoleerd dienstverlening % Kantoren en administraties waarvan geëxtrapoleerd % Handel waarvan geëxtrapoleerd % Totaal waarvan geëxtrapoleerd % Tabel 22: Geëxtrapoleerd aandeel van het energieverbruik van de tertiaire sector in Vlaanderen in 2012 Voor alle sectoren werd een groot aandeel petroleumproducten bijgeschat. In totaal werd 7% van het totale tertiaire energieverbruik bijgeschat. Algemeen kan voor de tertiaire sector besloten worden dat gezien de onzekerheid op zowel het elektriciteitsverbruik als op het aardgasverbruik in de tertiaire deelsectoren en gezien de enorme bijschatting van petroleumproducten in deze sectoren, de energieverbruiken per deelsector als louter indicatief moeten beschouwd worden. Een diepgaande analyse van de evolutie van de verbruiken per deelsector is om die reden dan ook uitgesloten LAND-EN TUINBOUW, ZEEVISSERIJ, BOSBOUW EN GROENVOORZIENING METHODOLOGIE LAND- EN TUINBOUW, ZEEVISSERIJ, BOSBOUW EN GROENVOORZIENING 63

82 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren In de energiebalans Vlaanderen worden de meeste sectoren verder ingedeeld volgens het systeem van de NACE-codering (NACE Rev.1/NACEBEL 2008). Voor de landbouwsector wordt hier een uitzondering gemaakt. In de rapporteringen tot en met 2006 werd de indeling in deelsectoren afgestemd op de tot dan toe gevolgde methodologie op basis van energiekengetallen. Die indeling in 7 subsectoren sluit aan bij de indeling die gebruikt wordt in de jaarlijkse land- en tuinbouwtellingen op 15 mei van het NIS [86]. Vanaf gegevensjaar 2007 wordt een nieuwe methodologie voor de energieverbruiken van de land- en tuinbouwsector gehanteerd. Sinds de rapportering van 2007 werden ook voor het eerst inschattingen gemaakt van de energieverbruiken van de deelsectoren bosbouw en groenvoorziening voor de gehele tijdsreeks [16]. De nieuwe methode voor de land- en tuinbouwsector (gegevensjaar 2007 en volgende) maakt gebruik van een andere indeling in deelsectoren. Aangezien de nieuwe methode resultaten genereert vanaf het gegevensjaar 2007 is het voor het aangeven van evoluties belangrijk om de afstemming van de deelsectoren op elkaar te verduidelijken. Daar waar er enkel gegevens van de jaren worden besproken zal dit rapport de resultaten weergeven in de hoogste mate van detail. Daar waar de evoluties van worden besproken, zullen de sectoren gegroepeerd worden tot gemeenschappelijke deelsectoren zoals in onderstaande tabel aangegeven. Deelsectoren Gemeenschappelijk Deelsectoren (na update in 2012) Deelsectoren akkerbouw akkerbouw en intensieve veeteelt akkerbouw overige landbouwbedrijven (incl. pluimvee) akkerbouw gemengde bedrijven (incl. pluimvee) intensieve veehouderij varkensteelt varkensteelt graasdierhouderij graasdierhouderij melkvee melkvee vleesvee vleesvee glastuinbouw glastuinbouw groenten onder glas groenten en fruit onder glas sierteelt glas sierteelt vollegrondstuinbouw Vollegrondstuinbouw en groenten in open lucht groenten in open lucht blijvende teelten blijvende teelten fruit totaal fruit in open lucht overige tuinbouwbedrijven zeevisserij zeevisserij zeevisserij zeevisserij bosbouw bosbouw bosbouw bosbouw groenvoorziening groenvoorziening groenvoorziening groenvoorziening In 2012 werden er enkele wijzigingen aangebracht in de sectorindeling voor de gegevensjaren De reden is een wijziging in de EU-typologie die de Afdeling Monitoring en Studie (AMS) van het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid gebruikt voor het landbouwmonitoringsnetwerk (LMN). De nieuwe vereenvoudigde EU-typologie is gebaseerd op de economische indicator standaardopbrengst (afgekort SO, een soort van geldelijke omzet) in plaats van de bruto standaard saldi (waarbij van de totale opbrengst de specifieke kosten werden afgetrokken o.a. energiekost) [87]. De ondergrens van het waarnemingsveld bedraagt nu euro en stemt niet meer overeen met het minimum van een volwaardig beroepsbedrijf. De nieuwe opdeling voorziet ook minder deelsectoren, bijvoorbeeld fruitteelt wordt niet meer onderverdeeld in open lucht en onder glas, zodat de deelsector glastuinbouw vanaf nu de fruitteelt niet meer omvat. Door al deze veranderingen op Europees niveau komen bepaalde bedrijven in een andere deelsector terecht wat een impact heeft op de verdeling van het energiegebruik over de deelsectoren. Voor de rapportering in dit rapport wordt dus gebruik gemaakt van de indeling 64

83 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren volgens de 2 e kolom uit bovenstaande tabel. Voor de gegevensjaren kan u in de eerste kolom de overeenstemmende deelsectoren terugvinden die aansluit met de methodologie voor deze gegevensjaren en in de 3 e kolom kan u de overeenstemmende deelsectoren terugvinden voor de gegevensjaren Methodologie land-en tuinbouw en zeevisserij voor Er is relatief veel statistisch materiaal over de landbouwsector beschikbaar bij de Federale Overheidsdienst Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (FOD ADSEI) of beter gekend als het voormalige Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) en bij de diensten van het departement landbouw en visserij van de Vlaamse overheid. De FOD ADSEI publiceert jaarlijks gedetailleerde cijfers over de landbouw. Vroeger waren er de landbouwtellingen die elk jaar op 15 mei plaatsvonden [86]en die alle landbouwbedrijven bevroeg. De laatste jaren werden deze vervangen door een enquête in mei en november. De enquête in mei berust op een steekproef van 75 % van alle landbouwbedrijven. Daarop worden imputatieberekeningen uitgevoerd om resultaten te verkrijgen op het niveau van het land, de gewesten, de provincies en de landbouwstreken. De enquête in november wordt gehouden om de omvang en de samenstelling van de veestapel te updaten en om over snelle cijfers te beschikken over de winterbezaaiingen. Zij berust op een steekproef van ongeveer bedrijven [88]. De statistieken over het aantal hectare landbouwteelt, het aantal dieren (per soort) worden aangewend ter bepaling van het energieverbruik voor de verschillende vermelde subsectoren. Voor het verbruik van elektriciteit en aardgas wordt vanaf respectievelijk 2002 en 2004 gebruik gemaakt van de gegevens die door de elektriciteits- en aardgasnetbeheerders worden verstrekt op 1 mei voor de totale landbouwsector [24]. Het gerapporteerde aardgasverbruik wordt volledig aan de glastuinbouwsector toegekend. Voor het elektriciteitsverbruik gebeurt de verdeling naar de subsectoren door voor alle deelsectoren de benadering met de kengetallen toe te passen (zie beschrijving in volgende alinea), behalve voor de glastuinbouw. Het elektriciteitsverbruik van de glastuinbouw wordt vervolgens gelijk gesteld aan de totale bruto elektriciteitsafname van de landbouwsector (opgegeven door netbeheerders) verminderd met het elektriciteitsverbruik van de andere subsectoren en groenvoorziening (zie 6.3.3). De motivering achter deze laatste werkwijze is dat in het verleden voor de glastuinbouw de cijfers van het CLE werden aangewend [89, 90] waarbij enkel het elektriciteitsverbruik voor verwarmingsdoeleinden werd opgenomen. Een onderschatting dus door het elektriciteitsverbruik voor verlichting en andere niet-verwarmingsactiviteiten te verwaarlozen. Deze onderschatting zou met de gegevens van de netbeheerders weggewerkt moeten zijn. Vanaf het rapport van de energiebalans van 2004 [13] werd ook voor de jaren de onderschatting weggewerkt van het elektriciteitsverbruik van de glastuinbouw. Hiervoor werd de gemiddelde onderschatting van (462,41 GWh) voor de jaren bij de glastuinbouw bijgeteld. Een correctie die werd doorgevoerd bij de opmaak van dit rapport (balans 2010) is dat vanaf gegevensjaar 2006 het totale elektriciteitsverbruik van de gehele landbouwsector werd afgestemd op de netto-afname van elektriciteit door de landbouwsector. Dit omdat sinds 2006 een steeds groter wordend aandeel van de elektriciteitsproductie door zelfproducenten in de landbouwsector op het net geplaatst wordt (en dus niet door de landbouwsector zelf verbruikt wordt). Voor het inschatten van het verbruik van lichte en zware stookolie, kolen, gassen (als propaan, butaan en LPG), aardgas en elektriciteit in de verschillende deelsectoren van de landbouwsector wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethode op basis van kengetallen [58] maar voor de verbruiken (excl. aardgas en elektriciteit) in de glastuinbouw worden gegevens uit de vermelde CLE-studie gebruikt. Deze studie geeft de evolutie tot Voor de volgende jaren (t.e.m. 2006) 65

84 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren zijn geen cijfers meer beschikbaar bij het CLE, waardoor voor deze jaren steeds de gegevens over 2000 worden overgenomen. Zonder verder in te gaan op de details van de kengetallen kan de gehanteerde methodologie als volgt worden voorgesteld: Energieverbruik = productie X gemiddeld energieverbruik per geproduceerde eenheid OF Energieverbruik = aantal dieren X gemiddeld energieverbruik per dier Het energieverbruik per eenheid of per dier wordt geschat op basis van literatuurgegevens [58]. De productie kan zowel de reële fysieke productie zijn (voorbeeld: liter melk) als het areaal, gebruikt voor het realiseren van deze fysieke productie (voorbeeld: ha, gebruikt voor de teelt van tarwe). Deze variabelen (productie, aantal dieren) werden jaarlijks bekomen uit de land- en tuinbouwtellingen op 15 mei. De energieverbruiken worden grotendeels bepaald door het gebruik van energiekengetallen. De gebruikte kengetallen uit de literatuur dateren veelal van de jaren 80 en 90 en zijn mogelijks achterhaald. Details over de kengetallenmethode en de toepassing ervan voor de gegevensjaren kan in het rapport van de energiebalans 2006 [15] worden teruggevonden. Methode land- en tuinbouw en zeevisserij voor Vanaf gegevensjaar 2007 wordt het energieverbruik van de Vlaamse landbouwsector ingeschat met gegevens vanuit het landbouwmonitoringsnetwerk (LMN). Het LMN is een representatieve steekproef landbouwboekhoudingen dat beheerd wordt door de Afdeling Monitoring en Studie (AMS) van het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid. In opdracht van het Europese Informatienet voor Landbouwbedrijven (ILB verordening nr 79/65/EEG) worden gegevens voor een 750-tal Vlaamse land- en tuinbouwbedrijven geïnventariseerd. Sinds 2005 verzamelt dit netwerk (waar landbouwers op een vrijwillige wijze zijn bij aangesloten) naast bedrijfseconomische en technisch-economische gegevens ook milieugegevens, waaronder het energieverbruik. Deze databron genereert jaarlijks nieuwe energiecijfers van een representatieve steekproef van Vlaamse landbouwbedrijven. AMS werkte, in samenwerking met VITO, een methode uit om op basis van het LMN een totaal energieverbruik voor de landbouwsector te genereren. De beschrijving en de resultaten van deze methodologie kunnen ook geraadpleegd worden in het rapport dat AMS en VITO opstelden [91]. Jaarlijks wordt de methodologie wat bijgewerkt naargelang de noden en mogelijkheden. De sectorindeling bij deze nieuwe methode is gebaseerd op een verplichte EU-typologie. Deze typologie is in 2012 gewijzigd waardoor we vanaf de energiebalans van 2010 een gewijzigde sectorindeling voor gegevensjaren vanaf 2007 gebruiken. Om de energieverbruiken te bepalen werd de gefilterde representatieve steekproef vanuit het LMN geëxtrapoleerd naar de Vlaamse landbouwpopulatie. Voor de filtering werden bedrijven met 66

85 HOOFDSTUK 6 Residentieel en gelijkgestelde sectoren een afwijkend (> dan 4* standaardafwijking) gemiddeld energieverbruik per eenheid (bv. per ha verwarmd glas of per 100 l melk) uit de steekproef geschrapt. Daarbij werden de bedrijven met WKK-installatie uit de steekproef weggelaten. In de referentiepopulatie werden potentiële bedrijven met WKK geselecteerd en weggelaten. Bedrijven met minstens 1,2ha (2,25 ha voor 2007; 1,8 ha voor 2008; 1,45 ha voor 2009; 1,26 ha voor 2010; 1,2 ha in 2011 en 0,9 ha in 2012) van volgende teelten werden geselecteerd als potentiële WKK-bedrijven: substraattomaat, paprika, komkommers, aubergines, snijbloemen en/of potplanten. Zo werden er in bedrijven geschrapt, in , in , in , in en in bedrijven geschrapt. Dit aantal stemt goed overeen met het aantal landbouwbedrijven waarvoor VITO de WKK-gegevens [24] heeft aangevuld : 69 bedrijven in 2007 (77 installaties); 113 bedrijven in 2008 en 153 bedrijven in 2009, 182 bedrijven in 2010 en 195 in 2011 en 218 in De extrapolatie van het energieverbruik van de bedrijven uit de steekproef gebeurt dus op basis van het aantal bedrijven in de steekproef en het aantal bedrijven in de referentiepopulatie en dit per stratum. Een belangrijke opmerking is wel data vanaf gegevensjaar 2011 de landbouwtellingen van de Federale Overheidsdienst ADSEI (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie) niet meer op dezelfde wijze uitgevoerd als voorgaande jaren. Volgende mededeling begeleid de nieuwe landbouwstatistieken en is ook relevant voor een goed begrip van de evolutie van de energieverbruiken van de landbouwsector: Na de uitvoering van de extrapolatie worden aanvullingen en correcties aangebracht. Een eerste toevoeging gebeurt voor het energieverbruik van de kleinste bedrijven die niet vertegenwoordigd zijn in de LMN-steekproef (< ). Een aanzienlijk aantal bedrijven (9.984 in 2007; in 2008; in 2009; 8359 in 2010; 7050 in 2011 en 6722 in 2012 [86]) valt onder deze grens. Om het energieverbruik van deze vele kleine bedrijven toch in rekening te brengen, wordt er per deelsector jaarlijks een lineaire regressie-analyse uitgevoerd. Hierbij wordt per deelsector het totale energieverbruik van het bedrijf uitgezet tegenover zijn totale SO. De trend van deze waargenomen bedrijven wordt doorgetrokken naar de kleinere bedrijven en zo wordt er per bedrijf een totaal energieverbruik bepaald in functie van zijn totaal SO. Voor een verdere opsplitsing van het totale energieverbruik van de kleine bedrijven naar de verschillende energiedragers hanteren we dezelfde verdeling die waargenomen wordt bij de grote bedrijven van de overeenkomstige deelsector, daarbij wordt het loonwerk (verbruik van lichte stookolie) buiten beschouwing gelaten omdat we ervan uitgaan dat deze kleine bedrijven geen beroep doen op loonwerkers. Het energieverbruik van de zeevisserij, de bosbouw en de groenvoorziening wordt per energiedrager toegevoegd. 67

Energiebalans Vlaanderen

Energiebalans Vlaanderen Verspreiding: Algemeen Eindrapport Energiebalans Vlaanderen 1990-2014 Aernouts Kristien, Jespers Kaat, Wetzels Wouter Referentietaak i.o.v. Vlaamse Regering 2015/SEB/R/162 Oktober 2015 II Alle rechten,

Nadere informatie

Energiebalans Vlaanderen 1990-2013 (beknopt) Update december 2014

Energiebalans Vlaanderen 1990-2013 (beknopt) Update december 2014 Verspreiding: Algemeen Eindrapport Energiebalans Vlaanderen 1990-2013 (beknopt) Update december 2014 Aernouts Kristien, Jespers Kaat, Wetzels Wouter Studie uitgevoerd in opdracht van: 2014/TEM/R/81 December

Nadere informatie

Energiebalans Vlaanderen 2010

Energiebalans Vlaanderen 2010 Verspreiding: Algemeen Eindrapport Energiebalans Vlaanderen 2010 K. Aernouts, K. Jespers Referentietaak 2012/TEM/R/154 November 2012 II Alle rechten, waaronder het auteursrecht, op de informatie vermeld

Nadere informatie

Energiebalans Vlaanderen

Energiebalans Vlaanderen Energiebalans Vlaanderen I 1990-2016 Colofon Energiebalans Vlaanderen 1990-2016 Verantwoordelijke uitgever: Luc Peeters, Administrateur-generaal, Vlaams Energieagentschap, Koning Albert II-laan 20 bus

Nadere informatie

Verantwoordelijke uitgever: Luc Peeters, Administrateur-generaal, Vlaams Energieagentschap, Koning Albert II-laan 20 bus 17, 1000 Brussel

Verantwoordelijke uitgever: Luc Peeters, Administrateur-generaal, Vlaams Energieagentschap, Koning Albert II-laan 20 bus 17, 1000 Brussel Energiebalans Vlaanderen 1990-2017 I Colofon Energiebalans Vlaanderen 1990-2017 Verantwoordelijke uitgever: Luc Peeters, Administrateur-generaal, Vlaams Energieagentschap, Koning Albert II-laan 20 bus

Nadere informatie

Tool Burgemeestersconvenant Actualisatie nulmeting 2011 & inventaris 2012

Tool Burgemeestersconvenant Actualisatie nulmeting 2011 & inventaris 2012 17/11/2014 Tool Burgemeestersconvenant Actualisatie nulmeting 2011 & inventaris 2012 Kadering» VITO actualiseert jaarlijks, in opdracht van LNE, CO 2 -inventaris gemeenten» Taken voorzien in actualisatie

Nadere informatie

Energiebalans Vlaanderen 2012 (beknopt)

Energiebalans Vlaanderen 2012 (beknopt) Verspreiding: Algemeen Eindrapport Energiebalans Vlaanderen 2012 (beknopt) Update februari 2014 Aernouts Kristien, Jespers Kaat, Dams Yoko Studie uitgevoerd in opdracht van: 2014/TEM/R/5 Februari 2014

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2016, Vito, oktober 2017 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2016 bedraagt 6,4% Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2014, Vito, januari 2016 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2014 bedraagt 5,7 % Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, Vito, september 2014 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2013 bedraagt 5,9% Figuur 1 bio-elektriciteit

Nadere informatie

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 216 Samenvatting EINDVERSIE - OKTOBER 218 1. Samenvatting van de energiebalans 216 Elk jaar stelt Leefmilieu Brussel de energiebalans van het Brussels

Nadere informatie

Nieuwe methodiek CO 2 -voetafdruk bedrijventerreinen POM West-Vlaanderen. Peter Clauwaert - Gent 29/09/11

Nieuwe methodiek CO 2 -voetafdruk bedrijventerreinen POM West-Vlaanderen. Peter Clauwaert - Gent 29/09/11 Nieuwe methodiek CO 2 -voetafdruk bedrijventerreinen POM West-Vlaanderen Peter Clauwaert - Gent 29/09/11 Inhoud presentatie 1.Afbakening 2.Inventarisatie energie 3.CO 2 -voetafdruk energieverbruik 4.CO

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2015, Vito, september 2016 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2015 bedraagt 6,0 % Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2013, Deel I: hernieuwbare energie, Vito, februari 2015 1 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2013 bedraagt 5,8 % Figuur 1 zon-elektriciteit

Nadere informatie

Fysieke energiestroom rekeningen

Fysieke energiestroom rekeningen Wetenschappelijk Comité van het INR 26 september 2017 Fysieke energiestroom rekeningen 2014-2015 Vincent Vandernoot Federaal Planbureau Inleiding Wat? Energie-aanbod en -gebruik binnen de economie en stromen

Nadere informatie

Aanbod en verbruik van elektriciteit,

Aanbod en verbruik van elektriciteit, Indicator 14 november 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2016 bedroeg het totale

Nadere informatie

WKK in Vlaanderen: feiten en cijfers

WKK in Vlaanderen: feiten en cijfers 27/02/2012 WKK in Vlaanderen: feiten en cijfers K. Aernouts, K. Jespers, E. Cornelis Indeling presentatie» Inleiding» WKK in Vlaanderen: feiten en cijfers» Geïnstalleerd vermogen» Geproduceerde energie»

Nadere informatie

Revisie energiebalans 1990 tot en met 1994

Revisie energiebalans 1990 tot en met 1994 Paper Revisie energiebalans 1990 tot en met 1994 Oktober 2016 CBS 2014 Scientific Paper 1 Inhoud 1. Inleiding 3 2. Revisie per energiedrager 3 2.1 Kolen en kolenproducten 4 2.2 Olie 4 2.3 Aardgas 6 2.4

Nadere informatie

Verbruik van hernieuwbare energie

Verbruik van hernieuwbare energie Indicator 11 juli 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel hernieuwbare energie

Nadere informatie

Monitor energie en emissies Drenthe

Monitor energie en emissies Drenthe Monitor energie en emissies Drenthe 2012-2015 - november 2017 www.ecn.nl Monitor energie en emissies Drenthe 2012-2015 Deze monitor sluit aan op de notitie Energie en emissies Drenthe 2020, 2023 en 2030

Nadere informatie

Commissie Benchmarking Vlaanderen

Commissie Benchmarking Vlaanderen Commissie Benchmarking Vlaanderen 023-0170 Bijlage I TOELICHTING 17 Bijlage I : WKK ALS ALTERNATIEVE MAATREGEL 1. Inleiding Het plaatsen van een WKK-installatie is een energiebesparingsoptie die zowel

Nadere informatie

MIRA 2011 ENERGIE. Energiegebruik per sector. www.milieurapport.be

MIRA 2011 ENERGIE. Energiegebruik per sector. www.milieurapport.be Energiegebruik per sector P index energiegebruik (=1) 13 125 12 115 11 15 1 95 9 handel & diensten industrie (niet-energetisch) huishoudens bruto binnenlands energiegebruik landbouw transport energiesector

Nadere informatie

Verbruik van duurzame energie,

Verbruik van duurzame energie, Indicator 28 april 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel duurzaam in het binnenlandse

Nadere informatie

Aanbod en verbruik van elektriciteit,

Aanbod en verbruik van elektriciteit, Indicator 27 augustus 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het totale elektriciteitsverbruik

Nadere informatie

L 55/74 Publicatieblad van de Europese Unie Bruto binnenlands product in constante prijzen van 1995 (bron: nationale. 1A, sectorale aanpak).

L 55/74 Publicatieblad van de Europese Unie Bruto binnenlands product in constante prijzen van 1995 (bron: nationale. 1A, sectorale aanpak). L 55/74 Publicatieblad van de Europese Unie 1.3.2005 BIJLAGE II LIJST VAN JAARLIJKSE INDICATOREN TABEL II-1 Lijst van prioriteitsindicatoren ( 1 ) Indicator Teller/noemer Richtsnoeren/definities ( 2 )(

Nadere informatie

Energiestromen in Vlaanderen

Energiestromen in Vlaanderen Energiestromen in Vlaanderen kolen 142 PJ 7 % internationale bunkers 443,4 PJ 22 % olie 1 14 PJ 54 % gas 421 PJ 2 % nucleaire warmte 246 PJ 12 % primair energiegebruik 2 55,5 PJ 1 % bruto binnenlands energiegebruik

Nadere informatie

Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers,

Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2016 Indicator 6 juli 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers,

Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2017 Indicator 29 januari 2019 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Biomassa verleden, heden en toekomst: Vlaanderen en België

Biomassa verleden, heden en toekomst: Vlaanderen en België 14/12/2011 Biomassa verleden, heden en toekomst: Vlaanderen en België Biomassa als hernieuwbare energiebron, voeding en grondstof voor materialen en producten Biomassa: BACK & TO THE FUTURE» Biomassa Vlaanderen

Nadere informatie

Hernieuwbare elektriciteit,

Hernieuwbare elektriciteit, Indicator 17 juli 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De productie van hernieuwbare elektriciteit

Nadere informatie

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 20 juli 2004. gewijzigd op 24 januari 2007

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 20 juli 2004. gewijzigd op 24 januari 2007 Vlaamse Reguleringsinstantie voor de lektriciteits- en Gasmarkt North Plaza B Koning Albert II- laan 7 B - 1210 BRUSSL e-mail : info@vreg.be tel. : +32 2 553 13 53 fax : +32 2 553 13 50 web : www.vreg.be

Nadere informatie

Tabellenbijlage. Michiel Hekkenberg (ECN) Martijn Verdonk (PBL) (projectcoördinatie) Oktober 2014 ECN-O--14-052

Tabellenbijlage. Michiel Hekkenberg (ECN) Martijn Verdonk (PBL) (projectcoördinatie) Oktober 2014 ECN-O--14-052 Tabellenbijlage Michiel Hekkenberg (ECN) Martijn Verdonk (PBL) (projectcoördinatie) Oktober 2014 ECN-O--14-052 Verantwoording Dit rapport is de tabellenbijlage bij de Nationale Energieverkenning 2014 verschenen

Nadere informatie

Ondersteuning burgemeestersconvenant

Ondersteuning burgemeestersconvenant 20/01/2014 Ondersteuning burgemeestersconvenant Deel 1: Baseline emission inventory Studiedag LNE Brussel Inhoud» Situering opdracht ondersteuning burgemeestersconvenant» Bespreking van de twee Excels

Nadere informatie

Samenvatting van de studie uitgevoerd door CO 2 logic in opdracht van de MIVB

Samenvatting van de studie uitgevoerd door CO 2 logic in opdracht van de MIVB Vergelijking van de CO 2 -uitstoot per vervoermiddel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Samenvatting van de studie uitgevoerd door CO 2 logic in opdracht van de MIVB 100% Gerecycleerd papier Januari

Nadere informatie

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers 2013 20% 80% 60% 40%

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers 2013 20% 80% 60% 40% ENERGIE- OBSERVATORIUM Kerncijfers 2013 20% 80% 60% 40% Deze brochure wordt gepubliceerd met als doel door een efficiënt en doelgericht gebruik van de statistische gegevens, van marktgegevens, van de databank

Nadere informatie

WKK-inventaris Vlaanderen Stand van zaken 2005 (2)

WKK-inventaris Vlaanderen Stand van zaken 2005 (2) WKK-inventaris Vlaanderen Stand van zaken 2005 (2) E. Peeters, K. Aernouts, T. Daems VITO- Studie uitgevoerd in opdracht van VEA Januari 2007 WKK-inventaris Vlaanderen: stand van zaken 2005 (2) 2 WKK-inventaris

Nadere informatie

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST VOOR DE WOONSECTOR IN 2001 EN 2002, SPECIFIEK VERBRUIK VAN DE TERTIAIRE SECTOR Synthesedocument Uitgevoerd op verzoek van het BIM, de Administratie

Nadere informatie

Energiegebruik in Vlaanderen

Energiegebruik in Vlaanderen 21 2.3 ENERGIE Energiegebruik in Vlaanderen P energiegebruik (PJ) 1 8 energiesector 1 6 niet toewijsbaar aan 1 sector handel & diensten transport landbouw industrie (energetisch) industrie (niet-energetisch)

Nadere informatie

Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2010 DEEL I: hernieuwbare energie

Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2010 DEEL I: hernieuwbare energie Verspreiding: Algemeen eindrapport Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2010 DEEL I: hernieuwbare energie K. Jespers, K. Aernouts, S. Vangeel Referentietaak 2011/TEM/R/160 november 2011 Alle rechten,

Nadere informatie

van 11 december 2007

van 11 december 2007 Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 19 B - 1000 BRUSSEL e-mail : info@vreg.be tel. : +32 2 553 13 53 fax : +32 2 553 13

Nadere informatie

Verbruik van duurzame energie,

Verbruik van duurzame energie, Indicator 15 december 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel duurzaam in het

Nadere informatie

2. OPMAAK VAN DE ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: METHODOLOGISCHE ASPECTEN

2. OPMAAK VAN DE ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: METHODOLOGISCHE ASPECTEN 2. OPMAAK VAN DE ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: METHODOLOGISCHE ASPECTEN 1. Inleiding De energiebalans van het BHG wordt jaarlijks door het Institut de Conseil et d'etudes en Développement

Nadere informatie

sessie 3: De Wereld op de stoep Jeroen Mercy De Wereld roept om klimaatneutraliteit, De Gentse CO2-uitstoot gemeten! Stad Gent Milieudienst

sessie 3: De Wereld op de stoep Jeroen Mercy De Wereld roept om klimaatneutraliteit, De Gentse CO2-uitstoot gemeten! Stad Gent Milieudienst sessie 3: De Wereld op de stoep De Wereld roept om klimaatneutraliteit, De Gentse CO2-uitstoot gemeten! Jeroen Mercy Stad Gent Milieudienst Context Klimaatopwarming is een feit Impact voor Gent: veerkracht

Nadere informatie

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 30 maart 2005

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 30 maart 2005 Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt North Plaza B Koning Albert II-laan 7 B-1210 Brussel Tel. +32 2 553 13 79 Fax +32 2 553 13 50 Email: info@vreg.be Web: www.vreg.be Beslissing

Nadere informatie

Inhoud GAINS. Aanpak België Consultatie Transport Consultatie Vlaanderen Consultatie Wallonië Consultatie Brussel

Inhoud GAINS. Aanpak België Consultatie Transport Consultatie Vlaanderen Consultatie Wallonië Consultatie Brussel NEC: consultatie LNE Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid Inhoud GAINS EU-model Belgische insteek Overleg 2014 Aanpak België Consultatie Transport Consultatie Vlaanderen Consultatie

Nadere informatie

Revisie tijdsreeksen sen energie, 1900 tot en met 1994

Revisie tijdsreeksen sen energie, 1900 tot en met 1994 0r07 07 Revisie tijdsreeksen sen energie, 1900 tot en met 1994 Rik Zakee en Reinoud Segers Publicatiedatum CBS-website: 24 juli 2008 Voorburg/Heerlen Verklaring van tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig

Nadere informatie

Hernieuwbare elektriciteit,

Hernieuwbare elektriciteit, Indicator 22 januari 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2011 is 12 miljard kwh elektriciteit

Nadere informatie

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers 2011 60%

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers 2011 60% ENERGIE- OBSERVATORIUM Kerncijfers 2011 20% 80% 60% 40% Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Vooruitgangstraat 50 1210 BRUSSEL Ondernemingsnr.: 0314.595.348 http://economie.fgov.be

Nadere informatie

Verbruik van hernieuwbare energie

Verbruik van hernieuwbare energie Indicator 1 oktober 2015 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel hernieuwbare energie

Nadere informatie

van 13 november 2007

van 13 november 2007 Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 19 B - 1000 BRUSSEL e-mail : info@vreg.be tel. : +32 2 553 13 53 fax : +32 2 553 13

Nadere informatie

Energieverbruik door de industrie,

Energieverbruik door de industrie, Indicator 29 september 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2013 (nader voorlopige

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 14/04/2015 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012 DEEL I: hernieuwbare energie Update februari 2014 PUBLIEK

Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012 DEEL I: hernieuwbare energie Update februari 2014 PUBLIEK Verspreiding: Vertrouwelijk Eindrapport Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012 DEEL I: hernieuwbare energie Update februari 2014 PUBLIEK K. Jespers, K. Aernouts, Y. Dams Referentietaak 2014/TEM/R/9

Nadere informatie

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 2002

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 2002 Eindrapport - Mei 24 Uitgevoerd op verzoek van het BIM, de Administratie van Energie en Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in het kader van een overeenkomst met het Institut de Conseil

Nadere informatie

Verbruik van hernieuwbare energie

Verbruik van hernieuwbare energie Indicator 17 juli 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het belang van hernieuwbare energie

Nadere informatie

Energieverbruik per energiedrager,

Energieverbruik per energiedrager, Indicator 10 september 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het Nederlandse energieverbruik

Nadere informatie

VR MED.0081/1

VR MED.0081/1 VR 2017 1702 MED.0081/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW MEDEDELING AAN DE LEDEN VAN VLAAMSE REGERING Betreft: Voortgangsrapport van Vlaams mitigatieplan 2013-2020 met Broeikasgasinventaris

Nadere informatie

Energieverbruik per sector,

Energieverbruik per sector, Indicator 29 september 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2013 is het energieverbruik

Nadere informatie

Eindrapport. Inventaris

Eindrapport. Inventaris Verspreiding: Algemeen Eindrapport Inventaris warmte krachtkoppeling Vlaanderen 1990 2014 Wouter Wetzels, Kristien Aernouts, Kaat Jespers Referentietaak i.o.v. Vlaamse Regering 2015/SEB/ /R/150 1 oktober

Nadere informatie

1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2

1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2 ANNEX 4 MACRO-ECONOMISCHE ONDERBOUWING VAN HET BAU-SCENARIO Auteur: J. Duerinck INHOUD 1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2 1.1 Analyse trendmatige evoluties toegevoegde waarde 2 1.2 Methode voor

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 03/06/2015 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Energieverbruik per energiedrager,

Energieverbruik per energiedrager, Indicator 18 december 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het Nederlandse energieverbruik

Nadere informatie

van 23 februari 2010

van 23 februari 2010 Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 19 B - 1000 BRUSSEL e-mail : info@vreg.be tel. : +32 2 553 13 53 fax : +32 2 553 13

Nadere informatie

Duurzame elektriciteit,

Duurzame elektriciteit, Indicator 2 maart 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2009 is de productie van duurzame

Nadere informatie

Energierapport Bedrijventerrein Haven Oostende

Energierapport Bedrijventerrein Haven Oostende Energierapport Bedrijventerrein Haven Oostende 2008-2010 1. Informatie over het bedrijventerrein Ligging, oppervlakte (Oostende 8400; 151,9 ha grondoppervlakte, 69,5 wateroppervlakte en 29,5 ha dakoppervlakte)

Nadere informatie

buffer warmte CO 2 Aardgas / hout WK-installatie, gasketel of houtketel brandstof Elektriciteitslevering aan net

buffer warmte CO 2 Aardgas / hout WK-installatie, gasketel of houtketel brandstof Elektriciteitslevering aan net 3 juli 2010, De Ruijter Energy Consult Energie- en CO 2 -emissieprestatie van verschillende energievoorzieningsconcepten voor Biologisch Tuinbouwbedrijf gebroeders Verbeek in Velden Gebroeders Verbeek

Nadere informatie

STATISTIEKEN Beroepsfederatie van de Elektriciteitssector

STATISTIEKEN Beroepsfederatie van de Elektriciteitssector STATISTIEKEN 2004 Beroepsfederatie van de Elektriciteitssector OPGEVRAAGDE ELEKTRISCHE ENERGIE Jaarlijks elektriciteitsverbruik Leveringen aan eindafnemers Eigen verbruik van zelfproducenten Brussels Hoofdstedelijk

Nadere informatie

Verbruik van hernieuwbare energie,

Verbruik van hernieuwbare energie, Indicator 20 december 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel hernieuwbare energie

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 05/02/2014 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 12/05/2014 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 04/07/2014 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 03/03/2015 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 04/05/2015 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Curaçao Carbon Footprint 2015

Curaçao Carbon Footprint 2015 Willemstad, March 2017 Inhoudsopgave Inleiding 2 Methode 2 Dataverzameling 3 Uitstoot CO2 in 2010 3 Uitstoot CO2 in 2015 4 Vergelijking met andere landen 5 Central Bureau of Statistics Curaçao 1 Inleiding

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 02/09/2015 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Hernieuwbare elektriciteit,

Hernieuwbare elektriciteit, Indicator 10 januari 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2009 is de productie van

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 08/12/2015 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 01/02/2016 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 07/04/2016 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 03/03/2016 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 13/06/2016 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

Handreiking Aanvulling op het EEP - Addendum op de MEE. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken

Handreiking Aanvulling op het EEP - Addendum op de MEE. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken Handreiking Aanvulling op het EEP - Addendum op de MEE In opdracht van het ministerie van Economische Zaken Handreiking Aanvulling op het EEP - Addendum op de MEE Deze handreiking bevat informatie over

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 05/09/2016 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers 2010 60%

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers 2010 60% ENERGIE- OBSERVATORIUM Kerncijfers 2010 20% 80% 60% 40% Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Vooruitgangstraat 50 1210 BRUSSEL Ondernemingsnr.: 0314.595.348 http://economie.fgov.be

Nadere informatie

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong

Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Statistieken Laatste aanpassing 04/11/2016 Aantal uitgereikte groenestroomcertificaten en garanties van oorsprong Dit document bevat de gegevens betreffende het aantal toegekende groenestroomcertificaten

Nadere informatie

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Methodologische fiche INDICATOR: GLOBALE ENERGIE-INTENSITEIT VAN HET BRUSSELS GEWEST THEMA: ENERGIE EN KLIMAATVERANDERINGEN 1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Vraag achter de indicator:

Nadere informatie

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Methodologische fiche INDICATOR: GEWESTELIJK ENERGIEVERBRUIK THEMA: ENERGIE EN KLIMAATVERANDERINGEN 1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Vragen achter de indicator: Wat is het totaal

Nadere informatie

Hernieuwbare elektriciteit,

Hernieuwbare elektriciteit, Indicator 15 maart 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2010 is de productie van hernieuwbare

Nadere informatie

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Methodologische fiche INDICATOR: PRODUCTIE VAN HERNIEUWBARE ENERGIE IN HET BRUSSELS GEWEST THEMA: ENERGIE EN KLIMAATVERANDERINGEN 1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Vraag achter

Nadere informatie

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten, PERSCOMMUNIQUÉ 2014-07-18 Links BelgoStat On-line Algemene informatie Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten, 1995-2011. De drie Gewesten en de Nationale Bank van

Nadere informatie

20% 60% 80% 40% ENERGIE. Kerncijfers 2016

20% 60% 80% 40% ENERGIE. Kerncijfers 2016 20% ENERGIE Kerncijfers 2016 80% 60% 40% Deze brochure wordt gepubliceerd met als doel door een efficiënt en doelgericht gebruik van de statistische gegevens, van marktgegevens, van de databank en van

Nadere informatie

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers % 80% 60% 40%

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers % 80% 60% 40% ENERGIE- OBSERVATORIUM Kerncijfers 2012 20% 80% 60% 40% Deze brochure wordt gepubliceerd met als doel door een efficiënt en doelgericht gebruik van de statististische gegevens, van marktgegevens, van de

Nadere informatie

20% 60% 80% 40% ENERGIE. Kerncijfers 2015

20% 60% 80% 40% ENERGIE. Kerncijfers 2015 20% ENERGIE Kerncijfers 2015 80% 60% 40% Deze brochure wordt gepubliceerd met als doel door een efficiënt en doelgericht gebruik van de statistische gegevens, van marktgegevens, van de databank en van

Nadere informatie

PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN

PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN 11 januari 2019 De CREG houdt in het kader van haar algemene monitoringtaken gegevensbanken bij met de prijzen van elektriciteit

Nadere informatie

Onderzoek. Wie is de grootste producent van duurzame elektriciteit in Nederland 2012. Auteur: C. J. Arthers, afd. Corporate Responsibility, Essent

Onderzoek. Wie is de grootste producent van duurzame elektriciteit in Nederland 2012. Auteur: C. J. Arthers, afd. Corporate Responsibility, Essent Onderzoek Wie is de grootste producent van duurzame elektriciteit in Nederland 2012 Auteur: C. J. Arthers, afd. Corporate Responsibility, Essent Datum: 9 september 2013 Vragen of reacties kunt u sturen

Nadere informatie

Hernieuwbare elektriciteit,

Hernieuwbare elektriciteit, Indicator 14 maart 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2011 is 12 miljard kwh elektriciteit

Nadere informatie

Workshop Disclosure. 26 februari 2015

Workshop Disclosure. 26 februari 2015 Workshop Disclosure 26 februari 2015 BESTAAND KADER DISCLOSURE WETGEVING VREG VLAAMSE REGULATOR VAN DE ELEKTRICITEITS- EN GASMARKT P 2 Informatieverlening over de oorsprong en milieugevolgen van de geleverde

Nadere informatie

Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2011 DEEL I: hernieuwbare energie DEEL II: WKK

Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2011 DEEL I: hernieuwbare energie DEEL II: WKK Verspreiding: Algemeen Eindrapport Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2011 DEEL I: hernieuwbare energie DEEL II: WKK K. Jespers, K. Aernouts, Y. Dams Referentietaak 2012/TEM/R/157 2012/TEM/R/156

Nadere informatie

Hernieuwbare elektriciteit,

Hernieuwbare elektriciteit, Indicator 20 december 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2010 is de productie van

Nadere informatie

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 29 januari 2008

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 29 januari 2008 Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 19 B - 1000 BRUSSEL e-mail : info@vreg.be tel. : +32 2 553 13 53 fax : +32 2 553 13

Nadere informatie