Toets hercat B / Cursus-afhankelijke toets

Transcriptie

1 A VUmc-compas toetsing Toets hercat B / Cursus-afhankelijke toets Cursus Schade, afweer en herstel Cursuscoördinator Prof.dr. W.J. Mooi Gelegenheid 2 e Toetsdatum Donderdag 23 januari 2014 Tijd uur (tot uur voor extra-tijd studenten) Plaats TenT-hal VU Campus Aantal en type vragen 55 meerkeuzevragen: 10 tweekeuzevragen, 15 driekeuzevragen, 26 vierkeuzevragen, 4 vijfkeuzevragen Druk tweezijdig bedrukt Toegestane hulpmiddelen geen Studentinstructie: MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel alléén toetsbenodigdheden op tafel vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus toiletbezoek NIET toegestaan fraude wordt bestraft. Succes! hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 1 van 10

2 1 Bij welk type ontstekingsreactie past influx van lymfocyten en macrofagen? Bij een a. acute ontstekingsreactie b. chronische ontstekingsreactie 2 Stelling: Een bacteriële infectie induceert altijd een acute ontstekingsreactie, geen chronische ontstekingsreactie. a. Juist b. Onjuist 3 Welke vaatreactie komt voor in acuut ontstoken weefsel? a. Arteriolaire vasodilatatie b. Venulaire vasoconstrictie 4 Wat gebeurt met de viscositeit van bloed in capillairen in ontstoken weefsel? De viscositeit a. neemt toe b. blijft constant c. neemt af 5 Wat is de meest voorkomende oorzaak van verhoogde vaatdoorlaatbaarheid in acuut ontstoken weefsel? a. Destructie van de vaatwand door geactiveerde afweercellen b. Reactieve vasoconstrictie van capillairen c. Contractie van endotheelcellen van postcapillaire venulen 6 Krachtige bindings-interacties tussen circulerende leukocyten en geactiveerd endotheel resulteren in stevige hechting van leukocyten aan het geactiveerde endotheel. Welke moleculen zijn bij deze krachtige binding betrokken? a. Integrines b. Defensines c. Adhesines d. Selectines 7 Een aantal chemokines, complementfactor C5a en leukotrieen B4 (LTB4) hebben een belangrijke eigenschap gemeenschappelijk. Welke? a. Ze worden geproduceerd door geactiveerde leukocyten b. Ze zijn chemotactisch voor leukocyten c. Ze veroorzaken vasodilatatie d. Ze behoren tot de familie van acute-fase eiwitten hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 2 van 10

3 8 NADPH oxidase draagt in hoge mate bij aan de vernietiging van gefagocyteerde bacteriën. Hoe? a. Door activatie van lysosomale proteasen b. Door productie van superoxide-radicalen (O 2 -.) c. Door productie van halide-ionen d. Door reductie van lipiden en fosfolipiden 9 Na een kortdurende, oppervlakkige huidverbranding vormt zich een kleine blaar, gevuld met helder vocht. Welke vorm van ontsteking veroorzaakt deze blaar? a. Sereuze ontsteking b. Fibrineuze ontsteking c. Suppuratieve ontsteking d. Organiserende ontsteking 10 Arachidonzuur is het substraat voor de vorming van zowel cyclo-oxygenase als 5- lipoxygenase. Welke ontstekingsmediatoren worden gevormd door de 5-lipoxygenase-route? a. Prostaglandinen en tromboxanen b. Leukotriënen en lipoxines 11 Welk enzym wordt geremd door aspirine en door indomethacine? a. Fosfolipase b. Cyclo-oxygenase c. 5-Lipoxygenase d. 12-Lipoxygenase 12 Weefselschade als gevolg van een ontstekingsreactie wordt onder andere veroorzaakt door proteasen, afkomstig uit leukocyten. Welk eiwit dat aanwezig is in plasma en extracellulaire vloeistof, remt het elastase (afkomstig uit neutrofielen) en voorkomt zo weefselschade? a. Bradykinine b. Cathepsine-D c. α1-antitrypsine 13 Wat zijn de activiteiten van een Th2-lymfocyt? Een Th2-lymfocyt produceert a. IL-17 en draagt bij aan het recruteren van neutrofielen b. IL-4 en IL-5 en activeert daarmee eosinofielen c. IFN-γ en activeert daarmee macrofagen 14 Waar worden acute-fase-eiwitten vooral geproduceerd? a. In een ontstekingshaard b. In de lever c. In de thalamus hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 3 van 10

4 15 Een weefsel wordt beschadigd en reageert met regeneratie. Wat is de eindtoestand? a. Littekenweefsel b. Diffuse fibrose c. Terugkeer naar de oorspronkelijke situatie 16 Wat is kenmerkend voor labiele weefsels met betrekking tot hun reactie op celverlies door weefselbeschadiging? a. Onvermogen tot celdeling, ook na celverlies b. Geen of zeer geringe spontane celdeling, maar actieve celdeling bij celverlies c. Continue actieve celdeling 17 Kunnen hematopoïetische stamcellen uit het bloed worden geïsoleerd? a. Nee, op geen enkele manier b. Ja, na mobilisatie door cytokines zoals G-CSF c. Ja, na mobilisatie door chemokines, C5a of bradykinine 18 Waar wordt laminine aangetroffen? a. In basaalmembranen b. In de celwand van gram-positieve bacteriën c. In azurofiele korrels van neutrofiele granulocyten 19 Welke vorm van herstel van een huidwond geeft de minste littekenvorming? a. Herstel per primam intentionem (by first intention) b. Herstel per secundam intentionem (by second intention) 20 Hooikoorts wordt veroorzaakt door een hypersensitiviteitsreactie. Welk type hypersensitiviteit betreft het? a. Type I b. Type II c. Type III d. Type IV 21 Voor welk type hypersensitiviteit is granuloomvorming kenmerkend? a. Type I b. Type II c. Type III d. Type IV 22 Hoe komt activering van een mestcel op gang? Door a. rechtstreekse binding van antigeen aan de IgE receptor van de mestcel b. cross-linking van naburige (receptorgebonden) IgE moleculen op de mestcel hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 4 van 10

5 23 Waar worden circulerende immuuncomplexen geëlimineerd? a. In alle gevasculariseerde weefsels b. In de lever en milt c. In de lymfklieren, de thymus en het beenmerg 24 Welk type weefselschade past het beste bij immuuncomplex-gemedieerde hypersensitiviteit? a. Granulomateuze ontsteking b. Abcederende ontsteking c. Toxische epitheelbeschadiging d. Necrotiserende vasculitis 25 Op welk proces berust vorming van granulomen? Op een krachtige en aanhoudende a. T h 1-gemedieerde activering van macrofagen b. T h 2-gemedieerde inductie van IgE productie c. cytotoxische T-celreactie die een weefselherstelrespons induceert d. productie van VEGF met inductie van capillairvorming 26 Welke autoantistoffen zijn het meest specifiek voor SLE? Antistoffen tegen... a. basaalmembraaneiwitten b. dubbelstrengs-dna c. Fc-domeinen van IgG- en IgM-antistoffen d. endotheel van capillairen en venulen 27 Het optreden van GVHD is uitgesloten bij een bepaald type transplantatie. Welk type? a. Transplantatie van een solide orgaan zoals de lever b. Transfusie van onbestraald bloed c. Autologe beenmergtransplantatie 28 Bij de directe transplantaatafstoting worden parenchymcellen van het transplantaat gefagocyteerd door geactiveerde macrofagen. Waarvan zijn deze macrofagen afkomstig? Van a. het transplantaat b. de recipiënt van het transplantaat 29 Wat is het meest kenmerkend van de immuunstoornis van AIDS? a. Uitsluitend deficiëntie van de cellulaire afweer b. Uitsluitend deficiëntie van de humorale afweer c. Deficiëntie van zowel de humorale als de cellulaire afweer hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 5 van 10

6 30 Welk micro-organisme veroorzaakt vaak een pneumonie bij AIDS patiënten? a. Epstein Barr virus b. Pneumocystis jiroveci c. Bordetella pertussis d. Aspergillus flavus 31 Welk type amyloïd komt voor bij monoclonale B-celproliferaties? a. AA b. AL 32 Welke receptoren zijn betrokken bij de fagocytose van antigeen-antilichaamcomplexen? a. Integrine-receptoren b. Fc-receptoren c. Toll like receptoren d. C-type lectinen 33 Welk immunoglobuline-isotype bindt het beste aan de FcRn receptor op endotheelcellen en circuleert hierdoor snel van bloed naar weefsel? a. IgA b. IgD c. IgE d. IgG e. IgM 34 Properdine wordt tijdens een ontstekingsreactie door macrofagen uitgescheiden. Wat is de functie van properdine? a. Het remt de ontsteking door de C3 splitsing tegen te gaan b. Het versterkt de activatie van C3 c. Het bindt aan bacteriën en verhindert kolonisatie d. Het vormt een chemo-attractant voor monocyten 35 Wat is de rol van klassiek C3-convertase? a. Wordt alleen gevormd in aanwezigheid van antilichamen b. Het splitst C3 enzymatisch in C3a en C3b c. Is betrokken bij de vorming van C3 in de lever d. Stabiliseert de binding van C3b aan antilichamen e. Verhindert de binding van C3b aan complementreceptoren 36 Welk proces in gladde spiercellen wordt door het anafylatoxine C5a bevorderd? a. Contractie b. Relaxatie c. Aggregatie d. Secretie hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 6 van 10

7 37 Hoe heten de receptoren in de celmembraan van NK-cellen die HLA-moleculen op menselijke lichaamscellen herkennen? a. Killer inhibitory-receptoren (KIR) b. Activerende receptoren (AR) c. Opsoninereceptoren (OR) d. Fc-receptoren (FcR) 38 Welke eigenschap van het antilichaam verandert bij het switchen van het isotype? a. De specificiteit van de zware en lichte ketens b. De specificiteit van alleen de zware ketens c. De affiniteit voor Fc receptoren d. De affiniteit voor antigeen 39 Bij welk proces in de B-lymfocyt worden DNA-sequenties gevormd die niet voorkomen in de kiembaan (germline)? a. RNA splicing bij de secretie van antilichamen b. Somatische hypermutatie c. Transcriptie van Ig genen 40 Hoe is het mogelijk dat een onrijpe B lymfocyt zowel IgM als IgD op zijn oppervlak heeft? a. De genen voor IgM en IgD zitten op verschillende chromosomen b. Door gen-herrangschikking bij de vorming van B cellen c. De mu en delta ketens worden via allelische exclusie afgeschreven d. De cel kan via alternatieve splitsing van voorloper-mrna elk van beide ketens vormen 41 Waaraan danken Toll like receptoren (TLR) hun grote effectiviteit bij de herkenning van bacteriën? a. TLR kunnen onderling verschillende dimeren vormen b. Alle TLR zitten op de buitenmembraan van fagocyten c. Mutaties in de genfragmenten die coderen voor het bacterie-herkennend deel van TLR d. Uitgescheiden TLR kunnen kolonisatie van bacteriën verhinderen e. Het effect op de aflezing van cytokine-genen 42 Wat is een bekend gevolg van deficiëntie van de TLR4 receptor, die bacterieel LPS herkent? a. Slechte klaring van erythrocyten in de milt b. Sterk verhoogde permeabiliteit van bloedvaatjes c. Afwezigheid van complementfixatie d. Septische shock hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 7 van 10

8 43 Welk gensegment dat codeert voor een deel van het antilichaammolecuul is het meest gedupliceerd in het genoom en draagt daarmee het meeste bij aan de variatie in het repertoire? a. Het D-gen van de zware keten b. Het J-gen van de lambda lichte keten c. Het J-gen van de zware keten d. Het V-gen van de kappa lichte keten e. Het V-gen van de zware keten 44 Welke cellen hebben geen MHC klasse I moleculen op het celoppervlak? a. Cellen op plaatsen waar het immuunsysteem slecht toegang toe heeft, zoals neuronen b. Cellen die betrokken zijn bij antigeenpresentatie, zoals dendritische cellen c. Erythrocyten d. Neutrofiele granulocyten in de circulatie 45 Welke interactie leidt tot activering van de CD4 T-cel? a. Binding van peptiden van eigen (self) eiwitten b. Interactie met MHC klasse II moleculen c. Interactie met peptide in de groeve van een MHC klasse II molecuul d. De binding aan een antigeen-presenterende cel via integrinen 46 Welk proces wordt rechtstreeks gestimuleerd door CD4 Th1 T-cellen? a. Doden van met virus geïnfecteerde cellen b. Productie van antilichamen c. Onderdrukking van andere T-celfuncties d. Het aantrekken van granulocyten 47 Welk antilichaam is sterk verhoogd in het serum van iemand die een heftige allergische reactie heeft doorgemaakt? a. IgM b. IgD c. IgE d. IgA 48 Waardoor wordt de verdeling van polymorphismen van HLA-A allotypen binnen populaties veroorzaakt? a. Pathogene selectiedruk b. Toevallig gengebruik vanuit een grote pool van gedupliceerde HLA-A genen c. Affiniteitsrijping van HLA-A tijdens infecties 49 Welk proces treedt op bij de vorming van de T-cel-receptor? a. V-D-J-gen herrangschikking b. Affiniteitsverhoging door puntmutaties c. Complementfixatie d. Isotype-switch hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 8 van 10

9 50 Stelling: Eosinifiele granulocyten spelen een centrale rol bij de verdediging tegen worminfecties a. Juist b. Onjuist 51 Stelling: In het proteasoom worden peptiden in HLA klasse I gebonden a. Juist b. Onjuist 52 Een chlamydia sneltest wordt vergeleken met de standaard PCR-urinetest. Vergeleken met PCR waren de sensitiviteit, specificiteit, positief-voorspellende waarde en negatiefvoorspellende waarde van de chlamydiasneltest respectievelijk 82,6%, 98,5%, 84,1% en 98,3%. Welke stelling is juist: Als je chlamydia bij een patiënt wilt uitsluiten a. kies je de chlamydiasneltest b. kies je de PCR-urinetest c. maakt het niet uit of je de chlamydiasneltest of de PCR-urinetest kiest 53 Een patiënt met levensbedreigende brandwonden wordt meteen onderzocht volgens het ABCD-principe (conform de Advanced Trauma Life Support = ATLS en het Emergency management of severe Burns = EMSB). Waarvoor staat de D in het ABCD-principe? a. De neurologische status van de patiënt b. Dehydratie door vochtverlies uit de beschadigde huid c. Doorgankelijkheid van het ademhalingskanaal d. De circulatoire stabiliteit van de patiënt 54 Een volwassen patiënt heeft een verbranding van het volledige oppervlak van beide armen. Hoeveel procent van het lichaamsoppervlak is verbrand? a. 9 % b. 18 % c. 24 % d. 36 % Let op! Vraag 55 op volgende blad. hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 9 van 10

10 55 Dhr G (63 jaar) komt op het spreekuur van de huisarts met de vraag of hij toch niet moet worden gescreend op prostaatkanker. Dhr G. heeft de laatste tijd wat meer last met plassen, een zwakkere straal en moet s nachts twee keer het bed uit. Dhr G. heeft zelf op internet informatie gevonden over een serum PSA bepaling als screeningsmethode voor prostaatkanker. Serum PSA screening zorgt voor een reductie aan sterfte aan prostaatkanker, maar is effectiever bij jonge mannen. Door het gebruik van de PSA test worden (te) veel kankers gediagnosticeerd (en behandeld) die waarschijnlijk nooit een bedreiging hadden gevormd. Bovendien is er geen relatie tussen de plasklachten en mogelijke prostaatkanker (prostaatkanker ontstaat in een heel andere zone in de prostaat dan de prostaatvergroting die zorgt voor plasklachten). Welke stijl van gespreksvoering biedt de meeste ruimte voor het inbrengen van persoonlijke voorkeuren van de patiënt? a. Informed decision making b. Shared decision making c. Het paternalistische model d. Het diagnose-recept model hercat Schade, afweer en herstel / afname Pagina 10 van 10