Jurisprudentie nr

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Jurisprudentie nr. 11 22"

Transcriptie

1 Nr. 22 Lampe/Wever (Parlementaire immuniteit Aruba) Hoge Raad 17 juni 2011 Arrest in de zaak van: A.R. Lampe, wonende in Aruba, verzoeker tot cassatie, advocaat: mr. P.S. Kamminga, tegen C.A.S.D. Wever, wonende in Aruba, verweerder in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Lampe en Wever. (v) In de Statenvergadering van 1 juni 2009 heeft Wever Lampe, die op dat moment het woord voerde, meermalen pedofiel genoemd, dan wel gezegd pedofiel bo ta (pedofiel ben jij). Een keer heeft hij gezegd (vertaald): leg dat maar uit aan al de kinderen die je hebt misbruikt. Deze vergadering is rechtstreeks uitgezonden op een van de Arubaanse televisiezenders. In verschillende media is verslag gedaan van de vergadering, met inbegrip van de weergave van de woorden die Wever Lampe heeft toegevoegd. (vi) Bij brief van 4 juni 2009 heeft Lampe de voorzitter van de Staten van Aruba verzocht op grond van art. 37 lid 2 van het Reglement van Orde Wever alsnog te vermanen zijn op 1 juni 2009 in de Statenvergadering uitgesproken beledigende woorden terug te nemen. Op dit verzoek was ten tijde van de behandeling van dit kort geding in feitelijke aanleg nog niet beslist. (vii) Bij brief van 4 juni 2009 heeft Lampe Wever gesommeerd zijn uitlatingen in de krant van 13 mei 2009 en in de Statenvergadering van 1 juni 2009 binnen 24 uur te rectificeren in de verschillende media. Wever heeft aan die sommatie niet voldaan. Jurisprudentie nr Het geding in feitelijke instanties Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken: a. het vonnis in kort geding in de zaak 1730 van 2009 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Aruba, van 2 juli 2009; b. het vonnis in de zaak KG 1730/09 - H 238/09 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 15 juni Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het vonnis van het hof heeft Lampe beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Wever heeft geen verweer gevoerd. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel 3.1 Deze zaak betreft de parlementaire immuniteit zoals deze is vastgelegd in art. III.20 van de Staatsregeling van Aruba luidende: De leden van de Staten, de ministers en andere personen die deelnemen aan de beraadslagingen, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) In mei/juni 2009 was Wever minister van Aruba. Lampe was lid van de Staten van Aruba en lid van een oppositiepartij. (ii) In een artikel in de Bon Dia van 6 december 2007 is vermeld dat Wever een onderzoek heeft geëist naar geruchten dat Lampe zich tijdens zijn priesterschap heeft schuldig gemaakt aan pedofilie. (iii) In een persbericht van 5 december 2007, enkele dagen nadien gepubliceerd in de Bon Dia, heeft Wever onder meer doen weten: [...] dus reken erop dat ik een onderzoek zal vragen naar vermoedelijke zaken over pedofilie. Een gerucht dat met de dag krachtiger en aanhoudender wordt! [...] Bovendien, als je let op de mensen om hem heen, dan kun je juist denken: zeg mij met wie je omgaat en ik zal je vertellen wie je bent. Het is ook zo dat wanneer je rekening houdt met al de persistente geruchten, je tot geen andere conclusie kunt komen dan dat Lampe Een Duivel is in schaapskleren. (iv) Bij brief van 7 december 2007 aan het openbaar ministerie heeft Lampe verzocht Wever ter zake van zijn in de Bon Dia van 6 december 2007 gepubliceerde uitlatingen te vervolgen wegens onder meer smaad. Nadat Wever in verband met deze aangifte op 12 mei 2009 was verhoord, heeft de Bon Dia op 13 mei 2009 een naar aanleiding van dat verhoor gegeven interview met hem gepubliceerd waarin onder meer de volgende passage voorkomt: [...] dit laatste in verband met bepaalde uitdrukkingen die de minister heeft gedaan in zijn hoedanigheid van gevolmachtigd minister, waarbij hij zei dat consistente geruchten tot de conclusie leiden dat Lampe zich heeft schuldig gemaakt aan pedofilie en Het is waar dat er geruchten zijn dat Lampe zich heeft schuldig gemaakt aan pedofilie. 3.2 Op vordering van Lampe heeft het gerecht vervolgens Wever in verband met zijn hiervoor in 3.1 onder (iv) en (v) vermelde uitlatingen in kort geding veroordeeld om uiterlijk 4 juli 2009 in de Amigoe een rectificatie te plaatsen van de volgende inhoud: Ik Wever wens het volgende bekend te maken: Ik heb Lampe herhaaldelijk publiekelijk uitgemaakt voor pedofiel. Deze beschuldiging heeft echter geen feitelijke basis, als gevolg waarvan ik middels deze de beschuldiging in kwestie rectificeer. 3.3 In hoger beroep, waar Wever met zijn grief 1 opkwam tegen het oordeel van het gerecht dat zijn beroep op de parlementaire immuniteit in strijd was met art. 6 lid 1 EVRM, heeft het hof de vorderingen van Lampe alsnog afgewezen. De op genoemde grief betrekking hebbende rov. 2.6 luidt als volgt: De uitlatingen in de Statenvergadering werden rechtstreeks tegen Lampe gedaan, die op dat moment het woord voerde en dus desgewenst (via de voorzitter van de Statenvergadering) op de uitlatingen had kunnen reageren. Voorts kon Lampe, zoals zoals hij later ook schriftelijk heeft gedaan, de voorzitter van de Statenvergadering vragen Wever (indringender) te vermanen zijn woorden terug te nemen. Hieraan staat de omstandigheid dat Wever geen Statenlid was, maar Minister, niet in de weg. Verder moet in aanmerking worden genomen dat Lampe Statenlid was, hetgeen enerzijds meebracht dat hij ook zelf bij de deelneming aan de Statenvergadering van 1 juni 2009 parlementaire immuniteit genoot, en anderzijds dat hij zich als politicus meer kritiek moest laten welgevallen dan de gemiddelde burger. Onder die omstandigheden levert het beroep van Wever op immuniteit geen strijd met Art. 6 EVRM op. De enkele omstandigheid dat niet is gebleken dat het uitschelden van Lampe voor pedofiel op enigerlei wijze verband hield met het onderwerp van de vergadering, noch met eerdere vergaderingen in het recente verleden, leidt niet tot een ander oordeel. De grief is in zoverre terecht voorgesteld Het middel klaagt in de eerste plaats dat het hof aldus heeft miskend, dat voor het antwoord op de vraag of het beroep van Wever op de regeling van de parlementaire immuniteit in art. III.20, die beperkt is tot hetgeen in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit is gezegd of schriftelijk overgelegd, strijd oplevert met het in art. 6 lid 1 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, wél van belang is dat niet is gebleken dat het uitschelden van Lampe voor pedofiel op enigerlei wijze verband hield met het onderwerp van de Statenvergadering van 1 juni 2009 of eerdere vergaderingen in het recente verleden. De immuniteit van deelnemers aan een vergadering van algemeen vertegenwoordigende organen vindt haar grond in het publieke belang dat de deelnemers aan een dergelijke vergadering zich daar vrijelijk kunnen uiten opdat de democratische controle op het openbaar bestuur goed kan worden uitgeoefend, en bezwaarlijk kan worden aanvaard dat het uitschelden van een parlementariër voor pedofiel in enig opzicht verband houdt met de democratische controle, aldus het middel Parlementaire immuniteit zoals hier aan de orde vormt een beperking van het recht op toegang tot de rechter. Zij dient echter een legitiem doel, te weten het beschermen van de vrije meningsuiting in het parlement en handhaving van de scheiding van machten tussen de wetgever en de rechter (vgl. HR 28 juni 2002, LJN AE1544, NJ 2002/577 en EHRM 17 december 2002, application nr /97 (A. tegen het Verenigd Koninkrijk)). Met dat doel is niet verenigbaar dat, zoals aanvaarding van de door het middel voorgestane opvatting zou meebrengen, de rechter zich zou begeven in een beoordeling van de in dit geval: civielrechtelijke toelaatbaarheid van in het parlement Mediaforum

2 Jurisprudentie nr gedane uitingen, welke dan ook. De in de eerste klacht verdedigde, andersluidende opvatting kan dus niet als juist worden aanvaard Het middel bevat voorts nog de klacht dat het hof de reikwijdte van art. III.20 heeft miskend: deze zou beperkt zijn tot uitingen die verband houden met de democratische controle op het bestuur en dus niet zien op het gebruik van het scheldwoord pedofiel in een debat waarbij van enige functionele relatie tussen het gebruik van dat woord en de belangen van het electoraat die in de Statenvergadering aan de orde waren geen sprake was Ook deze klacht treft geen doel. Art. III.20 mag, gezien het hiervoor overwogene, niet zo beperkt worden uitgelegd als de klacht tot uitgangspunt neemt. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt Lampe in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Wever begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 juni Conclusie Mr. F. F. Langemeijer Een minister wordt in rechte aangesproken tot rectificatie van uitlatingen, door hem gedaan tijdens een vergadering van de Staten van Aruba. Kan hij zich op parlementaire immuniteit beroepen? 1. De feiten en het procesverloop [...] 2. Inleidende beschouwingen 2.1. Art. III.20 van de Staatsregeling van Aruba luidt: De leden van de Staten, de ministers en andere personen die deelnemen aan de beraadslagingen, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd De memorie van toelichting op deze bepaling vermeldt voor zover hier van belang: 4 Deze bepaling inzake de immuniteit van de leden van de Staten, de ministers en andere personen die deelnemen aan de beraadslagingen bevat inhoudelijk hetzelfde als in artikel 64 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen (P. B. 1955, nr. 32) geregeld is. Door het opnemen van de term of aangesproken is evenwel duidelijker geworden, dat de bepaling niet slechts de straf- en tuchtrechtelijke vervolgbaarheid betreft, doch eveneens de civielrechtelijke aansprakelijkheid Artikel 64 van de Staatsregeling van de voormalige Nederlandse Antillen is op zijn beurt geïnspireerd door de Nederlandse Grondwet; zie thans art. 71 Gw. De Staatsregeling noch de Nederlandse Grondwet voorziet in een mogelijkheid om deze vorm van immuniteit op te heffen. Bij gebruik van het woord immuniteit moet worden gelet op het onderscheid tussen immuniteit van de persoon uit hoofde van zijn functie (vrijwaring van arrestatie en vervolging gedurende het bekleden van de functie) 5 en anderzijds het ontbreken ook na het neerleggen van de functie van strafrechtelijke of civielrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van hetgeen in de vergadering van het desbetreffende algemeen vertegenwoordigend orgaan is gezegd en geschreven (plaatsgebonden immuniteit). 6 Volgens art. III.20 van de Arubaanse Staatsregeling kan niet slechts door Statenleden, maar ook door een aan het parlementair debat deelnemende minister een beroep op deze plaatsgebonden immuniteit worden gedaan. Ook de Nederlandse grondwetsbepaling beschermt zowel leden van de Staten-Generaal als ministers en staatssecretarissen die aan de vergadering deelnemen. 7 De omstandigheid dat de taak van een volksvertegenwoordiger niet beperkt blijft tot zijn deelname aan de vergaderingen van het algemeen vertegenwoordigend orgaan, vormt op zichzelf geen rechtvaardiging om de in de wet voorziene plaatsgebonden immuniteit uit te breiden tot andere handelingen Tegenover deze plaatsgebonden immuniteit staat dat de voorzitter van de Staten bevoegdheden heeft om het debat ordelijk te laten verlopen. Zie in het Reglement van Orde van de Staten: 9 [...] De deelnemers aan de parlementaire vergadering kunnen zich in beginsel beroepen op hun vrijheid van meningsuiting, zoals beschermd in (onder meer) art. 10 EVRM. Daar de uitoefening van deze vrijheid verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderwerpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen of om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen (art. 10 lid 2 EVRM). Civielrechtelijke aansprakelijkheid van een deelnemer aan een parlementair debat welke het beschermen van de goede naam van anderen ten doel heeft, wordt dus niet op voorhand uitgesloten door artikel 10 EVRM Bij een gestelde aantasting van burgerlijke rechten, zoals het geval kan zijn bij beweerde schending van de goede naam van een persoon, heeft de benadeelde recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld (art. 6 lid 1 EVRM). Een bepaling zoals art. III.20 van de Staatsregeling van Aruba, die inhoudt dat Statenleden respectievelijk ministers (ook na hun aftreden) niet in rechte kunnen worden aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten hebben gezegd, vormt onmiskenbaar een beperking van het recht op toegang tot de rechter. Het recht op toegang tot de rechter is echter niet absoluut. 12 In de rechtspraak van het EHRM [...] 4 A.B. 1985, nr. 26. Art. 64 Staatsregeling van de Nederlandse Antillen luidde: De leden der Staten, de Ministers en de personen bedoeld in het eerste lid van artikel 65 zijn, terzake van hetgeen zij in de vergadering gezegd of schriftelijk overgelegd hebben, niet gerechtelijk vervolgbaar, tenzij zij daarmee openbaar maken wat in besloten vergadering of onder geheimhouding is gezegd of overgelegd. 5 Binnen de Nederlandse nationale rechtsorde kent men geen privilege voor ministers en leden van de Staten-Generaal; wel een bijzondere regeling omtrent de bevoegde rechter en de vervolgingsbeslissing (zie art. 119 Grondwet, waarover laatstelijk HR 3 december 2010, LJN BO0198). In Aruba biedt art. VI.9 van de Staatsregeling weliswaar de mogelijkheid dat het Hof van Justitie bij Landsverordening wordt belast met de berechting van strafzaken in eerste aanleg, maar van deze mogelijkheid is bij mijn weten geen gebruik gemaakt. Wel bevat art. 476 Sv Aruba een bijzondere regel voor het Openbaar Ministerie in geval van vervolging van een minister. 6 Het EHRM duidt dit aan als inviolability respectievelijk non-liability: EHRM 3 december 2009 (Kart/Turkije), EHRC 2010, 14, rov Vgl. HR 28 juni 2002, NJ 2002, 577 m.nt. TK. Zie voorts: B.F. de Jong, Civielrechtelijke aansprakelijkheid voor uitlatingen van immuniteitsgerechtigden, in: B.F. de Jong, C.A.J.M. Kortmann en H.R.B.M. Kummeling (red.), Nijmeegs staatsrecht (Beekman-bundel), Universiteit Nijmegen 1987; A.A.L. Beers, Betekenis van de parlementaire immuniteit, in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Deventer: Kluwer, 2000; Van der Pot/D.J. Elzinga/R. de Lange, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, 2006, blz. 572; P.P.T. Bovend Eert en H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement, Deventer: Kluwer 2010, blz Kort vóór het nemen van deze conclusie verscheen: R. Nehmelman, P.E. de Morree en S. Sottiaux, Parlementaire immuniteit vanuit een Europese context bezien, Nijmegen: WLP Vgl. HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 m.nt. MS en CJHB onder nr. 803, ten aanzien van de immuniteitsbepaling in de Gemeentewet. 9 A.B. 1990, nr. 20, zoals gewijzigd bij A.B. 1998, nr [...] 11 A.J. Nieuwenhuis, Tussen grondrechtelijke vrijheid en parlementaire onschendbaarheid: de vrijheid van meningsuiting van de parlementariër, Tijdschrift voor constitutioneel recht 2010, nr. 1, blz Zie m.b.t. strafrechtelijke aansprakelijkheid (in een geval waarin het parlement zelf had besloten tot opheffing van de immuniteit): EHRM 16 juli 2009, NJ 2009, 412 m.nt. EJD. 12 Dit is ook de opvatting van Lampe in het cassatierekest onder 4 en Mediaforum

3 is de vraag of parlementaire immuniteit in strijd is met een door art. 6 lid 1 beschermd recht van toegang tot de rechter meermalen aan de orde geweest Als leading case wordt aangemerkt: EHRM 17 december 2002 (A./United Kingdom). 14 Het betrof een geval waarin een Brits parlementslid in een speech in een vergadering van de House of Commons zich in ongunstige zin had uitgelaten over (het gedrag van) mevrouw A. Toen zij een rechtsvordering uit hoofde van smaad of belediging wilde instellen kreeg zij tegengeworpen dat de parlementaire immuniteit het desbetreffende parlementslid beschermde tegen een dergelijke vordering. Bij het EHRM klaagde zij over schending van haar door art. 6 lid 1 EVRM beschermde recht op toegang tot een rechter (access to a court). Na in rov. 74 te hebben vooropgesteld dat dit recht niet absoluut is en dat aan de verdragsstaten een zekere margin of appreciation toekomt, overwoog het Hof: Het EHRM besloot dat er geen sprake was van een schending van art. 6 lid 1 EVRM Op 30 januari 2003 oordeelde het EHRM in de zaak Cordova/Italië. 15 Het betrof een beweerde belediging van Cordova, in geschrifte en door feitelijkheden, gepleegd door een lid van de Senaat buiten de parlementaire vergadering. Een klacht van de benadeelde hierover bij een rechtbank stuitte, kort gezegd, af op de wettelijke onschendbaarheid van de senator voor de duur van zijn functie. Het EHRM nam aan dat in beginsel sprake was van een inbreuk op het recht van acces to a court (rov. 54). Evenals in de zaak A/United Kingdom, achtte het hof een legitimate aim voor deze inbreuk aanwezig (rov. 55). In het kader van de proportionaliteitstoets achtte het EHRM van betekenis, dat het gedrag van de senator niet had plaatsgevonden in de uitoefening van de functie als parlementariër in de strikte zin van het woord. Het hof was van oordeel dat de desbetreffende gedragingen Jurisprudentie nr It must be satisfied that the limitations applied do not restrict or reduce the access left to the individual in such a way or to such an extent that the very essence of the right is impaired. Furthermore, a limitation will not be compatible with Article 6 par. 1 if it does not pursue a legitimate aim and if there is no reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim to be achieved [...]. Het hof zag legitimate aims in: (i) protecting free speech in Parliament en (ii) maintaining the separation of powers between the legislature and the judiciary (rov ) In het kader van de proportionaliteitstoets overwoog het EHRM onder meer: 83. In light of the above, the Court believes that a rule of parliamentary immunity, which is consistent with and reflects generally recognised rules within signatory States, the Council of Europe and the European Union, cannot in principle be regarded as imposing a disproportionate restriction on the right of access to a court as embodied in Article 6 par. 1 [...]. Just as the right of access to a court is an inherent part of the fair trial guarantee in that Article, so some restrictions on access must likewise be regarded as inherent, an example being those limitations generally accepted by signatory States as part of the doctrine of parliamentary immunity. 84. Furthermore, the immunity afforded to MPs in the United Kingdom appears to the Court to be in several respects narrower than that afforded to members of national legislatures in certain other signatory States and those afforded to representatives to the Parliamentary Assembly of the Council of Europe and members of the European Parliament. In particular, the immunity attaches only to statements made in the course of parliamentary debates on the floor of the House of Commons or House of Lords. No immunity attaches to statements made outside Parliament, even if they amount to a repetition of statements made during the course of Parliamentary debates on matters of public interest. Nor does any immunity attach to an MP s press statements published prior to parliamentary debates, even if their contents are repeated subsequently in the debate itself. 85. The absolute immunity enjoyed by MPs is moreover designed to protect the interests of Parliament as a whole as opposed to those of individual MPs. This is illustrated by the fact that the immunity does not apply outside Parliament. In contrast, the immunity which protects those engaged in the reporting of parliamentary proceedings, and that enjoyed by elected representatives in local government, are each qualified in nature. 86. The Court observes that victims of defamatory misstatement in Parliament are not entirely without means of redress [...]. In particular, such persons can, where it is their own MP who has made the offending remarks, petition the House through any other MP with a view to securing a retraction. In extreme cases, deliberately misleading statements may be punishable by Parliament as a contempt. General control is exercised over debates by the Speaker of each House. The Court considers that all of these factors are of relevance to the question of proportionality of the immunity enjoyed by the MP in the present case. 87. It follows that, in all the circumstances of this case, the application of a rule of absolute Parliamentary immunity cannot be said to exceed the margin of appreciation allowed to States in limiting an individual s right of access to a court. cannot, by their very nature, be construed as falling within the scope of parliamentary functions. Such behaviour is more consistent with a personal quarrel. In such circumstances, it would not be right to deny someone access to a court purely on the basis that the quarrel might be political in nature or connected with political activities. (rov. 62). Het EHRM besloot in dit geval dat art. 6 lid 1 EVRM was geschonden De problematiek heeft geleid tot een uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM op 3 december 2009 (Kart/Turkije). 17 Het geval betrof een Turks parlementslid, tegen wie een vervolging wegens smaad was aangevangen ter zake van uitlatingen, gedaan vóórdat hij tot parlementslid was verkozen; de vervolging werd door de bevoegde instantie opgeschort gedurende zijn lidmaatschap van het parlement. Het parlementslid verzocht ontheffing van zijn immuniteit, omdat hij in de gerechtelijke procedure zijn onschuld wilde aantonen. Toen de ontheffing niet werd verkregen, wendde het parlementslid zich tot het EHRM. Anders dan de kamer die aanvankelijk de klacht had behandeld, kwam de Grote Kamer tot de slotsom dat het recht van het parlementslid op toegang tot de rechter als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM niet geschonden was. Het Hof vatte zijn eerdere rechtspraak over parlementaire immuniteit samen in rov Daaruit citeer ik een gedeelte: 82. The Court further notes that the regulation of parliamentary immunity belongs to the realm of parliamentary law, in which a wide margin of appreciation is left to member States. That being so, the creation of exceptions to parliamentary immunity, the application of which depended upon the individual facts of any particular case, would seriously undermine the legitimate aims pursued [...]. 83. However, from the point of view of its compatibility with the Convention, the broader an immunity, the more compelling must be its justification [...]. Indeed, the lack of any clear connection with parliamentary activity requires the Court to adopt a narrow interpretation of the concept of proportionality between the aim sought to be achieved and the means employed. This is particularly so where the restrictions on the right of access stem from the resolution of a political body [...]. Thus, where a personal quarrel was involved it would not be right to deny someone access to a court purely on the basis that the quarrel might be political in nature or connected with political activities [...]. In het voorgelegde geval was in geschil of de immuniteit uitsluitend een persoonlijk belang van de parlementariër beschermt. Het EHRM noteerde dat de beide vormen van immuniteit (zie alinea 2.3 hiervoor) hetzelfde doel dienen: de onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiging bij de uitoefening van haar taak (rov. 90). Het Hof vervolgde: Without a doubt, inviolability helps to achieve the full independence of Parliament by preventing any possibility of politically motivated criminal proceedings [...] and thereby protecting the opposition from pressure or abuse on the part of the majority. 91. The Court further recognises that bringing proceedings against MP s 13 Zie over deze rechtspraak ook: A.G. Maris, Grondrechten tegen, jegens en voor de overheid, Deventer: Kluwer, 2008, hoofdstuk 11; P. de Morree, Parlementaire immuniteit: discutabel privilege of onmisbaar instrument? in: R. Nehmelman e.a., Parlementaire immuniteit vanuit een Europese context bezien, Nijmegen: WLP 2010, blz App. no /97, EHRC 2003, 16 m.nt. J.L.W. Broeksteeg; NJCM-bull. 2004, blz m.nt. W. Voermans en rechtsvergelijkend materiaal in een bijlage. 15 App.no /98, EHRC 2003, Zie van de rechtspraak nadien over vergelijkbare casusposities: EHRM 3 juni 2004, EHRC 2004, 69 (de Jorio/Italië); EHRM 6 december 2005, EHRC 2006, 10 m.nt. Broeksteeg (Ielo/Italië); EHRM 16 november 2006, EHRC 2007, 11 (Tsalkitzis/ Griekenland); EHRM 24 februari 2009, EHRC 2009, 51 (C.G. I. L. en Cofferati/Italië). 17 App.no. 8917/05, EHRC 2010, 14 m.nt. Broeksteeg. Mediaforum

4 Jurisprudentie nr together with the coercive measures that may entail, may affect the very functioning of the Assembly of which they are members and disrupt Parliament s work. In this sense it recognises the institutional aim of this prerogative, which is to guarantee the smooth functioning and the integrity of Parliament. [...]. Het EHRM besloot dat inviolability is not a personal privilege for the benefit of the MP but rather a privilege linked to his or her status, which is why it cannot be waived by the beneficiary (rov. 97). Het EHRM achtte in die zaak verder van belang dat de strafrechtelijke onschendbaarheid in het nationale recht andere vormen van aansprakelijkheid niet uitsloot, dat de onschendbaarheid in de tijd was beperkt, namelijk tot de duur van het lidmaatschap van het parlement, en bovendien door het parlement kon worden opgeheven Volledigheidshalve wordt nog gewezen op HvJ EG 21 oktober 2008, C-200/07, NJ 2009, 76 m.nt. M.R. Mok, over de immuniteit van leden van het Europees Parlement Ten overvloede zij nog opgemerkt dat het hof in de onderhavige zaak geen beslissing heeft gegeven en, gelet op de vordering, ook geen beslissing behoefde te geven over eventuele schade. Met het oog op de mogelijke precedentwerking van de door de Hoge Raad te nemen beslissing vraag ik aandacht voor het denkbeeldige geval dat een persoon die schade lijdt als gevolg van een uitlating in een vergadering van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, rechtstreeks de desbetreffende openbare rechtspersoon aanspreekt tot vergoeding van die schade. Indien een minister in een vergadering van het parlement een uitlating heeft gedaan en deze gedraging aan de Staat (c.q. het Land) kan worden toegerekend, 19 zal een vordering tegen de Staat (het Land) tot rectificatie van de uitlating waarschijnlijk afstuiten op de hiervoor besproken immuniteitsregel. Het is niet per se noodzakelijk dat hetzelfde geldt voor een vordering tegen de Staat (c.q. het Land) tot schadevergoeding. Enerzijds kan in die denkbeeldige situatie worden aangevoerd dat de rechter zich dient te onthouden van ieder oordeel over de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van een in de vergadering van het parlement gedane uitlating van een minister of parlementslid, omdat de scheiding van de staatsmachten zulks meebrengt. In die opvatting zou de Staat (c.q. het Land) niet aansprakelijk zijn voor de schade: noch op grond van art. 6:170 BW, noch op de grond dat de gedraging rechtstreeks hem wordt toegerekend als een handeling van een orgaan van de Staat (het Land). 20 Anderzijds zou in die denkbeeldige situatie kunnen worden betoogd dat art. 6:168, eerste en tweede lid, BW uitkomst biedt. Anders dan een bevel tot rectificatie, grijpt het toewijzen achteraf van een schadevergoeding niet rechtstreeks in de parlementaire besluitvorming of in het parlementaire debat in. Het voorbeeld toont dat het verschil kan maken of de nadruk wordt gelegd op de bescherming van de spreker in een parlementair debat dan wel op de scheiding van de staatsmachten. 3. Bespreking van het cassatiemiddel 3.1. Het middel is gericht tegen rov. 2.6, hiervoor aangehaald. Het bestrijdt met een rechtsklacht de beslissing dat het beroep van Wever op parlementaire immuniteit in dit geval niet in strijd is met het (door art. 6 lid 1 EVRM beschermde) recht van Lampe op toegang tot de rechter. Anders dan het hof, acht het middel wél van belang dat niet gebleken is dat het uitschelden van Lampe voor pedofiel op enigerlei wijze verband hield met het onderwerp van deze vergadering of eerdere vergaderingen in het recente verleden Ter toelichting op deze rechtsklacht wordt (onder 3) aangevoerd dat de immuniteit van de deelnemers aan een vergadering van een algemeen vertegenwoordigend orgaan haar grond vindt in het publieke belang dat zij zich in de vergadering vrij kunnen uiten opdat in en door die vergadering de democratische controle op het openbaar bestuur goed kan worden uitgeoefend. 21 Nu bezwaarlijk kan worden aanvaard dat het in een vergadering uitschelden van een parlementariër voor pedofiel in enig opzicht verband houdt met de democratische controle op het openbaar bestuur had het hof niet, althans niet zonder nadere motivering, tot zijn oordeel kunnen komen, aldus Lampe Voor een beperking van het recht van toegang tot de rechter is allereerst vereist dat de beperking een geoorloofd doel dient (legitimate aim). Hoewel het hof het doel van de beperking van het grondrecht niet met zoveel woorden heeft omschreven, heeft het hof blijkens zijn verwijzing naar de uitspraak van het EHRM kennelijk voor ogen dat de doelen zijn gelegen in: protecting free speech in Parliament en maintaining the separation of powers between the legislature and the judiciary. De immuniteit als bedoeld in art. III.20 van de Staatsregeling is een geschikt middel om deze doeleinden te dienen Wat betreft de proportionaliteitstoets die volgens de jurisprudentie van het EHRM moet worden aangelegd, verdient enerzijds opmerking dat de beperking van het recht van toegang tot de rechter slechts betrekkelijk is: zij omvat slechts hetgeen in de vergadering van de Staten is gezegd of overgelegd. Art. III.20 van de Staatsregeling heeft geen betrekking op uitlatingen die buiten de vergadering zijn gedaan. Anderzijds kan ook weer niet worden gezegd dat de beperking van iedere betekenis is ontbloot: de immuniteit van art. III.20 kan uitlatingen omvatten die onwaar, beledigend of anderszins voor een ander nadelig zijn. De proportionaliteitstoets noopt tot een afweging van belangen Voorstelbaar is dat de grens wordt getrokken bij die gevallen waarin de benadeelde geen deelnemer aan de vergadering is: de benadeelde kan dan niet in dezelfde vergadering weerwoord bieden. Echter, uit het aangehaalde arrest van het EHRM van 17 december 2002 wordt duidelijk dat het EHRM daar de grens niet legt. In dat arrest ging het om een benadeelde (mevrouw A.) die geen deelnemer aan het parlementair debat was. In feite accepteerde het EHRM dat het particuliere belang van mevrouw A. bij het verkrijgen van toegang tot de onafhankelijke rechter opzij werd gezet, ter wille van het collectieve belang bij een vrij en onverveerd debat in het parlement. Het oordeel van het hof in de onderhavige zaak strookt met dit arrest van het EHRM, waarnaar het hof ook verwijst Het hof heeft zijn oordeel bovendien gemotiveerd met de omstandigheid dat de uitlatingen tijdens de vergadering zijn gedaan, rechtstreeks tegen Lampe die op dat moment als Statenlid in de vergadering het woord voerde en in staat was terstond te reageren op de uitlatingen van Wever. Ook achteraf kon Lampe de voorzitter van de Staten nog verzoeken om Wever te vermanen zijn woorden terug te nemen. Daarmee heeft Lampe weliswaar nog geen toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld, maar wel enige mogelijkheid tot het verkrijgen van rectificatie. Ook als dit in het concrete geval niet tot het door Lampe beoogde resultaat heeft geleid, brengt de mogelijkheid van ingrijpen door de voorzitter van de Staten mee dat de benadeelde niet geheel met lege handen staat In het cassatiemiddel wordt de opvatting verdedigd dat de rechter een onderscheid moet maken naar de mate waarin de omstreden uitlating verband houdt met het onderwerp van de vergadering of van eerdere vergaderingen in het recente verleden. De in het middel voorgestane opvatting heeft het voordeel dat de inbreuk op het fundamentele recht van toegang tot de rechter zo gering mogelijk is. Daartegenover staat, dat de voorgestelde maatstaf de rechter dwingt zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van het debat in de volksvertegenwoordiging. Ook een interruptie of een opmerking buiten de orde, gemaakt gedurende de vergadering in de richting van een andere deelnemer aan die vergadering, is onderdeel van het politieke debat. 22 Het bedrijven van politiek kan meebrengen dat in tijdens de vergadering opmerkingen worden gemaakt die niet onmiddellijk voortvloeien uit het onderwerp dat op dat moment aan de orde is, maar gezien moeten worden tegen de achtergrond van de krachtsverhoudingen tussen politieke partijen en de publieke beeldvorming daaromtrent. In een woordenwisseling tussen een minister en de voorman van een oppositiepartij, zoals hier aan de orde, is niet of nauwelijks voorstelbaar hoe het in het cassatiemiddel voorgestelde criterium door de rechter zou kunnen worden toegepast zonder de politieke context de politieke lading van de desbetreffende uitlating in zijn oordeel te betrekken. De in het middel voorgestelde kwalificatie als scheldwoord maakt dit een en ander niet anders. Daarbij komt dat alle toehoorders en anderen die via de media of van horen zeggen 18 Zie nadien nog: EHRM 11 februari 2010, EHRC 2010, 47 m.nt. S. Hardt. 19 Zie over dit laatste: J.J. van der Helm, Ambtenaar en aansprakelijkheid, in: C.J.M. Klaassen e.a. (red.), Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt, Deventer: Kluwer, 2003, blz In Rb s-gravenhage 1 augustus 2001, NJ 2001, 700, rov. 3.1, is ten aanzien van een schadevordering tegen de Staat een beroep op immuniteit aanvaard. Uit dat vonnis blijkt dat het beroep op immuniteit niet inhoudelijk werd tegengesproken. 21 De toelichting verwijst in dit verband naar de conclusie van de A-G Biegman- Hartogh voor HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 en de noot van P.A.M. Mevis bij HR 2 april 2002, NJ 2002, Dit zou bijvoorbeeld anders kunnen zijn in het denkbeeldige geval dat een deelnemer aan de vergadering tijdens de vergadering een of twitterbericht verstuurt aan een derde (d.w.z. aan iemand die niet deelneemt aan het debat). 264 Mediaforum

5 kennisnemen van de gewraakte uitlatingen, weten althans behoren te beseffen dat de uitlating is gedaan op een vrijplaats voor de vrije meningsuiting. Zij zullen de uitlatingen dan ook beoordelen in die context Leden van de Staten en andere deelnemers aan een vergadering van de Staten moeten zich in de vergadering onbevangen kunnen uitspreken, zonder bevreesd te hoeven zijn voor enige (straf-, civielof tuchtrechtelijke) aansprakelijkheid. In de vakliteratuur wordt in dit verband wel gesproken van het chilling effect van een mogelijke persoonlijke aansprakelijkheid op de vrijheid van het debat. De vrees voor persoonlijke aansprakelijkheid kan zowel de inhoud van het gesprokene raken als de bereidheid om zich verkiesbaar te stellen voor een algemeen vertegenwoordigend orgaan Een bevoegdheid van de rechter om in een procedure tegen een parlementslid of een minister de rectificatie te gelasten van iets dat deze tijdens de vergadering heeft gezegd, zou bovendien inbreuk maken op de scheiding der staatsmachten. Toegegeven, deze scheiding wordt tegenwoordig niet meer zo strikt beleefd als voorheen: 23 het accent is meer komen te liggen op een stelsel van checks and balances. Dit neemt niet weg dat het criterium zoals voorgesteld in het cassatiemiddel, de rechter zou dwingen zich een oordeel te vormen over de wijze waarop het parlement (of een lid daarvan) de democratische controle op het openbaar bestuur uitvoert. Het noopt de rechter ook, zich te mengen in de wijze waarop de voorzitter van de Staten toeziet op een ordelijk verloop van het debat in de vergadering van de Staten. Dit verstoort het evenwicht De formulering van de in het middel voorgestelde toets, te weten of de gewraakte uitlating in enig opzicht verband houdt met de democratische controle op het openbaar bestuur, miskent ten slotte dat de Staten meer doen dan alleen het uitoefenen van controle op het openbaar bestuur. Zo behoeft bijvoorbeeld geen betoog dat de Statenvergadering ook een wetgevende taak heeft. De slotsom van het voorgaande is dat de in het middel verdedigde rechtsopvatting niet kan worden aanvaard. De (niet nader uitgewerkte) subsidiaire motiveringsklacht faalt om dezelfde redenen In de toelichting op de klacht (onder 8) is verder nog opgemerkt dat het EHRM gewicht toekent aan het al dan niet aanwezig zijn van reasonable alternative means of effectively protecting his Conventions rights. 25 Dit moge juist zijn, maar leidt niet tot een andere beslissing. Het hof heeft immers overwogen dat voor Lampe zich tot de voorzitter van de Staten had kunnen wenden voor een rectificatie door de minister. Weliswaar heeft de benadeelde daarmee nog geen toegang tot een onafhankelijke rechter verkregen, maar dit neemt niet weg dat het hof deze mogelijkheid mocht meewegen in de beoordeling of de inbreuk op het recht van toegang tot de rechter disproportioneel is Het middel klaagt aan het slot (cassatierekest blz. 7) dat de beslissing blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de reikwijdte van de immuniteit als bedoeld in art. III.20 van de Staatregeling. Dat is een vraag van nationaal recht. Naar ik uit de (summiere) toelichting op deze klacht begrijp, is de steller van het middel van mening dat de immuniteit als bedoeld in artikel III.20 zich niet verder uitstrekt dan tot uitlatingen die verband houden met de democratische controle op het openbaar bestuur. Het gebruik van scheldwoorden die met deze democratische controle geen verband houden, zou in zijn redenering niet onder artikel III.20 vallen Deze klacht gaat niet op. De tekst van art. III.20 is volstrekt duidelijk, in die zin dat de minister niet in rechte kan worden aangesproken voor hetgeen hij in een vergadering van de Staten heeft gezegd. De wettelijke bepaling maakt geen onderscheid naar gelang de inhoud van het gesprokene. Ook de strekking van de in art. III.20 geregelde immuniteit moet worden gezocht in twee aspecten die, uiteindelijk, de democratische besluitvorming in het parlement en (onder meer) de democratische controle op het openbaar bestuur dienen: protecting free speech in Parliament en daarnaast: maintaining the separation of powers between the legislature and the judiciary. Een uitleg van art. III.20 waarbij de reikwijdte van deze bepaling wordt beperkt aan de hand van het in het cassatiemiddel voorgestelde criterium, namelijk of de uitlating verband houdt met het onderwerp van de vergadering met de democratische controle van het openbaar bestuur, komt in strijd met beide aspecten. Na het voorgaande behoeft dit geen toelichting meer. 4. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden Noot Koos van den Berg Mr. J. M. van den Berg is advocaat te Amsterdam (Höcker). Op 17 juni 2011 deed de Hoge Raad bovenstaande uitspraak in een zaak die betrekking had op de vrijheid van meningsuiting van een politicus en zich als volgt laat samenvatten. Een politicus (een Arubaanse minister) had zich tijdens een parlementair debat smadelijk en beledigend uitgelaten over een parlementslid (een lid van de oppositie, uiteraard) door deze meermaals voor pedofiel uit te maken. Die voelde zich aangetast in zijn goede naam en stapte naar de burgerlijke rechter om zo een rectificatie af te dwingen. In eerste instantie kreeg het parlementslid gelijk, in tweede instantie werd zijn vordering alsnog afgewezen. De Hoge Raad doet de zaak uiteindelijk in nauwelijks meer dan één alinea af: de smadelijke uitlating valt onder de parlementaire immuniteit zodat de rechter daarover niet mag oordelen. Die uitspraak lijkt logisch in het licht van de Arubaanse wetgeving die op dit punt vrijwel woordelijk overeenstemt met ons artikel 71 Grondwet, dat luidt: De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. Toch had het parlementslid een aantal interessante argumenten tegen die parlementaire immuniteit. Zo klaagde hij dat die parlementaire immuniteit zijn door artikel 6 EVRM beschermde grondrecht op toegang tot de rechter beperkte. Volgens de Hoge Raad is dat juist, maar (en hij verwijst daarbij naar jurisprudentie van het EHRM; zie verder de zeer instructieve conclusie van AG Langemeijer, in het bijzonder par. 2.7) is dit een toelaatbare beperking, omdat de parlementaire immuniteit dient ter bescherming van de vrije meningsuiting binnen het parlement alsmede ter handhaving van de scheiding van machten tussen wetgever en rechter. Deze ruime strekking van de parlementaire immuniteit brengt volgens de Hoge Raad tevens mee dat elke uitlating in een parlementaire vergadering aan het oordeel van de rechter is onttrokken; de klacht van het parlementslid dat de beledigingen niets van doen hadden met het onderwerp van het parlementair debat of enige zaak van publiek belang en dus geen bescherming door de parlementaire immuniteit verdienden, stuitte daarop af. De conclusie uit bovenstaande uitspraak is dat de Hoge Raad van geen enkele beperking of nuancering wil weten als het gaat om de parlementaire immuniteit en dat een politicus tijdens een parlementair debat dus volstrekt vrijuit kan spreken zonder zich tegenover een rechter te hoeven verantwoorden; in zoverre lijkt de vrijheid van meningsuiting hier absoluut. Deze uitspraak van de Hoge Raad is extra interessant in het licht van de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam zes dagen later, op 23 juni 2011, in de zaak Wilders. Diens omstreden uitlatingen waren weliswaar gedaan buiten de context van een parlementaire vergadering, maar de rechtbank lijkt dat verschil niet zo relevant te vinden. De rechtbank oordeelde namelijk dat in geval van politieke uitspraken of zaken van algemeen belang, weinig ruimte is voor beperking van de vrijheid van meningsuiting en zulks in het bijzonder als de uitlatingen zijn gedaan door een volksvertegenwoordiger. (En wellicht Jurisprudentie nr Zie hierover nader: A.G. Maris, Grondrechten tegen, jegens en voor de overheid, reeds aangehaald, i.h.b. blz P. de Morree, aangehaald werk, 2010, blz. 47, kwam tot de slotsom dat de huidige parlementaire immuniteit, die zich beperkt tot uitlatingen tijdens de parlementaire beraadslaging, maar wel geldt voor alle deelnemers aan dit debat, blijk geeft van een juiste afweging van de betrokken staatsrechtelijke belangen. 25 Het cassatierekest wijst in dit verband op EHRM 17 december 2002 (A./Verenigd Koninkrijk) en EHRM 30 januari 2003 (Cordova/Italië), beide reeds aangehaald, en op EHRM 18 februari 1999, App.no /94 (Waite and Kennedy/Duitsland), waarin het EHRM (par. 68) van belang achtte of de klagers redelijkerwijs andere mogelijkheden ter beschikking hadden om hun rechten te beschermen. Mediaforum

6 Jurisprudentie nr bedoelde het Hof Den Haag iets soortgelijks in de Baljé-zaak, 16 maart 2010, LJN BL7588, r.o. 10, met verwijzingen naar jurisprudentie van het EHRM) Deze opvatting van de Amsterdamse rechtbank komt er de facto op neer dat de vrijheid van meningsuiting van politici altijd wordt beschermd, zowel binnen als buiten vergaderingen van het parlement. Binnen het parlementaire debat geniet de politicus immuniteit en kan hij voor zijn uitspraken niet worden vervolgd, daarbuiten mag de politicus voor zijn uitspraken worden vervolgd maar lijkt hij, als het gaat om politieke uitspraken, daarvoor eigenlijk nauwelijks strafbaar te worden gehouden (in dezelfde zin G. Molier, Politiek correct vonnis, NJB 28/2011, p.1896). De parlementaire immuniteit kleeft bij deze benadering als het ware aan de politicus en niet aan de vergaderingen van het parlement. Deze opvatting was in de loop van het proces ook al door sommige politici geventileerd: een politicus zou, als volksvertegenwoordiger, ook buiten het parlement vrijuit moeten kunnen spreken om daarmee draagvlak en kiezers voor zijn standpunten te kunnen winnen en zou dus altijd immuniteit moeten genieten. De benadering van de Amsterdamse rechtbank (i.e. een politicus geniet meer uitingsvrijheid dan gewone burgers) is niet onbestreden gebleven (zie met name een artikel van P.P.T. Bovend Eert, hoogleraar staatsrecht in een ingezonden stuk in NRC Handelsblad van 30 juni 2011) en die discussie kreeg ineens een extra dimensie toen op 22 juli 2011 in Oslo twee terreuraanslagen werden gepleegd door een Noor, die dit naar eigen zeggen bedoelde als oproep tot mobilisatie in de oorlog tegen links en het islamitisch fundamentalisme en die op zijn minst sympathiseerde met de ideeën en uitspraken van Geert Wilders over links en over de islam en moslims. Wilders veroordeelde de terreurdaden maar liet tevens weten noch zijn opvattingen, noch zijn toon over de islam en links te zullen matigen. Een extra reden om naar aanleiding van bovenstaande uitspraak van de Hoge Raad nog wat verder na te denken over de uitingsvrijheid in het algemeen en die van politici in het bijzonder. De vrijheid van meningsuiting is een grondrecht. Grondrechten zijn, net als beginselen of principes, sterk ethisch geladen uitspraken op abstract niveau die daarmee bijna als vanzelf een absolute, universele geldigheid suggereren. In de ideeënwereld zijn uitspraken met universele pretenties vaak aantrekkelijk, maar in de alledaagse werkelijkheid van het menselijk verkeer zijn ze onwerkbaar. Het absolute grondrecht van de één om onbeperkt te mogen zeggen wat hij wil, botst nu eenmaal op het absolute grondrecht van de ander om niet in zijn persoon te worden aangetast. De conclusie moet daarom zijn dat een grondrecht, in weerwil van zijn absolute formulering, eigenlijk nooit een absolute werking heeft. En inderdaad is het EVRM niet alleen een catalogus van grondrechten, maar misschien nog wel meer een catalogus van beperkingen die daarop aangebracht mogen worden. Omdat de absoluut geformuleerde grondrechten ongeschikt zijn voor rechtstreekse toepassing in de alledaagse werkelijkheid, krijgen grondrechten hun werking meestal indirect. Voor elke concrete situatie waar een grondrecht in het geding is, moet de wetgever afwegen in hoeverre het grondrecht bescherming verdient en in hoeverre het grondrecht moet wijken (en dus beperkt moet worden) omwille van andere in het geding zijnde belangen. Het resultaat van die afweging wordt door de wetgever vastgelegd in een wettelijk voorschrift, waarmee het grondrecht voor die situatie weliswaar enerzijds indirect zijn doorwerking krijgt, maar anderzijds tevens zijn begrenzing krijgt. Of het nu gaat om misleidende reclame, om smaad, om discriminatie of bijvoorbeeld om inbreuk op andermans auteursrecht (Wilders zélf moest bijvoorbeeld knippen in zijn film Fitna vanwege inbreuk op andermans auteursrecht!): bij al die situaties is telkens de vrijheid van meningsuiting in het geding en voor elk van die situaties heeft de wetgever in een op dat soort situaties toegespitst voorschrift vastgesteld hoe ver de uitingsvrijheid gaat, en in hoeverre zij mag worden beperkt omwille van de andere in het geding zijnde belangen. Het reeds geciteerde artikel 71 Grondwet is een voorbeeld van zo een voorschrift, dat voor een specifieke situatie bepaalt hoever de uitingsvrijheid gaat, en waar zij haar beperking vindt in andere belangen. Het bijzondere van artikel 71 Grondwet is echter dat de uitingsvrijheid hier inderdaad een absoluut karakter heeft gekregen; de parlementaire immuniteit brengt immers mee dat geen enkel ander belang aan de vrijheid van meningsuiting kan worden tegengeworpen of afdoen. Zo een absolute voorrang voor de vrijheid van meningsuiting is in zijn radicaliteit een zeldzaamheid, en het is dan ook niet verwonderlijk dat dit voorschrift uitsluitend geldt voor één, zeer beperkte en en wel zeer specifieke situatie: voor uitlatingen gedaan als deelnemer aan het parlementair debat. Deze absolute bescherming van het parlementair debat past in een lange westerse traditie. De vrijheid van meningsuiting wordt hier gezien als één van de belangrijkste voorwaarden voor de democratische rechtsstaat en wordt met name in het liberale denken, in het voetspoor van John Stuart Mill, gezien als motor voor de vooruitgang van de samenleving als geheel. Waar de liberale economische theorie een vrije markt ziet als voorwaarde en middel om de beste producten te laten bovendrijven zodat het welzijn van de samenleving als geheel daarmee het best wordt gediend, zou je de ideeën van Mill kunnen zien als het politieke equivalent van die theorie; bij een vrije markt van ideeën komt het beste idee vanzelf bovendrijven en worden valse of misleidende ideeën vanzelf ontmaskerd en wordt de samenleving als geheel dus het beste gediend. Van daaruit is het nog maar een kleine stap naar parlementaire immuniteit: omdat het parlement de plaats is waar beslist wordt over het publiek belang en over de inrichting van de samenleving, moeten de vergaderingen van het parlement de vrije marktplaats bij uitstek zijn waar men álle meningen vrij en ongecensureerd aan de man mag proberen te brengen, zonder enige beperking of angst voor vervolging, en niemand (waarbij aanvankelijk vooral gedacht werd aan de Koning en zijn ministers) moet de rechter kunnen inschakelen tegen wat een volksvertegenwoordiger gezegd heeft in het parlement. In deze gedachtengang is de parlementaire immuniteit dus niet bedoeld om de politicus als persoon te beschermen, maar het vrije debat in het parlement. En inderdaad is dat nu precies wat artikel 71 Grondwet blijkens zijn bewoordingen doet; niet de politicus als zodanig wordt beschermd, maar de deelnemers aan het parlementaire debat worden beschermd voor wat betreft hun bijdrage aan dat debat. In dat verband is verhelderend en veelzeggend dat artikel 71 Grondwet uitdrukkelijk ook niet-politici beschermt: en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging. Ook de niet-politicus die aan het parlementair debat deelneemt, geniet derhalve parlementaire immuniteit. Het gaat bij deze laatsten overigens uitsluitend om personen die (op uitnodiging of aanwijzing door de minister of een kamerlid) deelnemen aan de beraadslagingen, want artikel 71 Grondwet beschermt niet personen die slechts door het parlement worden gehoord of rapporten aan het parlement uitbrengen zonder deel te nemen aan de beraadslagingen zelf, zoals Van de Bunt heeft ondervonden: HR 28 juni 2002, NJ 2002, 577. Deze laatste uitspraak en de thans besproken uitspraak van 17 juni 2011, gelezen in onderlinge samenhang, rechtvaardigen mijns inziens de conclusie dat de Hoge Raad artikel 71 Grondwet zeer strikt wil toepassen: de parlementaire immuniteit geldt uitsluitend voor de in artikel 71 Grondwet omschreven gevallen (en vindt ook in nauw samenhangende situaties geen toepassing), maar in die nauw omschreven gevallen wordt door de Hoge Raad vervolgens ook geen enkele beperking of nuancering van de parlementaire immuniteit meer aanvaard. Naar mijn mening biedt artikel 71 Grondwet dan ook geen enkele steun voor de gedachte, ook niet bij wijze van analogie of reflexwerking, dat politici ook buiten de context van het parlementaire debat meer of ruimere bescherming van hun uitingsvrijheid verdienen dan gewone burgers. De keuze van de wetgever om een absoluut karakter toe te kennen aan de vrijheid van meningsuiting binnen de context van een parlementair debat, is intussen niet vrij van bezwaren (zoals de onderhavige zaak laat zien) die de wetgever ook wel heeft onderkend. In het verleden is daarom wel eens een beperking of nuancering van de parlementaire immuniteit overwogen; die zou bijvoorbeeld niet moeten gelden voor parlementsleden die de immuniteit willen misbruiken om tijdens een parlementaire beraadslaging staatsgeheimen of vertrouwelijke informatie ongestraft in de openbaarheid te kunnen brengen. Uiteindelijk heeft de wetgever echter van zo een beperking van de parlementaire immuniteit steeds afgezien. Sommige landen kennen de mogelijkheid dat de immuniteit door het parlement zelf wordt opgeheven; daarmee kan eveneens tegemoet worden gekomen aan de bezwaren van absolute parlementaire immuniteit, maar ook die weg heeft de Nederlandse wetgever niet willen gaan. Dit alles wil overigens niet zeggen dat er geen enkele rem zit op wat politici allemaal zouden willen roepen tijdens een vergadering van het parlement, want die is er wel. Zo voorziet artikel 58 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer erin dat de voorzitter een lid of een minister maant om beledigende uitdrukkingen terug te nemen en kan de voorzitter (artikel 59) een spreker in bepaalde gevallen waaronder als deze zich beledigend uitdrukt, het woord ontnemen of zelfs (artikel 60) uitsluiten van de vergadering. Daaraan kan nog worden toegevoegd, dat als de gewraakte uitlatingen door een minister worden gedaan, het parlement als ultieme sanctie het vertrouwen in de minister kan opzeggen. De parlementaire immuniteit vrijwaart 266 Mediaforum

7 dus wel tegen ingrijpen of sancties door de rechter, maar vrijwaart niet tegen interne of politieke sancties uit eigen kring. Iets vergelijkbaars doet zich ook voor in andere staatsrechtelijke verhoudingen. Zie bijvoorbeeld artikel 169 Gemeentewet: daarin is vastgelegd dat de leden van het college van burgemeester & wethouders zowel individueel als gezamenlijk alle inlichtingen moeten verschaffen waar gemeenteraadsleden om vragen. Bij schending van die inlichtingenplicht kan door de raadsleden echter geen beroep worden gedaan op de (bestuurs)rechter: een geschil over de toepassing van de informatieverplichting moet op politiek niveau worden uitgevochten (zie de Afdeling rechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 17 mei 1999, Gemeentestem 1999, 7099). Een (meerderheids)besluit van de gemeenteraad ex artikel 25 Gemeentewet om geheimhouding op te leggen ten aanzien van hetgeen ter vergadering is besproken, kan (bijvoorbeeld door een raadslid dat die informatie nu juist openbaar wil maken) evenmin aan de rechter ter toetsing worden voorgelegd (Pres. Rb. Leeuwarden 12 mei 2000, JB 2000, 239) en kan slechts op politiek niveau worden aangevochten. Ook op andere plaatsen in de Gemeentewet (bijvoorbeeld bij de regeling van het gemeentelijk enquêterecht) ziet men dat wettelijke verplichtingen die het interne onderling functioneren van de politieke organen van de gemeente betreffen, niet via de rechter afgedwongen kunnen worden maar uiteindelijk slechts door politieke sancties (uit eigen gemeentelijke kring) getroffen kunnen worden. Voor het intern functioneren van de provincies geldt hetzelfde. Nr. 23 SplinQ/CvdM Gerechtshof Amsterdam 14 juni 2011 Arrest in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SplinQ BV, gevestigd te Blaricum, appellante, advocaat: mr. J.M.B. Seignette, te Amsterdam, tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon het Commissariaat voor de Media, gevestigd te Hilversum, geïntimeerde, advocaat: mr. A.J. Boorsma, te Den Haag. 1. Het geding in hoger beroep [...] 2. Grieven [...] 3. Feiten Jurisprudentie nr Het gaat hier dan ook om een wezenskenmerk van ons staatsbestel, namelijk de scheiding der staatsmachten. In ons staatsrechtelijk bestel komt aan de rechter (de rechterlijke macht) geen gezag en rechtsmacht toe als het gaat om het interne, politieke functioneren van de andere staatsinstellingen. Wat volksvertegenwoordigers (en andere deelnemers) zeggen bij gelegenheid van de parlementaire beraadslagingen, betreft het intern functioneren van het parlement en is daarmee een zaak van de politiek en niet van de rechter en valt dus onder de parlementaire immuniteit (net zoals omgekeerd het parlement niet rechters kan ontslaan; dat kan alleen de rechterlijke macht zelf). De parlementaire immuniteit dient dus niet alleen tot bescherming van het parlementair debat, maar dient tevens, zoals de Hoge Raad in bovenstaande uitspraak ook maar zonder verdere toelichting verwoordt, tot handhaving van de scheiding der machten. Een andere conclusie is dan ook dat de parlementaire immuniteit weliswaar bedoeld is om in het parlementair debat elke mening toelaatbaar en mogelijk te maken, maar zeker niet is bedoeld als vrijbrief die onparlementaire en opruiende taal van politici ongesanctioneerd wil laten; alleen is de sanctie anders. Of, zoals P.P.T. Bovend Eert het verwoordde in zijn opiniestuk in NRC Handelsblad naar aanleiding van de Wilders-uitspraak: volksvertegenwoordigers dienen zich binnen én buiten het parlement te gedragen, maar binnen het parlement ziet het parlement daarop toe, daarbuiten de rechter. Bovenstaande zaak laat mijns inziens echter tevens de achilleshiel zien van het parlementair toezicht: waar de rechter onafhankelijk en onpartijdig is, kan de politieke meerderheid in het parlement zo haar eigen politieke redenen hebben om niet op te treden tegen laakbare uitingen van een minister of van een gedoogpartner. [...] 3.2 Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende SplinQ exploiteert sinds februari 2008 websites waarop bedrijven adverteren ten behoeve van de verkoop van allerhande producten, zoals films, muziek, mode, software, elektronische apparatuur, games, reizen, gezondheidsproducten, cosmetica, speelgoed, erotische artikelen, fotografie, telecom, eten en drinken, geschenkartikelen, sportartikelen en tijdschriften. De advertenties bevatten een link naar de website van de bedrijven, waar de consumenten hun bestelling kunnen plaatsen De advertenties op de websites van SplinQ worden deels aangebracht door speciale marketingbedrijven (netwerkplatforms). Deze netwerkplatforms krijgen van webwinkels opdracht advertenties op internet te plaatsen en kopen bij websites zoals die van SplinQ advertentieruimte in (affiliate marketing). De prijs van de advertenties die de netwerkplatforms aan SplinQ betalen is afhankelijk gesteld van de effectiviteit (performance based) Aan de websites van SplinQ is een zogenoemde cashback-faciliteit ( geld terug ) verbonden. Bezoekers van de websites die zich bij SplinQ registreren, ontvangen van SplinQ een deel van de koopprijs terug van het product dat zij hebben gekocht via een op een website van SplinQ geplaatste advertentie. De terugontvangen bedragen vormen een tegoed, dat kan worden opgenomen zodra het ten minste 15, bedraagt. SplinQ betaalt de teruggave uit de advertentieinkomsten die zij ontvangt. De teruggave bedraagt (in de regel) de helft van de advertentie-inkomsten Diverse boekverkopers hebben aan de netwerkplatforms Tradedoubler en Daisycon opdracht gegeven tot het plaatsen van advertenties voor hun webwinkel. Tradedoubler en Daisycon hebben voor deze boekverkopers advertenties geplaatst op onder meer de websites van SplinQ. SplinQ heeft aan consumenten bij de aankoop van een boek via een dergelijke advertentie op haar websites, een deel van de koopprijs teruggegeven in het kader van het onder genoemde cashbacksysteem Het Commissariaat is onder meer belast met de handhaving van de Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp). Het Commissariaat heeft zich in 2008 op het standpunt gesteld dat boekverkopers die boeken verkochten via advertenties op een website van SplinQ artikel 6 lid 1, eerste volzin, Wvbp overtraden omdat de kopers daarbij door de toepassing van het cashbacksysteem een geldelijk voordeel werd verstrekt. Het Commissariaat heeft in oktober 2008 de diverse boekverkopers een waarschuwing gegeven. Het heeft zijn standpunt daarbij als volgt gemotiveerd: 15. Het Commissariaat stelt vast dat de eindafnemer die via de website van SplinQ boeken koopt bij [de boekverkoper] de helft van de door SplinQ voor deze aankoop ontvangen commissie verkrijgt. Dit geldelijk voordeel is onlosmakelijk verbonden met de aankoop van een boek op de genoemde Mediaforum

8 Jurisprudentie nr websites en gerelateerd aan de (hoogte van) het aankoopbedrag van (onder meer) boeken. 16. Dat [de boekverkoper] aangeeft niet te hebben geweten dat haar websites via SplinQ waren te bezoeken en dat daarmee voordeel te behalen viel, doet aan het vorenstaande niet af. [De boekverkoper] heeft als verkoper de verantwoordelijkheid de vaste boekenprijs toe te passen. Het aangaan van een affiliatieovereenkomst met een partij die vervolgens SplinQ toelaat in het affiliatieprogramma en daarmee toelaat dat geldelijke voordelen worden verstrekt aan eindafnemers, is voor rekening en risico van [de boekverkoper]. 17. In dit kader is verder van belang dat het geldelijk voordeel dat uiteindelijk feitelijk door SplinQ wordt uitbetaald aan de eindafnemer, voortvloeit uit een door [de boekverkoper] geïnitieerde geldstroom. [De boekverkoper] betaalt immers een bepaald bedrag aan commissie aan Tradedoubler, die op haar beurt weer een deel van die commissie aan SplinQ betaalt en waarvan SplinQ een percentage aan de eindafnemer betaalt. Het uiteindelijke voordeel dat door de eindafnemer wordt behaald is aldus gerelateerd aan de commissie die door [de boekverkoper] aan Tradedoubler en vervolgens aan SplinQ wordt betaald. 18. Het Commissariaat is, zoals reeds gesteld, van oordeel dat [de boekverkoper] verantwoordelijk is voor het toepassen van de vaste boekenprijs. Nu eindafnemers een geldelijk voordeel en daarmee korting hebben ontvangen bij aanschaf van een boek bij [de boekverkoper] en [de boekverkoper] kennelijk het risico heeft aanvaard dat dit zou kunnen gebeuren bij uitbesteding van publiciteits-/advertentiewerkzaamheden op deze manier, heeft [de boekverkoper] niet de vaste prijs toegepast. Het is in deze niet van belang wie uiteindelijk de korting feitelijk heeft uitbetaald. Waar het om gaat is dat [de boekverkoper] het verlenen van korting mogelijk heeft gemaakt, door, zij het indirect, al dan niet bewust deel te nemen aan de werkwijze die SplinQ hanteert. 19. In hoofdstuk 1 van het Besluit vaste boekenprijs zijn diverse toegestane kortingsmogelijkheden opgenomen. Onderhavige manier van korting geven valt niet onder één van deze mogelijkheden en is aldus niet aan te merken als een geoorloofde manier om korting te geven op de vaste boekenprijs SplinQ heeft bestuursrechtelijke rechtsmiddelen tegen de aan de boekverkopers gegeven waarschuwingen ingesteld. Bij uitspraak van 27 oktober 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter in navolging van de rechtbank onder meer geoordeeld dat die waarschuwingen niet zijn te kwalificeren als besluiten in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb, zodat daartegen geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open staan. 4. Beoordeling 4.1 SplinQ heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, dat voor recht zal worden verklaard dat een boekverkoper niet handelt in strijd met de Wvbp door te adverteren op een cashbackwebsite als die van SplinQ en dat het Commissariaat zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen, zakelijk weergegeven, dat de wet ervan uitgaat dat de eindafnemer de vaste boekenprijs daadwerkelijk betaalt en daarom voorziet in een gesloten stelsel van kortingen. De cashbackconstructie van SplinQ is volgens de rechtbank in strijd is met dat gesloten stelsel omdat de eindafnemer via SplinQ feitelijk een korting krijgt op de aanschaf van een boek, die afkomstig is van door de boekverkoper aan SplinQ betaalde gelden. Een ander oordeel zou volgens de rechtbank ertoe leiden dat de Wvbp eenvoudig zou kunnen worden ontdoken. De cashbackconstructie is volgens de rechtbank niet in overeenstemming met het doel en de strekking van de Wvbp omdat die constructie leidt tot door de wetgever onwenselijk geachte prijsconcurrentie en de internetboekhandel blijkens de wetsgeschiedenis geen bijzondere positie inneemt. 4.2 In hoger beroep is enkel nog aan de orde de gevorderde verklaring van recht. daarvan in aanbod, in keuze en in afname. Prijsconcurrentie ondergraaft volgens de wetgever deze doelstellingen en met het systeem van de vaste boekenprijs beoogt de wetgever prijsconcurrentie in het boekenvak tegen te gaan. Het systeem vormt aldus in beginsel een inbreuk op de beginselen van de vrije mededinging en het vrij verkeer van goederen en diensten, die ten grondslag liggen aan het handelsverkeer in de Europese Unie. Dat brengt mee dat het niet in de rede ligt de wettelijke regeling extensief uit te leggen. 4.5 De in de Wvbp gegeven regels zien op de verhouding tussen de uitgever en de boekverkoper en tussen de boekverkoper en de eindafnemer. In de verhouding tussen de boekverkoper en de eindafnemer is de boekverkoper ingevolge artikel 6 lid 1 Wvbp verplicht bij verkoop van een boek aan een eindafnemer de vaste boekenprijs toe te passen. Hij mag daarbij geen korting verlenen die niet in of bij de wet is voorzien (gesloten systeem). 4.6 In het onderhavige geval waarin de eindafnemer via een advertentie op een website van SplinQ bij de webwinkel van de boekverkoper terecht is gekomen, heeft de boekverkoper de vaste boekenprijs aan de eindafnemer in rekening gebracht en heeft de eindafnemer de vaste boekenprijs aan de boekverkoper betaald. De boekverkoper heeft daarbij geen korting aan de eindafnemer verleend. Enkel heeft de boekverkoper door tussenkomst van een netwerkplatform advertenties doen plaatsen op onder meer een website van SplinQ. Het is een derde, de website-exploitant SplinQ, die aan de eindafnemer een deel van de ontvangen advertentie-opbrengst heeft doorgegeven, in het kader van een algemeen beloningssysteem voor aankopen die consumenten via die website tot stand brengen. Daarbij is geen sprake geweest van samenwerking of afspraken tussen de boekverkoper en de website-exploitant en is evenmin een bijzondere of bovenmatige vergoeding voor het plaatsen van de advertenties betaald. De website heeft verder niet specifiek betrekking op boeken. Evenmin heeft de website-exploitant, die zelf geen boekverkoper is, zich schuldig gemaakt aan een door de wet verboden praktijk. 4.7 Naar het oordeel van het hof strekt de verantwoordelijkheid van de boekverkoper in het kader van de Wvbp om de vaste boekenprijs toe te passen, zich niet uit tot de wijze waarop SplinQ als websiteexploitant, op wiens website door toedoen van de internetplatforms advertenties ten behoeve van de boekverkoper worden geplaatst, de ontvangen advertentie-inkomsten besteedt door deze in het kader van een algemeen beloningssysteem deels aan zijn publiek door te geven teneinde dat publiek aan zijn website te binden. Die wijze van besteding is de eigen keuze en verantwoordelijkheid van SplinQ als website-exploitant, waarover de boekverkoper in de gegeven omstandigheden geen zeggenschap heeft en die de boekverkoper niet aangaat. Indien de verantwoordelijkheid van de boekverkoper zo ver strekt dat hij rekening moet houden met derden die de verkoop van boeken betrekken in een algemeen voor hun website geldend beloningssysteem, zoals hier aan de orde is, had de wet daarvoor een uitdrukkelijke grondslag moeten bieden. Een beroep op de algemene doelstellingen van de wet volstaat niet. Dat geldt temeer nu niet evident is dat die doelstellingen worden ondergraven doordat naast de aankopen van tal van andere producten ook de aankopen van boeken meetellen in dergelijk algemeen beloningssysteem. Evenmin volstaat een beroep op het als gesloten bedoelde systeem van de vaste boekenprijs, omdat dit systeem zich richt op de door de boekverkoper in diens verhouding tot de eindafnemer te hanteren prijs en niet op het handelen van derden met betrekking tot boekverkopen, voor welk handelen de boekverkoper niet verantwoordelijk kan worden gehouden. 4.8 Uit het voorgaande volgt dat de grieven III-VI doel treffen. Het vonnis waarvan beroep kan in zoverre niet in stand blijven en de gevorderde verklaring van recht dient alsnog te worden gegeven, met dien verstande dat daarin tot uitdrukking moet worden gebracht dat het hof een oordeel heeft gegeven over de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval. 4.3 Met de grieven III tot en met VI bestrijdt SplinQ dat de boekverkoper wiens advertenties zijn geplaatst op een website van SplinQ en wiens verkopen vallen onder het op die websites toepasselijke cashbacksysteem, handelt in strijd met de Wvbp. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen. 4.4 De Wvbp geeft blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar , 28652, nr. 9) regels voor de prijsvorming van boeken ter voorkoming van prijsconcurrentie, met het oog op de brede beschikbaarheid van het boek, de diversiteit en pluriformiteit van de daarin vervatte informatie en de toegankelijkheid [...] 5. Beslissing [...] verklaart voor recht dat een boekverkoper niet handelt in strijd met de Wet op de vaste boekenprijs indien hij, onder de hiervoor onder 4.6 weergegeven omstandigheden, voor zijn online boekwinkel adverteert op de website van SplinQ ( nl.splinq.com) en SplinQ krachtens een voor de website van 268 Mediaforum

9 [...] Noot SplinQ algemeen geldend beloningssysteem voor aankopen via die website een geldelijke uitkering doet aan bij haar geregistreerde consumenten die via een link in de advertentie naar de online boekwinkel gaan en daar tegen betaling van de vaste boekenprijs een Nederlandstalig of Friestalig boek kopen; Paul Kreijger Mr. P. J. Kreijger is advocaat te Amsterdam (Linklaters LLP). Inleiding uitsluitend via SplinQ koopt bij de desbetreffende webwinkel. De koopovereenkomst tussen consument en webwinkel staat dus naast de contractuele relatie tussen de consument en SplinQ uit hoofde waarvan de consument de cashback krijgt. SplinQ financiert dit bedrag zelf, uit haar advertentie-inkomsten. Afgaande op haar website heeft SplinQ een ruim bereik: via haar site kunnen vakanties geboekt en dvd s besteld worden, kan mode worden aangeschaft, een energieleverancier worden uitgezocht of elektronica worden gekocht. En boeken! Want ook online boekverkopers hebben de weg naar SplinQ weten te vinden, althans de door hen ingeschakelde online marketingbureaus Tradedoubler en Daisycon die in opdracht van de boekverkopers advertentieruimte inkopen, onder meer bij SplinQ. Het gevolg is dan uiteraard dat consumenten die zijn aangesloten bij SplinQ ook met de aankoop van boeken cashback tegoed kunnen opbouwen. Jurisprudentie nr De vaste boekenprijs is, binnen bepaalde (steeds kleiner wordende? 1 ) kringen althans, een onderwerp dat qua explosieve waarde niet onderdoet voor bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek: ontaantastbaar geloofsartikel voor de één, vastgeroeste marktverstoring volgens de ander. 2 Roemrucht bijvoorbeeld is de in de jaren 90 tot in Brussel en Luxemburg door de Free Record Shop gevoerde kruistocht tegen de vaste boekenprijs, toen nog een privaatrechtelijke regeling via het verenigingsreglement van de KVB. 3 Das war einmal: in de ruim zes jaar dat de verplichting van boekverkopers de door de uitgever gehanteerde prijs te hanteren nu is verankerd in de Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp) is het aantal gepubliceerde rechterlijke uitspraken over deze wet bescheiden gebleven. 4 De hier te bespreken zaak is echter niet uit overweging van schaarste gekozen, maar is inhoudelijk interessant, zeker in combinatie met het vonnis in eerste aanleg dat door het Gerechtshof tamelijk kort en bondig wordt vernietigd. Een vernietiging bovendien, die de nodige reuring veroorzaakt : Vaste Boekenprijs Van De Baan aldus De Telegraaf op 18 juni 2011 en volgens De Volkskrant van 20 juni 2011 heeft het Hof in dit arrest zelfs de vaste boekenprijs aan het wankelen gebracht. Ten onrechte, aldus dan weer het Nederlands Uitgeversverbond dat haar leden gerust stelt: de vaste prijs is natuurlijk niet van de baan, maar de wet heeft een schram opgelopen die moet worden geheeld. 5 Het Commissariaat op haar beurt benadrukte op haar site dat het arrest maar op één specifieke vorm van korting betrekking heeft; de Wet op de vaste boekenprijs blijft verder onverkort van toepassing, aldus de toezichthouder. Het Commissariaat volgt het Hof niet in zijn oordeel en overweegt dan ook cassatie in te stellen. Wat is hier aan de hand? De uitspraak Aanleiding voor deze zaak is de door het in 2008 opgerichte SplinQ bedreven affiliate marketing, een fenomeen dat op Wikipedia als volgt wordt toegelicht: Affiliate marketing is een vorm van internetmarketing waarbij adverteerders hun partners (affiliates) belonen voor de gegenereerde verkopen of leads die de affiliate heeft aangeleverd. Affiliates kunnen dit bewerkstelligen door advertenties van adverteerders op hun website te plaatsen. Als er uit het doorverwijzen van klanten naar de adverteerders een verkoop of lead volgt, ontvangt de affiliate hiervoor een vergoeding van de adverteerder. Er kan ook per click of per pageview betaald worden. Voorbeelden van typische affiliate concepten zijn bijvoorbeeld vergelijkingssites, cashbacksites of nieuwsbrieven. Het gaat in deze zaak met name om hetgeen SplinQ doet met de van haar affiliates ontvangen gelden. Zoals we in r.o van het arrest kunnen lezen en op de site van SplinQ duidelijk wordt toegelicht ( worden die gedeeld met de bij SplinQ aangesloten consumenten die hun online bestelling niet rechtstreeks maar via de site van SplinQ zoeken en plaatsen. Ten overvloede, maar toch: van belang is goed voor ogen te houden dat de consument niet van, maar Daarmee komen we op de kern van de zaak, die is gelegen in art. 6, lid 1, eerste volzin Wvbp: De verkoper past bij verkoop van een boek of een muziekuitgave aan een eindafnemer de vaste prijs toe, ofwel de vaste wederverkoopprijs die de uitgever op grond van art. 2 Wvbp vaststelt. Hoe vast is die vaste prijs wanneer de eindafnemer die zijn boek via SplinQ bestelt op enig moment in verband met die aankoop een cashback betaling ontvangt? Niet, aldus het Commissariaat dat vrijwel direct nadat SplinQ actief wordt een onderzoek start dat uitmondt in een reeks van schriftelijke waarschuwingen die vanaf oktober 2008 worden gezonden. Het Commissariaat wijst de geadresseerden er op dat het door SplinQ gehanteerde systeem neerkomt op verkoop onder de vaste prijs en dus verboden is. De redenering van het Commissariaat is dat het geldelijk voordeel dat de consument ontvangt onlosmakelijk is verbonden met de verkoop van boeken via de site van SplinQ en is gerelateerd aan het aankoopbedrag voor die boeken. Dit voordeel vloeit voort uit een door de boekverkoper geïnitieerde geldstroom: de commissie die via Daisycon/Tradedoubler naar SplinQ en dus deels naar de eindafnemer loopt. De wetenschap bij de boekverkoper dat een dergelijke constructie zal worden gehanteerd acht het Commissariaat daarbij van geen belang. Daarmee veegt zij een van de verweren van boekverkopers van tafel, die hadden gesteld dat zij niet betrokken zijn bij, en ook geen wetenschap hadden van de werkwijze van enkele van de online advertentiemedia waar Daisycon en Tradedoubler zaken mee doen. Het Commissariaat gaat in feite uit van een vorm van bestuursrechtelijke/boeterechtelijke risico-aansprakelijkheid: Het Commissariaat is, zoals reeds gesteld, van oordeel dat [boekverkoper] verantwoordelijk voor het toepassen van de vastgestelde boekenclubprijs. Nu aan eindafnemers een geldelijk voordeel en daarmee korting is aangeboden bij de aankoop van boeken als onderdeel van de welkomstaanbieding bij [boekverkoper] en [boekverkoper] kennelijk het risico heeft aanvaard dat dit zou kunnen gebeuren bij uitbesteding van publiciteits-/ advertentiewerkzaamheden op deze manier, heeft [boekverkoper] niet de vastgestelde prijs toegepast. Het is in deze niet van belang wie uiteindelijk de korting feitelijk uitbetaalt. Waar het om gaat is dat [boekverkoper] het toepassen van korting mogelijk heeft gemaakt, door, zij het indirect, al dan niet bewust deel te nemen aan de werkwijze die SplinQ hanteert. Simpel gesteld: ook wie indirect en zelfs onbewust toepassing van de korting mogelijk maakt, maakt zich schuldig aan overtreding van art. 6, lid 1 Wvbp. Klopt dat? De Awb definieert sinds 1 juli 2009 in art. 5:1, lid 2 de overtreder als degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Uiteraard kan dat alleen degene zijn tot wie de norm zich richt en in het geval van art. 6, lid 1, Wvbp is dat de boekverkoper, zoals het Hof nog eens vaststelt. Het Commissariaat adresseerde de waarschuwingen dan ook alleen aan de boekverkopers en niet aan SplinQ. De crux zit hem dan ook met name in de vraag naar het daderschap: wie pleegt de overtreding in de zin van art. 5:1, lid 2 Awb? Dat is ten eerste degene die het voorschrift daadwerkelijk schendt, bijvoorbeeld de boekverkoper die rechtstreeks onder de vaste prijs aan eindafnemers 1 Zie de recente berichtgeving over het zware weer waarin de boekverkopersbranche verkeert, getuige bijvoorbeeld de aangekondige drastische afslanking van de Selexyz-keten. 2 Mogelijk zijn binnenkort de e-books aan de beurt, vgl. Christiaan van Veen, Ebooks en EU-recht: wie bepaalt de prijs voor Mulisch op de ipad?, Mediaforum , p HvJ EG 24 april 1997, NJ 1998, De oogst op is althans (per 20 september 2011) beperkt tot negen uitspraken: Rb. Utrecht 31 mei 2007, LJN BA6162 (bestuursrecht; vernietiging bestuurlijk rechtsoordeel CvdM over voorgenomen loyalty-actie) bij uitspraak van Rb. Utrecht van 10 oktober 2008 (eigenlijk de tiende uitspraak, maar niet op rechtspraak.nl gepubliceerd) wordt het nieuwe besluit op bezwaar van het CvdM gesauveerd; hoger beroep ongegrond verklaard in ABRvS 21 oktober 2009, LJN BK0820; Rb. Alkmaar 24 juni 2008, LJN BE9448 (bestuursrecht; boete CvdM blijft in stand); twee maal Rb. Haarlem 19 mei 2009, LJN B4860 en 4862 (bestuursrecht; boetebesluiten CvdM blijven in stand); Rb. Amsterdam 3 december 2009, LJN BK6182 (civiele verbodsvordering toegewezen). Aan het hier besproken arrest van het Hof Amsterdam gingen nog vooraf ABRvS 27 oktober 2010, LJN BO1845 (waarschuwing CvdM aan het adres van SplinQ is geen Awb-besluit) en Rb. Amsterdam 14 april 2010, LJN BN Zie Mediaforum

10 Jurisprudentie nr verkoopt. Daarnaast is ook de uit het strafrecht bekende figuur van de functioneel dader als overtreder aan te merken: dit is aan de orde in de situatie waarin de aangesprokene weliswaar niet zelf de handeling verricht die de overtreding oplevert, maar waar de handeling wel in zijn machtssfeer ligt of vanwege andere omstandigheden aan hem moet worden toegerekend. 6 Met name in de bestuursrechtelijke rechtspraak wordt deze verantwoordelijkheid van, of dit toerekenen aan de niet-feitelijk handelende, en dus functionele, dader soms ver opgerekt. Een vaste koers lijkt de bestuursrechtelijke rechtspraak niet te varen; soms wordt ook bij de functionele dader wel een zekere mate van feitelijke betrokkenheid of zeggenschap vereist. 7 Een recent voorbeeld is de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in het beroep van postorderbedrijf Postgarant tegen een door de Consumentenautoriteit opgelegde boete wegens een reeks overtredingen van, kort gesteld, informatieverplichtingen jegens de consument bij online verkoop en reclame activiteiten. 8 Postgarant verweerde zich met verwijzing naar het feit dat de gewraakte uitingen niet op haar eigen site waren gedaan maar op de sites van de door haar ingeschakelde affiliates zodat het op de weg van de Consumentenautoriteit had gelegen te bewijzen dat deze partijen, die volgens Postgarant niet als hulppersonen aangemerkt konden worden, in opdracht van Postgarant handelden, zonder eigen beleidsvrijheid bij het vormgeven van de advertenties op hun site. Consumenten zouden ook alleen met de affiliates contracteren. Tevergeefs: Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 8.2 en artikel 8.5 van de Whc en de achterliggende artikelen uit het BW niet zien op hulppersonen bij de economische activiteit maar zich uitdrukkelijk richten tot degene voor wiens rekening en risico de betreffende economische activiteiten worden verricht. De producten werden in opdracht van eiseres aangeboden en bij bestellingen via de websites en afzonderlijke webpagina s voor de verschillende producten werd de consument uitsluitend geconfronteerd met een handelsnaam KvK-nummer van eiseres. Eiseres was opdrachtgever voor zowel de uitingen op de websites als de reclamecampagnes en heeft verklaard beslissingsbevoegd te zijn. Betrokkenheid van andere bedrijven ontslaat aldus verweerder eiseres niet van de verantwoordelijkheid voor de verkoop van haar producten. Indien en voor zover eiseres zichzelf op grotere of kleinere afstand van haar opdrachtnemers heeft geplaatst, heeft zij het risico genomen dat er onregelmatigheden kunnen plaatsvinden. Eiseres is als opdrachtgever eindverantwoordelijk voor de uitlatingen op de websites en de reclamecampagnes. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat consumenten in eerste instantie met derden een overeenkomst sluiten, welke vervolgens tegen een vergoeding wordt overgenomen door eiseres. De rechtbank kan zich verenigen met dit betoog van verweerder en is van oordeel dat eiseres als overtreder is aan te merken en dat haar als zodanig een verwijt kan worden gemaakt. Het inschakelen van affiliates ontslaat eiseres niet van haar eigen verantwoordelijkheid voor regelnaleving. Voor het standpunt van eiseres dat de consumenten in eerste instantie met de affiliates een overeenkomst sloten, bieden de gedingstukken geen enkele steun. Op geen enkele wijze blijkt dat de affiliates op enigerlei wijze contractpartij waren voor de consumenten. De stappen van het hof in het hier besproken arrest zijn in dit kader in te passen, hoewel het hof niet expliciet verwijst naar het daderschapsbegrip (weliswaar gold art. 5:1 Awb nog niet in 2008 maar de materiële daderschapsbegrippen werden al wel, min of meer, in de bestuursrechtspraak gehanteerd). Ten eerste bakent het hof de reikwijdte van de beweerdelijk geschonden norm (de verplichting een vaste boekenprijs te hanteren) af: deze is gericht tot boekverkopers en die hebben in elk geval niet rechtstreeks een lagere dan de vaste prijs aan eindafnemers in rekening gebracht. SplinQ, op haar beurt, kan de wet niet overtreden omdat zij geen boekverkoper is en dus geen normadressaat. Vervolgens noemt het hof in r.o. 4.6 een aantal omstandigheden van dit specifieke geval die voor de beantwoording van de vraag of de wet is overtreden van doorslaggevend belang blijken, nu immers ook de gegeven verklaring voor recht dat geen overtreding is gegeven expliciet verwijst naar, en daarmee beperkt is tot, de in deze overweging genoemde omstandigheden. Daartoe behoort onder meer het gegeven dat in dit geval niet de boekverkoper maar SplinQ wiens website niet op boeken is gericht en die zelf de wet niet overtreedt een cashback geeft en dat als onderdeel van een algemeen beloningssysteem, zonder dat met de boekverkoper wordt samengewerkt of een bijzondere of bovenmatige vergoeding voor het plaatsen van de advertenties door de boekverkoper wordt betaald. In r.o. 4.7 besteedt het hof ook aandacht aan de (inhoud en reikwijdte van de) verantwoordelijkheid van de boekverkoper voor naleving van de wet. Deze strekt niet zover dat ook gedragingen van derden buiten de zeggenschap van de boekverkoper er onder vallen. Interessant is dan weer dat het al dan niet bestaan van wetenschap bij de boekverkoper omtrent de handelwijze van SplinQ niet door het Hof wordt meegenomen. Dat is bepaald niet zonder belang: zouden boekverkopers die weliswaar in precies de door het hof geschetste omstandigheden verkeren, maar die wel weten dat ook op een cashback site als SplinQ voor hen zal worden geadverteerd niettemin kunnen stellen dat hun verantwoordelijkheid de wet na te leven niet betekent dat zij restricties moet stellen aan dergelijk adverteren? Begin 2008 was het boekverkopers wellicht niet bekend wat SplinQ was en deed, maar na de campagne van het Commissariaat en de publiciteit rond deze zaak zullen er maar weinig zijn die zich niet ten minste bewust zijn van het bestaan van dergelijke sites. Ik zou menen dat boekverkopers er dan terdege rekening mee moeten houden dat bij die stand van zaken niet zomaar zal worden aanvaard dat zij geen zeggenschap over de gedragingen van SplinQ zouden (kunnen) hebben, nu zij immers contractueel voorzieningen kunnen treffen tegen overtreding van de wet en het nalaten dit te doen voor hun risico komt. Het functioneel daderschapsbegrip dat thans ook in het bestuursrecht uitgangspunt is, rekent overtredingen immers ook toe aan diegenen die daar maatschappelijk gezien verantwoordelijk voor zijn. 9 Op basis van het arrest is dan ook niet uit te sluiten dat het hof anders zou oordelen, in ieder geval voor wat betreft de zeggenschap van de boekverkoper, wanneer de boekverkoper zich er bewust van is dat (ook) op cashback-sites wordt geadverteerd. Terzijde: in de bestuursrechtelijke prelude op deze zaak (waarin eerst moest worden uitgevochten dat de waarschuwingen geen Awb-besluiten zijn en SplinQ bovendien geen belanghebbende is) liet de Afdeling in het midden of Daisycon en Tradedoubler al dan niet met medeweten van de boekverkopers advertentieruimte bij SplinQ inkochten. 10 Het arrest is echter ook zo te lezen dat het hof overtreding van art. 6 Wvbp alleen mogelijk acht door een boekverkoper of een onder zijn zeggenschap staande partij, en ook alleen voor zover in de rechtstreekse koopovereenkomst tussen boekverkoper en eindafnemer een lagere dan de vaste boekenprijs wordt afgerekend. Als boekverkoper zou ik ook bij voorkeur mijn kaarten zetten op de uitleg volgens welke het hof alleen relevant acht hetgeen in de contractuele relatie boekverkoper consument gebeurt: zodra daarbinnen maar de vaste prijs wordt aangerekend, is er in beginsel niets aan de hand. De omstandighedencatalogus in r.o. 4.6 van het arrest duidt er op dat het hof daarnaast (dus in die gevallen waarin in de directe contractuele relatie boekverkoper consument de vaste prijs in rekening wordt gebracht) hoogstens overtreding zou aannemen wanneer de boekverkoper met een website van een niet-boekverkoper zou samenspannen in een min of meer evidente schijnconstructie (zou het hof zo n constructie eerder hebben aangenomen wanneer SplinQ uitsluitend op boeken zou zijn gericht?). Zodra het echter om een onafhankelijk geëxploiteerde cashback-site gaat die niet specifiek op boeken is gericht, levert adverteren daarop door boekverkopers geen inbreuk op de vaste boekenprijs op zolang ze die zelf maar in rekening brengen, ook al wordt de consument uit andere bron (SplinQ ) een aan de omvang van zijn aankopen gerelateerde cashback verleend zo zou je althans kunnen verdedigen op basis van dit arrest. Daarbij valt nog op dat het hof van belang acht dat de boekverkoper geen bijzondere of bovenmatige vergoeding betaalt. Anders dan het Commissariaat dat reeds het enkele feit dat de boekverkoper advertentiegelden betaald voldoende acht om door SplinQ heen te kijken (de door de boekverkoper geïnitieerde geldstroom ), beschouwt het hof de uiteindelijke herkomst van de cashback dus kennelijk niet als zodanig relevant, althans voor zover vergelijkbare advertentievergoedingen ook door adverteerders die geen boekverkoper zijn worden betaald. Het element bovenmatigheid van de vergoeding duidt mogelijk ook weer op de gedachte dat een dergelijke bovenmatige vergoeding indicatief zou (kunnen) zijn voor bewuste samenspanning ter ontduiking van de wet. 6 R.J.N. Schlössels, S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, 2010, par. 22.1, nr. 8, onder verwijzing naar rechtspraak en de memorie van toelichting op art. 5:1 Awb, waarin met zoveel woorden wordt bevestigd dat beoogd is het strafrechtelijk daderschapsbegrip ook in het bestuurlijk sanctierecht te introduceren. 7 Tekst & Commentaar Algemene wet bestuursrecht, aant. 3 op art. 5:1 Awb (De Poorter). 8 Rb. Rotterdam 25 februari 2010, LJN BL Kamerstukken II 2003/04, , nr. 3, p ABRvS 27 oktober 2010, LJN BO1845, ov Mediaforum

11 Dat het hof niet bijzonder veel op heeft met de vaste boekenprijs, lijkt wel uit de algemene overweging dat een restrictieve interpretatie van de Wvbp voor de hand ligt nu het systeem van de wet in beginsel een inbreuk vormt op de beginselen van de vrije mededinging en het vrij verkeer van goederen en diensten, die ten grondslag liggen aan het handelsverkeer in de Europese Unie. Muziek in de oren voor tegenstanders van de wet wellicht, maar waarom dan niet gewoon de vordering toegewezen op grond van de overweging dat de wet onverbindend is wegens strijd met het EU recht? 11 Ik kan althans vrij weining met de kwalificatie in beginsel : de Wvbp is strijdig en dus onverbindend, of zij is dat niet en die laatste opvatting is nou niet prima facie onzinnig te achten. 12 Indien het hof meent dat het anders is, had het dat beter mogen uitwerken. Voor zover de Wvbp niet strijdig is met EU-recht biedt dat ook geen aanknopingspunt voor een restrictieve interpretatie, en lijkt het niettemin hanteren van die interpretatie eerder een uitdrukking van een wenselijkheidsoordeel van de rechter over de wet. Bovendien roept dit de vraag op of het hof anders zou hebben geoordeeld wanneer het niet van mening was dat de wet in beginsel inbreuk maakt op EU-recht. Ik zie althans niet hoe de redenering van het hof zou worden beïnvloed wanneer de overweging inzake het inbreukmakend karakter wordt weggedacht. Hoe nu verder? In ieder geval voorlopig (de uitkomst van een cassatieberoep zal nog wel twee jaar op zich laten wachten) kan SplinQ aan de slag met de verklaring voor recht. Maar wat betekent aan de slag gaan in dit verband? Uiteraard kan SplinQ trachten schade te gaan verhalen op het Commissariaat in een afzonderlijke procedure, die wel niet beslist zal zijn wanneer de Hoge Raad eventueel uitspraak doet. Daarnaast kan zij trachten die boekverkopers die vrijwillig gehoor hebben gegeven aan de waarschuwing van het Commissariaat te overtuigen opnieuw bij haar te adverteren. Maar wanneer het Commissariaat vervolgens zou gaan handhaven jegens de boekverkopers op grond van haar oorsrponkelijke opvatting, kan SplinQ daartegen niets beginnen op grond van dit arrest, dat immers geen verbod tot handhaving aan het Commissariaat formuleert. Daartoe zal dus minst genomen een kort geding bij de burgerlijke rechter (of nog een bodemprocedure...) 13 moeten worden aangespannen tegen het Commissariaat, waarin de aanknopingspunten voor twijfel over de exacte inhoud van het oordeel van het hof nog weer eens aan de orde kunnen komen mét inachtnemening van de alsdan vigerende omstandigheden waaronder de inmiddels wel voor de handliggende algemene bekendheid in het boekenvak met de werkwijze van SplinQ. Stel vervolgens dat de boekverkopers geen bezwaar en beroep aantekenen tegen nieuwe handhavingsbesluiten van het Commissariaat? Duidelijk is inmiddels wel dat SplinQ geen belanghebbende zou zijn bij dergelijke besluiten dat heeft de Afdeling immers al in 2010 uitgemaakt. Ook wanneer de boekverkopers wel in beroep gaan bij de bestuursrechter zal SplinQ daar niet welkom zijn wegens gebrek aan belang. Diezelfde bestuursrechter is vervolgens geenszins gebonden aan de opvatting van het hof. Wanneer de handhavingsbesluiten en de daarin neergelegde interpretatie van het Commissariaat vervolgens formele rechtskracht krijgen wegens het niet, of niet succesvol aanwenden van bestuursrechtelijk rechtsmiddelen, dan heeft dat ook gevolgen voor dan nog lopende civiele procedures van SplinQ. Kortom, de redding van het boekenvak, toch het oorspronkelijk doel van de vaste boekenprijs, is al met al nog niet dichterbij gekomen, maar extra werk heeft de wet wel verschaft. 11 Ik lees althans niet in het arrest dat het hof deze vraag naar de EU-rechtelijke houdbaarheid van de wet eenvoudig in het midden heeft willen laten; het verbindt althans naar eigen zeggen wel degelijk consequenties (restrictieve uitleg) aan deze kwalificatie. 12 Zie bijvoorbeeld de discussie tussen Houdijk en Drijber in Mediaforum en de noot van Mok onder HvJ EU 30 april 2009, NJ 2009, Denkbaar maar dit is uiteraard speculatie mijnerzijds is dat een dergelijke procedure zou worden ingestoken in lijn met het arrest van de Hoge Raad inzake de Methadonbrief, waarin onrechtmatig werd geacht de oproep van de Inspectie van de Gezondheidszorg aan apothekers niet langer geneesmiddelen te verstrekken aan een arts die zich niet hield aan niet op de wet gebaseerd beleid inzake Methadonverstrekking, omdat aldus werd ingegrepen in het recht van de arts op zijn vrije beroepsuitoefening (vgl. SplinQ die opkomt tegen optreden door het Commissariaat tegen boekverkopers teneinde hen van zakendoen met SplinQ af te houden), HR 26 juni 1986, AB 1987, 241. Nr. 24 Strafzaak Wilders Rechtbank Amsterdam 23 juni 2011 Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen Geert Wilders, geboren te Venlo op 6 september 1963, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres Binnenhof 1 A (2513 AA) te s-gravenhage. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 14 februari, 14, 16 en 30 maart, 13 en 15 april, 2, 23, 25, 27 en 30 mei, 1 en 9 juni De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. B.C.C. van Roessel en P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M. Moszkowicz, naar voren hebben gebracht. 2. Tenlastelegging De rechtbank heeft de uitlatingen in de tenlastelegging genummerd en zal bij de bespreking van individuele uitlatingen uitgaan van deze nummering. Ter terechtzitting van 4 en 12 oktober 2010 heeft de rechtbank in andere samenstelling vorderingen van de officieren van justitie tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen. Deze beslissingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 322, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in stand gebleven, nadat deze rechtbank het onderzoek ter terechtzitting op 7 februari 2011 opnieuw heeft aangevangen. Aan verdachte is, na voornoemde wijzigingen van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat Feit 1: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 augustus 2007 tot en met 27 maart 2008 te Den Haag Amsterdam (elders in) Nederland, zich meermalen, althans éénmaal, (telkens) in het openbaar, mondeling, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst, door (telkens) opzettelijk in De Volkskrant op internet op de website (in de film Fitna), één of meer teksten afbeeldingen beelden geluidsfragmenten te (laten) plaatsen te (laten) tonen en/ of te laten horen met de volgende inhoud: (De Volkskrant van 8 augustus 2007, Genoeg is genoeg: verbied de Koran ) Uitlating 1: Een gematigde islam bestaat niet. Het bestaat niet, omdat er geen onderscheid is tussen Goede islam en Slechte islam. Er is islam, en daar houdt het mee op. En islam is de Koran, en niets dan de Koran. En de Koran is het Mein Kampf van een religie die beoogt anderen te elimineren, die die anderen niet-moslims ongelovige honden noemt, inferieure wezens. Lees de Koran, dat Mein Kampf, nog eens. In welke versie dan ook, je zult zien dat al het kwade dat de zoons van Allah tegen ons en henzelf begaan, uit dat boek afkomstig is (Oriana Fallaci, The Force of Reason, post-script, pag. 305, februari 2006). Uitlating 2: De kern van het probleem is de fascistische islam, de zieke ideologie van Allah en Mohammed zoals neergelegd in de islamitische Mein Kampf: de Koran. De teksten uit de Koran laten weinig aan de verbeelding over. Uitlating 3: Verbied dat ellendige boek zoals ook Mein Kampf verboden is! Jurisprudentie nr Mediaforum

12 Jurisprudentie nr Ik heb genoeg van de Koran in Nederland: verbied dat fascistische boek., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De film Fitna, op 27 maart 2008 geplaatst op com) Uitlating 4: De islam wil overheersen, onderwerpen en is uit op de vernietiging van onze westerse beschaving. In 1945 werd in Europa het nazisme overwonnen. In 1989 werd in Europa het communisme overwonnen. Nu moet de islamitische ideologie worden overwonnen. Stop de islamisering. Verdedig onze vrijheid., althans (telkens) teksten afbeeldingen beelden geluidsfragmenten van gelijke aard strekking. Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Eén op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien. De paus had laatst volkomen gelijk: de islam is een gewelddadige religie. Islam betekent onderwerping en bekering van niet-moslims, desnoods met oorlog. Die interpretatie geldt in de huiskamers van die probleemjongeren, in de moskeeën. Het zit dus in die gemeenschap zelf. Uitlating 5: Iedereen past zich aan onze dominante cultuur aan. Wie dat niet doet, is hier over twintig jaar niet meer. Die wordt het land uitgezet. Uitlating 6: We hebben een gigantisch probleem met moslims, het loopt aan alle kanten de spuigaten uit, en we komen met oplossingen waarmee je een muis nog niet het hok in krijgt. Feit 2: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 27 maart 2008 te Den Haag Amsterdam (elders in) Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in het openbaar, mondeling, bij geschrift of afbeelding, heeft aangezet tot haat tegen mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst, door (telkens) in De Volkskrant De Pers Dagblad De Limburger-Limburgs Dagblad op internet op de website op de website van Radio Nederland Wereldomroep de Wereldomroep op de website (in de film Fitna) één of meer teksten afbeeldingen beelden geluidsfragmenten te (laten) plaatsen te (laten) tonen en/ of te laten horen, met de volgende inhoud: (De Volkskrant van 7 oktober 2006, De paus heeft volkomen gelijk Stop de tsunami op van 6 oktober 2006) Uitlating 1: De grenzen gaan nog diezelfde dag dicht voor alle niet-westerse allochtonen. Uitlating 2: De demografische samenstelling van de bevolking is het grootste probleem van Nederland. Ik heb het over wat er naar Nederland komt en wat zich hier voortplant. Als je naar de cijfers kijkt en de ontwikkeling daarin... Moslims zullen van de grote steden naar het platteland trekken. We moeten de tsunami van de islamisering stoppen. Die raakt ons in ons hart, in onze identiteit, in onze cultuur. Als we ons niet verweren, zullen alle andere punten uit mijn programma voor niks blijken te zijn. Uitlating 3: Natuurlijk. 99 Procent van de mensen die daar zijn komen wonen, is van islamitische afkomst. Uitlating 4: Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Een op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien. De paus had laatst volkomen gelijk: de islam is een gewelddadige religie. Islam betekent onderwerping en bekering van niet-moslims. Die interpretatie geldt in de huiskamers van die probleemjongeren, in de moskeeën. Het zit in die gemeenschap zelf. Uitlating 7: Die Marokkaanse jongens zijn echt gewelddadig. Zij rammen mensen vanwege hun seksuele geaardheid in elkaar. Ik heb nooit geweld gebruikt. Uitlating 8: Van die tsunami van een ons wezensvreemde cultuur die hier steeds dominanter wordt. Daar moet een halt aan worden toegeroepen., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (Internetcolumn Mohammed (deel II): de islamitische invasie van 6 februari 2007, op de website de website Uitlating 9: In het Nederlands Dagblad van afgelopen zaterdag wordt ook professor Ralphael Israeli geciteerd die een Derde Islamitische Invasie van Europa voorspelt middels penetratie, propaganda, bekering en demografische veranderingen. In zijn ogen plegen de Europeanen met de oprukkende Islam zelfs demografische zelfmoord. De eerste islamitische invasie werd na de verovering van Spanje, Portugal en het zuiden van Frankrijk in het jaar 732 gestopt bij Poitiers en de tweede invasiepoging door de Ottomaanse Turken werd voor de poorten van Wenen gekeerd toen ze daar in 1683 gelukkig de pan in werden gehakt. Volgens prof. Israeli maakt de derde invasiepoging die nu in Europa gaande is veel meer kans op succes. De man heeft volkomen gelijk. De moslimpopulatie verdubbelt elke generatie 25 jaar en het aantal islamieten in ieder Europees land neemt meer dan zorgwekkende vormen aan. Uitlating 10: Nederland als islamitisch missieland. Was een terrorist Mohammed B. al niet te stoppen, de tactiek van penetratie, propaganda, bekering en demografische verandering zal inderdaad succesvol blijken indien de laffe politieke elite van VVD tot PvdA en SP tot CDA en hun Europese geestverwanten erover blijven zwijgen en diegenen die dat niet doen verketteren en demoniseren. Er is genoeg islam in Europa en Nederland. De PVV zal zich met man en macht verzetten tegen deze derde islamitische invasiepoging., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De Pers van 13 februari 2007 Ik heb goede bedoelingen Wat drijft Geert Wilders?-interview De Pers van 13 februari 2007) 272 Mediaforum

13 Uitlating 11: We willen genoeg. De grenzen dicht, geen islamieten meer Nederland in, veel moslims Nederland uit, denaturalisatie van Islamitische criminelen... Uitlating 12: Het zijn de feiten. De islam is een gewelddadige religie. Als Mohammed hier vandaag leefde zou de Kamer er onmiddellijk mee instemmen om hem met pek en veren het land uit te jagen. Uitlating 19: Verbied dat ellendige boek zoals ook Mein Kampf verboden is! Uitlating 20: Wat schaam ik me voor al diegenen in en buiten kabinet en Tweede Kamer die de islamitische invasie van Nederland weigeren te stoppen. Wat schaam ik me voor de Nederlandse politiek die dag in dag uit de oververtegenwoordiging van allochtonen in de criminaliteit en misdaad accepteert en er geen antwoord op heeft. Jurisprudentie nr Het zijn de feiten. De islam is een gewelddadige religie. Als Mohammed hier vandaag leefde zou ik voorstellen om hem als extremist met pek en veren het land uit te jagen. Uitlating 13: Oud-chef van de Mossad Efraim Halevy zegt dat de Derde Wereldoorlog is begonnen. Die woorden neem ik niet in de mond, maar het klopt wel. Uitlating 14: Ik heb goede bedoelingen. We laten iets gebeuren waardoor dit een totaal andere samenleving wordt. Ik weet ook wel dat er over een paar decennia nog geen islamitische meerderheid is. Maar het groeit wel. Met agressieve elementen, imperialisme. Loop over straat en zie waar het toe leidt. Je voelt dat je niet meer in je eigen land leeft. Er is een strijd gaande en we moeten ons verdedigen. Er zijn straks meer moskeeën dan kerken!, althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De Volkskrant van 8 augustus 2007, Wilders: verbied de Koran, ook in moskee ) Uitlating 15: Een verbod is een verbod. Dus moet niet alleen verkoop, maar ook gebruik in moskeeën en bezit in huiselijke kring worden bestraft. Als dat in de huidige wetgeving niet kan, moet er een nieuwe verbodsbepaling komen. Uitlating 16: Dit boek zet aan tot haat en moord, en past daarom niet in onze rechtsorde. Als moslims willen participeren, moeten ze afstand nemen van deze Koran. Ik zie in dat dit veel gevraagd is, maar we moeten stoppen met het doen van concessies., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De Volkskrant van 8 augustus 2007, Genoeg is genoeg: verbied de Koran ) Uitlating 17: Een gematigde islam bestaat niet. Het bestaat niet, omdat er geen onderscheid is tussen Goede islam en Slechte islam. Er is islam, en daar houdt het mee op. En islam is de Koran, en niets dan de Koran. En de Koran is het Mein Kampf van een religie die beoogt anderen te elimineren, die die anderen niet-moslims ongelovige honden noemt, inferieure wezens. Lees de Koran, dat Mein Kampf, nog eens. In welke versie dan ook, je zult zien dat al het kwade dat de zoons van Allah tegen ons en henzelf begaan, uit dat boek afkomstig is (Oriana Fallaci, The Force of Reason, post-script, pag. 305, februari 2006). Uitlating 18: De kern van het probleem is de fascistische islam, de zieke ideologie van Allah en Mohammed zoals neergelegd in de islamitische Mein Kampf: de Koran. De teksten uit de Koran laten weinig aan de verbeelding over. Uitlating 21: Den Haag zit vol met laffe lieden. Bange mensen die laf zijn geboren en laf zullen sterven. Die vinden en bevorderen dat de Nederlandse cultuur gestoeld zal zijn op een joods-christelijke-islamitische traditie. Die een generaal pardon verlenen aan leugenaars en criminelen. Uitlating 22: Die lak hebben aan de belangen van de Nederlandse burger en meewerken aan de transformatie van Nederland in Nederabië als provincie van de islamitische superstaat Eurabië. Uitlating 23: Ik heb genoeg van de islam in Nederland: geen moslimimmigrant er meer bij. Ik heb genoeg van de aanbidding van Allah en Mohammed in Nederland: geen moskee er meer bij. Ik heb genoeg van de Koran in Nederland: verbied dat fascistische boek. Genoeg is genoeg., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; ( Wilders wil vernieuwde mini-koran van 7 september 2007, op de website van Radio Nederland Wereldomroep de Wereldomroep, via de link: Uitlating 24: Zo n nieuwe versie zou wenselijk zijn, vindt de PVV-leider; een Koran ontdaan van alle haatdragende verzen. Die zou het formaat hebben van een Donald Duck, aldus Wilders., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De Limburger-Limburgs Dagblad van 9 februari 2008, Islam is mijn Fitna ) Uitlating 25: Ik wijs op de rol die de verschrikkelijke Koran speelt in de islamisering van onze samenleving. Uitlating 26: In de film illustreer ik teksten en verzen uit de Koran met documentaire beelden, die laten zien dat de Koran geen dode letter is, maar het gezicht van de islam: een levensgroot gevaar., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De Volkskrant van 11 februari 2008, Het hoeft niet meer, maar De Film komt er ) Uitlating 27: In het GPD-interview legt hij uit dat hij teksten en versen uit de Koran Mediaforum

14 Jurisprudentie nr met documentaire-beelden zal illustreren. Zo wil hij aantonen dat de Koran geen dode letter is, maar het gezicht van de islam: een levensgroot gevaar., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking; (De film Fitna, op 27 maart 2008 geplaatst op com) Uitlating 28: De film begint met een zwart beeld met de tekst: Waarschuwing: deze film bevat zeer schokkende beelden. Dan is het geluid van het aansteken van een lucifer te horen, en wordt een boek met oosterse tekens opengeslagen dat eruit ziet als de Koran. Op de eerste bladzijde is een cartoon te zien van Mohammed met een bom in zijn tulband. Het geluid van een brandende lont is te horen. Er verschijnt een klok die begint af te tellen vanaf 15:00. Een bladzijde van het boek wordt omgeslagen. Er zijn twee opengeslagen pagina s te zien. Op de rechterpagina verschijnt de volgende tekst: Koran, Soera 8, vers 60. Dan verschijnt op de linkerpagina: Soera 8, vers 60: Maak voorbereiding tegen hen met wat gij kunt aan kracht en paardenvolk om daarmee te terroriseren, te terroriseren Allah s vijand en uw vijand. Tevens is er een stem te horen die (vermoedelijk) deze tekst in de Arabische taal zingt. Op de rechterpagina, naast de tekst, worden beelden van de aanslagen op het World Trade Center in New York (11/9/2001), alsmede van de aanslagen door moslimextremisten in Madrid en Londen getoond, met daarbij beelden van slachtoffers. Deze beelden worden afgewisseld met beelden van kennelijk imams die zeggen: Wat maakt Allah blij? Allah is blij als niet-moslims worden gedood en Vernietig de ongelovigen en polytheïsten, uw (Allah s) vijanden en de vijanden van de religie. Allah, tel ze en dood ze tot aan de laatste toe. En laat er niet één over. De bladzijde wordt omgeslagen. Nu staat op de rechterpagina: Koran, Soera 4, vers 56, en op de linkerpagina: Soera 4, vers 56: Zij die ongelovig zijn in onze tekenen zullen wij in een vuur laten braden, en telkens als hun huid gaar gebakken is vervangen wij die door andere huid opdat zij de bestraffing proeven, Allah is machtig en wijs. Dan volgen beelden van een man die schreeuwt: Als Allah het ons toestaat, oh natie van Mohammed, zelfs een steen zal zeggen, oh moslim een jood verschuilt zich achter mij, kom en snij zijn hoofd af. En we zullen zijn hoofd afsnijden. De man trekt een zwaard: Bij Allah, we zullen het afsnijden! Oh Joden. Allah akbar! (Allah is groot!) Jihad omwille van Allah! Jihad omwille van Allah! Overwinning aan Allah! Allah Akbar! (Allah is groot!). Vervolgens verschijnen er beelden van een jong meisje met een hoofddoek. Aan haar wordt door een persoon buiten beeld gevraagd wie de Joden zijn. Het meisje antwoordt: Zij zijn apen en zwijnen. De stem vraagt: Zijn zij apen en zwijnen? Wie zegt dat dan? Het meisje zegt: Allah. De stem vraagt: Waar heeft hij dat gezegd? Het meisje antwoordt: In de Koran. Op het volgende beeld is een massa mensen te zien die lijken achter zich aan slepen. De volgende beelden zijn wederom beelden van de aanslagen in Londen, er is onder meer een ontplofte rode dubbeldekkerbus te zien. Dan volgen beelden van kennelijk een imam die roept: De joden zijn joden. Zij zijn degenen die afgeslacht en gedood moeten worden. Deze beelden zijn versneden met beelden van moslims (zo blijkt uit de hoofd- en gezichtsbedekking die één van de vrouwelijke personen draagt) die teksten tonen op borden: Be prepared for the real Holocaust en God bless Hitler. Dan volgen beelden van een groep personen in uniform die in het gelid staan, kennelijk strijders, die met gestrekte rechterarm staan (kennelijk de Hitlergroet brengen). heb gedaan, dan zou ik precies hetzelfde hebben gedaan. Er verschijnen beelden van mensen die scanderen: Leer van Theo van Gogh. Leer van de voorbeelden die jullie kunnen zien! Want jullie zullen betalen met jullie bloed! en beelden van personen met bebloede messen. Een krantenartikel komt in beeld met de kop: Hirsi Ali en Wilders ondergedoken. Dodenlijst. Doelwitten in brief van Mohammed B. Voorts is te zien een fragment van, zo staat in beeld, een Saudische TV-zender, Iqra TV, waarin een persoon spreekt: Huizen en jonge mannen moeten opgeofferd worden, kelen moeten worden doorgesneden en schedels moeten worden verbrijzeld. Dit is de weg naar de overwinning. Er wordt een beeld getoond van personen met bivakmutsen die vuurwapens vasthouden. Tussen hen in houden zij een man vast die blijkbaar hun gevangene is. De persoon met bivakmuts in het midden leest een verklaring. Dan wordt er door de gemaskerde mannen aanstalten gemaakt om de gevangene het hoofd af te snijden. De onthoofding zelf is (net) niet te zien. Wel blijft het geluid van het fragment hoorbaar. Er zijn geluiden hoorbaar die kennelijk duiden op de onthoofding. Na enkele seconden verschijnt het beeld weer en is één van de gemaskerde mannen te zien, die het afgesneden hoofd van de gevangene omhoog houdt. Er wordt weer een bladzijde omgeslagen. Op de nieuwe bladzijde staat: Koran, Soera 4, vers 89, en vervolgens: Soera 4, vers 89: Zij zouden graag willen dat jullie ongelovig werden, zoals zij dat zijn, dan zouden jullie gelijk zijn. Neemt van hen dus niemand als medestander zolang zij niet uitwijken op Allah s weg. Als zij zich afkeren, grijpt hen dan en doodt hen waar jullie hen vinden. Neemt van hen niemand als medestander of als helper. Tevens is er een stem te horen die (vermoedelijk) de tekst in de Arabische taal voordraagt. De tekst wordt gevolgd door beelden van Arabisch uitziende personen die de volgende uitspraken doen: De islam is een heilig geloof. Het beste geloof dat er is. Als iemand zich bekeert tot t christendom, verdient hij de doodstraf. Een andere persoon zegt: De islam is superieur aan de joden, de christenen, de boeddhisten en de hindoes. De enige wet die Allah erkent is de islam. En wie iets anders dan de islam nastreeft, zal nooit geaccepteerd worden. De volgende krantenkoppen verschijnen in beeld: Ex-moslim Jami gemolesteerd, Opnieuw dreigt islamitische heksenjacht, Dood aan Rushdie en Brief op lichaam van Theo van Gogh openbaar gemaakt. Ook Hirsi Ali met dood bedreigd. De bladzijde wordt omgeslagen. Er staat: Koran, Soera 8, vers 39, en vervolgens: Soera 8, vers 39: Voer oorlog tegen hen totdat er geen verzoeking meer is en de godsdienst geheel aan Allah toebehoort. Tevens is er een stem te horen die (vermoedelijk) deze tekst in de Arabische taal voordraagt. Er verschijnt een Ayatollah in beeld die zegt: De islam is een religie die de wereld wil beheersen. Dat heeft ze al eerder gedaan en zal dat uiteindelijk weer doen. Gevolgd door president Ahmadinejad van Iran die zegt: De boodschap van de islamitische revolutie is wereldomvattend en is niet beperkt tot een bepaalde tijd of plaats. Twijfel niet...als Allah het wil, zal de islam wat veroveren? Het zal alle bergtoppen van de wereld veroveren. Dan volgen een aantal kennelijk Arabische mannen in beeld die de volgende uitspraken doen: Wij hebben de wereld eerder geregeerd. En bij Allah, de dag zal komen dat wij opnieuw de hele wereld zullen regeren. De dag zal komen, dat wij over Amerika heersen! De dag zal komen dat wij over Groot-Brittannië en de hele wereld heersen! Allah heeft ons bevolen deze religie wereldwijd te verspreiden. Gij zult de Verenigde Staten overnemen! Gij zult het Verenigd Koninkrijk overnemen! Gij zult Europa overnemen! Gij zult hen allemaal verslaan. Gij zult de overwinning behalen! Gij zult Egypte overnemen. Wij vertrouwen op Allah! Er wordt een bladzijde omgeslagen. Op de nieuwe bladzijde staat de tekst: Koran, Soera 47, vers 4 en vervolgens: Soera 47, vers 4: Wanneer gij dus een ontmoeting hebt met hen die ongelovig zijn houwt dan in op de nekken en wanneer gij onder hen een bloedbad hebt aangericht bindt hen dan in boeien. Tevens is er een stem te horen die (vermoedelijk) deze tekst in de Arabische taal voordraagt. Hierop volgt in beeld een krantenartikel over de moord op Theo van Gogh. Te horen is een fragment van Theo van Gogh die geïnterviewd wordt en onder andere zegt: Die kogel zal voor mij niet komen denk ik! Er verschijnt een foto van een manspersoon, die lijkt op Mohammed B. die veroordeeld is voor de moord op Theo van Gogh. In beeld staat: Mohammed B. Gelijk daarna volgt een geluidsfragment, waarin de stem van Mohammed B. te horen is, die zegt: Als ik de mogelijkheid had, ik zou vrij komen, en ik had de mogelijkheid om het nog een keer te doen wat ik op 2 november Dan verschijnen er kennelijk Arabische mensen met borden in beeld. Daar staan de volgende teksten op: Islam will dominate the world en Freedom go to hell. Dan verschijnt de tekst in beeld: Nederland in de ban van de islam. Er zijn beelden te zien van moskeeën die vermoedelijk in Nederland staan. Tevens is er een stem te horen die zegt: De moskee wordt onderdeel van het Nederlandse overheidssysteem. Er zijn beelden te zien van een vrouw gekleed in een boerka, gecombineerd met de krantenkop Kabinet: geen boerkaverbod, alsmede schotelantennes en flatgebouwen. Daarbij worden grafieken getoond van de toename in de loop der jaren van het aantal moslims in Nederland. In de grafieken worden de jaren 1909, 1960, 1990 en 2004 getoond met daarbij de respectievelijk de volgende aantallen: 54, 1399, en Naast deze 274 Mediaforum

15 grafieken verschijnt een grafiek van het aantal moslims in Europa in De grafiek loopt op tot en loopt door tot buiten de bovenkant van het filmbeeld. Op de achtergrond zijn beelden te zien van vrouwen met hoofddoek, schotelantennes en Nederlandse agenten in uniform die hun schoenen uitdoen wanneer zij kennelijk een moskee betreden. Door een kennelijke moslim wordt gezegd: Als mijn zus of m n moeder seks hebben met een ander dan vermoord ik ze ook. De interviewer vraagt: Dan pleeg je eerwraak? De man zegt: Absoluut. Een andere kennelijke moslim zegt: Je mag in Nederland bijvoorbeeld overspelig zijn of homo. Maar ik voel me niet geroepen om daaraan mee te doen, want de islam vindt zoiets een misdaad. Er verschijnt een beeld van een ansichtkaart met daarop de tekst: Groeten uit Nederland waarop uitsluitend moskeeën zijn te zien. Vervolgens is een preek te horen, in beeld staat: Uitgesproken in een Nederlandse moskee : Ze moeten politieke partijen afzweren en het wereldse gedachtegoed zoals liberalisme, democratie, socialisme en alles wat ernaar riekt en aan t menselijk brein is ontsproten en (volgens de tekst in beeld uitgesproken in de El Tawheed moskee): Als de gehuwde man, Allah behoede, overspel pleegt, of de gehuwde vrouw overspel pleegt, dan wordt zij gestenigd. In beeld verschijnt de vraag: Nederland in de toekomst!? Er zijn beelden te zien met daarop kennelijk homofiele mannen (in beeld staat: Homo s ) die worden opgehangen, kinderen besmeurd met bloed (in beeld staat: Kinderen ), beelden van een vrouw met een bebloed mes in de hand met op schoot een kind besmeurd met bloed, een vrouw (in beeld staat: Vrouwen ) met ontbloot onderlijf die ingesnoerd op een bed ligt en daarna veel bloed (kennelijk wordt zij besneden), een afgehakt hoofd van kennelijk een moslimvrouw (zij draagt een hoofddoek), een vrouw gekleed in een boerka bij een strop en een gesluierde vrouw die door haar hoofd wordt geschoten. Deze scènes sluiten af met een groot aantal krantenkoppen. Hieronder volgt een opsomming van de krantenkoppen: Islamisten uit op machtsovername, politiek gedreven moslims krijgen steeds meer invloed in Europa Spaanse rechter onderzoekt banden. Laakkwartier met Madrid in terreurweb Sudanezen eisen executie Britse juffrouw teddybeer Drietal verdacht van plan aanslag De hel zal losbarsten, Wat jullie nodig hebben is een zware bomaanslag, Wij zijn het niet eens met de vrijheid van meningsuiting, want we verwerpen de democratie, Ons alternatief is de islam Explosieve toename eerwraak Amsterdam School gaat dicht op feestdagen moslims AIVD-onderzoek: Jihad-les op basisschool Minister doet aangifte van Rotterdamse wantoestanden. Gratis naar Mekka via islamschool Ankara wil hier Turks in de klas Donner versoepelt regels. Buitenlandse imams mogen sneller land in Moordenaar Van Gogh voorspelt terreuracties. Mohammed B: Mijn opvolgers staan klaar Van Gogh vermoord na afkondiging Fatwa Bijna helft jonge Marokkanen antiwesters Moskeeën in ban van radicale moslimgroep Zelfmoordcommando s in Nederland Hamas bijeen in Rotterdam Alexander moet uren zwemmen. Marokkanen gooien homo in het water Imams houden niet van homo s Imam legaliseert geweld tegen homo s Gooi homo s van hoge gebouwen Moskee: Nederland moslimstaat maken Nog steeds meisjes besneden Moslims hinderen artsen bij zorg voor vrouwen Halalfonds: beleggen voor moslims. Nieuw op Amsterdamse beurs. Al-Qaeda vaardigt doodstraf uit. Jihad tegen Wilders Koran jachtakte Arabist Hans Jansen: Je beledigt islam al als je geen moslim wordt Vervolgens verschijnt er een hand in beeld die een bladzijde van de Koran pakt. Het beeld wordt vervolgens zwart en te horen is het geluid van het scheuren van papier. In beeld verschijnt de tekst: Het geluid dat u hoorde was een pagina uit het telefoonboek. Want het is niet aan mij, maar aan moslims zelf om de haatdragende verzen uit de koran te scheuren. Moslims willen dat u ruimte geeft aan de islam, maar de islam biedt geen ruimte aan u. Van de overheid moet u respect hebben voor de islam, maar de islam heeft geen enkel respect voor u. De islam wil overheersen, onderwerpen en is uit op de vernietiging van onze Westerse beschaving. In 1945 werd in Europa het nazisme overwonnen. In 1989 werd in Europa het Feit 3: communisme overwonnen. Nu moet de islamitische ideologie worden overwonnen. Stop de islamisering. Verdedig onze vrijheid. De film wordt afgesloten met wederom het beeld van de cartoon van Mohammed met de bomtulband. Te zien is dat de lont van de bom in zijn tulband bijna is opgebrand. Te horen is een tikkende klok. De klok verschijnt in beeld en telt af van 00:03 tot nul. Te zien is een bliksemschicht en te horen is een donderslag. Vervolgens slaat de Koran dicht, verschijnt het woord Fitna in beeld dat overvloeit in het woord Fin en verschijnt de aftiteling van de film in beeld, althans (telkens) teksten afbeeldingen beelden geluidsfragmenten van gelijke aard strekking. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 27 maart 2008 te Den Haag Amsterdam (elders in) Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in het openbaar, mondeling, bij geschrift of afbeelding, heeft aangezet tot discriminatie, als bedoeld in artikel 90 quater van het Wetboek van Strafrecht, van mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst, door (telkens) in De Volkskrant De Pers Dagblad De Limburger-Limburgs Dagblad op internet - op de website www. geertwilders.nl op de website van Radio Nederland Wereldomroep de Wereldomroep op de website (in de film Fitna) één of meer teksten afbeeldingen beelden geluidsfragmenten te (laten) plaatsen te (laten) tonen en/ of te laten horen, met de volgende inhoud: (De Volkskrant van 7 oktober 2006, De paus heeft volkomen gelijk Stop de tsunami op van 6 oktober 2006) [...] [Zie de weergave van uitlatingen 1 t/m 28 onder Feit 2, red.] Feit 4: hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 6 oktober 2006 te Den Haag Amsterdam (elders in) Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in het openbaar, mondeling, bij geschrift of afbeelding, heeft aangezet tot haat tegen mensen, te weten niet-westerse allochtonen Marokkanen, wegens hun ras, door (telkens) in De Volkskrant op internet op de website één of meer teksten te (laten) plaatsen met de volgende inhoud: (De Volkskrant van 7 oktober 2006, De paus heeft volkomen gelijk Stop de tsunami op van 6 oktober 2006) Uitlating 1: De grenzen gaan nog diezelfde dag dicht voor alle niet-westerse allochtonen. Uitlating 2: Natuurlijk. 99 Procent van de mensen die daar zijn komen wonen, is van islamitische afkomst. Uitlating 3: Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Een op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien. De paus had laatst volkomen gelijk: de islam is een gewelddadige religie. Islam betekent onderwerping en bekering van niet-moslims. Die interpretatie geldt in de huiskamers van die probleemjongeren, in de moskeeën. Het zit in die gemeenschap zelf. Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Eén op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien. De Jurisprudentie nr Mediaforum

16 Jurisprudentie nr paus had laatst volkomen gelijk: de islam is een gewelddadige religie. Islam betekent onderwerping en bekering van niet-moslims, desnoods met oorlog. Die interpretatie geldt in de huiskamers van die probleemjongeren, in de moskeeën. Het zit dus in die gemeenschap zelf. Uitlating 4: Die Marokkaanse jongens zijn echt gewelddadig. Zij rammen mensen vanwege hun seksuele geaardheid in elkaar. Ik heb nooit geweld gebruikt., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking. [...] 4.2. Groepsbelediging, feit 1 Het toetsingskader; wet en jurisprudentie Artikel 137c, lid 1, Wetboek van Strafrecht (Sr) Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Feit 5: hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 6 oktober 2006 te Den Haag Amsterdam (elders in) Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in het openbaar, mondeling, bij geschrift of afbeelding, heeft aangezet tot discriminatie, als bedoeld in artikel 90 quater van het Wetboek van Strafrecht, van mensen, te weten niet-westerse allochtonen Marokkanen, wegens hun ras, door (telkens) in De Volkskrant en/ of op internet op de website of meer teksten te (laten) plaatsen met de volgende inhoud: (De Volkskrant van 7 oktober 2006, De paus heeft volkomen gelijk Stop de tsunami op van 6 oktober 2006) Uitlating 1: De grenzen gaan nog diezelfde dag dicht voor alle niet-westerse allochtonen. Uitlating 2: Natuurlijk. 99 Procent van de mensen die daar zijn komen wonen, is van islamitische afkomst. Uitlating 3: Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Een op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien. De paus had laatst volkomen gelijk: de islam is een gewelddadige religie. Islam betekent onderwerping en bekering van niet-moslims. Die interpretatie geldt in de huiskamers van die probleemjongeren, in de moskeeën. Het zit in die gemeenschap zelf. Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Eén op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien. De paus had laatst volkomen gelijk: de islam is een gewelddadige religie. Islam betekent onderwerping en bekering van niet-moslims, desnoods met oorlog. Die interpretatie geldt in de huiskamers van die probleemjongeren, in de moskeeën. Het zit dus in die gemeenschap zelf. Uitlating 4: Die Marokkaanse jongens zijn echt gewelddadig. Zij rammen mensen vanwege hun seksuele geaardheid in elkaar. Ik heb nooit geweld gebruikt., althans (telkens) teksten van gelijke aard strekking. 3. Voorvragen [...] 4. Waardering van het bewijs 4.1. De ten laste gelegde uitlatingen Uit de parlementaire stukken met betrekking tot de totstandkoming van de wetsbepaling blijkt dat alleen het aantasten van de eigenwaarde of het in diskrediet brengen van de groep, omdat die van een bepaald ras is, een bepaalde godsdienst belijdt of een bepaalde levensovertuiging is toegedaan, strafbaar is. Kritiek op opvattingen en gedragingen in welke vorm ook valt buiten het bereik van de ontworpen strafbepaling. 8 Voorts blijkt uit de parlementaire behandeling van de wetsbepaling dat de reikwijdte van het artikel beperkt is. Het beledigen van een groep zal dus [...] alleen strafbaar zijn als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging en men hen beledigt juist omdat zij van dit ras, dat geloof of die levensovertuiging zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van de strafwet. 9 De Hoge Raad wijst er in het zogenoemde Gezwel-arrest 10 op dat, gelet op de beperkte reikwijdte van artikel 137c Sr die door de wetgever is beoogd, vereist is dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt. De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhangers van die godsdienst krenken, is volgens de Hoge Raad niet voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen met uitlatingen over die aanhangers, dus over een groep mensen wegens hun godsdienst. Beoordeling uitlatingen zoals ten laste gelegd onder 1 De eerste uitlating op de dagvaarding is afkomstig uit het artikel in de Volkskrant: Genoeg is genoeg: verbied de Koran. Deze uitlating ziet voor een deel op de islam en voor dat deel niet op een groep mensen. Het tweede gedeelte je zult zien dat al het kwade dat de zoons van Allah tegen ons en henzelf begaan, uit dat boek afkomstig is ziet op het gedrag van moslims. Kritiek op het gedrag van de aanhangers van een bepaalde godsdienst valt volgens de wetgever niet onder artikel 137c Sr. Ook in samenhang met de rest van het artikel krijgt de uitlating geen andere betekenis. Uitlatingen 2 en 3 zijn eveneens afkomstig uit het artikel in de Volkskrant. Deze uitlatingen zien naar hun bewoordingen niet duidelijk op een groep mensen wegens hun godsdienst, maar op de islam en de Koran. Ook in samenhang met het gehele artikel bezien, krijgen deze uitlatingen geen andere betekenis. De vierde uitlating is afkomstig uit de film Fitna. Deze uitlating heeft naar haar bewoordingen onmiskenbaar betrekking op de islam. Moslims worden niet genoemd. Ook in samenhang met de gehele film blijkt niet dat verdachte met deze uitlating op zich negatieve conclusies over moslims trekt. Conclusie ten aanzien van de uitlatingen in feit 1 Voor alle ten laste gelegde uitlatingen onder 1 geldt dus dat het bestanddeel van artikel 137c Sr over een groep mensen wegens hun godsdienst niet vervuld is. De rechtbank acht, met de officieren van justitie en de verdediging, het onder 1 ten laste gelegde dan ook niet bewezen Aanzetten tot haat tegen en discriminatie van moslims wegens hun godsdienst, feit 2 en 3 8 Kamerstukken II 1969/70, 9724, Memorie van Antwoord, nr. 6, p Handelingen I 1970/71, p HR 10 maart 2009, LJN BF Mediaforum

17 Het toetsingskader; Verdrag, wet en jurisprudentie Artikel 10 EVRM 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-, omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen. 2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Artikel 137d, lid 1, Sr Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Mensen Bij de totstandkoming van artikel 137d Sr heeft de wetgever opgemerkt dat er geen reden is voor een algemene strafrechtelijke bescherming van op godsdienst of levensbeschouwing gegronde instituten of organisaties ter zake van hun sprekend of handelend optreden in de Nederlandse samenleving. Voor kritiek op dat optreden dient een zo groot mogelijke ruimte te worden gelaten. De voorgestelde strafbepalingen (toevoeging rechtbank: artikel 137c en 137d Sr) leggen daaraan niets in de weg, ook niet indien de kritiek de diepste overtuigingen mocht betreffen waarop die instituten of organisaties gegrond zijn. De strafbaarheid begint waar kritiek ontaardt in het aantasten van de eer en goede naam van of het aanzetten tot haat tegen of discriminatie van de groep wegens het enkele feit dat de leden daarvan de godsdienst of levensbeschouwing zijn toegedaan, waartegen de kritiek gericht is. 11 Hieruit leidt de rechtbank af dat de wetgever uitdrukkelijk bedoeld heeft aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen strafbaar te stellen. Uitlatingen over de godsdienst heeft de wetgever in beginsel buiten het bereik van artikel 137d Sr willen houden. Gelet op de hierboven aangehaalde overwegingen over kritiek op de religie of het optreden naar aanleiding daarvan heeft daarbij ook de vrijheid van meningsuiting een rol gespeeld. Aanzetten tot Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever voor de uitleg van het bestanddeel aanzetten tot aansluiting heeft gezocht bij het in artikel 131 Sr neergelegde delict opruien. Het begrip opruien uit dat artikel wordt uitgelegd als: het aanzetten tot iets ongeoorloofds. 12 Aanzetten tot haat Door de officieren van justitie is in het requisitoir een analyse gemaakt van aanzetten tot haat. Deze komt er kort gezegd op neer dat er sprake is van aanzetten tot haat indien er sprake is van uitlatingen die een intrinsiek conflictueuze tweedeling schetsen. Om aan te kunnen zetten tot haat, een extreme emotie van diepe afkeer en vijandigheid, moet de uitlating welhaast altijd een krachtversterkend element bevatten. De rechtbank deelt deze analyse, maar acht het mogelijk dat onder omstandigheden aanzetten tot haat ook aan de orde is, terwijl in de uitlating niet met zoveel woorden een tweedeling tot uiting komt. De wettekst dwingt namelijk niet tot de vaststelling van een intrinsiek conflictueuze tweedeling om te kunnen spreken van aanzetten tot haat. Verder zijn in de jurisprudentie voorbeelden te vinden van bewezenverklaring van uitlatingen als aanzettend tot haat, waarbij niet uitdrukkelijk wordt gesproken over een intrinsiek conflictueuze tweedeling. 13 Het is niet ondenkbaar dat wordt aangezet tot haat tegen mensen terwijl de anderen niet met zoveel woorden worden geduid. Een uitlating kan immers fel zijn en (daardoor) ophitsend zonder dat aanstonds duidelijk is welke mensen worden opgehitst. Uit het gelijkstellen van opruien met aanzetten tot en uit het feit dat haat moet worden gekenschetst als een extreme emotie, van diepe afkeer en vijandigheid, volgt dat in beginsel sprake moet zijn van voornoemd krachtversterkend element. Aanzetten tot discriminatie Artikel 137d Sr is tot stand gekomen naar aanleiding van het Internationaal Verdrag van New York inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Ter implementatie van dit verdrag is in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht opgenomen artikel 90quater, waarin het begrip discriminatie wordt uitgelegd. Het bestanddeel discriminatie van 137d Sr wordt dan ook aan de hand van artikel 90quater Sr uitgelegd als: elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast. Discriminatie is een concreet beschreven gedraging. Anders dan bij de extreme emotie haat, zal bij aanzetten tot discriminatie dan ook geen krachtversterkend element nodig zijn. Samenhang en context Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van aanzetten tot haat of discriminatie kunnen ook de omstandigheden waaronder de uitlating is gedaan van belang zijn. De rechtbank verwijst allereerst naar het arrest van de Hoge Raad van 16 april 1996, 14 waarin wordt overwogen: Of door het gebruik van de woorden vreemdelingen, minderheden en asielzoekers de delictsomschrijving van de artikelen 137c (oud) e.v. Sr is vervuld, is onder meer afhankelijk van de aard van de uitlatingen, de eventuele onderlinge samenhang en de context waarin de uitlatingen zijn gedaan. Ook in het recente Combat 18-arrest 15 vindt de rechtbank steun voor deze opvatting, omdat de Hoge Raad in deze uitspraak in algemene bewoordingen overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanzetten tot haat of discriminatie de uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf dienen te worden bezien, maar tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de associaties die deze wekken. De rechtbank zal daarom de diverse uitlatingen beoordelen aan de hand van de bewoordingen als zodanig, de samenhang met de rest van het interview of artikel waarin de uitlating is opgenomen, de overige uitlatingen van verdachte die op deze materie zien en die in het dossier zijn opgenomen, en de context waarin de uitlatingen zijn gedaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 137d Sr een inperking is van de vrijheid van meningsuiting, maar dat de wetgever heeft beoogd dit grondrecht zoveel mogelijk te waarborgen. In de jurisprudentie heeft de Hoge Raad diverse malen ten aanzien van artikel 137c Sr geoordeeld dat de context het beledigende karakter aan de uitlating kan ontnemen. De context kan bijvoorbeeld gelegen zijn in het maatschappelijk debat, waarin de vrijheid van meningsuiting van groot belang is. 16 Gelet op de gelijksoortige aard van de strafbepalingen (137c en 137 d Sr) en de redactie daarvan ziet de rechtbank geen aanleiding om voornoemde jurisprudentie niet toe te passen bij aanzetten tot haat discriminatie. Op het moment dat de uitlating naar zijn bewoordingen, bezien in samenhang met het betreffende stuk, aanzet tot haat, is moeilijk voorstelbaar dat de context waarin de uitlating is gedaan (bijvoorbeeld het maatschappelijk debat) het karakter van het aanzetten tot haat relativeert of wegneemt. Bij aanzetten tot discriminatie is dit eerder denkbaar. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt, zoals ook door de raadsman is betoogd, dat artikel 10 lid 2 van het EVRM in geval van politieke uitspraken of zaken van algemeen belang weinig ruimte biedt voor beperking van de vrijheid van meningsuiting. Indien er sprake is van een bij wet voorziene beperking die een legitiem doel dient, zal Jurisprudentie nr Kamerstukken II 1969/70, 9724, Memorie van Antwoord, nr. 22a, p Kamerstukken II 1967/68, 9724, nr. 3, p. 5 (Memorie van Toelichting). 13 Zie onder meer: HR 16 april 1996, LJN AD 2525 (Janmaat) en HR 23 november 2010, LJN BM9135 (Combat 18). 14 Zie noot Zie noot HR 9 januari 2001, LJN AA9367. Mediaforum

18 Jurisprudentie nr moeten worden onderzocht of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het EHRM benadrukt dat het in een democratische samenleving van wezenlijk belang is om het politieke debat de ruimte te geven. Het EHRM hecht het allergrootste belang aan vrijheid van meningsuiting en is van oordeel dat aan politieke uitspraken slechts om zeer dringende redenen beperkingen mogen worden opgelegd. Vrijheid van meningsuiting is voor iedereen van grote waarde maar in het bijzonder voor een volksvertegenwoordiger die immers zijn kiezers vertegenwoordigt (Féret, 17 ro 63, 65). In het kader van de vrijheid van meningsuiting zijn zelfs uitlatingen die offend, shock or disturb (kwetsen, choqueren en verontrusten) toelaatbaar. 18 Er dient sprake te zijn van een pressing social need alvorens er mag worden overgegaan tot een beperking van het recht op vrije meningsuiting en de beperking dient proportioneel te zijn. In de zaak Erbakan 19 heeft het hof tegelijkertijd overwogen dat het van wezenlijk belang is dat politici in hun openbare uitspraken vermijden woorden te gebruiken die de onverdraagzaamheid zouden kunnen aanwakkeren (Erbakan, ro 64). Het EHRM is van oordeel dat het aanzetten tot uitsluiting van vreemdelingen een fundamentele aantasting van mensenrechten inhoudt en daarom van iedereen, met inbegrip van politici, bijzondere voorzorg verlangt (Féret, ro 75). Het artikel De paus heeft volkomen gelijk Het betreft een interview met verdachte dat in de Volkskrant van 7 oktober 2006 is geplaatst. Dit artikel begint met de vraag: wat is het eerste dat u verandert als u het morgen voor het zeggen krijgt in Nederland? De rechtbank analyseert het eerste deel van het interview aldus. Aan verdachte zijn vragen gesteld over zijn politieke wensen en de redenen daarvoor. Verdachte schetst een beeld van Nederland waar veel moslims wonen die zich niet aan de Nederlandse regels houden. Hij is van mening dat de tsunami van de islamisering moet worden gestopt en dat de oplossingen die tot nu zijn aangedragen niet werken en hij stelt andere (immigratie) maatregelen voor. De rechtbank beoordeelt de uitlatingen in voornoemd interview als volgt. Feit 2 en 3, uitlating 1, 5 en 6 1. De grenzen gaan nog diezelfde dag dicht voor alle niet-westerse allochtonen Toetsing van de ten laste gelegde uitlatingen Uitlatingen gericht tegen geloof Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet richt tegen mensen, maar tegen de islam. Verdachte zegt dit ook in de interviews die zich in het dossier bevinden en waaruit de aan hem ten laste gelegde uitlatingen komen. Zo zegt hij in het interview met dagblad De Pers van 13 februari 2007: In de Sinaï woestijn: ze hadden bijna niks, maar ze deelden het met mij. En: Iran, wat een vriendelijke mooie mensen wonen daar. En: ik heb nog steeds alleen iets tegen de religie, niet tegen de mensen. En: ik wil mensen er alleen op wijzen dat de islam het grootste gevaar is dat ons bedreigt. En: Als moslims wel assimileren, dan zijn het ook volwaardige burgers, geen millimeter minder waard dan jij of ik. In het interview met de Volkskrant van 7 oktober 2006 zegt hij als we die twintig radicale moskeeën morgen sluiten, hebben al die andere moskeeën daar profijt van. In het dossier bevinden zich veel uitlatingen van verdachte, waaronder de uitlatingen en de film Fitna die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Fitna zal hierna apart worden besproken. De rechtbank stelt op grond van de in het dossier opgenomen uitlatingen vast dat verdachte zich, als politicus, vooral uitlaat over de in zijn ogen kwalijke aspecten van de islam en de Koran. Wanneer de ten laste gelegde uitlatingen ieder op zich worden bekeken, zowel naar de bewoordingen als in samenhang met de overige uitlatingen, geldt ook voor het merendeel van deze uitlatingen dat deze zien op de islam en de Koran. Nu verdachte zich in deze uitlatingen richt tegen het geloof en niet tegen mensen (moslims) kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat hij met deze uitlatingen aanzet tot haat tegen discriminatie van moslims, zoals hem is ten laste gelegd. Dit betreft de uitlatingen die hiervoor zijn genummerd met 3, 4, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25 en 26. Ten aanzien van uitlating 20, 21 en 22 overweegt de rechtbank tevens dat deze uitlatingen kritiek bevatten op mensen, vooral politici, die naar de mening van verdachte de in zijn ogen kwalijke aspecten van de islam niet onderkennen. Deze (onderdelen van de) uitlatingen kunnen ook daarom niet worden gebracht onder aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun godsdienst. Verdachte zal van deze onder 2 en 3 ten laste gelegde uitlatingen worden vrijgesproken. De andere uitlatingen zal de rechtbank hierna bespreken. Uitlatingen gericht tegen gelovigen De rechtbank toetst aan de bewoordingen van de uitlatingen, bezien in samenhang met het betreffende stuk en geplaatst in een bredere context. 5. Iedereen past zich aan onze dominante cultuur aan. Wie dat niet doet, is hier over twintig jaar niet meer. Die wordt het land uitgezet. 6. We hebben een gigantisch probleem met moslims, het loopt aan alle kanten de spuigaten uit, en we komen met oplossingen waarmee je een muis nog niet het hok in krijgt. Deze uitlatingen zien op mensen. Bezien in samenhang met de rest van het artikel wordt duidelijk dat, ook als dat uit de uitlating zelf niet onmiddellijk blijkt, met niet-westerse allochtonen en iedereen moslims worden bedoeld. Het bestanddeel tegen respectievelijk van mensen acht de rechtbank dan ook bewezen. Aanzetten tot haat tegen moslims? Met deze uitlatingen wordt niet aangezet tot haat. De bewoordingen van de uitlatingen bevatten geen krachtversterkende termen. Ook uit de rest van het artikel blijkt niet dat deze uitlatingen van verdachte aanzetten tot haat tegen moslims. Aanzetten tot discriminatie van moslims? Deze uitlatingen hebben op zichzelf een discriminatoir karakter. Het voorstel van verdachte is om een onderscheid te maken tussen moslims en niet-moslims met betrekking tot immigratie en verblijfsrechten. In het artikel, zoals hierboven weergegeven, doet verdachte verschillende politieke voorstellen. Uitlating 5 is een voorstel om moslims die zich niet aanpassen het land uit te zetten. Verdachte stelt verder voor om iedere niet-westerse allochtoon een assimilatiecontract te laten tekenen. Deze uitlatingen zijn politieke voorstellen in het kader van het publieke debat, dan wel kritiek op regeringsbeleid of op plannen van anderen in het politiek bestuurlijke speelveld. Zoals hierboven onder , onder Samenhang en context, is weergegeven heeft een politicus, zoals verdachte, in beginsel zeer veel ruimte om zijn standpunt voor het voetlicht te brengen. De uitlatingen van verdachte moeten worden gezien als voorstellen die hij hoopt te verwezenlijken nadat hij op democratische wijze aan de macht is gekomen. Vanuit het perspectief van verdachte zijn deze uitingen noodzakelijk in een democratische samenleving. Hij stelt hiermee naar zijn mening maatschappelijke problemen aan de kaak. De rechtbank stelt vast dat in de periode, waarin de uitlatingen zijn gedaan, de multiculturele samenleving en immigratie een prominente rol hadden in het maatschappelijk debat. Naarmate dit debat heviger is, komt aan de vrijheid van meningsuiting meer ruimte toe. Zoals gezegd, mogen uitlatingen dan zelfs kwetsen, choqueren en verontrusten. Deze uitlatingen van verdachte zijn niet van zodanige aard dat ze vanwege grensoverschrijdendheid strafbaar moeten worden geacht en daarmee uitgesloten van het publieke debat. Voorts verklaart verdachte in dit artikel ook dat hij met de voorgestelde maatregelen niet iedere moslim treft. Gezien het voorgaande wordt door de context het discriminatoire karakter aan de uitlating ontnomen. 17 EHRM 16 juli 2009, Féret t. België, LJN BJ Onder meer: EHRM 7 december 1976, Handyside t. Verenigd Koninkrijk, NJ 1978, EHRM 6 juli 2006, Erbakan t. Turkije, Appl / Mediaforum

19 Het bestanddeel aanzetten tot discriminatie in de zin van artikel 137d Sr kan dan ook niet bewezen worden geacht. Verdachte zal wat betreft deze uitlatingen voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Feit 2 en 3, uitlating 2 De demografische samenstelling van de bevolking is het grootste probleem van Nederland. Ik heb het over wat er naar Nederland komt en wat zich hier voortplant. Als je naar de cijfers kijkt en de ontwikkeling daarin... Moslims zullen van de grote steden naar het platteland trekken. We moeten de tsunami van de islamisering stoppen. Die raakt ons in ons hart, in onze identiteit, in onze cultuur. Als we ons niet verweren, zullen alle andere punten uit mijn programma voor niks blijken te zijn. In deze passage wijst verdachte erop dat de islam groeit en dat daartegen moet worden opgetreden. De uitlating gaat daarnaast onmiskenbaar over moslims. De rechtbank acht het bestanddeel tegen respectievelijk van mensen dan ook bewezen. Aanzetten tot haat tegen moslims? Vanwege de bewoordingen kunnen moslims (en anderen) aan deze uitlating aanstoot nemen. Met name de woorden Ik heb het over wat er naar Nederland komt en wat zich hier voortplant. kunnen zonder meer als grof en denigrerend worden bestempeld. De rechtbank is echter van oordeel dat deze uitlating geen opruiend karakter heeft en daarmee dan ook niet aanzet tot haat. Aanzetten tot discriminatie van moslims? De uitlating zet niet direct of indirect aan tot discriminatie. Verdachte zal wat betreft deze uitlating van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Feit 2 en 3, uitlating 7 Die Marokkaanse jongens zijn echt gewelddadig. Zij rammen mensen vanwege hun seksuele geaardheid in elkaar. Ik heb nooit geweld gebruikt. Aanzetten tot haat tegen discriminatie van moslims? Deze uitlating gaat zowel naar bewoordingen als in samenhang met de rest van het artikel over Marokkaanse jongeren. Verdachte spreekt hier dus niet over een groep mensen vanwege hun godsdienst. Aanzetten tot discriminatie van moslims? Deze uitlating kan worden aangemerkt als een uitlating met een discriminatoir karakter. Het voorstel van verdachte is om een onderscheid te maken tussen moslims en niet-moslims met betrekking tot immigratie en verblijfsrechten. Deze uitlating is echter evenals de hierboven behandelde uitlatingen uit het interview in de Volkskrant een politiek voorstel in het kader van het publieke debat. Om dezelfde redenen als daar genoemd kan de uitlating, hoe radicaal ook, niet worden aangemerkt als aanzetten tot discriminatie in de zin van artikel 137d Sr. Verdachte zal wat betreft deze uitlating van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Feit 2 en 3, uitlating 14 Ik heb goede bedoelingen. We laten iets gebeuren waardoor dit een totaal andere samenleving wordt. Ik weet ook wel dat er over een paar decennia nog geen islamitische meerderheid is. Maar het groeit wel. Met agressieve elementen, imperialisme. Loop over straat en zie waar het toe leidt. Je voelt dat je niet meer in je eigen land leeft. Er is een strijd gaande en we moeten ons verdedigen. Er zijn straks meer moskeeën dan kerken! Deze uitlating doet verdachte aan het eind van het interview nadat de interviewer hem heeft gevraagd of hij de onvrede onder de bevolking aanwakkert. In de passage die aan deze uitlating voorafgaat, zegt verdachte dat hij mensen erop wil wijzen dat de islam het grootste gevaar is dat ons bedreigt. In deze passage legt hij uit wat er volgens hem gebeurt als de islam groeit en er niet tegen wordt opgetreden. Hij noemt niet met zoveel woorden de moslims, maar de uitlating bevat wel aanwijzingen dat hij het over mensen heeft. Hij spreekt immers over een islamitische meerderheid en agressieve elementen. Ook de passage: loop over straat en zie waar het toe leidt, wekt in ieder geval de suggestie dat het over moslims gaat. De rechtbank acht het bestanddeel tegen respectievelijk van mensen dan ook bewezen. Aanzetten tot haat tegen moslims? Verdachte wekt met deze uitlating, in het bijzonder met de woorden Loop over straat en zie waar het toe leidt. Je voelt dat je niet meer in je eigen land leeft., de indruk dat de toename van het aantal moslims in Nederland negatieve gevolgen heeft voor de samenleving. Vervolgens zegt hij: Er is een strijd gaande en we moeten ons verdedigen. Mede door de scherpe bewoordingen heeft deze aansporing voor mensen om zich te verdedigen een opruiend karakter. De samenhang met de rest van het interview ontneemt niet het opruiende karakter aan deze scherpe bewoordingen. Jurisprudentie nr Verdachte zal wat betreft deze uitlating van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Het artikel Ik heb goede bedoelingen Het betreft een uitgebreid interview in dagblad De Pers van 13 februari 2007 met verdachte waarin hij ingaat op zijn politieke programma, de islam en de persoonlijke ervaringen en redenen waarom hij tot zijn kijk op de islam is gekomen. Feit 2 en 3, uitlating 11 We willen genoeg. De grenzen dicht, geen islamieten meer Nederland in, veel moslims Nederland uit, denaturalisatie van Islamitische criminelen... Deze opmerking is gemaakt naar aanleiding van een vraag van de interviewer over zijn politieke programma en de toekomst. Uit de rest van het interview, waarin deze uitlating is opgenomen, blijkt dat verdachte zich voornamelijk richt tegen de islam. Verdachte laat zich echter ook zowel in positieve zin als in negatieve zin uit over moslims. De uitlating ziet dus zowel naar bewoordingen als in samenhang met het hele artikel op mensen. Het bestanddeel tegen respectievelijk van mensen acht de rechtbank dan ook bewezen. Aanzetten tot haat tegen moslims? De uitlating bevat geen krachtversterkend element en kan ook bezien in samenhang met de rest van het interview niet worden aangemerkt als aanzettend tot haat tegen moslims. Verdachte begeeft zich door zich op deze wijze uit te laten op de grens van het strafrechtelijk toelaatbare. In het interview zegt verdachte echter ook niets tegen de moslims, maar iets tegen de islam te hebben. De rechtbank is van oordeel dat de uitlating, bezien in samenhang met de rest van het interview, niet aanzet tot de extreme emotie van diepe afkeer en vijandigheid: haat. De uitlating zet dan ook niet aan tot haat in de zin van artikel 137d Sr. Aanzetten tot discriminatie van moslims? De uitlating zet niet direct of indirect aan tot discriminatie. Verdachte zal wat betreft deze uitlating van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Feit 2 en 3, uitlating 28 (Fitna) De film Fitna is in zijn geheel ten laste gelegd. De film is ter terechtzitting getoond en in de tenlastelegging wordt de gehele film beschreven. De film bevat onder meer beelden van gewelddadige gedragingen van moslims en moslims die oproepen tot gewelddadigheden dan wel deze gerechtvaardigd vinden. Daarnaast worden niet-moslims getoond die slachtoffer zijn van aanslagen door moslims. De film gaat derhalve onmiskenbaar over mensen waardoor aan het bestanddeel tegen respectievelijk van mensen is voldaan. Aanzetten tot haat tegen moslims? De film vertoont in het eerste gedeelte in woord, beeld en geluid teksten uit de Koran in combinatie met scènes van aanslagen gepleegd door moslimextremisten in New York, Londen en Madrid. Hoewel Mediaforum

20 Jurisprudentie nr door de confronterende en eenzijdige wijze van presentatie zeker gevoelens van afkeer en walging kunnen worden versterkt, kan niet worden gezegd dat het tonen van deze (aan de werkelijkheid ontleende) beelden en gebeurtenissen een opruiend karakter heeft, zodat geen sprake is van aanzetten tot haat. In (met name het eerste deel van) het tweede gedeelte van de film vanaf het onderdeel Nederland in de ban van de islam wordt een beeld neergezet van Nederland, waarin steeds meer moslims in Nederland komen wonen. Er worden grafieken getoond van de toename in de loop der jaren van het aantal moslims in Nederland en Europa; te zien zijn onder meer vrouwen met hoofddoek, schotelantennes, Nederlandse agenten in uniform die hun schoenen uitdoen alvorens een moskee te betreden, een persoon die de eerwraak verdedigt en preken uitgesproken in Nederlandse moskeeën. Vervolgens verschijnt de tekst in beeld: Nederland in de toekomst? en worden beelden getoond met daarop onder meer mannen die worden opgehangen met in beeld het woord homo s en vrouwen die worden gedood. Deze beelden zijn niet van enige nuancering voorzien. Ze worden begeleid door muziek die dreigend klinkt. Deze beelden hebben in combinatie met de muziek een opruiend karakter. Met deze beelden wordt de suggestie gewekt dat door de toename van moslims in Nederland gewelddadigheden en criminaliteit zullen toenemen en dat dit (mede) veroorzaakt wordt door de al in Nederland aanwezige moslims. Daarmee bestaat ook het risico dat deze beelden aanzetten tot gevoelens van haat tegen moslims. Hierboven is onder , onder Samenhang en context overwogen dat het moeilijk voorstelbaar is dat op het moment dat de uitlating naar zijn bewoordingen aanzet tot haat de context waarin de uitlating is gedaan (bijvoorbeeld het maatschappelijk debat) het karakter van het aanzetten tot haat relativeert of wegneemt. De rechtbank is echter van oordeel dat daarvan hier wel sprake is. Het betreft een film waarin passages voorkomen die kunnen aanzetten tot haat. Deze beelden moeten echter worden bezien in samenhang met de rest van de film en in de context van het maatschappelijk debat. De boodschap van de film in zijn geheel is, zoals door verdachte ook herhaaldelijk is benadrukt, de kwalijke invloed van de islam. Aan het eind van de film verschijnt de tekst in beeld dat het niet aan hem is om haatdragende pagina s uit de Koran te scheuren, maar dat dit aan moslims zelf is. De rechtbank begrijpt dat verdachte hier aan het woord is en concludeert dat zijn boodschap zich vooral richt op de islam en de negatieve aspecten daarvan. Over de context overweegt de rechtbank het volgende. Herhaald wordt dat in de periode waarin de uitlatingen zijn gedaan, de multiculturele samenleving en immigratie een prominente rol speelden in het maatschappelijk debat. In het maatschappelijk debat moeten gelet op de invulling van het EHRM hiervan ook uitlatingen kunnen worden gedaan die kwetsen, choqueren en verontrusten. Verdachte heeft zich als politicus in de ten laste gelegde periode in zijn uitingen in het publiek debat als een fanatieke bestrijder van de in zijn ogen kwalijke islam laten zien. Hij ziet de islam als een groot gevaar voor onze maatschappij. Hij heeft zich hierbij op kwetsende en choquerende wijze uitgelaten en gebruikt ook in de film Fitna beelden en teksten die schokkend en aanstootgevend zijn. Hij heeft in dit debat meerdere malen maatregelen voorgesteld die de invloed van de islam in Nederland moeten beperken. Daarbij heeft hij diverse keren benadrukt dat hij niets tegen moslims heeft en bijvoorbeeld gezegd dat moslims die assimileren net zo goed zijn als ieder ander. De hoofdboodschap van verdachte over de islam is een boodschap die hij zonder meer moet kunnen uitdragen in Nederland. De rechtbank is, met de officieren van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 4 en 5 is ten laste gelegd. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of verdachte zich in al zijn uitlatingen tegen mensen richt, kan in ieder geval het bestanddeel wegens hun ras niet worden bewezen. 5. Overige verweren Gelet op vorenstaand oordeel van de rechtbank, kunnen de overige verweren van de raadsman onbesproken blijven. 6. Ten aanzien van de benadeelde partijen Nu aan verdachte zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen Stichting Nederland Bekent Kleur Stichting Landelijk Beraad Marokkanen Stichting Movimentu Antiano i Arubano por Promové Participashon Vereniging van Arbeiders uit Turkije in Nederland M. Rabbae A. Bensalah N. Abaida L. Aarras Y.B. Wolthuis Beweging tot Herstel van het Respect Vereniging Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland J. de Kreek P. de Wolf in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn. 7. Beslissing De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Verklaart de officieren van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake van de onder 1 ten laste gelegde uitlating Ik heb genoeg van de Koran in Nederland: verbied dat fascistische boek. en het gedeelte van de onder 2 en 3 ten laste gelegde uitlating. Zo wil hij aantonen dat de Koran geen dode letter is, maar het gezicht van de islam: een levensgroot gevaar. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte voor het overige is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter, mrs. G.P.C. Janssen en J.C. Boeree, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en A. Bernsen, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juni Noot Marloes van Noorloos L.A. van Noorloos, LL.M. is assistent in opleiding bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen van de Universiteit Utrecht. De rechtbank is van oordeel dat de film in zijn geheel bezien, in de context van het maatschappelijke debat, waarbij de nadruk wordt gelegd op de in de ogen van verdachte noodzakelijke waarschuwing tegen de islam als religie, niet aanzet tot haat. Aanzetten tot discriminatie van moslims? Op grond van de inhoud film kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van aanzetten tot discriminatie. De film bevat geen uitlatingen of fragmenten die erop gericht zijn het idee bij anderen te wekken om te gaan discrimineren. Evenmin kan worden gezegd dat de film in zijn geheel erop gericht is dit idee bij anderen te wekken. Verdachte zal wat betreft deze uitlating van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken Aanzetten tot haat tegen en discriminatie van niet-westerse allochtonen en Marokkanen wegens hun ras, feit 4 en 5 Op 23 juni 2011 kwam na een enerverend proces de langverwachte uitspraak in de strafzaak tegen Geert Wilders. Over het proces dat daaraan voorafging is al veel geschreven. De uitspraak zelf, waarin de rechtbank rijkelijk put uit het uitgebreide requisitoir van het OM, geeft een zeer restrictieve interpretatie van de artikelen 137c en 137d Sr. Bij het beoordelen van de eerste aanklacht belediging van moslims op grond van hun religie (artikel 137c) baseert de rechtbank zich grotendeels op het Gezwel-arrest van de Hoge Raad. Daarin was de vraag naar voren gekomen of belediging van een religie ( Stop het gezwel dat Islam heet ) ook onder art. 137c valt. De Hoge Raad oordeelde met een beroep op de wetsgeschiedenis dat art. 137c alleen ziet op uitingen die onmiskenbaar betrekking hebben op een groep mensen; de enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhangers van die godsdienst krenken, is niet voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen met uitlatingen over die aan- 280 Mediaforum

ECLI:NL:PHR:2011:BQ2302

ECLI:NL:PHR:2011:BQ2302 ECLI:NL:PHR:2011:BQ2302 Instantie Datum uitspraak 17-06-2011 Datum publicatie 17-06-2011 Zaaknummer 10/03626 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

WERKOPDRACHT 6 POLITIEKE VERHOUDINGEN (II)

WERKOPDRACHT 6 POLITIEKE VERHOUDINGEN (II) WERKOPDRACHT 6 POLITIEKE VERHOUDINGEN (II) 1. Inleiding In deze werkopdracht zal verder de aandacht worden gevestigd op het parlementair stelsel en met name zal worden ingegaan op (het belang van) de parlementaire

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Raadsman bij het politieverhoor

Raadsman bij het politieverhoor De Nederlandse situatie J. Boksem Leuven, 23 april 2009 Lange voorgeschiedenis o.a: C. Fijnaut EHRM Schiedammer Parkmoord Verbeterprogramma Motie Dittrich: overwegende dat de kwaliteit van het politieverhoor

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie ECLI:NL:HR:2013:983 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie 18-10-2013 Zaaknummer 12/03380 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:52, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8529,

Nadere informatie

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL 2015 09:00-11:15 WWW.AVDRWEBINARS.NL

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL 2015 09:00-11:15 WWW.AVDRWEBINARS.NL ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL 2015 09:00-11:15 WWW.AVDRWEBINARS.NL Inhoudsopgave Mr. H.A. Gerritse Jurisprudentie Hoge Raad 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1402, met betrekking

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/115897

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden '" 13 februari 2015 Eerste Kamer in naam des Konings 10/02162 LZ Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: l. LEIDSEPLEIN BEHEER B.V., gevestigd te Amsterdam, 2. Hendrikus Jacobus Marinus DE VRIES,

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken

32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken 32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid Nr. 5 Brief van de minister van Buitenlandse Zaken Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 april 2012 Mede namens de Staatssecretaris

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 11 november 2011 Eerste Kamer 10/02632 EV/AS In naam der Koningin Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: Christiaan Laurens BALJÉ, wonende te Delft, EISER tot cassatie, advocaat: mr. K.G.W. van

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 5 MEI 2008 C.05.0223.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.05.0223.F AXA BELGIUM, naamloze vennootschap, Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. B. P., 2. AXA BELGIUM, naamloze

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201112631/1/V2. Datum uitspraak: 22 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 10 SEPTEMBER 2007 S.07.0003.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.07.0003.F A. T., Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN VAN LUIK.

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2017:1856 ECLI:NL:RVS:2017:1856 Instantie Raad van State Datum uitspraak 12-07-2017 Datum publicatie 12-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201608063/1/A2 Eerste

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 257 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade

Nadere informatie

Straffeloos schimpen in de Staten

Straffeloos schimpen in de Staten 928 Ars Aequi december 2012 annotatie Annotatie Straffeloos schimpen in de Staten Prof.mr. R.J.B. Schutgens Hoge Raad 17 juni 2011, LJN: BQ2302, NJ 2011, 450, AB 2012, 78 Terwijl het Arubaanse Statenlid

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.2662 (068.05) ingediend door: hierna te noemen 'klagers', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 2 Klacht Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Utrecht hun verzoek om vergoeding van de schade als gevolg van een politieonderzoek in

Nadere informatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken: Uitspraak 6 februari 2015 Eerste Kamer 14/03627 LH/EE Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. R.J. van Galen, t e g e n BEPRO

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan ECLI:NL:HR:2017:571 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 31-03-2017 Datum publicatie 31-03-2017 Zaaknummer 16/03870 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21,

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

==================================================================== HOOFDSTUK I. Paragraaf 1. Inrichting. Artikel 1

==================================================================== HOOFDSTUK I. Paragraaf 1. Inrichting. Artikel 1 Intitulé : Landsverordening Raad van Advies Citeertitel: Landsverordening Raad van Advies Vindplaats : AB 1992 no. GT 3 Wijzigingen: AB 1992 no. 108 HOOFDSTUK I Paragraaf 1 Inrichting Artikel 1 De Raad

Nadere informatie

De Hoge Raad moet om! Over het recht minderjarige slachtoffers in zedenzaken te ondervragen

De Hoge Raad moet om! Over het recht minderjarige slachtoffers in zedenzaken te ondervragen This is a postprint of De Hoge Raad moet om! Over het recht minderjarige slachtoffers in zedenzaken te ondervragen Wilde, B. de Nederlands Juristenblad, 2009(44/45), 2885-2886 Published version: no link

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013 Datum van inontvangstneming : 14/06/2013 Vertaling C-258/13-1 Zaak C-258/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 mei 2013 Verwijzende rechter: Varas Cíveis de Lisboa (Portugal)

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201106725/1/V1. Datum uitspraak: 3 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

DE GRONDWET - ARTIKEL HANDHAVING BESTAANDE REGELGEVING

DE GRONDWET - ARTIKEL HANDHAVING BESTAANDE REGELGEVING DE GRONDWET - ARTIKEL 140 - HANDHAVING BESTAANDE REGELGEVING Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd, totdat daarvoor

Nadere informatie

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus) Vertaling C-291/13-1 Zaak C-291/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 27 mei 2013 Verwijzende rechter: Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus) Datum van de verwijzingsbeslissing:

Nadere informatie

Beslissing ten aanzien van klacht over het LOWI 2015, nr. 1

Beslissing ten aanzien van klacht over het LOWI 2015, nr. 1 Beslissing ten aanzien van klacht over het LOWI 2015, nr. 1 Beslissing van het LOWI van 24 november 2015 ten aanzien van de klacht van A, bij het LOWI ingediend op 22 april 2015 betreffende de verzoekschriftenprocedure

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. In het kader van het uit elkaar gaan van klager en zijn partner moet de gemeenschappelijke woning getaxeerd

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder. Zaaknummer: 2008/008 Rechter(s): mrs. Loeb, Lubberdink, Mollee Datum uitspraak: 20 juni 2008 Partijen: appellant tegen college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Bijzondere omstandigheden,

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende personen- en familierecht MEMORIE VAN

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken Page 1 of 5 LJN: BD7584, Hoge Raad, 07/12596 Datum uitspraak: 07-11-2008 Datum publicatie: 07-11-2008 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Internationaal privaatrecht.

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2015:3233 ECLI:NL:RVS:2015:3233 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-10-2015 Datum publicatie 21-10-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201500429/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen.

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen. Excellentie, Met uw brief van 23 april 2008 hebt u ons ter consultatie toegezonden het conceptwetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie. Het conceptwetsvoorstel geeft ons aanleiding

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster.

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster. GCHB 2012-451 Uitspraak van 7 juni 2012 prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster. Aanvraag levensverzekering geweigerd. Geschillencommissie

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048 Rapport Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048 2 Klacht Verzoeker, die op 20 juli 2002 is aangehouden op grond van verdenking van belediging van een politieambtenaar, klaagt erover dat het Korps

Nadere informatie

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars) De art. 6:193a e.v. BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B9 9243 (Nestlé/Mars) 1. In Vzr. Rb. Amsterdam 25 november

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

UvA-DARE (Digital Academic Repository) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Van catalogusformules en strong reasons: de ontwikkeling van de artikel 10 jurisprudentie van het EHRM van 2010 tot en met 2016 (deel I) Nieuwenhuis, A.J. Published

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapportnummer: 2014 /122 20 14/122 d e Natio nale o mb ud sman 1/5 Feiten

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

ECLI:NL:HR:2004:AR2782 ECLI:NL:HR:2004:AR2782 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 03-12-2004 Datum publicatie 03-12-2004 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie R03/145HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR2782

Nadere informatie

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012 : * fc. Raad * vanstate 201100831/1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder. Zaaknummer : 2013/249 Rechter(s) : mrs. Troostwijk, Lubberdink, Borman Datum uitspraak : 9 mei 2014 Partijen : Appellant tegen CvB Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bedreigingsgevaar, belangenafweging,

Nadere informatie

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om NOTENKRAKER Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om CBb 14 oktober 2011, nr. AWB 10/85 en 10/86 E.J. Daalder 1 Inleiding Uit het in, onder meer, artikel 6 EVRM neergelegde

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak ECLI:NL:HR:2014:1405 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-06-2014 Datum publicatie 13-06-2014 Zaaknummer 13/05858 Formele relaties Rechtsgebieden Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:289 Civiel recht Bijzondere

Nadere informatie

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Algemeen verbindend voorschrift,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 24-01-2013 Datum publicatie 05-02-2013 Zaaknummer 200.113.026 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1 STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1 TITEL I TOEPASSINGSGEBIED Artikel 1 Deze wet regelt een

Nadere informatie

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Inzake de klacht van [Klaagster BV], gevestigd te [gemeente] aan de [adres], hierna te noemen klaagster,

Nadere informatie

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. De koper van een woning (klager) verwijt de verkopend makelaar (beklaagde)

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 20Ï1Ö6836/1/V2. Datum uitspraak: 6 februari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

betreft: [klager] datum: 8 september 2014 nummer: 14/794/GA betreft: [klager] datum: 8 september 2014 De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat

Nadere informatie

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster LJN: BW9368, Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2012 2. De feiten 2.1. [A] en [B] wonen tegenover elkaar in [plaats]. [C] woont

Nadere informatie

Reglement Commissie van Toezicht en College van Beroep van de Stichting GFB versie 2002

Reglement Commissie van Toezicht en College van Beroep van de Stichting GFB versie 2002 REGLEMENT van de Commissie van Toezicht en het College van Beroep van de Stichting Gedragscode Farmaceutische Bedrijfstak (Stichting GFB) I ALGEMEEN 1. De behandeling van klachten wegens niet naleving

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 102 d.d. 2 november 2009 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en drs. A.I.M. Kool) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 19 637 Vreemdelingenbeleid Nr. 1389 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157 Rapport Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157 2 Klacht Op 10 november 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Uden, ingediend door de heer mr. K.E. Leoni, advocaat

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200607461/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: vennootschap onder firma appellante,, gevestigd te tegen de uitspraak in zaak nos.

Nadere informatie

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE SENIOR RECHTER RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 18 NOVEMBER 2015 09:00 11:15 WWW.AVDR.NL Inhoudsopgave Mr. H.A. Gerritse Jurisprudentie Hoge Raad 4 maart 2011,

Nadere informatie

SCHOTELANTENNES. Wettelijk kader

SCHOTELANTENNES. Wettelijk kader SCHOTELANTENNES Ondanks de technologische ontwikkelingen met betrekking tot de ontvangst van televisiesignalen blijven schotelantennes populair om televisie mee te kijken. Ook VvE s worden geconfronteerd

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JUNI 2012 P.12.0873.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.0873.F I. P. D. V., II. III. IV. P. D. V., P. D. V., P. D. V., V. P. D. V., Mrs. Cédric Vergauwen en Olivia Venet, advocaten bij de

Nadere informatie

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 98/2/17) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van: Raad vanstatc 201105933/1/V2. Datum uitspraak: 6 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 25-06-2007 Zaaknummer 0600267 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie