Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

Transcriptie

1 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen Het Vlaams Energieagentschap (VEA) publiceerde op 27 mei 2019 deel 1, 2 en 3 van haar ontwerprapport 2019 voor stakeholderoverleg. De stakeholders werden opgeroepen om deze onderdelen van het ontwerprapport grondig te bestuderen en eventuele opmerkingen via mail uiterlijk op 12 juni 2019 aan het VEA te bezorgen. Het VEA heeft voor deel 1 van 13 stakeholders/organisaties en voor deel 2 van 2 stakeholders/organisaties opmerkingen tijdig ontvangen. De opmerkingen van de stakeholders worden hieronder summier weergegeven en beantwoord. Waar nodig werden ze verwerkt in het definitieve rapport, dat aan de minister werd bezorgd. Een deel van de ontvangen opmerkingen handelt over de bepalingen en wettelijk vastgelegde parameters van het Energiedecreet en het Energiebesluit. Zo werden opmerkingen ontvangen over: - de waarde van de bandingdeler voor groene stroom ( 97); - de definitie van burgerparticipatie; - de methodiek om het aantal vollasturen te bepalen bij GS cat. 4 en GS cat. 4/1; - de (forfaitair bepaalde) hoogte van de parameter recht van opstal voor GS cat. 4 en GS cat. 4/1; - afschaffing van de actualisaties; - andere indeling of differentiatie van de windturbines op basis van IEC klasse of locatie; - het projectrendement. Het VEA herhaalt dat het deze reglementaire bepalingen moet toepassen zoals ze in het Energiedecreet en het Energiebesluit (of andere wetgevende teksten) zijn vastgelegd. Het komt immers aan een administratieve overheid niet toe deze bepalingen in vraag te stellen, aan te passen en/of buiten beschouwing te laten. Er wordt in dit document ook geen reactie meer gegeven op opmerkingen die in een vorige commentaar al zijn behandeld. Zo werden opnieuw opmerkingen ontvangen over: - het inrekenen van de ontwikkelingskosten voor windprojecten voor niet-gerealiseerde projecten.

2 Algemene opmerkingen en reacties (alle delen) REF. OPMERKINGEN STAKEHOLDERS REACTIE VEA 0.1 Er werden geen algemene opmerkingen ontvangen over het rapport pagina 2 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

3 Opmerkingen en reacties deel 1 Algemene parameters I.0.1 De indexering van de elektriciteitsprijs voor zelfafname (P EL,ZA) van 2018 naar 2020 op basis van de EN- DEX (Year Ahead) is niet correct. I.0.2 Energieprijzen beschouwen over meerdere jaren om schommelingen uit te vlakken. Enerzijds wordt de marktwaarde elektriciteit bij verkoop in jaar 0 (P EL,V) bepaald op basis van de gemiddelde verhandelde prijs op ENDEX Cal 20 tijdens de meest recente periode van twaalf maanden, conform artikel van Bijlage III/1 (groene stroom) en Bijlage III/2 (WKK) van het Energiebesluit. Anderzijds zijn er voor de vermeden kost van elektriciteit bij zelfafname (P EL,ZA) slechts gegevens gekend tot 2018 en moet er een indexering gebeuren van deze parameter naar 2020 voor de bepaling van de waarde in jaar 0. Het is echter evident dat de 2 parameters met elkaar gekoppeld zijn en dat eenzelfde methodiek aangewezen is. Daarom is de indexering van 2018 naar 2020 van (P EL,ZA) gebeurd op basis van de stijging van ENDEX Cal20 t.o.v. ENDEX Cal 18 en werd deze stijging in rekening gebracht in verhouding tot de bijdrage van de energiecomponent (ENDEX Day Ahead) aan de totale elektriciteitsprijs bij zelfafname (50%). Het VEA erkent dat deze methodologie leidt tot belangrijke schommelingen bij sterk wisselende elektriciteitsprijzen op jaarbasis, maar gezien de methodiek voor de elektriciteitsprijs bij verkoop vast ligt in het Energiebesluit en dus inherent ook onderhevig is aan wisselende elektriciteitsprijzen op jaarbasis zijn deze schommelingen inherent aan de bepalingen in het Energiebesluit Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 3 van 19

4 I.0.4 I.0.5 De vaste component in de elektriciteitsprijs bij zelfafname mag niet meegenomen worden. De gemiddelde jaarlijkse prijsstijging van de onderhoudskosten is hoger dan 2% I.0.3 De jaarlijkse indexering marktprijs elektriciteit bij zelfafname (+3,5%) wordt hoger verondersteld dan de jaarlijkse indexering voor de elektriciteitsprijs bij verkoop (=2%). De elektriciteitsprijzen op basis van de EUROSTAT-verbruikerscategorieën vertonen eerder een beperkte stijging op daling gedurende de afgelopen jaren. De evoluties van de EUROSTAT-prijzen in het verleden zijn geen referentie voor het bepalen van de gemiddelde jaarlijkse prijsstijging in de toekomst. Anderzijds kan er wel aangehaald worden dat er in de toekomst wel een wijziging mag verwacht worden van deze indexering gezien de discussies die er momenteel lopen over de invoering van het capaciteitstarief dat zou ingevoerd worden door de VREG. Deze opmerking werd ook al gemaakt in het stakeholdercommentaar van vorig rapport. Er zijn echter nog steeds geen finale beslissingen gemaakt over de invoering van dit capaciteitstarief. Daarom behouden wij de aanname van de voorbije jaren, zolang er geen definitieve beslissing is over het capaciteitstarief. Eens vaststaat wanneer het capaciteitstarief zal ingevoerd worden en wat het effect zal zijn op de vermeden elektriciteitsprijs, zal het VEA dit tarief meenemen in de vermeden elektriciteitsprijs en/of de index voor de vermeden elektriciteitsprijs. De parameter P EL,ZA is gebaseerd op EUROSTAT-gegevens. Hieruit kan het bedrag van de vaste component niet bepaald worden. Ook heeft de stakeholder geen onderbouwing gegeven over hoe groot de vaste component werkelijk is in de totale elektriciteitsprijs bij zelfafname. De jaarlijkse prijsstijging voor de onderhoudskosten worden contract per contract bepaald. De jaarlijkse prijsstijging van de onderhoudskost wordt bepaald op basis van de mediaan van een representatief staal van contracten. Er worden slechts een paar onderhoudscontracten als voorbeeld aangegeven. Bijgevolg is de onderbouwing onvoldoende om vast te stellen of inderdaad de indexering van de onderhoudskost moet aangepast worden op basis van de mediaan. pagina 4 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

5 I.0.6 De meeste industriële gebruikers krijgen vrijstellingen op hun ETS-verplichtingen, waardoor de marktwaarde van de vermeden primaire brandstof (P PBW) te hoog wordt ingeschat. In de praktijk krijgen een groot deel van de bedrijven hun CO 2-rechten gratis. Ze krijgen dus wel degelijk hun rechten, maar hoeven er niet voor te betalen. Ze kunnen deze rechten te gelde maken op de markt. Dit betekent dat de CO 2- kost voor deze bedrijven een opportuniteitskost is en wel PV algemeen I Er wordt geen rekening gehouden met de ontwikkelingskosten bij de specifieke investeringskost per vermogenseenheid (K i). degelijk als een opbrengst mag ingerekend worden. Ontwikkelingskosten voor gerealiseerde PV-projecten worden niet meegenomen, omdat deze kosten niet werden aangegeven bij de rubriek andere kosten in de marktbevraging. Bovendien ontbreekt er in de opmerkingen van de stakeholders onderbouwing om zo n kost te kunnen meenemen. PV cat. 2a en 2b I De vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (K v) zijn te laag ingeschat. De onderhoudskosten dekken niet de volledige operationele kosten. PV cat. 2/1a en 2/1b I De vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (K v) zijn te laag ingeschat. De onderhoudskosten dekken niet de volledige operationele kosten. PV cat. 3a en 3b I De vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (K v) zijn te laag ingeschat. De onderhoudskosten dekken niet de volledige operationele kosten. I De constructieperiode nodig voor het bouwen van een project is in realiteit 0,5 jaar. Op basis van staving aangeleverd door de stakeholders worden de vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (K v) opgetrokken naar 15,5 /kw e in het definitief rapport. Naast onderhoudskosten wordt er ook rekening gehouden met de andere kosten (o.a. beheer- en verzekeringskosten) die via de marktbevraging zijn opgeleverd. De vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (K v) worden opgetrokken naar 12,2 /kw e in het definitief rapport. Op basis van staving aangeleverd door de stakeholders worden de vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (K v) opgetrokken naar 9,50 /kw e in het definitief rapport. In het OT-model kan enkel met 0 of 1 jaar gewerkt worden. De constructieperiode voor een generieke installatie van categorie 3a en 3b ligt dichter bij 0 jaar dan bij 1 jaar. Daarom wordt een constructieperiode van 0 jaar aangenomen. De opmerking was bovendien onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet meegenomen in het definitief rapport Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 5 van 19

6 Wind algemeen I De windparken waarvan het aantal vollasturen lager ligt dan 30% onder het berekende gemiddelde worden niet meegenomen in de bepaling van de parameter voor het gemiddelde jaarlijks aantal vollasturen (VU). Dit geeft geen correct beeld. Ofwel zouden alle turbines in rekening gebracht moeten worden bij de bepaling van de vollasturen, ofwel moeten zowel de lage als de hoge uitschieters geschrapt worden. Er wordt bovendien geen rekening gehouden met de negatieve invloed van slagschaduw op het reëel aantal vollasturen. I De afslag die onafhankelijke projectontwikkelaars krijgen ligt hoger dan 9%. Het is bovendien onduidelijk over hoe men tot die 9% komt. Ook de paragraaf de afslag op basis van de windparken die steun krijgen onder het nieuwe steunmechanisme (de windparken met een bandingfactor) wordt bepaald is onduidelijk. Wind cat. 4/1a en 4/1b I De gemiddelde specifieke investeringskost per vermogenseenheid is te laag ingeschat. Biogas I Geen opmerkingen De berekening van de vollasturen bij windenergie wordt uitgevoerd volgens de methode die is omschreven in punt 3 van bijlage III/1 van het Energiebesluit. Deze laat niet toe om alle windturbines mee te nemen, noch om hoge uitschieters te elimineren uit de berekening. Er wordt gewerkt met reële productiecijfers, de impact van slagschaduw op het reëel aantal vollasturen wordt dus in rekening gebracht. Er werd geen onderbouwing aangeleverd door de stakeholders om aan te tonen dat de afslag in realiteit hoger ligt. De procentuele afslag wordt bepaald als de mediaan van de afslagen uit de PPA-contracten die geldig zijn voor Vlaamse windparken. Uitschieters worden geëlimineerd. Zie paragraaf van het definitief rapport (Procentuele afslag t.o.v. de marktwaarde bij verkoop in jaar 0) voor een uitgebreide uitleg. Met windparken die steun krijgen onder het nieuwe steunmechanisme worden de windparken bedoeld met een startdatum vanaf 1/1/2013. Dit werd aangepast in de tekst van het definitief rapport. Zoals vermeld in paragraaf (Algemene werkwijze om de financiële parameters vast te leggen) werken we niet met het gemiddelde om de investeringskost te bepalen, maar met de mediaan. Er werd bovendien onvoldoende onderbouwing aangeleverd door de stakeholders om aan te tonen dat de investeringskost hoger zou moeten zijn. pagina 6 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

7 Biomassa cat. 17a en 17b I Vooral het thermisch vermogen van een installatie is belangrijk als referentie, omdat een groter deel van de kostprijs van een installatie gelinkt is aan het ingangsvermogen. Het grootste deel van de kostprijs van een installatie zijn de boilerkosten. I I I I I Temperatuur en druk van de warmte geleverd door de referentie-installatie wordt niet toegelicht terwijl dit de link tussen het bruto elektrisch vermogen en het rendement bepaalt. Investeringskost heeft een sterkere link met thermisch ingangsvermogen dan elektrisch uitgangsvermogen. Investeringskosten voor uitkoppeling van warmte wordt geen rekening mee gehouden. De hoogte in jaar 0 van de vervangingsinvestering per eenheid capaciteit (lv) zou best aangepast worden samen met de verhoging van de investeringskost K i, om meer rekening te houden met de link tussen investeringskost en ingangsvermogen. De vaste kosten per eenheid capaciteit in jaar 0 (Kv) zou best aangepast worden samen met de verhoging van de investeringskost Ki, om meer rekening te houden met de link tussen investeringskost en ingangsvermogen. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking. De onderbouwing die werd opgeleverd is gebaseerd op installaties die niet tot de referentie-installatie behoren, nl. condenserende stoomturbines en stoomturbines met een elektrisch vermogen dat groter is dan de projectcategorie. De bepaling van het bruto elektrisch vermogen en de rendementen wordt beschreven in het rapport en werden niet bepaald op basis van temperatuur en druk. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 7 van 19

8 Biomassa cat. 17a en 17b I De variabele kosten per eenheid productie in jaar 0 zou best aangepast worden samen met de verhoging van de investeringskost Ki, om meer rekening te houden met de link tussen investeringskost en ingangsvermogen. I I De warmte uit bio-energie heeft niet dezelfde waarde en kenmerken als warmte uit aardgas en is dus niet voor honderd procent vergelijkbaar. Ook kan slechts een lagere prijs aangerekend worden door het niet-meer-dan-aardgas/anders principe, waarbij rekening moet gehouden worden met een maandelijkse afschrijvingskost van de investeringen voor warmteafgifte. Een discount factor of afslag toepassen lijkt daarom logisch. Er worden verschillende prijzen voor warmte gebruikt in het OT-rapport, en een andere factor zou de basis kunnen worden voor categorie 17. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking. De marktwaarde zonder toevoeging van taksen, heffingen en vermeden netkosten van de vermeden primaire brandstof voor dezelfde hoeveelheid nuttige warmte in jaar 0 werd opnieuw bepaald, waarbij gekeken werd naar de vermeden prijzen van het aardgasverbruik dat in de buurt ligt van het aardgasverbruik van de aardgasketel om dezelfde hoeveelheid warmte op te wekken als de biomassa-wkk. Deze prijs, incl. CO 2-kost van 0,00374 /kwh komt neer op 0,0294 /kwh (OVW). Het niet meer dan anders principe betekent dat de prijs van de warmte nooit meer kan bedragen dan de prijs van aardgas. Er wordt bij de vermeden prijs dus al tegemoet gekomen aan een afslag t.o.v. die aardgasprijs, want dit is het gedeelte van taksen, heffingen en vermeden netkosten die niet worden meegenomen bij het vastleggen van deze parameter. De onderbouwing die werd meegeleverd bevestigde de gecorrigeerde vermeden brandstofprijs. Door de correctie van de vermeden brandstofprijs van GS cat. 17a en GS cat. 17b naar 0,0257 /kwh (OVW) excl. CO 2- kost komt deze prijs nu overeen met de prijs van de biogascategorie waarnaar verwezen wordt (WKK cat. 6/1a en WKK cat. 6/1b). pagina 8 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

9 Biomassa cat. 17a en 17b I Er is geen reden om aan te nemen dat de parameter Deel van de bruto elektriciteitsproductie dat niet in aanmerking komt voor groenestroomcertificaten, aanvaardbaar voor certificatenverplichting gewijzigd is. Deze parameter wordt berekend op basis van rapporteringsmodellen van representatieve installaties. In OT-rapport 2018/2 werd verkeerdelijk uitgegaan dat er enkel een aftrek is voor de hulpdiensten van de WKK (0,2%), maar in werkelijkheid is er voor de representatieve installaties eveneens een aftrek van transportenergie tot aan het Vlaams Gewest (0,4%), waardoor deze waarde werd gecorrigeerd naar I I De constructieperiode wordt impliciet als meer dan 2 jaar beschouwd in artikel 6.1.3/2 van het energiebesluit en zou dus als meer dan twee jaar beschouwd moeten worden. Er is bovendien tijd tot 3 jaar na startdatum om de centrale operationeel te hebben. De biomassaprijs van B-hout is volgens een stakeholder een zeer volatiele factor die moeilijk te extrapoleren is voor 15 jaar. De brandstofkost voor B-hout lijkt volgens een andere stakeholder logisch voor de jaren Er heerste toen immers een groot overaanbod aan houtafval in Vlaanderen en de buurlanden. Deze marktprijs is natuurlijk niet gegarandeerd de volgende jaren gelet op de op stapel staande projecten. Vanuit het perspectief van de prognoses vraag/aanbod voor B-hout zal deze OT berekening potentiële initiatiefnemers ervan weerhouden om projecten in te dienen. Dit is een gunstige evolutie om het voorspelde grote onevenwicht in vraag en aanbod niet verder te laten ontsporen en om materiaalrecyclage een eerlijke kans te geven op de houtafvalmarkt. 0,6%. De aangenomen waarden kunnen enkel gewijzigd worden op basis van onafhankelijke gevalideerde of verifieerbare gegevens. Er werd door de stakeholders geen informatie aangeleverd ter staving van deze opmerking. Aangezien de ene stakeholder de biomassaprijs logisch vindt, wordt de prijs van het B-hout niet gewijzigd in het definitief rapport Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 9 van 19

10 Biomassa cat. 17a en 17b I De verwachte gemiddelde jaarlijkse verandering van de biomassaprijs van B-hout is een zeer volatiele factor die moeilijk te extrapoleren is voor 15 jaar. Aangezien de biomassaprijs een negatieve prijs (opbrengst) is voor de referentie-installatie, werd tijdens het ontwerprapport verkeerdelijk nog met een indexatie van 1,1% gerekend, waarbij verondersteld werd dat de prijs van B-hout jaarlijks verder zou dalen. Aangezien dit een volatiele markt is en de biomassaprijs momenteel negatief is, wordt een indexering van 0% aangenomen bij het definitief rapport. I In het kader van de EU-ETS regeling werd door het Departement Omgeving (dienst Klimaat) beslist dat B-hout installaties onder de ETS regeling vallen. Dat impliceert dat ze de BKG emissies moeten monitoren en ook uitstootrechten moeten kopen. Een deel van het B-hout bevat immers fossiele lijmen (meer bepaald plaatmateriaal, ca. 9 gew% lijm). Het aandeel groen zal dus niet langer 100% zijn, maar worden bijgesteld op basis van het aandeel lijmhoudend hout in het B-hout. Daardoor zal de groenfactor dus iets lager uitvalllen, hoeveel lager wordt bepaald op basis van labo-analyse van het verwerkte houtafval. Dit zal dus een lichte invloed hebben op de OT berekening, maar momenteel zijn er geen concrete data beschikbaar om dit te onderbouwen en dus de impact ervan te kwantificeren. Er werd met de dienst Klimaat en VEA al informeel afgesproken om de aangepaste groenfactor te laten ingaan vanaf 1 januari 2020, dit om de reeds aangegane engagementen voor geplande/goedgekeurde projecten te respecteren. Op dit moment is er geen enkele wetgeving of vastlegging voor een gewijzigde groenfactor voor installaties op B-hout die onder de ETS-regeling vallen. Bovendien wordt er verwacht dat, indien de groenfactor eventueel zou gewijzigd worden, dit aandeel eerder beperkt is en verwaarloosbaar is in de OT-berekening. pagina 10 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

11 WKK-motoren 3.a, 3.b, 4.a, 4.b, 4/1.a en 4/1.b I De nieuwe technische aansluitvereisten zorgen voor een bijkomende investeringskost voor motoren. De Europese Network Codes Requirements for Generators (NC RfG) zullen inderdaad een impact hebben op de technische aansluitingsvereisten voor decentrale productie-installaties (C10/11). De nieuwe vereisten van de C10/11 zullen van toepassing worden vanaf 2 maanden na de publicatie van de VREG beslissing. Echter er is tot op heden nog geen VREG beslissing genomen. Zoals algemeen gebruikelijk kan de impact van nieuwe wetgeving pas in rekening gebracht van zodra een definitieve beslissing is genomen. In dit rapport kan dus nog geen rekening gehouden met deze nieuwe WKK-motoren 3.a, 3.b, 4.a, 4.b, 4/1.a en 4/1.b WKK-turbines cat 7.a.1; 7.b.1; 7.c.1., 8.a1., 8.b.1; 8.c.1. I I De motoren die voldoen aan nieuwe technische aansluitvereisten hebben een lager elektrisch rendement. Een WKK heeft geen of weinig invloed op maandpiek, waardoor het vermijden van het Elia transmissietarief niet in rekening gebracht mag worden voor de bepaling van de waarde van de lokale elektriciteitsproductie. aansluitvereisten. Hier geldt dezelfde commentaar als hierboven met betrekking tot de investeringskost. Bovendien gebeurt een aanpassing van de technische parameters op basis van de rapporteringsmodellen. Eens een rendementsdaling blijkt uit de rapporteringsmodellen kan hiermee rekening gehouden worden. Voor de WKK-categorieën 7.a.1 t.e.m. 7.c.2 wordt aangenomen dat de WKK aangesloten wordt op het distributienet. Voor deze WKK-categorie werd de elektriciteitsprijs berekend op basis van EUROSTAT-prijzen en zijn eventuele invloeden van de maandpiek hierin verrekend. Voor de WKK-categorieën 8.a.1 t.e.m. 8.c.2 is de vermindering van de vermeden elektriciteitsprijs ten gevolge van de maandpiek ingerekend in verhouding tot de zelfafname. Men mag er immers van uitgaan dat niet de volledige maandpiek (van elk van de 12 maanden) in mindering moet gebracht worden, want, zeker in de wintermaanden, is het waarschijnlijk dat de WKK wel zal draaien op het moment van de maandpiek. De zelfafname is dan ook een indicatie die aangeeft in welke mate de maandpiek zal dalen. De berekening is bijgevolg correct Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 11 van 19

12 WKK-turbines cat 7.a.1. I De specifieke investeringskost van deze gasturbines is veel te laag De stakeholder verwijst als onderbouwing naar 2 projecten, gerealiseerd in 2016 om aan te geven dat de investeringskosten veel te laag zijn. In de voorgaande rapporten werden de investeringskosten bepaald op basis van facturen aangeleverd in het kader van de marktbevraging en de aanvragen voor verhoogde investeringsaftrek. Hierbij zijn niet alleen gerealiseerde projecten in 2016 meegenomen, maar ook alle projecten, gerealiseerd in de periode en werd de mediaan bepaald. Het VEA ziet dan ook geen reden waarom de marktbevraging over een langere periode met een groter aantal projecten niet correct zou zijn. pagina 12 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

13 Opmerkingen en reacties deel 2 PV actualisatie bestaande installaties SD 2019 algemeen II PV actualisatie bestaande installaties SD 2013 SD 2019 cat. 2, cat. 3, cat. 2a en 2b, cat. 2/1a en 2/1b, cat. 3a en 3b De vermeden kost van elektriciteit bij zelfafname in jaar 0 (P EL,ZA) is groter voor actualisaties van bestaande installaties met SD 2019 dan voor nieuwe installaties met SD Deze parameter zou gelijk moeten zijn in beide situaties. II De afslag ten opzichte van de ENDEX daalt van 21,4% in 2019 naar 15,4% in Deze sterke daling komt niet overeen met de realiteit, waar deze afslag toeneemt in plaats van afneemt. Het gevolg is dat de nettoprijs voor injectie te hoog is ingeschat. Klopt, zowel voor nieuwe projecten als voor actualisaties van bestaande projecten moet uitgegaan worden van dezelfde aannames. Bijgevolg wordt de vermeden kost van elektriciteit bij zelfafname in jaar 0 (P EL,ZA) voor actualisaties van bestaande installaties met SD 2019 gelijk gesteld aan die voor nieuwe installaties met SD 2020 in het definitief rapport. Dit geldt voor alle projectcategorieën: 2a, 2b, 2/1a, 2/1b, 3a en 3b. Er wordt uitgegaan van de ENDEX Cal 20 om de afslag te bepalen. Voor contracten, die gebaseerd zijn op jaarprijzen, kwartaalprijzen of maandprijzen, wordt de formule toegepast op de jaarprijs in plaats van op de prijs die in het contract staat. Ook voor contracten op basis van de BELPEX wordt deze methode toegepast. Echter, in tegenstelling tot het ontwerprapport, wordt er in het definitief rapport rekening gehouden met een profielkost: de BELPEX prijs wordt gecorrigeerd met een profielkost van 5,40%. Op basis van de via de marktbevraging ingezamelde PPAcontracten, waarvan kan worden aangenomen dat ze in 2020 nog van toepassing zullen zijn, wordt ten opzichte van de ENDEX Cal 20 een procentuele afslag t.o.v. de markwaarde elektriciteit bij verkoop van 20,0% gehanteerd in het definitief rapport Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 13 van 19

14 PV actualisatie bestaande installaties SD 2019 cat. 2/1a en 2/1b II De geactualiseerde bandingfactor voor bestaande installaties met SD 2019 is lager dan de bandingfactor voor nieuwe installaties met SD Er wordt vermoed dat de beleidsperiode bij de actualisaties verkeerdelijk op 15 jaar werd gezet in plaatst van op 10 jaar. Door het gelijkstellen van de vermeden kost van elektriciteit bij zelfafname in jaar 0 (P EL,ZA) voor actualisaties van bestaande installaties met SD 2019 aan die voor nieuwe installaties met SD 2020 wordt deze opmerking tenietgedaan. In het definitief rapport is de geactualiseerde bandingfactor voor bestaande installaties met SD 2019 hoger dan de bandingfactor voor nieuwe installaties met SD De ingerekende beleidsperiode was reeds gelijk aan 10 jaar in het ontwerprapport. pagina 14 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

15 Opmerkingen en reacties deel 3 Algemeen III.0.1 Geen opmerkingen op dit deel Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 15 van 19

16 Projectcategorieën met een startdatum vanaf 1/1/ REPRESENTATIEVE PROJECTCATEGORIEËN GS zonne-energie: a nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) > 10 kw en 40 kw i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 2a; ii die niet vallen onder cat 2a: cat 2b; b nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormers(s) > 40 kw en 250 kw i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 2/1a; ii die niet vallen onder cat 2/1a: cat 2/1b; c nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) > 250 kw en 750 kw i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 3a; ii die niet vallen onder cat 3a: cat 3b; wind: a nieuwe installaties met betrekking tot windenergie op land met een bruto nominaal vermogen per turbine > 300 kwe en < 3 MWe i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 4a; ii die niet vallen onder cat 4a: cat 4b; b nieuwe installaties met betrekking tot windenergie op land met een bruto nominaal vermogen per turbine 3 MWe en 4,5 MWe i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 4/1a; ii die niet vallen onder cat 4/1a: cat 4/1b; biogasinstallaties: a nieuwe biogasinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 10 kwe en 5 MWe: voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen met uitsluiting van a. Biogasinstallaties op stortgas b. Biogasinstallaties met vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib c. Biogasinstallaties voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie i. waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 5/1a; ii. die niet vallen onder cat 5/1a: cat 5/1b; voor GFT-vergisting bij bestaande composteringsinstallatie i. waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 6/1a; ii. die niet vallen onder cat 6/1a: cat 6/1b; b nieuwe biogasinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 5 MWe en 20 MWe: pagina 16 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

17 voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van a. Biogasinstallaties op stortgas b. Biogasinstallaties met vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib c. Biogasinstallaties voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie i. waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 10/1a; ii. die niet vallen onder cat 10/1a: cat 10/1b; verbranding van biomassa a nieuwe installaties voor de verbranding van vaste biomassa met een bruto nominaal vermogen > 10 kwe en 20 MWe i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 15a; ii die niet vallen onder cat 15a: cat 15b; b nieuwe installaties voor de verbranding van vloeibare biomassa met een bruto nominaal vermogen >10 kwe en 20 MWe i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 16a; ii die niet vallen onder cat 16a: cat 16b; c nieuwe installaties voor de verbranding van biomassa-afval met een bruto nominaal vermogen >10 kwe en 20 MWe i waarbij het project voorziet in burgerparticipatie: cat 17a; ii die niet vallen onder cat 17a: cat 17b Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 17 van 19

18 2 REPRESENTATIEVE PROJECTCATEGORIEËN WKK kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5 en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen > 10 kwe en 200 kwe: a nieuwe installaties: cat 2.a; b ingrijpende wijzigingen: cat 2.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5 en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met een bruto nominaal vermogen > 200 kwe en 1 MWe: a nieuwe installaties: cat 3.a; b ingrijpende wijzigingen: cat 3.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5 en met uitsluiting van warmte-krachtinstallaties op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib, met minimaal een motor en een bruto nominaal vermogen > 1 MWe en 5 MWe a nieuwe installaties: cat 4.a; b ingrijpende wijzigingen: cat 4.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 6 en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of op biogas afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval, met minimaal een motor en een bruto nominaal vermogen > 5 MWe en 10 MWe: a nieuwe installaties: cat. 4/1.a; b ingrijpende wijzigingen: cat. 4/1.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties op biogas met een bruto nominaal vermogen > 10 en 5 MWe: a nieuwe installaties: 1) Voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van punt 2 en 3 en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas, afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib: cat 5/1.a.1; 2) Voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat 5/1.a.2; 3) Voor recuperatie van stortgas: cat 5/1.a.3; b ingrijpende wijzigingen: Voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van punt 2 en met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op biogas, afkomstig van vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib: cat 5/1.b.1; voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie: cat 5/1.b.2; Voor recuperatie van stortgas: cat 5/1.b.3; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties op biogas met een bruto nominaal vermogen > 5MWe en 20MWe: pagina 18 van 19 Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen

19 a nieuwe installaties voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT-afval: cat 6/1.a; b ingrijpende wijzigingen voor de vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen, met uitsluiting van kwalitatieve warmte-krachtinstallaties op stortgas of biogas, afkomstig van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater, rioolwaterzuiveringsslib of GFT afval : cat 6/1.b; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 1 MWe en 20MWe met turbines op: a gas: nieuwe installaties: cat 7.a.1; ingrijpende wijzigingen: cat 7.a.2; b stoom: nieuwe installaties: cat 7.b.1; ingrijpende wijzigingen: cat 7.b.2; c beide: nieuwe installaties: cat 7.c.1; ingrijpende wijzigingen: cat 7.c.2; kwalitatieve warmtekrachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen > 20 en 50MWe met turbines op: a gas: nieuwe installaties: cat 8.a.1; ingrijpende wijzigingen: cat 8.a.2; b stoom: nieuwe installaties: cat 8.b.1; ingrijpende wijzigingen: cat 8.b.2; c beide: nieuwe installaties: cat 8.c.1; ingrijpende wijzigingen: cat 8.c Stakeholderoverleg - Ontwerprapport startdatum 1 januari delen pagina 19 van 19