Regeling scheiden en gescheiden houden

Transcriptie

1 Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen VROM 27 maart 1998/Nr. MBA/ Directoraat-Generaal Milieubeheer De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Gelet op richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377) en op de artikelen 8.44, 8.45 en 21.6, zesde lid, van de Wm; Besluit: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. wet: Wet milieubeheer; b. categorie van gevaarlijke afvalstoffen: in de bijlage genoemde categorie van gevaarlijke afvalstoffen; c. inrichting voor het opslaan, overslaan of bewerken van gevaarlijke afvalstoffen: inrichting waar activiteiten plaatsvinden als bedoeld in bijlage I, onder 28.4, onder a, 5, onder b, 2 of onder c, 2 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer; d. inrichting voor het verbranden of het op of in de bodem brengen van gevaarlijke afvalstoffen: inrichting waar activiteiten plaatsvinden als bedoeld in bijlage I, onder 28.4, onder e, 3 o of onder f, 3 o van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Artikel 2 Degene die een inrichting drijft voor het opslaan, overslaan of bewerken van gevaarlijke afvalstoffen, houdt in ontvangst genomen afvalstoffen behorende tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, gescheiden van elkaar, van andere afvalstoffen en van stoffen, preparaten en andere producten. Artikel 3 1. Degene die een inrichting drijft voor het opslaan, overslaan of bewerken van gevaarlijke afvalstoffen, scheidt bij het in ontvangst nemen van gevaarlijke afvalstoffen de afvalstoffen behorende tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen van elkaar, van andere afvalstoffen en van stoffen, preparaten en andere producten. 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover door degene die de inrichting drijft ten genoege van het bevoegd gezag is aangetoond dat scheiding technisch of economisch niet haalbaar is. 3. Het tweede lid is niet van toepassing, indien de verplichting is opgenomen in een voorschrift dat is verbonden aan een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet. Artikel 4 Indien het belang van de bescherming van het milieu zich hier niet tegen verzet, kan het bevoegd gezag in afwijking van artikel 2 aan de vergunning het voorschrift verbinden dat in de vergunning aangewezen gevaarlijke afvalstoffen mogen worden gemengd met andere in de vergunning aangewezen afvalstoffen, stoffen, preparaten en andere producten. Artikel 5 1. Voorschriften, verbonden aan een vergunning, die met het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van deze regeling in strijd zijn, blijven nog van kracht tot drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling. 2. Indien binnen drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag als bedoeld in artikel 8.24, eerste lid, van de wet, is ingediend tot het verbinden van voorschriften aan de vergunning met toepassing van artikel 4, blijven de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, nog van kracht tot het tijdstip waarop op de aanvraag onherroepelijk is beslist. Artikel 6 Het bevoegd gezag verbindt binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling aan de vergunning voor het verbranden of het op of in de bodem brengen van gevaarlijke afvalstoffen, voorschriften met betrekking tot het scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen behorende tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen. Artikel 7 De Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen bij niet-vergunningplichtige inrichtingen worden ingetrokken. Artikel 8 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Artikel 9 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. s-gravenhage, 27 maart De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, M. de Boer. Bijlage bij de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen, houdende de categorieën van gevaarlijke afvalstoffen Categorie Gevaarlijke afvalstof 1 oliefilters 2 fotografisch gevaarlijk afval; (bleek-)fixeer 3 fotografisch gevaarlijk afval; zwart-wit ontwikkelaar 4 fotografisch gevaarlijk afval: kleurontwikkelaar 5 fotografisch gevaarlijk afval: overige vloeistoffen 6 fotografisch gevaarlijk afval: vast afval 7 afgewerkte olie 8 gebruikte metalen chemicaliën verpakkingen 9 vloeibare halogeenrijke 1 koolwaterstoffen, met uitzondering van koudemiddelen, bestaande uit: * tri (trichlooretheen) * per (tetrachloorethaan) * trichloorethaan * tetra (tetrachloormethaan) * methyleenchloride (dichloor- Uit: Staatscourant 1998, nr. 72 / pag. 14 1

2 Categorie Gevaarlijke afvalstof methaan) * broomhoudende koolwaterstoffen * chloorhoudende koolwaterstoffen, fluor/broomvrij * overige oplosmiddelen * gechloreerde aromaten * overige organische vloeistoffen 10 vloeibare halogeenrijke koolwaterstoffen koudemiddelen: chloorfluorkoolwaterstoffen 11 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen methanol en andere vloeibare alcoholen 12 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen ethylacetaat en andere alifatische acetaten 13 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen aceton en andere alifatische ketonen 14 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen petroleum (ether) en alifatische koolwaterstoffen 15 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen tolueen, xyleen en benzeen 16 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen dioxaan 17 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen koelvloeistof en glycolen 18 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen organische zuren 19 vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen, : * siliconenolie * tonervloeistof * warmte-overdrachtvloeistof * tensiden * fenolen * overige oplosmiddelen * overige organische vloeistoffen 20 ijzerhoudend beitsbad 21 zinkhoudend beitsbad 22 zure beitsbaden, niet vallende onder cat. 20 of cat. 21, : * zwavelzuurbeitsbad * salpeterzuurbeitsbad Categorie Gevaarlijke afvalstof * fosforzuurbeitsbad * fluorwaterstofzuurhoudend beitsbad * overige zure beitsbaden 23 basische beitsbaden, niet vallende onder cat. 20 of cat. 21, : * aluminiumbeitsbad * overige basische beitsbaden 24 niet-reinigbaar straalgrit 25 reinigbaar straalgrit 26 loodaccu s 27 batterijen 28 gasontladingslampen 29 kwikhoudende voorwerpen, meetinstrumenten (thermometers, barometers), electrotechnische componenten (relais, schakelaars), e.d. 30 restanten laboratorium-chemicaliën 31 specifiek ziekenhuisafval 32 asbest en asbesthoudende afvalstoffen 33 spuitbussen 34 restanten bestrijdingsmiddelen 35 PCB-houdende vloeistoffen en PCB-houdende transformatoren, warmteoverdrachtsystemen, hydraulische systemen, condensatoren, weerstanden en smoorspoelen 36 Overige gevaarlijke afvalstoffen 1 Halogeenrijke afvalstof: afvalstof met een chloorgehalte van tenminste 4 gewichtsprocent of een fluorgehalte van tenminste 0,5 gewichtsprocent. Toelichting Algemeen Op 29 juni 1995 is de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen (Stcrt. 1995, 121) in werking getreden. Deze regeling dient ter implementatie van artikel 2, tweede, derde en vierde lid, van de richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991, betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/31/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juni 1994 (PbEG L 168); hierna: Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen. De Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen verplicht in artikel 2, tweede lid, de lidstaten de nodige maatregelen te nemen, opdat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen van elkaar scheiden en gevaarlijke afvalstoffen scheiden van niet gevaarlijke afvalstoffen. Het derde lid van artikel 2 biedt de mogelijkheid tot het in afwijking van het tweede lid bij vergunning toestaan van het vermengen van gevaarlijke afvalstoffen met andere gevaarlijke afvalstoffen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Tot slot bepaalt het vierde lid dat ingeval de afvalstoffen reeds met andere afvalstoffen, stoffen of materialen zijn vermengd, een scheidingshandeling moet plaatsvinden indien zulks technisch en economisch haalbaar is. Deze scheidingshandeling dient in voorkomende gevallen eveneens plaats te vinden om te voldoen aan het bepaalde in artikel 4 van richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PbEG L 194); hierna Richtlijn afvalstoffen. In de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen werd, vanwege de gebezigde terminologie in de Wet milieubeheer (Wm), niet gesproken over stoffen en materialen, maar over stoffen, preparaten of andere producten. Kort na het in werking treden van de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen bleek dat deze regeling in de praktijk leidde tot een aantal uitvoeringsproblemen. Over deze problemen heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de diverse overheden en het bedrijfsleven. Tijdens dit overleg is gebleken dat het voornaamste knelpunt bij de uitvoering van de regeling wordt gevormd door de gehanteerde categorie-indeling van gevaarlijke afvalstoffen. Deze sluit niet aan op de noodzaak en wenselijkheid van het scheiden van gevaarlijke afvalstoffen in de praktijk. Met name is te weinig gekeken naar de wenselijke methoden van nuttige toepassing en is scheiden ook voorgeschreven in Uit: Staatscourant 1998, nr. 72 / pag. 14 2

3 gevallen dat dit niet zinvol is uit het oogpunt van verdere verwijdering dan wel niet mogelijk is uit bijvoorbeeld ethische overwegingen (specifiek ziekenhuisafval). Voorts bleek de termijn van invoering door de provincies (door het ambtshalve wijzigen van vergunningen) te kort. Om genoemde redenen dient de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen te worden aangepast. Deze aanpassing vindt plaats door het vaststellen van onderhavige regeling onder gelijktijdige intrekking van de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen. In artikel 1, onder b en c, worden de inrichtingen aangegeven waarop de onderhavige regeling van toepassing is. De Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen geeft aan dat de scheidingsverplichting geldt voor bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren. De inzamelaars en de vervoerders vallen niet onder deze regeling, tenzij zij als drijver van een inrichting een vergunning hebben voor het opslaan of overslaan van gevaarlijke afvalstoffen. De Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen is voor de inzamelaars en de vervoerders reeds geïmplementeerd door artikel van de Wm. Wat de vervoerders betreft zij opgemerkt, dat aan hen (voor zover zij geen inzamelaar in de zin van de Wm zijn) geen afzonderlijke plaats in de Wm wordt toegekend. Vervoerders worden beschouwd als verlengde arm van de ontdoener of de ontvanger. Het zich ontdoen van afvalstoffen kan dan ook niet geschieden door afgifte van die afvalstoffen aan de vervoerder, doch is alleen geoorloofd - door tussenkomst van de vervoerder - aan een persoon die op grond van een geldige vergunning de bevoegdheid heeft de afvalstoffen in ontvangst te nemen. Om dezelfde redenen kan een vervoerder geen afvalstoffen in ontvangst nemen. Gelet op deze positie van de vervoerder is het hem, mede gelet op artikel van de Wm, niet toegestaan zelfstandig te mengen. Het is de verantwoordelijkheid van degene die opdracht heeft gegeven voor het vervoer (de ontdoener dan wel de ontvanger) dat de vervoerder de afvalstoffen op de juiste wijze gescheiden houdt. In artikel 2 wordt het gescheiden houden van de verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen als opgenomen in artikel 2, tweede lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen geïmplementeerd. In artikel 3 is de scheidingsplicht van artikel 2, vierde lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen overgenomen. De scheidingsplicht van artikel 2, vierde lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen geldt in ieder geval, indien de verplichting tot scheiding is opgenomen in de vergunning. Daarnaast dient - ook al zouden daaromtrent in de vergunning geen bepalingen zijn opgenomen - de scheiding altijd te worden verricht, tenzij de scheiding technisch of economisch niet haalbaar is. Deze laatste uitzondering is opgenomen in artikel 3, tweede lid. Met opzet is hier gekozen voor een andere formulering dan die van het alara-beginsel (artikel 8.11, derde lid, van de Wm). Bij het alara-beginsel wordt het kostenaspect voor een individueel bedrijf beoordeeld door te kijken naar vergelijkbare bedrijven, dan wel naar de (eventueel internationale) bedrijfstak waartoe het bedrijf behoort. In artikel 3 van deze regeling vindt een beoordeling van de technische en economische haalbaarheid voor het individuele bedrijf plaats. In artikel 4 wordt de mogelijkheid geboden om in de vergunning voorschriften op te nemen die inhouden dat aangewezen gevaarlijke afvalstoffen mogen worden gemengd. Daarmee wordt artikel 2, derde lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen geïmplementeerd. In dit artikel van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen wordt bepaald dat alleen in de vergunning kan worden toegestaan aangewezen gevaarlijke afvalstoffen te mengen. De leden 3 en 4 van artikel 2 van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen bevatten een verwijzing naar artikel 4 van de Richtlijn afvalstoffen. Dit artikel van de Richtlijn afvalstoffen is in Nederland geïmplementeerd in artikel 8.11, derde lid, eerste volzin, van de Wm. Daaronder vallen ook de milieu-veiligheidsaspecten. De onderhavige regeling laat onverlet dat het bevoegde gezag op grond van hoofdstuk 8 van de Wm in de vergunningvoorschriften nadere of aanvullende bepalingen kan opnemen met betrekking tot het scheiden of gescheiden houden, ook binnen de in de bijlage van de regeling genoemde categorieën. Deze voorschriften mogen echter niet strijdig zijn met de bepalingen uit deze regeling. Ten aanzien van de vergunningverlening aan inrichtingen waar gevaarlijke afvalstoffen worden verwijderd, wordt opgemerkt dat in de meeste gevallen de provincie het bevoegd gezag is. In de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen wordt in artikel 2, tweede lid, gesproken over categorieën van gevaarlijke afvalstoffen. Deze categorieën worden niet nader aangeduid. Het is dus aan de lidstaten overgelaten de verschillende categorieën gescheiden te houden gevaarlijke afvalstoffen nader vast te stellen. De Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen beoogt voor die gevaarlijke afvalstoffen een scheidingsverplichting op te leggen waarvoor dit uit het oogpunt van de bescherming van het milieu en in het bijzonder het aspect van de doelmatige verwijdering van afvalstoffen zinvol is. Daarmee wordt aangesloten bij de verwijzing in artikel 2, derde en vierde lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen naar artikel 4 van de Richtlijn afvalstoffen. In de praktijk worden de in de bijlage genoemde categorieën gevaarlijke afvalstoffen in het algemeen reeds gescheiden gehouden en is voldoende capaciteit voor de verwerking ervan aanwezig. Binnen de genoemde categorieën wordt niet nader gespecificeerd. Hieruit mag niet worden geconcludeerd, dat het binnen de categorieën niet zinvol kan zijn om gevaarlijke afvalstoffen te scheiden en gescheiden te houden. Het ligt echter niet in het voornemen om thans verdergaande scheidingsvoorschriften in de regeling op te nemen. De ervaringen met de uitvoering van de regeling zullen betrokken worden bij geplande regelmatige herziening van de regeling en de daarbij behorende bijlage met de categorie-indeling. In de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen was sprake van een instructiebepaling aan het bevoegd gezag om een en ander vast te leggen in de vergunning op grond van de Wm. In onderhavige regeling is deze bepaling gewijzigd. Voor houders van een vergunning voor het opslaan en het verwerken is thans sprake van een rechtstreeks werkende regeling. Dit is minder belastend voor het bevoegd gezag. Dit hoeft immers geen procedures tot aanpassing van de verleende vergunningen ingevolge de Wm op te starten. Voor de betrokken bedrijven geldt dat hierdoor rechtsongelijkheid met andere Uit: Staatscourant 1998, nr. 72 / pag. 14 3

4 bedrijven zoveel mogelijk wordt voorkomen. In veel vergunningen zijn thans reeds voorschriften opgenomen met betrekking tot het scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. Teneinde te kunnen bezien of deze voorschriften in overeenstemming zijn met de regeling, is in artikel 5 voorzien in een overgangsregeling. In een afzonderlijk artikel (artikel 6) is een bepaling opgenomen ten aanzien van het scheiden en gescheiden houden binnen inrichtingen voor het verbranden van - van buiten de inrichting afkomstige - gevaarlijke afvalstoffen, alsmede binnen de inrichtingen voor het op of in de bodem brengen van gevaarlijke afvalstoffen om deze stoffen daar te laten. Het scheiden van de desbetreffende gevaarlijke afvalstoffen is voor deze inrichtingen dikwijls niet zinvol met het oog op het voldoen aan artikel 4 van de Richtlijn afvalstoffen, dan wel vanuit een oogpunt van verdere verwijdering niet noodzakelijk. Het betreft hier immers eindverwijdering. Voor deze inrichtingen zal per vergunning op grond van de Wm in het belang van de bescherming van het milieu moeten worden beoordeeld in hoeverre reeds in de vergunningvoorschriften opgenomen regels ten aanzien van scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangepast. Middels de verklaring van geen bedenkingen (artikel 8.36 van de Wm) kan hierin sturing plaatsvinden. De onderhavige regeling heeft geen betrekking op de inrichtingen die in artikel 28.9 van het Inrichtingen- en vergunningebesluit milieubeheer zijn uitgezonderd voor de toepassing van artikel 28.4, onder a, 5. Het gaat bijvoorbeeld om inrichtingen waar gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen die zijn afgegeven door particuliere huishoudens of inrichtingen waar gevaarlijke afvalstoffen (zoals bepaalde asbesthoudende afvalstoffen) worden opgeslagen, die zijn ontstaan bij bouw-, onderhouds-, of herstelwerkzaamheden. In de inrichting, waar de gevaarlijke afvalstoffen ontstaan, behoeven deze niet te worden gescheiden op grond van onderhavige regeling. Tot slot heeft de regeling geen betrekking op de primaire ontdoeners van de desbetreffende gevaarlijke afvalstoffen, aangezien artikel 2 van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen geen betrekking heeft op deze groep. Het scheiden en gescheiden aanbieden van gevaarlijke afvalstoffen door de primaire ontdoeners wordt evenwel van groot belang geacht. Onder andere door middel van besluiten op grond van artikel 8.40 van de Wm kan aan primaire ontdoeners de verplichting worden opgelegd tot het scheiden en gescheiden houden van bepaalde categorieën gevaarlijke afvalstoffen, alsmede de afvalstoffen gescheiden af te geven. Het is de bedoeling dat genoemde scheidingsbepaling in deze besluiten wordt opgenomen om de nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen, dan wel de afvoer van gevaarlijke afvalstoffen ten behoeve van een specifieke eindverwerking te bevorderen. Voor wat andere primaire ontdoeners betreft wordt nog nagegaan op welke wijze het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven het best kan worden nagestreefd. Transponeringstabel Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 De regeling heeft betrekking op het scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen, als aangewezen in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Stb. 1997, 663) en de Regeling aanvulling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Stb. 1995, 121). De Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen was van toepassing op inrichtingen die behoren tot een aantal nader genoemde categorieën van inrichtingen uit het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voor zover het betreft inrichtingen voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen. Door de strikte interpretatie van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van het begrip voor te volgen zou de regeling niet van toepassing zijn op inrichtingen waar het verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen slechts een nevenactiviteit is. Hierdoor zou een grote groep van bedrijven waar gevaarlijke afvalstoffen worden verwijderd doch die niet behoren tot de categorie van inrichtingen voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, buiten de werkingssfeer van onderhavige regeling vallen. Het is niet de bedoeling van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen dat een dergelijk onderscheid wordt gemaakt. De bepalingen uit artikel 2 van genoemde Richtlijn zijn bedoeld voor al die inrichtingen waar gevaarlijke afvalstoffen - van buiten de inrichting afkomstig - worden verwijderd. Artikel 2 Dit artikel geeft uitvoering aan de bepaling verwoord in artikel 2, tweede Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen artikel 2, tweede lid voor opslaan, overslaan of bewerken: artikel 2 voor verbranden en op of in de bodem brengen: artikel 6 voor inzamelen en vervoeren: artikel Wet milieubeheer artikel 2, derde lid voor opslaan, overslaan of bewerken: artikel 4 voor verbranden en op of in de bodem brengen: artikel 6 artikel 2, vierde lid voor opslaan, overslaan of bewerken: artikel 3 voor verbranden en op of in de bodem brengen: artikel 6 lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen, het mengverbod. Met gescheiden houden wordt bedoeld de gevaarlijke afvalstoffen op een zodanige wijze van elkaar afgezonderd te houden, dat geen vermenging kan plaatsvinden. Aan deze bepaling kan al worden voldaan door het betreffende afval te bewaren in afzonderlijke emballage in een verzamelcontainer. Het wordt van groot belang geacht, dat de gevaarlijke afvalstoffen behorende tot de verschillende categorieën afzonderlijk aan de ontvanger worden aangeboden en door hem in ontvangst worden genomen. Een adequaat acceptatiebeleid en goed uitgewerkte Uit: Staatscourant 1998, nr. 72 / pag. 14 4

5 acceptatievoorwaarden van de ontvanger kunnen daarvoor een belangrijke stimulans inhouden. Het onderhavige artikel betekent niet dat geen mengsels van afvalstoffen uit een categorie van gevaarlijke afvalstoffen met andere afvalstoffen, stoffen, preparaten of producten in ontvangst genomen zouden mogen worden. Eventueel dienen deze mengsels op grond van artikel 3 te worden gescheiden. Op grond van artikel 2 is het niet toegestaan in het kader van de be- of verwerking van afvalstoffen behorende tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen te mengen. Desalniettemin zal be- en verwerking ten behoeve van nuttige toepassing veelal noodzaken tot menging. Een dergelijke menging zal dan op grond van artikel 4 in de vergunning moeten zijn toegestaan. In de meeste vergunningen zijn reeds thans bepalingen ten aanzien van de bedoelde be- en verwerkingen opgenomen. Artikel 3 De scheiding als bedoeld in dit artikel kan door de ontvanger zelf worden uitgevoerd, maar eventueel ook door een derde, die daartoe op grond van een geldige Wm-vergunning bevoegd is. In het tweede lid van artikel 3 is aangegeven, dat de scheidingsverplichting niet geldt voor zover ten genoege van het bevoegd gezag is aangetoond dat scheiding technisch of economisch niet haalbaar is. Bij de beoordeling of de scheiding technisch en economisch haalbaar is kunnen verschillende omstandigheden een rol spelen. Onder andere kunnen worden genoemd: de aard van de afvalstoffen, de omvang van de partij, de technische mogelijkheden, de indeling van het been verwerkingsproces ten behoeve van nuttige toepassing in fasen en de kosten. De instemming van het bevoegd gezag met het niet technisch of economisch haalbaar zijn van scheiding kan worden vastgelegd in de vergunning, dan wel in een afzonderlijke beslissing. De instemming van het bevoegde gezag kan een doorlopend of eenmalig karakter hebben of betrekking hebben op een bepaalde periode. Daar het artikel verplicht tot het scheiden bij het in ontvangst nemen, dient de toestemming te zijn verkregen alvorens de afvalstoffen in ontvangst worden genomen. Over het algemeen zal het weinig zinvol zijn afvalstoffen die gezamenlijk op of in de bodem worden gebracht, kunstmatig, tegen hoge extra kosten, te scheiden. Een voorbeeld hiervan is asbesthoudend afval. Het is noodzakelijk asbesthoudend afval te scheiden van overig afval, maar het scheiden van asbesthoudend gevaarlijk afval enerzijds van asbesthoudend bedrijfsafval anderzijds zal in het algemeen weinig zinvol zijn. Artikel 4 In het kader van de vergunningverlening waarbij een toetsing plaatsvindt aan het belang van de bescherming van het milieu, kan worden bepaald dat bepaalde categorieën van gevaarlijke afvalstoffen met andere afvalstoffen, stoffen, preparaten of producten mogen worden vermengd. Een en ander hangt vanzelfsprekend nauw samen met de aard van de in de inrichting toegepaste verwerkingsmethode en met de wijze van verdere verwijdering. Zo zal dikwijls be- en verwerking ten behoeve van nuttige toepassing met zich meebrengen dat menging noodzakelijk is, bij voorbeeld om bepaalde reinigingsmethoden te kunnen toepassen of om het product op specificatie te brengen. Een dergelijke menging mag op grond van artikel 2, derde lid, van de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen slechts plaatsvinden indien de vergunning daarin voorziet. Er zij op gewezen dat de toetsing aan het belang van de bescherming van het milieu tevens inhoudt een toetsing aan de doelmatigheid van de verwijdering van afvalstoffen (artikel 1.1, tweede lid, Wm). Artikel 5 Voor zover het gaat om recent verleende vergunningen zullen de voorschriften ten aanzien van het scheiden en gescheiden houden naar verwachting in belangrijke mate overeenstemmen met de onderhavige regeling. Desalniettemin zal het voor de rechtszekerheid van de bedoelde voorschriften noodzakelijk zijn, zowel voor deze vergunningen als voor de oudere vergunningen te toetsen of strijdigheid optreedt met de onderhavige regeling. Onder het verbinden van voorschriften... wordt verstaan zowel het ongewijzigd opnieuw aan de vergunning verbinden van de vervallen voorschriften, als het daaraan verbinden van gewijzigde voorschriften. Indien de vergunning binnen afzienbare termijn expireert kan het bevoegd gezag besluiten de afhandeling van een aanvrage als bedoeld in artikel 5, tweede lid, te betrekken bij de behandeling van de vergunningaanvraag. Artikel 6 Het gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is over het algemeen weinig zinvol wanneer diverse categorieën gevaarlijke afvalstoffen tezamen worden verbrand of op of in de bodem worden gebracht. Een en ander hangt af van de aard van de in ontvangst genomen afvalstoffen en de in het bedrijf aanwezige verwerkingsmogelijkheden. De mate waarin inrichtingen, waar wordt verbrand dan wel op of in de bodem wordt gebracht, gevaarlijke afvalstoffen dienen te scheiden en gescheiden dienen te houden, wordt daarom - aangepast aan de specifieke situatie - in vergunningvoorschriften vastgelegd. Bij het aanpassen van de desbetreffende vergunningen verdient het tevens de aandacht dat gevaarlijke afvalstoffen die nuttig kunnen worden toegepast, hetzij niet in ontvangst zullen mogen worden genomen, hetzij dat voorschriften zijn opgenomen om te voorkomen dat deze afvalstoffen worden verbrand of op of in de bodem worden gebracht. Adequate en goed uitgewerkte acceptatievoorwaarden zijn daartoe van groot belang. De vergunning zal moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 4 van de Richtlijn nr. 75/442/EEG. Hieraan wordt voldaan omdat bij het verlenen of wijzigen van de vergunning de vereisten van hoofdstuk 8 van de Wm in acht moeten worden genomen. Artikel 7 De intrekking betreft de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen, alsmede de Regeling scheiden gevaarlijke afvalstoffen bij niet-vergunningplichtige inrichtingen, beide van 23 juni 1995 (Stcrt. 1995, 121). De laatstgenoemde regeling wordt ingetrokken omdat bij nader inzien de Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen geen betrekking heeft op deze categorie van inrichtingen. Toelichting op de bijlage De hoofdregel bij de scheiding van de in de bijlage genoemde categorieën Uit: Staatscourant 1998, nr. 72 / pag. 14 5

6 van gevaarlijke afvalstoffen luidt dat gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën van elkaar gescheiden dienen te worden, dan wel gescheiden dienen te worden gehouden. Voor deze gevaarlijke afvalstoffen geldt dat a. die gevaarlijke afvalstoffen in aanmerking kunnen komen voor nuttige toepassing (de categorieën 2 tot en met 8, 11 tot en met 21 en 25 tot en met 28), b. voor die gevaarlijke afvalstoffen specifieke verwijderingsmethoden beschikbaar zijn ( de categorieën 1, 9, 10, 24 en 31), of c. deze gevaarlijke afvalstoffen om veiligheidsredenen gescheiden dienen te worden gehouden van andere gevaarlijke afvalstoffen (de categorieën 22, 23, 29, 30 en 32 tot en met 35). Basis voor de bijlage vormde een lijst die was opgesteld ten behoeve van het ontwerp Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen II (mei 1996). Op een aantal punten is afgeweken van deze lijst. Zo is in onderhavige regeling wel een scheidingsplicht opgenomen voor reinigbaar straalgrit en niet-reinigbaar straalgrit. Een groot deel van het gebruikte straalgrit kan worden hergebruikt. Het niet gescheiden houden van een partij reinigbaar straalgrit van een partij niet-reinigbaar straalgrit maakt de hele partij niet-reinigbaar. Voor het hanteren van de begrippen reinigbaar en niet-reinigbaar straalgrit wordt verwezen naar de Regeling nietreinigbaar straalgrit (Stcrt. 1996, 121). Waar in de tabel bepaalde categorieën nader worden gespecificeerd (aangegeven met: de stoffen x en y), wordt beoogd vast te leggen dat zij kunnen bestaan uit een van genoemde stoffen dan wel uit meerdere genoemde stoffen. Voor zover in de bijlage categorieën van vloeibare afvalstromen zijn opgenomen, gaat het om stromen die geheel of in belangrijke mate bestaan uit de genoemde vloeistoffen. Voor wat betreft de halogeenhoudende vloeistoffen (categorieën 9 tot en met 19) ziet de regeling niet toe op waterige afvalstromen, waarin enkele procenten van de samenstellende vloeistoffen voorkomen. Voor halogeenrijke koolwaterstoffen geldt dat deze met uitzondering van de chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk s) gezamenlijk worden verwerkt. Aangezien destillatie niet altijd mogelijk is en een afzetmarkt voor het gedestilleerde product ontbreekt, worden halogeenrijke koolwaterstoffen met uitzondering van de al genoemde cfk s veelal verbrand. De overige, halogeenarme, koolwaterstoffen, genoemd in de categorieën 11 t/m 19 worden afzonderlijk gedestilleerd, reden waarom zij als afzonderlijke categorieën zijn opgenomen. De grens tussen halogeenarme en halogeenrijke afvalstoffen is gesteld bij een chloorgehalte van 4 gewichtsprocent en een fluorgehalte van 0,5 gewichtsprocent. Voor categorie 35 zij opgemerkt, dat daaronder alle PCB-houdende vloeistoffen vallen, ook al betreft het vloeistoffen met slechts een beperkte hoeveelheid PCB s. Gasontladingslampen (categorie 28) zijn in onderhavige regeling als één categorie opgenomen. Ten aanzien van gasontladingslampen kan een onderscheid gemaakt worden in onder meer kwiklampen, natriumlampen en TL-lampen. Voor de diverse stromen geldt dat hiervoor afzonderlijke verwerkingswijzen bestaan. In de praktijk gaan grote partijen gesorteerd en wel rechtstreeks naar de betreffende verwerker. Voor kleine partijen geldt dat deze veelal gemengd worden afgegeven aan een inzamelaar met bewaardepot. Deze zorgt voor sortering alvorens afvoer naar een verwerker plaatsvindt. De bijlage is tot stand gekomen op basis van de thans bestaande inzichten en kennis ten aanzien van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen. Deze verwijdering betreft een niet stilstaand proces van technologische ontwikkelingen. Het is dan ook de bedoeling dat minstens eenmaal per twee jaar zal worden bezien of de bijlage bij deze regeling dient te worden aangepast aan de dan bestaande inzichten en kennis ten aanzien van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde gevaarlijke afvalstoffen op grond van onderhavige regeling niet gescheiden behoeven te worden gehouden van andere gevaarlijke afvalstoffen. Dit laat onverlet dat uit hoofde van andere regelgeving, bijvoorbeeld de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, deze afvalstoffen wel van elkaar gescheiden dienen te worden gehouden. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij laboratoriumchemicaliën. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, M. de Boer. Uit: Staatscourant 1998, nr. 72 / pag. 14 6