Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 7 en 8

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 7 en 8"

Lieven Thys
4 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Grammatica 2 Werkboek Geschikt voor de groepen 7 en 8

3 Inhoudsopgave Voegwoorden: nevenschikkend 4 Voegwoorden: onderschikkend 5 Voegwoorden 7 Hoofdtelwoorden 8 Rangtelwoorden 11 Telwoorden: hoofd- en rangtelwoorden 13 Persoonlijk voornaamwoord 16 Bezittelijk voornaamwoord 19 Vragend voornaamwoord 22 Aanwijzend voornaamwoord 23 Voornaamwoorden gemengd 26 Onbepaald voornaamwoord 27 Betrekkelijk voornaamwoord 29 Wederkerend voornaamwoord 30 Wederkerig voornaamwoord 31 Bijwoord 32 Antwoorden 33

Voegwoorden: nevenschikkend Naam: Zet een roze stippellijn onder het nevenschikkende voegwoord. 1. De bijen gaan naar de bloemen en de planten. Groep: nevenschikkend voegwoord 2.

4 Voegwoorden: nevenschikkend Naam: Zet een roze stippellijn onder het nevenschikkende voegwoord. 1. De bijen gaan naar de bloemen en de planten. Groep: nevenschikkend voegwoord 2. Ik ga niet met de fiets, want het regent. 3. Wil jij liever een ijsje of een stukje taart? 4. Ik ga dat nog controleren, maar niet vandaag. 5. Het zonnetje schijnt, dus ga ik lekker fietsen. 6. Ik ga met de fiets, want het is mooi weer. 7. Wilt u een kopje koffie of een kopje thee? 8. Ik ben vandaag ziek, dus ik blijf thuis. 9. Ik ben bang voor bijen, want ik ben er eens door gestoken. 10. Jet en Melissa gaan met de bus naar school. 11. Ik ga naar huis, want het is al bijna etenstijd. 12. Gemma wil naar het theater, maar ze heeft geen tijd. 13. Het heeft gevroren, dus we kunnen misschien schaatsen. 14. Merel en Tim zijn aan het tafeltennissen. 15. Het was vanmiddag niet droog, dus we bleven binnen. 16. Wil jij graag naar de film of naar het pretpark? 17. Hij moet opschieten, want hij moet al bijna op school zijn. 18. Tim wil graag met Levi en Kamil spelen. 19. Petra gaat met de auto naar haar werk, want het is te ver om te fietsen. 20. Ik moet morgen echt op tijd zijn, maar ik word zo moeilijk wakker. 4

Bijwoorden Naam: Zet een zwart golvende lijn onder het

Groep: de uitlegkaart over de bijwoorden 2.

Ik slaap slecht. 5. Hier mag je fietsen. 6.

Wanneer kan ik je helpen? 11. Ik ga zo weg. 12.

5 Bijwoorden Naam: Zet een zwart golvende lijn onder het bijwoord. 1. De kwarktaart is erg lekker. Groep: de uitlegkaart over de bijwoorden 2. Thomas heeft geen geld. 3. Morgen komt Carola langs. 4. Ik slaap slecht. 5. Hier mag je fietsen. 6. Ben je er geweest? 7. Loop maar verder. 8. Vanavond gaan we soep eten. 9. Ellen moet straks naar de tandarts. 10. Wanneer kan ik je helpen? 11. Ik ga zo weg. 12. Kimberley moest hard fietsen. 13. Misschien gaan wij naar de film. 14. Daarna is het tijd voor poffertjes. 15. Ik zie je gauw! 16. Oma houdt van breien, toch? 17. Nu heeft Marianne een vrije dag. 18. Ik zit links van jou. 19. Stan heeft zich wel ingeschreven. 20. Waar heb jij gedanst? 32

Voegwoorden: nevenschikkend Voegwoorden: onderschikkend Zet een roze stippellijn onder het nevenschikkende voegwoord. 1. De bijen gaan naar de bloemen en de planten.

Ik ga niet met de fiets, want het regent. 2. Ze gleed uit, doordat de stoep glad was. 3. Wil jij liever een ijsje of een stukje taart? 3. De koploper was uitgeput, waardoor ik alsnog won. 4.

6. Ik ga met de fiets, want het is mooi weer. 6. Wil jij, voordat je naar werk gaat, nog even de was doen? 7. Wilt u een kopje koffie of een kopje thee? 7. Ik vind het leuk dat we een dagje naar het strand gaan.

10. Jet en Melissa gaan met de bus naar school. 10. Jij mag vanavond opblijven, mits jij je huiswerk af hebt. 11. Ik ga naar huis, want het is al bijna etenstijd. 11. Alles staat klaar, zodat zij snel kan beginnen.

14. Merel en Tim zijn aan het tafeltennissen. 14. Zodra het gras gemaaid is, ga ik televisiekijken. 15. Het was vanmiddag niet droog, dus we bleven binnen. 15. Hoewel ik dat klusje gedaan heb, krijg ik geen koekje.

18. Tim wil graag met Levi en Kamil spelen. 18. De man is, sinds hij naar Italië ging, niet meer gezien. 19. Petra gaat met de auto naar haar werk, want het is te ver om te fietsen. 19. Je mag mijn fiets lenen, zolang als nodig is.

zodra hoewel ondanks iemand gisteren doordat en voordat nadat toen maar toch terwijl want snel omdat mits zoals volgende onderschikkend voegwoord Zet een roze stippellijn onder alle nevenschikkende

Toen ik haar zag, werd ik meteen verliefd. 4. Voordat wij elkaar kenden, waren hij en Tim beste vrienden. 5. Wil jij voor of na het eten sporten? de uitlegkaarten over de voegwoorden 6.

t e h o e b n a j d a a l t s o e f v o o r d a n n w t e ea i en n t kr d aar e w n e e an o e i d i n n v m l m i t s z o k d da e tw e rod wor ijna lue srn oor g n t d z o Welke zin blijft over?

Zij stonden op het punt kampioen te worden, totdat ze verloren. 9. Maar ik ga liever naar het strand, sinds ik er dichtbij woon. 10. Nikki eet een boterham, terwijl ze televisiekijkt. 11.

6 Voegwoorden: nevenschikkend Voegwoorden: onderschikkend Zet een roze stippellijn onder het nevenschikkende voegwoord. 1. De bijen gaan naar de bloemen en de planten. nevenschikkend voegwoord Zet een blauwe stippellijn onder het onderschikkend voegwoord. 1. Lieke lacht, wanneer ze op de trampoline springt. onderschikkend voegwoord 2. Ik ga niet met de fiets, want het regent. 2. Ze gleed uit, doordat de stoep glad was. 3. Wil jij liever een ijsje of een stukje taart? 3. De koploper was uitgeput, waardoor ik alsnog won. 4. Ik ga dat nog controleren, maar niet vandaag. 4. De hond rende naar zijn baasje, nadat hij gevallen was. 5. Het zonnetje schijnt, dus ga ik lekker fietsen. 5. Marit was erg blij met haar telefoon, totdat die kapotging. 6. Ik ga met de fiets, want het is mooi weer. 6. Wil jij, voordat je naar werk gaat, nog even de was doen? 7. Wilt u een kopje koffie of een kopje thee? 7. Ik vind het leuk dat we een dagje naar het strand gaan. 8. Ik ben vandaag ziek, dus ik blijf thuis. 8. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. 9. Ik ben bang voor bijen, want ik ben er eens door gestoken. 9. Lars gaat niet naar school, omdat hij ziek is. 10. Jet en Melissa gaan met de bus naar school. 10. Jij mag vanavond opblijven, mits jij je huiswerk af hebt. 11. Ik ga naar huis, want het is al bijna etenstijd. 11. Alles staat klaar, zodat zij snel kan beginnen. 12. Gemma wil naar het theater, maar ze heeft geen tijd. 12. Erik gaat naar het feestje, hoewel hij geen zin heeft. 13. Het heeft gevroren, dus we kunnen misschien schaatsen. 13. Max gaat naar de film, terwijl hij eigenlijk les heeft. 14. Merel en Tim zijn aan het tafeltennissen. 14. Zodra het gras gemaaid is, ga ik televisiekijken. 15. Het was vanmiddag niet droog, dus we bleven binnen. 15. Hoewel ik dat klusje gedaan heb, krijg ik geen koekje. 16. Wil jij graag naar de film of naar het pretpark? 16. Als jij de vaatwasser uitpakt, verschoon ik het bed. 17. Hij moet opschieten, want hij moet al bijna op school zijn. 17. Voor ik naar huis ga, bedank ik mijn vriend. 18. Tim wil graag met Levi en Kamil spelen. 18. De man is, sinds hij naar Italië ging, niet meer gezien. 19. Petra gaat met de auto naar haar werk, want het is te ver om te fietsen. 19. Je mag mijn fiets lenen, zolang als nodig is. 20. Ik moet morgen echt op tijd zijn, maar ik word zo moeilijk wakker. 20. Ik maak een appeltaart, tenzij je een andere wil. 4 5 Voegwoorden Kleur alle onderschikkende voegwoorden. zodra hoewel ondanks iemand gisteren doordat en voordat nadat toen maar toch terwijl want snel omdat mits zoals volgende onderschikkend voegwoord Zet een roze stippellijn onder alle nevenschikkende voegwoorden. Zet een blauwe stippellijn onder alle onderschikkende voegwoorden. 1. Joost heeft zijn arm gebroken, doordat hij van zijn fiets viel. 2. Merle en ik gaan fietsen, want de zon schijnt. 3. Toen ik haar zag, werd ik meteen verliefd. 4. Voordat wij elkaar kenden, waren hij en Tim beste vrienden. 5. Wil jij voor of na het eten sporten? de uitlegkaarten over de voegwoorden 6. Mees stuurt meteen het mailtje, zodra hij thuis is. Zoek alle onderschikkende voegwoorden in de puzzel. Welke zin blijft over? De voegwoorden vind je horizontaal en verticaal. t e h o e b n a j d a a l t s o e f v o o r d a n n w t e ea i en n t kr d aar e w n e e an o e i d i n n v m l m i t s z o k d da e tw e rod wor ijna lue srn oor g n t d z o Welke zin blijft over? Je bent een kei in voegwoorden. alsof hoewel indien mits nadat nu omdat ondanks tenzij terwijl toen voordat waardoor wanneer zodra 7. Zolang als nodig is, help ik jou met rekenen en taal. 8. Zij stonden op het punt kampioen te worden, totdat ze verloren. 9. Maar ik ga liever naar het strand, sinds ik er dichtbij woon. 10. Nikki eet een boterham, terwijl ze televisiekijkt. 11. Jij krijgt pas wat lekkers, als jij de afwas gedaan hebt. 12. Ik leer het liefst in de bibliotheek, zodat ik niet gestoord word. 13. Nu ik wat ouder ben, kan ik er beter over nadenken. 14. Bij een goed resultaat gaan we uit eten, dus dat doen we straks. 15. Hij gaf de juf zijn antwoorden, nadat zij ernaar vroeg. 16. We gaan naar Italië, wanneer het zomervakantie is. 17. Ik houd niet van drop, omdat ik het niet lekker vind. 18. Jelte en Ivo gaan naar school, ondanks hun tegenzin. 19. Voor de meester naar huis gaat, kijkt hij al het werk na

Vergelijkbare documenten

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica 2 Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Voegwoord 4 Telwoorden: hoofdtelwoorden 7 Telwoorden: rangtelwoorden 10 Telwoorden: hoofd- en rangtelwoorden 13 Persoonlijk voornaamwoord