Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse beleidscontext

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse beleidscontext"

Transcriptie

1 Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse beleidscontext Auteurs: Theo Geerken, An Vercalsteren, Veronique Van Hoof, Dirk Cleymans, Thibault d Ursel Studie uitgevoerd in opdracht van Vlaamse Overheid LNE: Besteknummer LNE/MNE/BVE/JVL/BVE Maart 2011

2

3 Inhoud INHOUD INLEIDING... 1 HOOFDSTUK 1. INLEIDING: CONCEPT ECOLOGISCHE VOETAFDRUK, BIOCAPACITEIT, LANDTYPES, EQUIVALENTIE- EN OPBRENGSTFACTOREN, INLEIDING FASE CONTEXT -WAT IS HET CONCEPT VAN DE EV? Algemeen Concept van de ecologische voetafdruk Landgebruiktypes Structuur berekening ecologische voetafdruk (EV) en biocapaciteit (BC) Waarom de Ecologisch Voetafdruk? Wat is de berekeningsmethode van de EV?... 8 De compound methode... 9 De component methode Relatie met andere voetafdruk-concepten Watervoetafdruk CO 2 voetafdruk Eco-Indicator Wat zijn de huidige kritieken rond het concept en berekening methode van de EV Hoe werd de EV gebruikt bij andere regio s UK Wales: Ecological Footprint - Scenarios to South Australia Zwitserland De bruikbaarheid van de EV voor beleid De toepasbaarheid van de voetafdruk op regionaal en gemeentelijk niveau SWOT ANALYSE Sterktes Zwakheden Opportuniteiten Bedreigingen GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN VAN DE ECOLOGISCH VOETAFDRUK (EV) ECOLOGISCHE VOETAFDRUK: PRO EN CONTRA VOOR REGIONAAL (VLAAMS) MILIEU BELEID CONCLUSIE VAN FASE HOOFDSTUK 2. LINK MET HUIDIG EN TOEKOMSTIG BELEID INLEIDING IDENTIFICEREN VAN SIGNIFICANT BIJDRAGENDE PRODUCTGROEPEN/CONSUMPTIEACTIVITEITEN AAN DE VLAAMSE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK EN DE LINK MET BELEIDSMAATREGELEN Meest bijdragende productgroepen/consumptieactiviteiten Relatie tussen (milieu)beleid en het concept van ecologische voetafdruk en biocapaciteit Sturende factoren per landgebruikstype (Bruers, S., 2010): VERKENNEN VAN HET REDUCTIEPOTENTIEEL VOOR DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK (REKENING HOUDEND MET SOCIO- ECONOMISCHE VOORUITZICHTEN VOOR VLAANDEREN) VAN HET HUIDIGE EN GEPLANDE BELEID Bespreking resultaten aanpassing CO 2 -emissies in de EV-tool Opsplitsing naar CO 2 bijdragen per MIRA deelsector WAT KAN VLAANDEREN DOEN OM DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK VERDER TE VERLAGEN? Reductiemaatregelen vanuit GFN methode Maatregelen vanuit consumptieperspectief met behulp van IO model Conclusies doorrekening maatregelen HOOFDSTUK 3. BELEIDSAANBEVELINGEN VERANDERENDE METHODIEK BEPERKINGEN VAN DE NFA-METHODE M.B.T. HET TOEKENNEN VAN EV ENERGIELAND AAN IMPORT EN EXPORT (HANDEL) I

4 Inhoud 3.3. DE NFA-METHODE HOUDT, VOOR BEREKENING VAN EV, BIJ AKKERLAND, VISLAND, GRAASLAND GEEN REKENING MET REGIOSPECIFIEKE FACTOREN MAAR WERKT MET WERELDGEMIDDELDE OPBRENGSTFACTOREN STAND VAN ZAKEN OP FEDERAAL EN EUROPEES NIVEAU MBT MILIEU-INDICATOREN VOOR HET BELEID Federaal Europese Commissie EEA Nederland EINDCONCLUSIES VOOR VLAAMS MILIEUBELEID Ecologische voetafdruk als indicator voor duurzame economische ontwikkeling in Vlaanderen? Gebruik voetafdruk in milieubeleidscyclus (MINA-MIRA): beleidsvoorbereiding en bepaling, rapportage, evaluatie Beleidsdoelstellingen :tijdsperspectief en kritische factoren Voetafdruk als kader voor bestaande beleidsdoelstellingen (vb. inzake energiegebruik, afvalproductie, ) HOOFDSTUK 4. LITERATUURLIJST HOOFDSTUK 5. BIJLAGEN II

5 Lijst van tabellen LIJST VAN TABELLEN Tabel 1 : Ecologische voetafdruk van Vlaanderen per capita, opgesplitst per landgebruiktype (Bron: Bruers, S., 2010) 34 Tabel 2: Simulaties hogere yield appels (+200 tp = 200 ton productie appels meer per jaar, + 200t export) 45 Tabel 3: Simulaties hogere import appels (+200 t imp = 200 ton meer import) 45 Tabel 4: Simulatie hectare minder akkerland en hectare meer voor infrastructuur 47 Tabel 5: Simulatie hectare minder bosland en hectare meer akkerland 47 Tabel 6: Simulatie hectare minder bosland en hectare meer infrastructuur 48 Tabel 7: Evolutie van de bevolking van Vlaanderen tussen 2006 en 2030 (Kernset milieudata MIRA-S 2009) 51 Tabel 8: Berekening van de totale Productie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning Tabel 9: Berekening van de Productie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning Tabel 10: Berekening van de totale Consumptie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning Tabel 11: Berekening van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning We bouwen hier voort op de resultaten van de studie naar berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen met behulp van het IO model (Van der Linden, 2010). We vertrekken van de resultaten weergegeven in Bijlage 16 - Tabel In onderstaande grafiek is aangegeven hoeveel de verschillende consumptiedomeinen bijdragen aan de EV per 1000 Euro uitgave (i.e. de hoogte van de kolommen). De breedte van de kolommen geeft de besteding (in euro) per consumptiecategorie aan. De oppervlakte van de kolommen geeft bijgevolg de totale EV per consumptiedomein weer. Voeding, huisvesting en transport zijn de domeinen die veel bijdragen aan de EV, maar het zijn vooral voeding, verzorging en transport die bovengemiddeld bijdragen aan de EV per Euro uitgave. Dit betekent meteen ook dat, (gemiddeld gezien!), het verschuiven van gemiddelde uitgaven aan voeding, verzorging en transport naar de andere consumptiedomeinen de EV (ook na correctie voor het rebound effect) verlaagt, omdat die andere domeinen gemiddeld lager scoren. Het is wel belangrijk te realiseren dat dit gemiddelde uitspraken zijn en dat het belangrijk is om te weten welke activiteiten omvat worden binnen de consumptiedomeinen (voor een gedetailleerde oplijsting van de activiteiten zie Bijlage 16 - Tabel 14). Voor toerisme zal bv. een deel van het transport (eigen vervoer) niet inbegrepen zijn, maar toegekend zijn aan transport. _ 61 Tabel 12: Ecologische voetafdruk Menu 1 (Bron: Van Dam, T., 2010) 64 Tabel 13: Ecologische voetafdruk Menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010) 65 Bijlage 16 - Tabel 14: Bestedingen en ecologische voetafdruk van finale consumptie door huishoudens (directe + indirecte impact), verdeeld over consumptiedomeinen, activiteiten en productgroepen m.b.v. input-outputanalyse (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 109 III

6 Lijst van figuren LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Vereenvoudigde structuur van de voetafdruk- en biocapaciteitberekeningen. Secundaire productie en nucleaire energie zijn niet opgenomen (Bron: ADSEI, Jansen, L., 2008) 6 Figuur 2: Samenhang van de scenarioberekeningen in de Milieuverkenning 2030 (Bron:Van Steertegem M., 2009) 33 Figuur 3: Verdeling van ecologische voetafdruk per landgebruiktype (Bron Bruers, S., 2010) 35 Figuur 4: Historische ontwikkeling van de ecologische voetafdruk berekend volgens de GFN methodologie van 2006 (Bron: GFN, 2009). 37 Figuur 5: Overzicht EV en biocapaciteitscores van 1961 tot 2006 (GFN, 2010) 38 Figuur 6: Verdeling van ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 39 Figuur 7: Verdeling van de ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende consumptieactiviteiten (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 40 Figuur 8: Verdeling van de ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 40 Figuur 9: Verdeling van ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende consumptieactiviteiten (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 41 Figuur 10: Verdeling van ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 42 Figuur 11: Verdeling van de ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende consumptiecategorieën (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 42 Figuur 12: Relaties tussen beleidsterreinen uit Milieuverkenning 2030 en EV concept (eigen schema obv Van Steertegem M., 2009 (linkerdeel) en Janssen, L., 2008 (rechterdeel)) 43 Figuur 13: Resultaten voor zowel EV als biocapaciteit voor België + Luxemburg over de periode (Bron: Janssen, L., 2008) 44 Figuur 14: Evolutie van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met alleen CO 2 -gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning Figuur 15: Totale EV per consumptiedomein (Bron: op basis van Van der Linden, A. et al., 2010) 62 Figuur 16: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 1 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het menu (Bron: Van Dam, T., 2010) 65 Figuur 17: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 2 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het menu (Bron: Van Dam, T., 2010) 65 Figuur 18: Vergelijking van de ecologische voetafdruk tussen menu 1 en menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010) 66 IV

7 Lijst van afkortingen LIJST VAN AFKORTINGEN BC CCS CFK EAA EuP EV FSC gha MIRA MSC Biocapaciteit Carbon Capture and Storage technologie Chloorfluorkoolstofverbindingen Evenredig Aarde Aandeel Energy using Product Ecologische voetafdruk Forest Stewardship Council globale hectare Milieurapport Vlaanderen Marine Stewardship Council V

8 0 Inleiding INLEIDING De Ecologische Voetafdruk (EV) beschrijft de biologisch productieve oppervlakte van land en water die een welomschreven bevolking nodig heeft om de noodzakelijke grondstoffen te leveren en het geproduceerde afval op te nemen. Hij geeft aldus een beeld van het regenererende vermogen van de biosfeer die nodig is om het gebruik van hulpbronnen door een bepaalde bevolking te compenseren. Tot in 2006 werd de EV voor België en het Groot-Hertogdom Luxemburg samen berekend. Nadien werd er een EV voor België afzonderlijk berekend. Voor Vlaanderen op zich werd zeer recent (juni 2010) de volledige EV berekend in opdracht van MIRA. Dankzij zijn relatief eenvoudig concept is de EV een geschikt instrument voor onderwijs, bewustmaking en communicatie. Hij komt ook steeds meer in aanmerking als indicator voor de (niet-duurzame) consumptie van een organisatie, regio of land. EV berekeningen worden in eerste plaats gebruikt op nationaal niveau, mits kleine aanpassingen kan deze indicator eveneens gebruikt worden op kleinere schaal. Beleidsmatig groeit de aandacht voor de EV, zowel op regionaal, nationaal en Europees niveau. Doordat er doorgaans geen concrete beleidsdoelstellingen voor de EV bestaan, stellen we vast dat de EV zelden in de praktijk gebruikt wordt om het beleid bij te sturen met het oog op het verduurzamen van bestaande consumptie- en productiepatronen. Vaak blijft het gebruik ervan beperkt tot de vergelijking met andere landen/regio's. Indirect worden landen/regio s door deze vergelijking wel gestimuleerd om de score op het vlak van EV internationaal gezien te verbeteren, door inzicht op te bouwen in de belangrijkste bestanddelen en mogelijkheden om deze score te verlagen. Deze opdracht betreft de analyse van de EV voor het regionale milieubeleid. De EV berekening waarop deze studie zich focust, is gebaseerd op die van de Global Footprint Network (GFN) methode. GFN houdt zich bezig met het internationaal bevorderen van het gebruik van deze methode alsmede met verdere ontwikkelingen In fase 1 van dit project hebben de uitvoerders onderzocht wat de bestaande (wetenschappelijke) studies besluiten rond het al dan niet geschikt zijn van het concept van de EV voor het regionaal milieubeleid. In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het concept van EV. Het is belangrijk te begrijpen welke milieubeleidsterreinen een duidelijke relatie hebben met het concept van de EV en welke niet. In fase 3 werd een volledige oordeel uitgesproken over de haalbaarheid van EV in een Vlaamse beleidscontext. 1

9 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, HOOFDSTUK 1. INLEIDING: CONCEPT ECOLOGISCHE VOETAFDRUK, BIOCAPACITEIT, LANDTYPES, EQUIVALENTIE- EN OPBRENGSTFACTOREN, 1.1. Inleiding Fase 1 De EV is een geaggregeerde synthetische indicator die informatie bevat over de milieucomponent van economische ontwikkeling. De EV meet in aardoppervlak het verbruik van hernieuwbare hulpbronnen (hout, vezels, vis, ) en van fossiele energie van een bevolking, en ook de ruimte die de infrastructuur inneemt. De vergelijking van de EV met de biocapaciteit van een land toont of een bevolking zich op haar eigen grondgebied in een situatie van ecologisch overschot of tekort bevindt. 1 De volgende literatuur vormt de basis voor de analyse binnen fase 1: WWF, Living Planet report Belgium and France Ecological Footprint Report Global Footprint Network, Ecological Footprint Standards 2009, training deck, Frequently Asked Questions Felix Müller, Ecological Indicators, Juli 2009 Professor Joseph E. STIGLITZ, Chair, Columbia University, Professor Amartya SEN, Chair Adviser, Harvard University, Professor Jean-Paul FITOUSSI, Coordinator of the Commission, IEP, Report by the Commission on the measurement of economic performance and social progress (Juni 2,2009) Federaal Planbureau, 2009: Indicatoren, doelstellingen en visies van duurzame ontwikkeling Wales Ecological Footprint - Scenarios to 2020 DG ENV Study: Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use, Mei 2008 Daarnaast werd ook de wetenschappelijke literatuur geraadpleegd. De volgende publicaties werden daarbij geconsulteerd: Nathan Fiala: Measuring sustainability: why the ecological footprint is bad economics and bad environmental science, 2008 Postma A.P: Ecologische voetafdruk Betekenis en bruikbaarheid, 2000 Van Den Bergh J. en Verbruggen H. : Spatial sustainability, trade and indicators: an evaluation of the Ecological Footprint, 1998 Bert Vink: Balansgeld: Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript De datum van deze studie wordt niet vermeld) Thomas von Stokar, Myriam Steinemann,Bettina Rüegge, Jörg Schmill: Switzerland s ecological footprint, 2006 Mark Huijbregts, Stefanie Hellweg, Rolf Frischknecht, Konrad Hungerbühler, Jan Hendricks: Ecological footprint accounting in the life cycle assessment of products, FEDERAAL PLANBUREAU, Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling 2009, Rapport p. 49,

10 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Hoofdstuk 2 van dit Fase 1 rapport is vooral gebaseerd op wat de literatuur rapporteert over de diverse aspecten van de EV methode conform GFN (volledigheid, nauwkeurigheid, bruikbaarheid voor beleid, daadwerkelijk gebruik). In Hoofdstuk 3 van Fase 1 begint de analyse op basis van de SWOT-analyse en deze steunt op de DG ENV Study van Mei 2008 getiteld Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use. Als conclusie van dit onderzoek komen we in Hoofdstukken 4 en 5 van Fase 1 tot een voorlopig overzicht van argumenten die voor of tegen het algemene concept pleiten, en specifieker de argumenten die voor of tegen de toepassing van EV op regionaal vlak pleiten Context -wat is het concept van de EV? Algemeen Concept van de ecologische voetafdruk Als introductie wordt een compact extract gegeven uit Bruers, S., 2010 Berekening van de Ecologische voetafdruk voor Vlaanderen, in opdracht van VMM/MIRA. Hiermee worden een aantal standaardbegrippen en definities die binnen het concept van ecologische voetafdruk veel worden gebruikt verduidelijkt. De ecologische voetafdruk (EV) meet de biologisch productieve grond- en wateroppervlakte die nodig is om hernieuwbare grondstoffen te leveren en afval (organisch afval en CO 2 ) te verwerken volgens de huidige technologieën (Wackernagel e.a., 2005). Het landgebruik (bv. infrastructuur), het gebruik van biomassa (bv. visbestanden) en de CO 2 -emissies door het gebruik van fossiele energie integreert men tot één getal dat wordt uitgedrukt in globale hectaren (gha). Een globale hectare is een hectare land- of zeeoppervlakte met een (wereld)gemiddelde biologische productiviteit (Bruers, S., 2010). De ecologische voetafdruk is een geïntegreerde duurzaamheidsindicator die het gebruik van land voor infrastructuur en recreatievoorzieningen, het gebruik van biomassa (hout, gewassen, vissen,...) en de CO 2 - emissies ten gevolge van het gebruik van fossiele brandstoffen integreert tot een kwantitatieve grootheid die te vergelijken is met de beschikbare biocapaciteit (BC) op Aarde. De eenheid van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit is een globale hectare (gha) (Bruers, S., 2010). De voetafdruk bestaat uit zes landgebruiktypes (Bruers, S., 2010): akkerland (voor voeding en vezels) graasland (voor veeteeltproducten) visland bosland (voor houtproducten, inclusief brandhout, timmerhout, papier, ) bouwland (voor infrastructuur en recreatievoorzieningen) energieland (voor de opname van CO 2 ten gevolge van verbranding van fossiele brandstoffen) 3

11 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, De voetafdruk van hernieuwbare materialen bestaat uit de landgebruiktypes akkerland, graasland, visland en bosland. Met de ecologische voetafdruk van een land of regio bedoelt men meestal de consumptievoetafdruk. Deze wordt berekend als de voetafdruk van eigen productie plus de voetafdruk van import min de voetafdruk van export. EV consumptie = EV productie + EV import EV export Voor meer gedetailleerde informatie over de ecologische voetafdruk verwijzen we naar Bruers & Verbeeck (2010). De EV wordt vergeleken met biocapaciteit. Dit is het totaal van de biologische productieve gronden en wateroppervlakte op een gegeven grondgebied op een gegeven moment. De biocapaciteit geeft inlichtingen over bepaalde eigenschappen van een deel van de milieukapitaalvoorraad, namelijk de opbrengst van de grond- en wateroppervlakte. Daarom kan ze beschouwd worden als een toestandindicator. De biocapaciteit vertegenwoordigt in zekere zin ook een milieugrens, waarvan de berekening steunt op de bestaande technologieën en beheersmethoden, hoewel in theorie die capaciteit ook uitbreidbaar is. De EV en biocapaciteit worden uitgedrukt in globale hectaren biologisch productieve oppervlakte. Een biologisch productieve oppervlakte is een oppervlakte die zonlicht opvangt en gebruikt om via fotosynthese organisch materiaal te produceren Landgebruiktypes Zoals besproken in de inleiding, meet de ecologische voetafdruk het landgebruik. In de huidige voetafdrukmethodologie wordt een onderscheid gemaakt tussen de 6 volgende landgebruiktypes (Bruers, S., 2010): Akkerland: de oppervlakte nodig voor het telen van gewassen voor voeding (inclusief voedergewassen voor de veeteelt), vezels (bv. katoen) en energiegewassen (bv. koolzaad voor biodiesel). Aan de hand van opbrengstcijfers (ton/ha) kan men de akkerlandvoetafdruk van een hoeveelheid product berekenen. Graasland (of weiland): de oppervlakte die veedieren begrazen. Het graasland wordt gebruikt voor de productie van dierlijke producten (vlees, zuivel, leder, wol, ). Vaak gaat het om minder vruchtbare grond dan akkerland, en daarom werden in de voetafdrukmethode de landbouwgronden opgedeeld in akkerland en graasland. Visland: de oppervlakte van zeeën en binnenlandse rivieren en meren die gebruikt worden voor visvangst (en een beperkte oppervlakte voor de oogst van zeewier). Om mariene gebieden te kunnen vergelijken met terrestrische gebieden, vergelijkt men de productie van dierlijke proteïnen van veeteelt en visvangst. Proteïnen van vlees staan gelijk aan proteïnen van vis, en zo kan men via visvangstcijfers een oppervlakte visland vergelijken met een equivalente oppervlakte akker- en graasland die nodig zouden geweest zijn voor de productie van evenveel proteïnen. Bosland (of houtland): de oppervlakte nodig voor de productie van houtproducten (brandhout, papier, karton, ). De biologische productiviteit van bosland kan vergeleken worden met die van akkerland door de eigenschappen van klimaat en bodem te analyseren en daaruit af te leiden wat de opbrengst zou zijn van het meest productieve akkerbouwgewas dat op die plaats kan groeien en die opbrengst te vergelijken met de opbrengst van bestaand akkerland (De opbrengstwaarden maken gebruik van het Global Agro-Ecological Zones model. Zie Wackernagel, 2005). 4

12 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Energieland: de oppervlakte vruchtbare grond die nodig is om de antropogene CO 2 -emissies (van elektriciteits- en warmteproductie, transport, industrie, landbouw, bosbouw, visserij, handel, diensten en verwarming huishoudens) te capteren met de huidige beschikbare technologie. De CO 2 die uitgestoten wordt bij de verbranding van energiegewassen (bv. bio-ethanol van suikerriet) en brandhout (evenals de CO 2 die mensen uitademen ten gevolge van metabolisme), wordt terug opgenomen door het akkerland en bosland. Die CO 2 -emissies tellen dus niet mee in het energieland. De overige CO 2 -emissies zijn grotendeels afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen (en in beperkte mate bij b.v. cementproductie). Momenteel is er nog geen Carbon Capture and Storage (CCS) technologie beschikbaar. Daarom dienen deze CO 2 -emissies opgenomen te worden door de oceanen en door de ongebruikte bossen. Ongeveer een kwart kan opgenomen worden door de oceanen, maar die telt men niet mee in de voetafdruk aangezien het hier gaat over de biologisch weinig productieve oceanen. De resterende ¾ van de emissies moeten opgenomen worden door bossen die niet voor andere doeleinden (zoals houtproductie) dienen 2. Energieland heeft dus dezelfde productiviteit als bosland, maar dient enkel voor het opvangen van fossiele CO 2. Dit gegeven laat toe de voetafdruk van CO 2 -emissies te vergelijken met de voetafdruk van het gebruik van bosland. Bouwland: de oppervlakte die gebruikt wordt voor infrastructuur (wegen, bebouwing, havens, bedrijventerreinen) en recreatievoorzieningen (sportterreinen, parken). Aangezien men meestal bouwt in de buurt van akkerland, veronderstelt men dat bouwland potentieel even vruchtbaar is als akkerland. Zo kan men dus bouwland vergelijken met akkerland en met de andere landgebruiktypes. De voetafdruk van bouwland telt niet het actuele gebruik van biomassa, maar wel de potentiële biomassa die men niet kan oogsten. Het gebruik van bouwland heeft dus een opportuniteitskost in vergelijking met het gebruik van die gronden voor akkerbouw. De eerste vier landgebruiktypes (akkerland, graasland, bosland en visland) produceren biomassa (hernieuwbare materialen). De voetafdruk unificeert dus het gebruik van hernieuwbare materialen, fossiele brandstoffen en bebouwd land. Hoewel deze zes landgebruiktypes op het eerste zicht erg verschillend zijn, laat de voetafdrukmethodologie toe om ze met elkaar te vergelijken: CO 2 -emissies worden gekoppeld aan het gebruik van energieland, wat kan vergeleken worden met het gebruik van bosland. Bosland kan vergeleken worden met akkerland en bouwland. Akkerland kan vergeleken worden met graasland, en graasland met visland. Samengevat kunnen we stellen dat de ecologische voetafdruk de milieu-impact meet van elke activiteit die gebruik maakt van biologisch productieve aarde. Een aantal milieu-impacten kunnen bijgevolg niet in rekening worden genomen (Bruers, S., 2010): Stoffen die niet door ecosystemen verwerkt kunnen worden. Persistente toxische stoffen (dioxines, ), chemisch afval, verzurende stoffen, zware metalen, radioactief afval, broeikasgassen zoals stikstofoxiden, methaan en CFK s, kunnen niet door de natuur verwerkt worden. De impact van deze stoffen zit dus niet in het voetafdrukmodel. Wat de emissies van broeikasgassen zoals methaan en stikstofoxiden betreft, kan de zogenaamde koolstofvoetafdruk (carbon footprint) gebruikt worden. Watergebruik en vervuiling. Enkel de CO 2 -emissies ten gevolge van het energiegebruik voor het zuiveren van afvalwater en de productie van drinkwater worden in de voetafdruk opgenomen. Wat het totale watergebruik betreft kan de zogenaamde watervoetafdruk gebruikt worden. 2 In de stuurgroep rees de vraag hoe die oceanen nu opgenomen zijn in EV berekeningen. Navraag bij Ecolife leverde volgende verduidelijking De open oceanen zitten niet in de biocapaciteit (want die telt enkel het vruchtbare aardoppervlak, en het deel van de zee dat gebruikt wordt voor visvangst). Die nemen momenteel nog wel een kwart van de CO 2 op (dat aandeel daalt wel snel, 50 jaar geleden was het nog ¾, maar de zee raakt stilaan verzadigd). Dus dat kwart van de CO 2 -emissies wordt nog steeds verondersteld in die open oceanen te worden opgenomen. 5

13 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Landdegradatie en uitputting van grondstoffen. De effecten van erosie en het uitputten van niethernieuwbare energiebronnen zoals aardolie en aardgas worden niet meegenomen in de voetafdruk. Ook meet de ecologische voetafdruk geen verschil tussen bv. onduurzame houtkap versus houtkap volgens FSC-normering, onduurzame visvangst versus MSC-visvangst,. Bruers, S. (2010) stelt verder dat hoewel deze drie factoren niet opgenomen worden in de ecologische voetafdruk, ze wel een negatieve invloed kunnen hebben op de biocapaciteit. We kunnen ook verwachten dat een situatie van overshoot, waarbij de ecologische voetafdruk hoger ligt dan de biocapaciteit, op termijn een negatieve invloed zal hebben op de biocapaciteit. Daar men niet precies weet hoe de biocapaciteit reageert in een situatie van overshoot, valt die reductie in biocapaciteit nog niet te becijferen. Evenmin kan men berekenen wat de gevolgen op bv. biodiversiteit zijn in een situatie van overshoot. We kunnen enkel verwachten dat de biocapaciteit en de biodiversiteit zullen dalen, maar we weten niet wanneer en hoe sterk. Tussen 2005 en 2006 vertoont de mondiale biocapaciteit een lichte daling. Deze daling is gedeeltelijk te wijten aan de gevolgen van de overshoot: klimaatverandering, overstromingen, ontbossing en verwoestijning (GFN, 2009c) Structuur berekening ecologische voetafdruk (EV) en biocapaciteit (BC) Een volledig overzicht en een uitgebreidere beschrijving van de berekeningsmethode is te vinden op (GFN, 2008 (1) en (2)). Het GFN is de organisatie die zich wereldwijd inzet voor het eenduidige gebruik en de verdere ontwikkeling van de methode om ecologische voetafdrukken en biocapaciteiten te berekenen. Onderstaande figuur schetst de structuur van de berekening (Ecologische voetafdruk aan de linkerzijde, Biocapaciteit aan de rechterzijde). Figuur 1: Vereenvoudigde structuur van de voetafdruk- en biocapaciteitberekeningen. Secundaire productie en nucleaire energie zijn niet opgenomen (Bron: ADSEI, Jansen, L., 2008) 6

14 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, De opbrengstfactor voor een specifiek landgebruiktype in een specifieke regio vertaalt een fysieke (echte) hectare (ha) naar een wereldgemiddelde hectare (wha) van dat specifieke landgebruiktype. Zo is bv. Belgisch akkerland ongeveer 2,3 keer zo productief als wereldgemiddeld akkerland. Een hectare Belgisch akkerland staat dus gelijk aan 2,3 wereldgemiddelde hectare (wha). De opbrengstfactor van Belgisch akkerland bedraagt dus 2,3 wha/ha (Bruers, S., 2010). De equivalentiefactor voor een specifiek landgebruiktype vertaalt een wereldgemiddelde hectare (wha) in een globale hectare (gha). Deze globale hectare is een gemiddelde over de verschillende landgebruiktypes. Een wereldgemiddelde hectare akkerland is ongeveer 2,6 keer zo productief als een wereldgemiddelde hectare van biologisch productieve grond, waarbij het gemiddelde genomen wordt over alle landgebruiktypes. In vergelijking met andere landgebruiktypes is akkerland dus erg productief. De equivalentiefactor voor akkerland bedraagt dus 2,6 gha/wha (Bruers, S., 2010). Samengevat (Bruers, S, 2010.): de opbrengstfactor vertaalt een hectare van een landgebruiktype van een regio in een wereldgemiddelde hectare van een landgebruiktype, de equivalentiefactor vertaalt die wereldgemiddelde hectare van dat landgebruiktype in een globale hectare van alle landgebruiktypes. De opbrengstfactoren worden berekend aan de hand van de verhouding van regionale opbrengstcijfers en wereldgemiddelde opbrengstcijfers van gewassen, visvangst, De berekening van equivalentiefactoren is complexer, omdat men verschillende landgebruiktypes moet kunnen vergelijken. Die berekening wordt gedaan aan de hand van een productiviteitsindex van de Global Agro-Ecological Zones, en wordt beschreven in Wackernagel e.a., In tegenstelling tot de equivalentiefactoren verschillen opbrengstfactoren van regio tot regio (Bruers, S.) Waarom de Ecologisch Voetafdruk? De ecologische voetafdruk is geïntroduceerd in het begin van de jaren 90 onder andere als een communicatiemiddel om duidelijk te maken dat de totale menselijke consumptiepatronen de draagcapaciteit van de aarde aan het overstijgen zijn en dat er duidelijke verschillen bestaan tussen de verschillende landen. Volgens het netwerk van GFN EV gebruikers (Kitzes et al, 2007a) zijn de belangrijkste redenen waarom de nationale footprint rekeningen zijn gecreëerd en in stand worden gehouden, dat ze het volgende verschaffen: Een wetenschappelijk robuuste berekening van de druk die verschillende landen veroorzaken op de regenererende capaciteit van de biosfeer Basisinformatie over de bronnen van de druk die nuttig kan zijn voor het beleid om binnen de biofysische grenzen te blijven Een consistente methode die internationale vergelijkingen toelaat tussen de landen Een basis dataset die kan gebruikt worden als basis voor subnationale EV analyses, zoals voor provincies, staten, bedrijven of producten 7

15 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Wat is de berekeningsmethode van de EV? Het eerder vernoemde Living Planet Report gaat uit van een berekeningsmethode die ontwikkeld is door William Rees en Mathis Wackernagel. Deze twee wetenschappers van de Universiteit van British Columbia in Canada, ontwikkelden begin jaren 90 een model dat bekend staat als de Ecologische Voetafdruk (EV). De EV is inmiddels een wijdverbreid meetinstrument geworden. Hoewel hij ingewikkeld is in zijn uitvoering, is de basisgedachte van de EV bijzonder simpel. Rees en Wackernagel kozen voor de volgende fundamentele benadering 3 : als we de totale capaciteit van de aarde, van alles wat deze ons jaarlijks kan geven aan voedsel, zuivere lucht, proper water en andere grondstoffen, kunnen vaststellen, en die totale capaciteit delen door het aantal leden van de wereldbevolking, dan kunnen we bepalen waar iedereen in principe recht op heeft. Rees en Wackernagel slaagden erin om de capaciteit vast te stellen en bovendien hiervoor een eenheid te ontwikkelen. Zij brachten het beroep op de hulpbronnen van de aarde terug tot het ruimtebeslag die het inneemt. Ze berekenden dat de totale bruikbare oppervlakte van de aarde 13,4 miljard ha bedroeg. Gedeeld door ruim 6 miljard mensen levert dit een oppervlakte op die voor iedereen op aarde in principe beschikbaar is om in zijn of haar behoeften te voorzien zonder de aarde te overvragen (Bert Vink 2006). Rees en Wackernagel noemden dit het Eerlijke Aarde Aandeel (EAA). Dit EAA werd vastgesteld op 2,1 hectare per persoon. Later is het Eerlijke Aarde Aandeel, vanwege vermeend morele lading, omgedoopt tot beschikbare biocapaciteit per wereldbewoner. Om de afkorting te kunnen blijven gebruiken, hanteren we ook in dit rapport de term Evenredig Aarde Aandeel (EAA). De gemiddelde Nederlander gebruikt 4,4 ha. 4 In Nieuw Zeeland gebruikt men gemiddeld 7,7 ha en in Amerika en Verenigde Arabische Emiraten spannen ze de kroon met 9,4. Daartegenover staat bijvoorbeeld Turkije met 2,7 ha, Peru met 1,6 en Malawi 0,5. Een volledig overzicht en een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethode is te vinden op In theorie kunnen EV op meerdere schaalniveau s worden toegepast, echter berekeningen op nationaal niveau worden beschouwd als de meest complete. Recent zijn er ook webbased tools ontwikkeld die de EV van een individu kunnen bepalen maar ook die van bedrijven, steden, landen, producten, diensten en activiteiten. Niet alle webbased tools werken volgens dezelfde systematiek en het zijn vaak autonome ontwikkelingen die niet door GFN worden gesteund of gecontroleerd op correctheid. De berekening van de EV en de biocapaciteit wordt uitgevoerd op basis van de volgende vergelijking: Formule voor de berekening van de Ecologische Voetafdruk: EV=P/Y N.YF.EQF Waarbij: EV= Ecologische Voetafdruk wordt geassocieerd met consumptie van producten of afval (uitgedrukt in global ha ) P ( Production ) = het aantal producten die werden geëxtraheerd of de hoeveelheid afval die werd geproduceerd (uitgedrukt in t/yr) Y N (Yield National)= nationaal gemiddeld rendement voor de extractie van het product of voor de opname van de afval (uitgedrukt in t/nation ha. yr) YF ( Yield factor )= rendementsfactor van een gegeven grondtype in een bepaald land (uitgedrukt in world ha / nation ha) EQF ( Equivalence factor )= de equivalentiefactor voor een gegeven grondtype (uitgedrukt in global ha / world ha) 3 BERT VINK, Balansgeld- Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript 4 BERT VINK, Balansgeld Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript 8

16 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Formule voor de berekening van de biocapaciteit: BC = A*YF*EQF Waarbij: BC = Biocapaciteit van een gegeven grondtype (uitgedrukt in global ha) A = oppervlakte van een gegeven grondtype in een bepaald land (uitgedrukt in nation ha) YF = Rendementsfactor van een gegeven grondtype in een bepaald land (uitgedrukt in world ha / nation ha) EQF = de gelijkwaardigheidsfactor voor een gegeven grondtype (uitgedrukt in Global ha) Om tot de berekeningen te komen, bestaan er twee methodes, de compound methode en de component methode. 5 De compound methode De compound methode wordt gebruikt bij het berekenen van de voetafdruk van een land. Dit is de originele methode, ontwikkeld door Wackernagel & co, en gebruikt voor het Living Planet report (bv. LPR 2002, met betrekking tot de wereld anno 1999). Deze top-down methode komt er op neer dat de hele productie van het land, plus de import, min de export wordt meegerekend en omgezet in voetafdruk; voor landbouwproducten, vis en hout: rekening houdende met de globale gemiddelde productiviteit per product en per grondsoort, (lokale productie wordt via local yield- en equivalentiefactor omgezet in een voetafdruk aan een globale gemiddelde productiviteit) voor energie: - direct verbruik wordt in rekening gebracht via productie + import/export balans - indirecte energie vervat in materiële producten (zowel landbouw als industriële): rekening houdende met de import/export balans omgezet in indirect energieverbruik via indirecte energieinhoud per producteenheid (bv. gebaseerd op LevensCyclus Analyses (LCA s). Hierbij worden alle consumpties berekend aan global yields in plaats van local yields, en alle resultaten omgezet in globale hectare van gemiddeld bioproductief land. Zo komt men tot een algemeen cijfer per land, dat gedeeld wordt door de bevolking en zo tot een cijfer per inwoner leidt. De achillespees bij deze benadering is de betrouwbaarheid van de data (zowel qua materiële productie en handel, als qua indirecte energie inhoud per product, enz ) en de consistentie van de data. De manier waarop de basisgegevens worden verkregen is niet eenvormig in de verschillende landen. De component methode Deze bottom-up benadering gaat uit van afzonderlijke producten en consumpties en tracht via LCA s of input/output analyses de hele stroom aan grondstoffen en energieverbruik in kaart te brengen. 5 BIM & ECOLIFE VZW, technisch rapport 9

17 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Zo komt men tot de voetafdruk van een kilogram fruit, een kwh elektriciteit, een kilometer met de wagen, een hotelovernachting, enz Op deze manier kan men de voetafdruk van een persoon gaan samenstellen van onderuit. De individuele voetafdruk calculators werken op deze manier. GFN heeft deze nieuwe ontwikkelingen nog niet in de hand en zodanig nog niet opgenomen in hun methodologie. Ideaal komt een berekening via de compound en de component methode voor de gemiddelde Belg op hetzelfde cijfer van 6,7 ha uit. In praktijk heeft de component methode, de compound methode nodig als richtcijfer. Het is immers niet mogelijk om binnen de component methode: alle consumpties volledig en juist te meten, consistent met de cijfers gebruikt in de compound methode alle producten volledig en juist te berekenen; zo zal men zelden een cijfer durven geven voor bijvoorbeeld m² bouwoppervlakte aan voedingsindustrie per kg wortelen, de collectieve voetafdruk per persoon te meten (ieders aandeel in de voetafdruk van het staatsapparaat, het onderwijssysteem, ) En anderzijds is de compound methode ook niet helemaal sluitend en consistent met de component methode, wegens soms verschillende databronnen. Daardoor blijft er hoe dan ook een bufferzone tussen de twee methodes. Deze wordt in ref. 7 van het BIM technisch rapport de restfactor genoemd (voor meer details verwijzen we naar het hoofdstuk 7 van het technisch rapport van de ecologische voetafdruk van de bewoners van het Brussels hoofdstedelijk Gewest 2004) Relatie met andere voetafdruk-concepten Er bestaan meerdere voetafdruk concepten dan de EV. Sommige kunnen wellicht beschouwd worden als complementair en andere zijn deels ruimer of vollediger, of juist weer specifieker. Ze hebben elk de bedoeling de complexiteit van de milieubelasting in een eenvoudig getal samen te brengen. De water voetafdruk De CO 2 voetafdruk De eco-indicator 99 Watervoetafdruk 6 De watervoetafdruk is gebaseerd op het concept van 'virtueel' water. Dat is de hoeveelheid water die verbruikt wordt om een product tot stand te brengen. Neem bijvoorbeeld een kopje koffie. Dat bevat 20 cl water, maar om die koffiebonen te telen, hadden de koffieplantjes veel water nodig: zo'n 140 liter voor één kopje koffie. Dit virtuele water is analoog aan de indirecte energie-inhoud die gebruikt wordt bij de ecologische voetafdruk. Een kopje koffie bestaat dus niet enkel uit direct water (de 20 cl in het kopje), maar ook uit indirect, virtueel water (de 140 liter). De watervoetafdruk van een persoon is niets anders dan de som van het directe en indirecte verbruikte water van alle geconsumeerde producten. 6 Tekst gebaseerd op 10

18 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Bij het waterverbruik wordt er zowel naar vervuiling als verdamping gekeken. De hoeveelheid vervuild water (bv. door het gebruik van pesticiden op de koffieplantages of door het lozen van chemisch afval) heet grijs water. Bij verdamping gaat het niet alleen om het waterverbruik in de koeltorens van elektriciteitscentrales, maar vooral over de verdamping bij de plantengroei. Vandaar dat akkers vaak geïrrigeerd worden. De hoeveelheid irrigatiewater die planten verbruiken, heet blauw water. Verder wordt ook gekeken naar het water dat door neerslag rechtstreeks op de akkers valt: het zogenaamde groen water. De som van grijs, blauw en groen water is de totale watervoetafdruk. De opsplitsing in groen en blauw water is niet zonder reden. Blauw water is afkomstig van rivieren, meren en grondwaterlagen, en is daardoor veel waardevoller voor de mens en voor zoetwaterecosystemen. Een groot verbruik van blauw water kan ernstige ecologische gevolgen hebben. Denk maar aan het beruchte voorbeeld van het Aralmeer op de grens van Oezbekistan. Door het massale gebruik van irrigatiewater op de katoen- en rijstplantages kromp de oppervlakte van dit meer in met meer dan de helft, met alle gevolgen van dien. Een ander schrijnend voorbeeld is het verhaal van de rivierdolfijn in India die met uitsterven bedreigd is omdat er veel rivierwater vervuild wordt of afgetapt wordt voor irrigatie. En dan wordt nog niet gepraat over de gevolgen voor de plaatselijke bevolking. Daar zoetwaterecosystemen dus erg kwetsbaar zijn, is het belangrijk om onze ecologische impact op die systemen in kaart te brengen. Vandaar dat ondermeer WWF en Ecolife geïnteresseerd zijn in de watervoetafdruk. De focus ligt in eerste instantie op landbouwproducten, daar die het meeste water verbruiken. Vergelijking van de watervoetafdruk met de EV leert dat waterverbruik ook is opgenomen in de berekening van de EV, meerbepaald in termen van de energie-impact van het waterverbruik (niet het watertekort). Aangezien de EV water niet in zijn volledige beleidsrelevantie afdekt kan het een interessante mogelijkheid zijn om de watervoetafdruk complementair aan de EV te gebruiken. CO 2 voetafdruk Een CO 2 voetafdruk analyseert alle directe en indirecte energie consumpties die te maken hebben met de verschillende activiteiten van een regio, organisatie of product en vertaalt die naar een CO 2 voetafdruk aan de hand van op wetenschappelijke basis bepaalde emissie factoren. Een CO 2 voetafdruk (of carbon footprint ) wordt meestal uitgedrukt in tonnen CO 2 equivalenten, uitgestoten door een organisatie, regio of individu op jaarbasis, of door een product gedurende zijn levenscyclus. Er wordt rekening gehouden met de 6 belangrijkste broeikasgassen (CO 2, CH4, N2O, HFK's, PFK's, SF6), zoals vastgesteld in het Kyotoprotocol. Het analyseren van een CO 2 voetafdruk van een organisatie of regio gebeurt idealiter volgens internationale standaarden, zoals vastgelegd in het GHG-protocol of de ISO14064 standaard. Op basis hiervan zijn verschillende methodieken afgeleid, zoals de Bilan Carbone, die werd ontwikkeld door het Franse ADEME ( Agence de l'environnement et de la Maîtrise de l'energie ). Deze methodologie werd ontwikkeld in een streven naar het technisch en cijfermatig onderbouwen van duurzame ontwikkeling. De tool is opgebouwd in lijn met ISO en het internationaal aanvaarde Greenhouse Gas Protocol. Interessant om te vermelden is dat er in de Bilan Carbone een module werd ontwikkeld (nl. territoire ) die specifiek gericht is op het bepalen van de CO 2 voetafdruk van een stad of gemeente, regio of land. Voor het berekenen van een CO 2 voetafdruk op product niveau bestaan diverse standaarden, gebaseerd op de ISO normen voor levenscyclus analyse van een product (ISO 14040/44). Voorbeelden van normen die specifiek focussen op CO 2 voetafdruk zijn de PAS 2050 (UK) en de in ontwikkeling zijnde ISO standaard. 11

19 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, In deze context is het belangrijk te vermelden dat de CO 2 -voetafdruk toelaat om op een precieze manier de directe en indirecte CO 2 -uitstoot van een bedrijf, organisatie, stad of streek, voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld het jaar 2008 of 2009) te kwantificeren. Dit maakt het mogelijk de uitstootreducties, gerealiseerd in de daaropvolgende jaren, te meten en op te volgen in vergelijking met de nulmeting. In vergelijking met de EV, houdt de CO 2 voetafdruk rekening met alle relevante broeikasgassen en drukt dit uit in CO 2 -equivalenten, terwijl de EV alleen rekening houdt met de CO 2 emissies. Beleidstoepasbaarheid : CO 2 voetafdruk is t.o.v. de EV enerzijds vollediger (door expliciet meenemen van andere broeikasgassen) anderzijds beperkter (doordat EV vormen van landgebruik meeneemt die niet altijd gekoppeld zijn aan CO 2 ). Er bestaat meer wetenschappelijke consensus over de modellering van carbon footprints dan over die van EV. Ook zijn de uitkomsten van EV gedomineerd door CO 2 emitterende activiteiten, dus de overlap is redelijk groot. Carbon footprints geven dus een beperkter maar wel minder omstreden eenvoudig beeld uitgedrukt in één enkele indicator. Eco-Indicator 99 De Eco-Indicator 99 methodologie (EI-99) is een hele tijd geleden ontwikkeld in Nederland in het kader van levenscyclusanalyse. De EI-99 methode vertaalt o.a. emissies en uitputting van grondstoffen naar milieuimpactcategorieën zoals broeikaseffect, verzuring, vermesting, landgebruik enz. en biedt de mogelijkheid om deze milieu-impactcategorieën op hun beurt te vertalen naar schade aan menselijke gezondheid, schade aan ecosystemen en uitputting van grondstofvoorraden. De 3 schadecategorieën kunnen uiteindelijk gewogen worden ten opzichte van elkaar, wat leidt tot één cijfer, de eco-indicator, welke een maat is voor de milieu-impact van een product, proces of systeem. Deze methodologie wordt o.a. door OVAM gebruikt om ontwerpers een tool aan te reiken waarmee ze de milieu-impact van producten die ze ontwerpen reeds in de ontwerpfase kunnen inschatten en verbeteren. Ondertussen is de EI-99 methodologie vervangen door de ReCiPe methode. Deze laatste combineert de voordelen van de EI-99 methode en andere in LCA gebruikte impact assessment methodes (LCIA). Ze laat dus nog steeds toe om de milieu-impact uit te drukken in één cijfer. Deze weging tot één cijfer wordt weliswaar niet ondersteund door bv. de ISO 14040/44 normen rond LCA, zeker niet bij publieke vergelijkende uitspraken. Het voordeel van de EI-99 en ReCiPe methode is dat ze de milieu-impact niet beperken tot CO 2 -emissies, maar de impact van alle emissies wordt mee genomen. Daarnaast wordt ook uitputting van zowel fossiele als minerale grondstoffen in rekening gebracht en landgebruik. Ze omvat dus veel meer dan de EV. Deze methodes worden voornamelijk gebruikt om de milieu-impacten van producten of systemen in kaart te brengen, omdat ze vooral binnen LCA zijn ontwikkeld. Ze worden minder toegepast op organisaties en regio s. Toepasbaarheid voor beleid: In vergelijking met EV nemen de EI-99 en ReCiPe methode een breder pallet aan milieu-effecten mee, maar leggen geen referentie naar beschikbare capaciteit. Ook bevatten de methodes subjectieve (wegings)oordelen en die worden expliciet aangegeven. 12

20 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Wat zijn de huidige kritieken rond het concept en berekening methode van de EV Kritiek op de EV is gekomen van ondermeer Harmen Verbruggen en Jeroen van den Bergh van de Vrije Universiteit Amsterdam en anderen. Zij bekritiseren de methode met volgende argumenten 7 : Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen duurzaam en onduurzaam landgebruik. Daardoor is de voetafdruk niet nuttig voor het voeren van milieubeleid en wordt onvoldoende recht gedaan aan het belang van biodiversiteit. CO 2 -uitstoot door fossiele brandstoffen (de helft van de voetafdruk in Westerse landen) wordt enkel vertaald naar land waar bomen worden aangeplant. Dit is een heel inefficiënte manier van compenseren. Regionale interpretaties: de afdruk van bijvoorbeeld een stad is verwarrend, omdat er geen grens is waarbij een stad een aanvaardbare voetafdruk zou kunnen hebben. Emissies van verzurende stoffen en microverontreinigingen, zoals dioxines of zware metalen zijn niet te vertalen naar een landoppervlak. De EV classificeert afval in 3 categorieën waaruit één van hen niet kan worden opgevolgd volgens de methode. De drie afvalcategorieën zijn: biologisch afval, afval op stortplaatsen, giftige en vervuilende producten (vb. PCB s en Toxines). Deze laatste heeft geen gedefinieerde EV. Maar, er is desondanks mogelijkheid om hun EV te berekenen met verwijzing naar de Life Cycle Assessment van productie van PCB (Polychloorbifenyl) en gifstoffen. 8 Equivalentiefactoren (Vrij vertaald; Equivalence Factor ): bijgewerkte en verfijnde aanpak voor het berekenen van gelijkwaardige methodes worden voortdurend onderzocht. Wat ervoor zorgt dat we moeilijk gaan kunnen vergelijken. Op basis van bovenstaande argumenten vinden de genoemde onderzoekers de EV verwarrend, arbitrair, incompleet, normatief en te geaggregeerd. De grootste tekortkoming is dat van vele consumpties maar een deel van de werkelijke milieu-impact in voetafdruk kan gevat worden. Er kan geen rekening gehouden worden met de uitputting van eindige grondstoffen, met andere dan CO 2 - broeikasgassen, en met alle vervuiling die zich maar op termijn uit in verminderde bioproductiviteit (erosie, grondwatervergiftig, zure regen, ) Hoe werd de EV gebruikt bij andere regio s UK Wales: Ecological Footprint - Scenarios to 2020 De ecologische voetafdruk is één van de vijf Welsh Assembly Government's kernindicatoren van duurzame ontwikkeling in Wales. Wales berekende hun ecologische voetafdruk met behulp van gegevens van 2003 in een studie waarin diverse scenario s worden berekend. Het rapport laat zien hoe de ecologische voetafdruk kan veranderen in de tijd. Men baseerde zich hierbij voornamelijk op de huisvesting sector, de transportsector en de voedingssector om de ecologische voetafdruk te bepalen. De opgestelde scenario s geven de mogelijke evolutie van de voetafdruk van 2001 tot JEROEN C.J.M. VAN DEN BERGH en HARMEN VERBRUGGEN, Spatial sustainability, trade and indicators: an evaluation of the Ecological Footprint, Rapport, Amsterdam, FELIX MÜLLER, Ecological indicators, ELSEVIER, Bim & Ecolife Vzw, De Ecologishe Voetafdruk Van De Bewoner Van Het Brusselshoofdstekelijk Gewest- Samenvattend Rapport, 2004, p

21 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Deze scenario's zijn bedoeld om de nadruk te leggen op potentiële vermindering van de voetafdruk in: Het beleid van vandaag Beleid gepland voor de nabije toekomst, en Verdere beleidsmaatregelen die kunnen worden ingevoerd op (Groot Brittannië) nationale schaal De beleidsaanpassingen zijn nodig om de stijgende groei in de economische voetafdruk in Wales te stagneren en in de verre toekomst terug te doen dalen. Wanneer Wales de plannen die momenteel op tafel liggen (Wales One Programme) kan uitvoeren moeten ze in staat zijn tegen 2020 de groei van EV te stagneren. De huisvestingssector neemt het grootste deel van de EV op zich in Wales, ongeveer 25%. Plannen worden opgesteld om het energieverbruik in nieuwe en bestaande woningen te doen dalen. Deze plannen zijn voornamelijk opgesteld op basis van Code for sustainable homes en HEES: Home energy efficiency scheme. Het doel bestaat erin om op lange termijn het energieverbruik in woningen te laten dalen met 10% bij minstens 40 % van de bevolking. Na de huisvestingssector is de transportsector een grote bijdragende sector aan de EV van Wales. De transportsector neemt ongeveer een 18% in beslag. Ideeën om dit aandeel te reduceren kwam er van de Wales Transport Strategy Draft Consultation. Zij willen voornamelijk het duurzaam reizen promoten op subnationaal niveau. Met 20% neemt ook de voedingssector een groot deel van de EV in beslag. Vermindering van het energieverbruik binnen deze sector is enkel mogelijk in de hele keten van de voedingsindustrie en bovendien moet het aankooppatroon van de consument aangepast worden. Wales wil de onnodige aankoop van voedingsmiddelen laten dalen, één zesde van de voedingsmiddelen worden in Wales verspild. Belangrijke om te weten is dat Wales de EV nu al jaarlijks opvolgt als indicator in het beleid van duurzame ontwikkeling. De laatste officiële rapporteringen omtrent indicatoren voor milieu (en duurzame ontwikkeling) dateren van 2009 en bevatten EV scores voor 2001, 2003, 2004 en 2006 : In de begeleidende tekst wordt vermeld dat de resultaten door een andere manier van berekenen en methodologiewijziging onvergelijkbaar zijn voor 2003 vs 2001 en 2006 vs Toch achten ze de EV als een goede integrerende indicator om de wereldwijde impacts van consumptie in Wales in beeld te brengen. Samengevat: Wales heeft EV eenmalig gebruikt als een integrerende kapstok om algemene vooruitgang te illustreren van verschillende bestaande sectorale beleidsscenario s (van sectoren die significant bijdragen aan de EV). Men rapporteert over de EV van jaar tot jaar en meldt dat vergelijkingen door wijzigingen in berekening en methodologie voor de jaren 2003 vs 2001 en 2006 vs 2004 onvergelijkbaar zijn. Men gaat nog niet zover om de EV zelf als kwantitatief beleidsdoel te formuleren. Opmerkingen komende uit het rapport : Wales ecological footprint scenarios to 2020 In het rapport, heeft men het over een ideal account system dat de EV zou berekenen in een vereenvoudigde economie en een grensvrij systeem. In deze mate kan men enkel wereldwijd de EV berekenen omdat de EV parameters bevat die alleen maar op wereldschaal te berekenen zijn. Elk product dat op de markt komt is een deel van een wereldwijde productieketen dat we economie noemen. De tweede opmerking met betrekking tot het gebruik van de EV in bovenvermelde tekst gaat over de voortdurende evolutie van de berekeningsmethode. Men spreekt weliswaar over vergelijkingen door de jaren heen maar men kan er niet van uitgaan dat de EV van 1990 op dezelfde basis berekend werd als die van

22 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, De opvolging van de EV van Wales met opsplitsing per sector gebeurt om de 4 à 5 jaar. De regering neemt dan contact op met de Universiteit van York en geeft hen de opdracht de EV te herberekenen en de mogelijke scenario s te evalueren en indien nodig aan te passen. Tot op de dag van vandaag blijft de EV een van de vijf belangrijkste indicatoren in het duurzaamheidsbeleid van Wales. South Australia 10 Zuid-Australië heeft getracht de denkwijze van de 'ecologische voetafdruk te brengen tot de kern van hun besluitvorming, de Ecologische Voetafdruk wordt geacht als een belangrijke indicator voor duurzaamheid in het Strategisch Plan van Zuid-Australië. Het plan stelt als streefwaarde de ecologische voetafdruk van Zuid-Australiëte verminderen met 30% tegen Samengevat: Zuid-Australië heeft ervoor gekozen om een lange termijn kwantitatief doel voor de EV op te stellen, maar volgt de EV scores in de tussenliggende jaren nog niet actief op. De redenen zijn hiervoor niet gekend. Zwitserland Op federaal niveau wilde men bepalen of de ecologische voetafdruk methode een geschikte aanvulling vormt op andere indicatoren van duurzame ontwikkeling. In de eerste fase werd de internationale database, beheerd door Global Footprint Network en tevens de initiatiefnemer van de methode, vergeleken met Zwitserse gegevens. Gebaseerd op onderzoek van deze databank, werd de Zwitserse ecologische voetafdruk berekend in de tweede fase. Welke informatie kan door de ecologische voetafdruk niet worden beoordeeld 11 volgens de Zwitserse studie? Niet-ecologische aspecten van duurzaamheid: De voetafdruk is geen volledige indicator van duurzaamheid. Het bevat alleen de ecologische aspecten van duurzaamheid en niet de sociale en economische. Sociale en economische aspecten zouden ook moeten worden opgenomen om een correcte en uitgebreide verklaring over duurzaamheid te maken. De omvang van de ecologische voetafdruk zal meestal te klein worden geschat, aangezien het geen rekening houdt met de kwalitatieve en slecht kwantificeerbare aspecten (bijvoorbeeld nietbiologisch afbreekbare materialen, de schade door afval, verlies van biodiversiteit, zoetwater verbruik). Zie de toelichting in de afzonderlijke secties. Vermindering van niet-hernieuwbare hulpbronnen: Met uitzondering van fossiele brandstoffen, meet de voetafdruk het verbruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen slechts indirect. Ondanks dat de methode rekening houdt met de hoeveelheid hernieuwbare bronnen die nodig zijn om de niethernieuwbare bronnen beschikbaar te maken, geeft de voetafdruk de limieten van deze bronnen niet weer. Essentiële niet-duurzame activiteiten: Activiteiten en evenementen die niet-fundamenteel houdbaar zijn, zoals milieuvervuiling veroorzaakt door zware metalen of persistente verontreinigende stoffen Office fédéral de la statistique (OFS), Switzerland s ecological footprint,

23 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, (PCB's, PVC, dioxines), zijn niet inbegrepen in de berekening van de ecologische voetafdruk. Omdat deze materialen traag afbreken, is het niet mogelijk om een gebied te bepalen dat nodig is om deze af te breken. Milieuschade: Milieuschade zoals ontbossing, overbevissing en uitgeputte bodem is niet direct opgenomen in de berekening van de voetafdruk. De ecologische voetafdruk kan geen schatting geven van toekomstige verliezen van de biocapaciteit als gevolg van de huidige overbelasting. Schade op lange termijn door overmatig gebruik van middelen wordt niet uitgedrukt, zolang de opbrengsten ervan niet dalen. Biocapaciteit daalt niet tot dat milieuschade een vermindering van de biologische productiviteit veroorzaakt. Dus de mondiale voetafdruk van de visserij werd kleiner en kleiner voor enige tijd, omdat meer en meer vis gevangen werd per oceaanoppervlak dankzij de moderne methoden. De voetafdruk is toegenomen sinds wereldwijde vangstvolumes zijn beginnen te dalen als gevolg van overbevissing. Verlies van de biologische diversiteit: Het verlies van biodiversiteit door bijvoorbeeld, ontbossing of meer intensieve landbouw is niet opgenomen in de ecologische voetafdruk. Natuurlijk kapitaal: Bij de berekening van biocapaciteit worden geen land- of water gebieden uitgesloten van gebruik, zoals het geval zou zijn met de natuurreservaten, bijvoorbeeld. Toerisme: Middelen die worden gebruikt door toeristen worden ten laste van het land dat toeristen bezoeken, in plaats van naar hun eigen land. Uiteraard heeft dit geen invloed op de ecologische voetafdruk op mondiaal niveau De bruikbaarheid van de EV voor beleid duurzame ontwikkeling 12 Wackernagel en Rees pleiten vanuit ontwikkelingsoogpunt om een beleid te voeren dat de voetafdruk van ontwikkelde landen verkleint. Ontwikkelingslanden hebben dan de ruimte om hun eigen voetafdruk te vergroten. Deze ruimte is echter nu ook al voorhanden. Een groot deel van de voetafdruk bevat immers indirect - en dus fictief - ruimtebeslag. Het feit dat ontwikkelingslanden een kleine voetafdruk hebben, wordt niet veroorzaakt door de grote voetafdruk van ontwikkelde landen. Eventuele ruimteproblemen ontstaan eerder door productie met een lage productiviteit per hectare. De ruimte om te groeien bestaat in veel gevallen wel degelijk, al gaat dat gepaard met ecologische risico s. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat ontwikkelingslanden om deze reden zullen lijden onder een economische politiek die hun voetafdruk zal vergroten. Andersom komt er ook geen ruimte vrij als de ontwikkelde landen hun voetafdruk verkleinen. Eveneens vernoemen we het begrip ecologisch tekort. Wackernagel en Rees zijn van mening dat iedere aardbewoner, ongeacht zijn woonplaats, recht heeft op een even groot stuk van de aarde, maar houden bij de berekening van het ecologisch tekort wel rekening met de omvang van landen. Het is in principe interessant om te bekijken hoe het ruimtebeslag van een bepaald land zich verhoudt tot de oppervlakte van dat land, maar als men rekening houdt met het eerlijke aandeel van de aarde, heeft het nauwelijks beleidsrelevantie. Toch gebruiken Wackernagel en Rees het begrip ecologisch tekort om de quasiparasitaire relatie tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden te illustreren. Een land als Canada, dat een grote voetafdruk heeft, is een netto-exporteur van ruimte, maar dat impliceert niet dat de Canadees meer recht heeft op een grotere voetafdruk dan bijvoorbeeld een Belg. Verder is het reduceren van de EV volgens Wackernagel en Rees noodzakelijk, maar hierbij blijken bij nadere analyse ongewenste neveneffecten op te treden. Bij de onderstaande bedenkingen wordt bekeken of de reductie van de voetafdruk wel politiek haalbaar is. 12 A.P. POSTMA, EV- Betekenis en bruikbaarheid, Rapport voor het Rijksuniversiteit Groningen, p. 20,

24 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Ten eerste kan de vermindering van de voetafdruk van ontwikkelde landen een negatieve invloed hebben op het inkomen van ontwikkelingslanden. Voor veel ontwikkelingslanden is export van primaire goederen de voornaamste bron van inkomsten. Doordat deze goederen over grote afstanden vervoerd moeten worden, hebben zij een grote voetafdruk. Als consumenten in ontwikkelde landen om deze reden minder export uit de Derde Wereld gaan kopen, kan dat dus een negatief effect op ontwikkeling hebben, in plaats van het positieve effect dat door Wackernagel en Rees voorspeld werd. Ook een daling van het inkomen van ontwikkelde landen - als mogelijk gevolg van voetafdrukvermindering - kan ontwikkelingslanden mogelijk treffen. Ten tweede zijn de economische gevolgen groot voor landen die afhankelijk zijn van handel. België is hier een goed voorbeeld van. Als de mobiliteit afneemt en vooral lokale producten geconsumeerd zullen worden, is dat een beweging in de richting van autarkie. België heeft echter een zeer beperkte ruimte, waardoor autarkie praktisch onmogelijk is. Overigens is het in theorie mogelijk dat juist door handel de totale voetafdruk verkleind wordt 13. Samengevat: Bovenstaand citaat geeft kritiek op de vergelijking van EV met biocapaciteit op nationaal niveau en op de consequenties van een te strikte benadering van EV reductiedoelstelling in het kader van internationale duurzame ontwikkeling De toepasbaarheid van de voetafdruk op regionaal en gemeentelijk niveau 14 De EV kent zijn meest succesvolle toepassing op het nationale niveau in de vergelijking van landen onderling. Dat heeft te maken met het feit dat EV voor een groot deel gebruik maakt van openbare statistieken (productie, import, export etc.) die op het nationale niveau beschikbaar zijn via o.a. FAO, een organisatie gekoppeld aan de VN. Naties /landen dient dan ook gezien te worden in de definities die de VN hanteert. Indien de statistieken ook in dezelfde mate van detail beschikbaar zijn op lagere schaalniveau s (regio s, gemeentes) kan de EV op dezelfde wijze op dat niveau worden toegepast. Het nut van de toepassing van de EV op regionaal en gemeentelijk niveau is twijfelachtig te noemen. Dat het ecologisch tekort van een dichtbevolkte regio groter is dan dat van een dunbevolkte regio hoeft geen verbazing op te wekken. Dichtbevolkte gebieden, zoals steden, rekenen per definitie op dunbevolkte gebieden als het platteland voor hun voedselvoorziening. Het heeft dan ook weinig zin om de totale EV van dergelijke gebieden te gaan vergelijken met de aanwezige biocapaciteit. De bewering van de schrijvers (wackernagel et al) dat de EV goed gebruikt kan worden voor duurzame planning op lokaal niveau (Wackernagel et al., 1998, pag. 13) is eveneens dubieus. De productie van het grootste deel van de consumptie, en dus ook de bijbehorende vervuiling, van dichtbevolkte regio s en steden vindt buiten het eigen gebied plaats. Een verkleining van de EV van de gemiddelde bewoner hoeft dan ook niet bij te dragen aan de duurzaamheid van de eigen regio. Verder zullen berekeningen van de EV van verschillende steden naar verwachting geen opzienbarende resultaten opleveren. De voetafdruk is namelijk een weergave van het gemiddelde consumptiepatroon van de inwoners van een land en het is niet waarschijnlijk dat het consumptiepatroon van de gemiddelde Antwerpenaar bijvoorbeeld sterk afwijkt van dat van de gemiddelde Gentenaar. 13 Afgeleid van de theorie van het comparatieve voordeel, zoals die in de negentiende eeuw door Ricardo opgesteld werd. Als de productie van bepaalde goederen geconcentreerd wordt, ontstaat specialisatie. Doordat ieder land verbouwt wat het relatief het meest efficiënt kan doen, wordt de wereldproductie efficiënter, hetgeen de extra energie die nodig is voor de transport zou kunnen opheffen. Naast specialisatie kunnen door concentratie van activiteit ook schaalvoordelen optreden die het effect nog versterken. 14 A.P. POSTMA, EV- Betekenis en bruikbaarheid, Rapport voor de Rijksuniversiteit Groningen, p. 20,

25 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Ten slotte is de EV op regionaal en lokaal niveau van weinig waarde als beleidsinstrument. Weliswaar kunnen gemeenten en provincies met behulp van de voetafdrukmethode hun inwoners laten zien dat hun consumptiepatroon niet duurzaam is, maar de mogelijkheden om bij te sturen zijn zeer beperkt. Op nationaal niveau bestaan betere mogelijkheden om met het heffen van milieubelastingen en het verlenen van subsidies de voetafdruk te verkleinen. Het concept van de EV komt op nationaal beleidsniveau dan ook beter tot zijn recht. Op gemeentelijk niveau kan het berekenen van een productievoetafdruk van meer waarde zijn. Gemeenten kunnen namelijk direct invloed uitoefenen op de productie binnen de gemeentegrenzen, bijvoorbeeld door het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en het verstrekken van Hinderwetvergunningen. Ook is de vervuiling die veroorzaakt wordt door productie in de eigen omgeving in veel gevallen meer voelbaar dan vervuiling veroorzaakt door consumptie. Toch is het ook in dit geval twijfelachtig of het berekenen van de voetafdruk belangrijke nieuwe inzichten oplevert. Kan het een gemeente aangerekend worden als een vervuilende industrie die van nationaal belang is binnen de gemeentegrenzen huist? Vergelijkingen tussen gemeenten zijn dus moeilijk. Al bij al lijkt het niet gerechtvaardigd om veel heil te verwachten van voetafdrukberekeningen op regionaal of lokaal niveau. Samengevat: Bovenstaand citaat toont dat vergelijkingen van EV met lokale biocapaciteit weinig zinvol zijn. Hoe lokaler we te werk gaan hoe minder zin de vergelijking krijgen. Daarnaast wordt de beleidsrelevantie van de EV op gemeentelijk niveau zeer beperkt geacht. 18

26 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, 1.3. SWOT analyse 15 De SWOT analyse is een methode die gebruikt wordt om de sterkten, zwaktes, kansen en bedreigingen te identificeren van het vermogen van een organisatie of programma om een bepaald verklaard doel te bereiken. In deze studie werd de SWOT-analyse exclusief gebruikt voor het EV concept en niet voor de andere beoordelingsinstrumenten. Deze analyse heeft als doel om de argumenten op de tafel te leggen in de discussie om te toetsen of de EV al dan niet gebruikt kan worden als indicator voor verdere beleidsdoeleinden op regionaal Vlaams niveau. Onderstaande analyse is grotendeels afkomstig (en vrij vertaald) uit de EU-SWOT analyse van de Europese Commissie DG Environment. Sterktes - Gemakkelijk verstaanbaar - Legt een verband tussen de natuurlijke bronnen en het draagvermogen van een de aard oppervlakte - Vergelijkbaar tussen de landen onderling - Toepasbaar op verschillende niveaus (op voorwaarde van databeschikbaarheid) - Groot netwerk ondersteunt de uitvoering - De EV heeft een verband met beleidsdoelstellingen - Legt link naar wereldwijde consequenties van lokale economische activiteiten - De organisatiegraad van de gegevensinzameling neemt toe en door publieke discussies wordt de methode ook verbeterd Opportuniteiten - Toepasselijk met EU beleid - Window of Opportunity - Het verbeteren van de kwaliteit van de gegevens - Onafhankelijk onderzoek Zwakheden - Niet transparant genoeg - De conversie van de verschillende factoren en veronderstellingen zijn subjectief - Oververeenvoudiging zou kunnen leiden tot onduidelijkheid of foute keuzes door beleidsmakers - Het gebruik van globale hectares maakt het moeilijk om de reële impact te identificeren - Het berekenen van energieverbruik is controversieel - Het berekenen van nucleaire energie is controversieel - Gegevens kunnen van slechte kwaliteit zijn of kunnen soms ontbreken - Er is ook een tekort aan compatibiliteit met bestaande databases - Er is een tekort aan data over verhandelde goederen - Tekort aan data over toerisme - Het is moeilijk om de opbrengsten van de visserij te berekenen - Moeilijkheden om de impact van het akkerland te berekenen Moeilijkheden om de verspillingstromen te berekenen Bedreigingen - Te weinig standaarden, transparantie van de methode - Te weinig onbevooroordeeld, gegevens van hoge kwaliteit - Het gebruik als enige indicator zou onvoldoende zijn 15 Vrij vertaald uit : ECOLOGIC en SERI en BEST FOOT FORWARD, Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use), Mei 2008 (Rapport to the European Commission, DG Environment). (P ) 19

27 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, De SWOT analyse van EV richting toepassing binnen een Vlaamse beleidscontext is in grote lijnen hetzelfde met de volgende kanttekeningen: Sterktes/Bedreigingen: Statistieken op Vlaams niveau kunnen beperkter zijn qua openbare beschikbaarheid Opportuniteiten: De relevantie van het meenemen van de EV indicator als graadmeter (met ook internationale dimensie) hangt natuurlijk ook af van de beleidsterreinen waarvoor het EU/nationale/regionale niveau verantwoordelijk is. Na fase 2 in dit project zal dat wat duidelijker zijn voor het stuk mbt Vlaamse beleid Sterktes Gemakkelijk verstaanbaar. De EV (en de biocapaciteit) is een eenvoudig cijfer dat een op zich ingewikkelde relatie tussen consumptie- en productiepatronen en de beschikbare biocapaciteit op wereldschaal weergeeft. Legt een verband tussen de natuurlijke bronnen en het draagvermogen van de aardoppervlakte. De EV meet het gebruik van de natuurlijke bronnen in vergelijking met het draagvermogen van de aarde. Het legt ook een verband tussen de bron en het eindverbruik waarbij, bijvoorbeeld de impact van de energie die nodig is om een verhandeld goed te produceren ten koste is van het land van de consument en niet het land van de producent. (Lenzen en al., 2006b) 16. Vergelijkbaar tussen de landen onderling. De EV is vergelijkbaar over de grenzen heen en meet het gebruik van natuurlijke bronnen op basis van wereldwijde tijdsreeks gegevens (Giljum et al., 2007). Hoewel de EV resultaten onafhankelijk zijn van morele oordelen, is de EV bijzonder geschikt als indicator voor wereldwijde rechtvaardigheid (voorbeeld: men stelt, in een land, een relatie tussen het gebruik van energetische bronnen en de eigen biocapaciteit van dat land, of een relatie tussen de EV per capita van een natie tegenover het gemiddelde wereldwijd EV per capita ). Toepasbaar op verschillende niveaus. Terwijl de Europese Commissie (DG Environment) rapport analyse zich voornamelijk richt op nationale voetafdruk cijfers en de indicatoren dat hiervan afgeleid kunnen worden, is het ook mogelijk om de EV te berekenen van de bronnen op regionaal en op lokaal vlak, evenzeer als op product-, individueel of ondernemingsniveau. Deze berekeningswijzen zijn nog niet zo nauwkeurig als de nationale voetafdruk en zijn niet ideaal voor vergelijking met lokale biocapaciteit. Groot netwerk ondersteunt de uitvoering. Er is een breed netwerk dat wordt geleid door Global Footprint Network dat meer dan 80 partners omvat met academische, Corporate en NGO partners die als doel hebben om de kwaliteit van de gegevens te verbeteren en om de berekening van de EV bruikbaarder te maken voor beleidsmakers. Sinds 2008 wordt een gids ontwikkeld voor de EV berekening door middel van één procedure zodat de gebruikers van de methode vergelijkbare resultaten kunnen verkrijgen. Eén van de sleutelactiviteiten van het Global Footprint Network is de Ten in Ten Campaign. Deze zoekt de uitvoering van de EV op nationaal vlak in 10 landen wereldwijd tegen Reeds 5 landen zijn hierbij aangesloten : België, Japan, Equador, Zwitserland, en de Verenigde Arabische Emiraten. 16 Handelsgegevens die attribuut verhandelde goederen van zowel de consument landen als de producerende landen zijn overgenomen in the EV methode dankzij COMTRADE data (Dige, 2006 and Wackernagel et al, 2005). 20

28 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Verband met beleidsdoelstellingen. De EV heeft een verband met het doel van het milieubeleid om de ecologische effecten van het gebruik van natuurlijke bronnen te verminderen. Het voornaamste doel is het vergelijken van het menselijke gebruik van natuurlijke bronnen met de regeneratie van deze bronnen. Gedetailleerde informatie van de nationale boekhouding zou nuttig kunnen zijn om doelen te stellen voor ecologische duurzaamheid. Legt link naar wereldwijde consequenties van lokale economische activiteiten. Omdat de EV zich concentreert op de consumptie en niet op de productie van een gedefinieerd geografisch gebied (dat een land kan zijn, maar ook een regio of een stad) legt het een verband tussen de lokale economische activiteiten en het onderliggende algemeen gebruik van de natuurlijke bronnen. Dit maakt de EV bijzonder goed geschikt om de algemene wereldwijde gevolgen aan te kaarten van de activiteiten van de industrie en van de consumenten. Het nastreven van reductiedoelstellingen op het vlak van gebruik van natuurlijke bronnen met indicatoren gebaseerd op alleen de productie, zou het daarentegen onterecht als positief beschouwen indien een sector met een intensief inputgebruik zich zou verplaatsen naar een ander land. De organisatiegraad van de gegevensinzameling neemt toe en door publieke discussies wordt de methode ook verbeterd. Er is een toenemende focus op de normalisatie van de gegevens en op de methodologische verbetering voor de berekening van de EV. Een onderzoeksagenda om de nationale voetafdrukcijfers te verbeteren roept een gevoeligheidsanalyse van de algemene data en een onafhankelijke herziening van de statistieken van de EV op (Kitzes et al. 2007a). Het algemene netwerk van partners is erop gericht om een indicator te ontwikkelen die gebruiksvriendelijker is, terwijl het tegelijkertijd verzekert dat de relatie tussen consumptie en ecologische effecten gebaseerd is op de beschikbare gegevens en op een wetenschappelijke theorie. 21

29 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Zwakheden Gebrek aan transparantie. Er is een niet te onderschatten inspanning geleverd om de EV transparanter en gebruiksvriendelijker te maken, de National Footprint Accounts zijn openbaar beschikbaar en in juni 2006, heeft het Global Footprint Network en zijn partners een Footprint Standard aangenomen. Niettemin bevat de berekening in sommige gevallen te weinig gedocumenteerde stappen gebaseerd op onderliggende veronderstellingen die ook niet altijd voldoende gedocumenteerd zijn. Dus zijn de berekeningen soms niet reproduceerbaar. Dit zal het moeilijk maken voor beleidsmakers om nauwkeurige kwantitatieve doelstellingen te ontwikkelen op basis van de resultaten van de EV, door op zich terechte nieuwe methodologische ontwikkelingen maar ook wanneer de resultaten kunnen veranderen afhankelijk van de bron van de gebruikte gegevens. De conversie van de verschillende factoren en veronderstellingen is subjectief. Om regeringen de EV als officiële maatstaf te doen gebruiken is het cruciaal dat de indicator gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek en dat deze ook objectief blijft. De EV resultaten worden sterk beïnvloed door de bron van de gegevens die gebruikt worden, de keuze van de input van de verschillende variabelen en de methodologie om de omzettingsfactoren dat hen wordt aangewezen te bepalen (in het bijzonder voor gelijkwaardige factoren). Dit zou een negatieve invloed kunnen hebben op de objectiviteit van de resultaten. Hoewel de keuze van de databronnen de resultaten van welke indicator dan ook aantoonbaar kan beïnvloeden, is het belangrijk dat deze keuzes doorzichtig zijn en dat ze op een consequente wijze aangenomen worden. Verder zijn sommige EV berekeningen weinig gedocumenteerd, in het bijzonder als men het heeft over gelijkwaardigheidcoëfficiënten. Deze procedures hebben meer documentatie nodig en moeten ook getest worden om zeker te zijn dat ze de validiteitcriteria bevatten van de officiële overheidskantoren voor het opmeten van statistieken. Veronderstellingen moeten ook nauwkeurig gedocumenteerd worden en in sommige gevallen worden nagezien zodat ze geschikt zijn voor een toepassing in de publieke sector. Oververeenvoudiging zou kunnen leiden tot onduidelijkheid en foute keuzes door beleidsmakers. Het positieve aspect van de EV als een eenvoudige, één cijferindicator is ook één van zijn voornaamste zwakheden. De onderliggende berekeningswijze, inbegrepen de analyse van de systeemgrenzen en de redenen waarom sommige aspecten van het systeem worden geanalyseerd en andere niet, is veel minder gekend door het bredere publiek dan de gewone kernindicator, en dit kan leiden tot verwarring over wat de indicator uiteindelijk berekent 17. Een andere bezorgdheid is ook dat tegengestelde tendensen in individuele variabelen elkaar kunnen neutraliseren tijdens de uiteindelijke berekening van de EV. Dit wijst op een behoefte om gegevens over de geaggregeerde EV goed te vermelden en te interpreteren. Het is ook mogelijk dat politieke conclusies zouden afgeleid kunnen worden van de EV die uiteindelijk schadelijk zouden zijn voor het milieu (van den Bergh, 1999). Het risico om slechte conclusies te trekken bij het gebruik van een bepaalde indicator is niet echt specifiek voor de EV, maar komt ook voor bij andere indicatoren. 17 Bij voorbeeld, de term ecologisch in de naam van de term Ecologisch Voetafdruk sugereert dat ecosysteem en biodiversiteit aspecten direct worden beoordeeld, terwijl deze impacten enkel indirect worden gemeten, of zelfs helemaal niet worden gemeten. 22

30 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Bijvoorbeeld als men de economische prestatie meet met enkel het BBP, of de ecologische schade berekent door enkel met de emissie van broeikasgassen rekening te houden. Hoe dan ook, het wijst erop dat de indicator beschouwd moet worden als een gevolg van andere milieudrukindicatoren en dat de details van de EV moeten worden geanalyseerd om de specifieke drivers achter de geaggregeerde cijfers te begrijpen. Het gebruik van globale hectares maakt het moeilijk om de reële impact te identificeren. De EV bevat geen informatie over de geografische implicaties van werkelijk landgebruik (Lenzen,2003). De berekening is gebaseerd op een Globale hectare eenheid, die ontnomen wordt van het huidig landgebruik om de aggregatie van de voetafdruk op meerdere schalen toe te staan. Niettemin, maakt het gebruik van deze abstracte eenheid het moeilijk om de huidige ecologische gevolgen van een activiteit te tonen. Doorgaans is het gebruik van deze globale hectares het meest betekenisvol als men het gebruik van de bronnen beoordeelt op een grote geografische schaal, dan nemen globale hectares een minder abstracte vorm in. Het berekenen van energieverbruik is controversieel. Het energieverbruik (van fossiele brandstoffen en nucleaire energie) wordt berekend vanuit de oppervlakte aan bosgebied die nodig zou zijn om het energieverbruik te neutraliseren (minus het aantal CO 2 dat wordt geabsorbeerd door de oceanen). Dit maakt het grootste aandeel uit van de Ecologische Voetafdruk van de meeste ontwikkelde landen. Deze berekening is controversieel om twee redenen: 1) er is nood aan een grondige verbetering om te bekijken in welke mate de omzettingsfactoren consequent zijn met de wetenschappelijke kennis over bosproductiviteit, en 2) op bos gebaseerde koolstof neutralisatie mag niet het middel bij voorkeur blijven voor het aanspreken van de belangrijke stijging van de CO 2 -uitstoot 18. Bijkomende bezorgdheid is ook dat andere broeikasgassen in de berekeningen niet worden meegenomen en dit door data en methodologische problemen. Het berekenen van nucleaire energie is controversieel. Bij gebrek aan methode en om te vermijden een favoriet te kiezen tussen fossiele en nucleaire energie, bestond de oplossing eruit om de voetafdruk van nucleaire energie te berekenen via de voetafdruk van fossiele energie. Kernenergie produceert maar weinig broeikasgassen (voornamelijk in de mijnbouw en verwerking), maar heeft andere belangrijkere lange en korte termijn risico s. Er is een tekort aan duidelijke informatie over de relatie tussen nucleaire energie en biocapaciteit die aangesproken moet worden. Omdat kernenergie niet op een deftige manier beoordeeld kan worden vanuit een EV- methode, is er nu een hernieuwde discussie met degene die werken aan de ontwikkeling van de voetafdrukmethodologie om te zien of de factor kernenergie uit de berekening van de Ecologische Voetafdruk zou moeten of niet. Het voornaamste argument is dat de EV de landoppervlakte als kwantitatief beoordeelt en het niet vanuit een kwalitatieve ooghoek bekijkt, zoals bijvoorbeeld bij de interactie tussen de radioactiviteit en de gezondheid. Hierdoor zouden de belangrijkste gevolgen van kernenergie uit de boot vallen van de Ecologische voetafdruk en zouden deze een andere indicator vereisen. 18 EV berekeningen ondersteunen de conclusie dat CO2 opslag door bossen niet de beste strategie is om met CO2 emissies om te gaan; er is namelijk niet genoeg biocapaciteit in de bestaande bossen om zo n strategie na te streven. 23

31 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Gegevens kunnen van slechte kwaliteit zijn of kunnen soms ontbreken, er is ook een tekort aan compatibiliteit met bestaande databases. Er zijn bekende zwakheden in de brongegevens van de EV (Kitzes et al. 2007a). Ook al komt vandaag het grootste deel van de gegevens gebruikt in de National Footprint Accounts uit de statistieken van de Verenigde Naties, toch zijn er nog steeds onvolledigheden in gegevens die opgelost zouden moeten worden. Sommige van deze onvolledigheden ontstaan door de verschillende manieren van het verzamelen van de gegevens over de grenzen heen. Daarbij zijn de EV National Footprint Accounts nog niet compatibel gemaakt met de bestaande nationale milieuberekeningen in Europa, zoals de European National Footprint Accounting Matrix met de Environmental Accounts (NAMEA) (Scheafer et al., 2006). Dit beperkt de mogelijkheid om resultaten te vergelijken en de Footprint Accounts te integreren in het systeem voor het berekenen van statistieken van nationale overheidsbureaus en Eurostat. Ook al kan de EV gecombineerd worden met andere duurzaamheidindicatoren, door het feit dat het niet compatibel is met het international system of accounts, is het niet mogelijk om de EV componenten direct te linken met het BBP en andere belangrijke economische indicatoren (Giljum et al., 2007). Hoe dan ook, de vergelijkingen tussen landen tonen dat de algemene tendensen tussen de EV en het BBP wel een oorzakelijk verband vertonen. Tekort aan data over verhandelde goederen. Tot voor kort was het niet mogelijk om de gevolgen van energieverbruik in de uitvoerende landen te beschouwen. In plaats daarvan, werd dit in de berekening enkel toegeschreven aan het invoerende land. Terwijl dit het principe volgt van de vraag van het goed te linken met de finale consumptie, meet men niet met nauwkeurigheid de gevolgen voor de biocapaciteit van de regio die de goederen produceert. Vandaag de dag, wordt de energie die gebruikt wordt voor de productie van ingevoerde goederen, berekend in wereldgemiddelde waarden, wat de specifieke productiecondities van de producerende landen niet meerekent (Giljum et al.,2007, pp.29, 53). De voetafdruk van de producten dat een land invoert kan niet worden aangerekend aan specifieke uitvoerende landen, dit betekent dat men de effecten van een nationale ecologische voetafdruk op de ecosystemen van andere landen niet kan lokaliseren (Giljum et al., 2007, pp. 52, 63). Daarom is het onmogelijk om de effecten van de EV van internationale handel te analyseren tot dat de handelsstromen landspecifiek worden berekend. Dit is een uitvoerig besproken fout geweest in de EV, maar is een moeilijk analytische uitdaging waarvoor ontwikkelaars van internationale bronindicatoren staan, omdat er data beperkingen zijn en dat productieketens complex zijn en vaak op een aantal landen betrekking hebben. Het Global Footprint Network houdt zich met dit probleem bezig en nieuwe berekeningen zijn gebaseerd op COMTRADE statistieken dat gegevens van ongeveer 600 in- en uitvoer categorieën (Dige, 2006 en Wackernagel et al., 2005) bevat. Hierbij wordt het gebruik van de Input-Output analyse beschouwd als een manier om handelsbalansen gevoeliger te maken voor de verschillen tussen de landen. Tekort aan data over toerisme. Er is een tekort aan data over toerisme waardoor het nodig is om de impact van toerisme toe te schrijven aan het bezochte land in plaats van aan het thuisland van de toerist. Dit wordt erkend als een methodologisch tekort door het Global Footprint Network. Het is moeilijk om de opbrengsten van de visserij te berekenen. De huidige EV toont geen goed overzicht over de visserij. De visserij sector schenkt te weinig aandacht aan het verzamelen van gegevens over het aantal vissoorten en de evolutie hiervan. 24

32 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Op de dag van vandaag zijn deze gegevens moeilijk te vinden dus zijn de berekeningen gebaseerd op schattingen van de FAO (kitzes et al.,2007 a). Het vraagt bijkomend onderzoek om de metingen betreffende de visserij betrouwbaarder te maken. Moeilijkheden om de impact van het akkerland te berekenen. Akkerland is een door de mens gemaakte landtype, waarvan de opbrengsten van de oogst gelijk is aan de opbrengsten van de groei, dit betekent per definitie dat de overschrijding voor akkerland niet mogelijk is. Met overschrijding wordt hier bedoeld: een grotere oogst dan gepland, dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij overmatig gebruik van pesticiden, meststoffen, enz. Deze berekeningsmethode faalt bij het detecteren van onduurzame landbouwpraktijken wat zou kunnen leiden naar hoge opbrengsten op korte termijn en daarentegen op lange termijn vermindering van de vruchtbaarheid van de grond en de ecosystemen. De methode om de voetafdruk te berekenen, houdt geen rekening met het feit dat er vaak onduurzame gevolgen zijn van intensieve landbouw. Met deze bezwaren in het hoofd overlegt het Global Footprint Network om bijkomende gevolgen toe te voegen (bv uitspoelen van nutriënten, bederven van het grondwater en bodemerosie) (Kitzes et al.,2007 a). De methode die momenteel gebruikt wordt bevat wel de omzetting van bos en grasland in agrarisch gebruik (een belangrijk gevolg van het feit dat men landbouwactiviteiten uitbreidt). Moeilijkheden om de verspillingstromen te berekenen. De ecologische voetafdrukken van tegenwoordig bevatten in hun berekeningen geen enkele van de vele verspillingstromen en dit is te wijten aan te weinig data. In het geval waar de relaties onduidelijk zijn (vb SOx uitstoot van elektriciteitscentrales die de oorzaak zijn van zure regen) of de gegevens zelfs niet bestaan, wordt de verspillingstroom uitgesloten en hierbij wordt de ecologische voetafdruk onderschat in vergelijking met de biocapaciteit (Dige, 2006). Dit is een opzettelijke conservatieve benadering om te voorkomen dat de EV wordt overdreven. Hoewel zo n conservatieve redenering gewoonlijk aanvaardbaar is in een NGO applicatie voor de EV (vb. door WWF, waar het tegen het eigen belang van de organisatie geacht wordt), wordt er in applicaties van de openbare sector een neutraliteit in statistische gegevens verwacht, en dit probleem zou opgelost moeten worden indien de ecologische voetafdruk in de publieke sfeer gebuikt wordt. Buiten het blikveld van de EV (indirect gemeten of helemaal niet gemeten) Vele bronnen worden niet rechtstreeks meegeteld in de berekeningen. Onder meer volgende bronnen worden bedoeld: - Niet-hernieuwbare bronnen (bijvoorbeeld: olie, aardgas, steenkool) worden niet op een rechtstreekse wijze gemeten. Het energieverbruik wordt enkel onrechtstreeks gemeten door het berekenen van de oppervlakte van bos die nodig is om het CO 2 equivalent te neutraliseren. Er zijn alternatieve manieren voorgesteld om de carbon footprint te berekenen (Kitzes et al., 2007 a), maar de ecologische voetafdruk rekent andere aspecten van niet-hernieuwbare bronnen buiten de cijfers van de biocapaciteit van hun extractie niet mee (bv verwerking). - Bronnen met vers water worden enkel indirect gemeten via de dalende bioproductiviteit, die meegerekend wordt in de berekening van de hoeveelheid beschikbare biocapaciteit. De ecologische voetafdruk kan potentieel gelinkt worden aan de UN SEEA water accounts of zou meegerekend kunnen worden in de ecologische voetafdruk als de hoeveelheid landoppervlakte nodig om een bepaalde hoeveelheid water te leveren (luck et al en Kitzes et al. 2007a). 25

33 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Bovendien zou de watervoetafdruk kunnen gebruikt worden als nevenvorm voor de ecologische voetafdruk om specifiek het verbruik van water aan te duiden. - Biodiversiteit: wordt niet expliciet aangesproken in de voetafdruk. Vele aspecten van het bronnengebruik worden niet meegerekend in de berekening. De Ecologische Voetafdruk is uitgevonden om het menselijk verbruik van biologische bronnen met de aanvoer van deze natuurlijke bronnen te vergelijken; en het is niet de bedoeling om specifieke milieu-impacten te berekenen. Er zijn onvermijdelijke assumpties gemaakt om de algemene ecologische voetafdruk van de mens te berekenen. De CO 2 uitstoot bijvoorbeeld wordt berekend als de hoeveelheid bosoppervlakte die nodig is om een bepaald aantal CO 2 uitstoot te neutraliseren, dit is zeker geen meting die de impact van CO 2 uitstoot weergeeft. De ecologische voetafdruk is bedoeld om een consumptie indicator te zijn en geen impact indicator. Maar, zoals elke indicator zou de ecologische voetafdruk gebruikt moeten worden in combinatie met andere indicatoren om een duidelijke boodschap weer te geven voor beleidsmakers in relatie met de specifieke boodschap van bezorgdheid. De aspecten die helemaal niet worden aangesproken in de ecologische voetafdruk worden hieronder opgelijst: - Niet productieve ecosystemen (vb. woestijnen en ijskappen) worden niet meegerekend omdat ze geen duidelijk gedefinieerde biocapaciteit hebben. De Ecologische Voetafdruk bevat 11,2 miljard hectare van bioproductieve oppervlakten: 2,3 miljard hectares van zee- en binnenland visserijen en 8,8 miljard hectares land (bos, gewassen, weide, visserijen en bouwgrond) (Wackernagel et al., 2005). - Kust land en overstromingsgebieden worden niet meegerekend in de Voetafdruk vooral omdat men te weinig data heeft. Omdat ze zulk klein percentage vertegenwoordigen van de aarde, is hun bijdrage aan de algemene biocapaciteit niet als significant beoordeeld (Giljum et al.2007). Menselijke activiteit in deze kwetsbare ecosystemen kan belangrijke gevolgen hebben op het milieu. - Giftige stoffen (bijvoorbeeld PCB s en dioxine) zijn niet meegerekend in de berekeningen van de Ecologische Voetafdruk omdat hun gevolgen niet onmiddellijk gelinkt kunnen worden aan een bepaald kwantificeerbare landoppervlakte en daarenboven is de berekening zinloos als men de tijd die nodig is om deze chemicaliën op te nemen bekijkt. - Toekomstige biocapaciteit wordt niet meegerekend, maar de ecologische Voetafdruk legt de nadruk op de tegenwoordige relatie tussen consumptie en productie, men maakt een vergelijking met de vorige Ecologische Voetafdruk om de algemene tendens weer te geven. Dus is de ecologische voetafdruk niet voorspellend, maar zal een verlies van biocapaciteit tonen in de toekomstige metingen. - Sociale aspecten van duurzaamheid, zoals, gezondheid, sociale gelijkheid en levenskwaliteit worden niet besproken in de ecologische voetafdruk. De ecologische voetafdruk is niet bestemd om een indicator te zijn van sociale, economische en politieke aspecten van duurzaamheid. Integendeel, het is ontworpen als een indicator om algemene consumptie van biologische bronnen te meten en te vergelijken met het herstellend vermogen van de aarde. Niettemin kan de voetafdruk uitgezet worden en nadien vergeleken worden met de UN Human Development Index (HDI), het BBP en andere indicatoren om een meer compleet overzicht te verkrijgen van onze algemene vooruitgang met betrekking tot duurzaamheid (Dige 2006). Het percentage van de biocapaciteit geconsumeerd door bepaalde bevolkingen, kan gebruikt worden om informatie te verkrijgen over sociale gelijkheid in relatie met de consumptie van onze natuurlijke bronnen. 26

34 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, Opportuniteiten Relevantie voor EU beleid: Om meetbare targets in te zetten en deze te bereiken moeten er indicatoren geïdentificeerd worden die vooruitgang meten. Volgens het sixth environmental Action programme en de Ressource Strategy, zal de EU duurzame ontwikkelingsdoelen ontwikkelen om overkoepelende doelen te bereiken van de Sustainable development strategy en van de UN commission on sustainable developpement. De kern van deze strategieën is een focus op consumptie en productie, verwerkt in EU incorporation of life cycle thinking in hun Green Public Procurement (GPP) initiatief en inspanning om alternatieve indicatoren te gebruiken. Dus is er een mogelijkheid om de inspanningen van de Global Footprint Network te combineren met Eurostat en de Sustainable Working Group om een EV indicator te ontwikkelen om EU beleid te informeren om doelstellingen te stellen en toekomstige strategieën te begeleiden. Window of opportunity : Er is een opportuniteit om de EV de vorm te geven van een indicator die nuttig zou zijn voor de Europese Unie. Zoals hierboven vermeld is er een actief netwerk in werking gesteld om de EV te verbeteren, dit netwerk bestaat uit meer dan 80 partners en wordt georganiseerd door de Global Footprint Network. Het Network heeft de ten in ten campagne gelanceerd die toegewijd is aan de uitbreiding van de EV in 10 landen tegen Bovendien wordt de ecologische voetafdruk beschouwd als een potentiële indicator in de Sustainable Developments Indicators serie van de EU. Huidige indicatoren meten de ecologische, sociale en economische gevolgen op het gebruik van natuurlijke bronnen niet op een gepaste manier. Zowel NGO s als overheidsinstellingen zetten zich dan ook in om de duurzaamheidindicatoren en de voornaamste economische indicatoren op eenzelfde lijn te doen functioneren. Tegen deze achtergrond is er een geweldige opportuniteit om de ecologische voetafdruk te verbeteren. Het verbeteren van de kwaliteit van de gegevens: De onderliggende gegevens voor de ecologische voetafdruk komen vooral van de UN Food and Agriculture Organisation (FAO) en andere internationale databases. Waar internationale gegevens niet bestaan, zijn de gaten gevuld met overheid, NGO, academische of privé databronnen. Waar de gegevens niet bestaan of tegenstrijdig zijn, sluit de EV het aspect van de algemene berekening uit en verzekert hierbij dat de vraag voor natuurlijke bronnen niet overschat is (Wackernagel et al., 2005). Onderzoekers hebben aanbevolen een gevoeligheidsanalyse en een vergelijking te verrichten tussen internationale en nationale databases om betrouwbaarheidsinterval te verkrijgen aangaande de resultaten. Inspanningen om de kwaliteit van de gegevens te kunnen verbeteren op het niveau van de Europese Unie zou ook medewerking vereisen van GFN en Eurostat om de Integrated Product Policy (IPP) en de Waste en Natural Resource databases mee te integreren in de voetafdruk (Schaefer, 2006). Hiernaast zouden de links naar bestaande milieuberekeningssystemen verbeterd moeten worden (NAMEA National Accounting Matrix including Enviromental Accounts) op UN niveau. De databases zouden openbaar toegankelijk en gemakkelijk navigeerbaar moeten zijn (Giljum et al. 2007). Een Belgische studie verricht door de FOD economie (Ref. Lies Janssen, ), heeft op dit vlak laten zien dat het gebruik van de juiste data als invoer gegevens fundamenteel is voor een juiste EV berekening (voetafdruk of biocapaciteit). De FOD resultaten voor de Belgische EV berekening liggen 35 % hoger dan GFN 2008 en de biocapaciteit is daarbij tegelijkertijd met 75 % gestegen. FAOSTAT data is niet 27

35 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, altijd de meest up to date informatie, hetgeen natuurlijk niet alleen de verantwoordelijkheid is van FAOSTAT maar ook die van de data aanleverende landen. Onafhankelijk onderzoek: Er is een mogelijkheid om de individuele voetafdrukken efficiënter te maken en de algemene methodologie te laten herzien door onafhankelijke derden. Volgens Giljum et al (2007) werd herziening door derden al gebruikt door de Ierse, de Finse en de Zwitserse overheden om de gegevens te verbeteren en een methode te ontwikkelen die kan opgenomen worden in de methodologie van de National Footprint Accounts Bedreigingen Te weinig standaarden en transparantie van de methode: Als een standaard, transparante methode niet volledig uitgewerkt is of inconsistent gebruikt wordt, zou het een betekenisvolle gebruikswijze van de EV hinderen. Terwijl er belangrijke inspanningen worden gedaan door GFN en hun partners om een robuuste nationale methode te ontwikkelen, zou de betrokkenheid van de Europese agentschappen voor statistieken in deze verwerking kunnen helpen om zeker te zijn dat de veranderingen in de methode op een relevante wijze de zwakheden aanspreekt. Het Global Footprint Network ontwikkelt een gids die de ongedocumenteerde aspecten van de berekening en details van de specifieke gegevensbronnen mee verwerkt. Zoals gezegd door Kitzes et al. (2007a), zal het belangrijk zijn om duidelijk de verschillen uit te leggen tussen de nieuwe en de oude ecologische voetafdrukken. Dit zal helpen om zeker te zijn dat ecologische voetafdrukken vergelijkbaar of interpreteerbaar zijn over de tijd heen. Subnationale en sectorale EV methodes worden ontwikkeld en verfijnd, dit is een proces dat eigenlijk de geloofwaardigheid van de national footprint accounts ondermijnt als het leidt naar inconsistente methodes of resultaten. Te weinig onbevooroordeeld en gegevens van hoge kwaliteit: Om nuttig te zijn voor de regering moet de ecologische voetafdruk onbevooroordeeld zijn en gebaseerd zijn op de best beschikbare data van hoge kwaliteit. Er zijn verschillende inspanningen gedaan door de Global Footprint Network om duurzame samenwerking te krijgen tussen NGO s en overheden om de onderliggende data bronnen te verbeteren en om de methodologie voor specifiek brongebruik te verbeteren. Het is belangrijk om op te merken dat er op een algemeen niveau verschillen bestaan in het verzamelen van de gegevens in verschillende de landen. Eurostat kan helpen om te verzekeren dat soortgelijke onderliggende data gebruikt worden voor landen in de Europese Unie. Het gebruik als enige indicator zou onvoldoende zijn 19 : Ook al brengt de ecologische voetafdruk een effectieve en simpele boodschap, is het belangrijk om de EV in een mandje van indicatoren te zien om zeker te zijn dat het volle bereik van deze ecologische en sociale aspecten van bronnen aangesproken wordt. 19 Vrij vertaald uit : Pagina 67 to 76: DG ENV Study: Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use, Mei Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use: Report to the European Commission, DG Environment 28

36 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, 1.4. Gebruiksmogelijkheden van de Ecologisch Voetafdruk (EV) De EV is een doeltreffende indicator om door zijn eenvoudige communicatief appellerende werking gedrag van overheden, producenten en consumenten te beïnvloeden. De EV heeft veel belangstelling van het onderwijs, politiek en media. "De synthetische indicatoren dienen niet enkel als handleiding voor complexe politiek, zij hebben ook een rol in het bewustmakingsproces van de ernst van bepaalde risico's (alarm functie), de aandacht te trekken van het "grote publiek, de burgers. Zij kunnen ook een rol spelen bij het opstellen van nationale strategieën, om ervoor te zorgen dat in elk land, in 2050, de EV per persoon niet hoger is dan het duurzame mondiale gemiddelde, dat momenteel op 1,8 hectare per inwoner bedraagt. Zij kunnen dan dienen als een wereldwijde strategie van "convergentie", in dit geval ecologisch, maar zeker ook in het sociale gebeuren. In dat geval ligt de nadruk op de EV als uitdrukking van de rechtvaardige verdeling van de milieudruk en niet op de bekritiseerde vergelijking met nationale biocapaciteit, omdat dat gebonden is aan toevallige factoren zoals dichtbevolktheid van bv. stadstaten. De EV als vergelijkingsbasis tussen de landen is gebaseerd op het nationale niveau, nationaal in de zin van de Verenigde Naties, omdat volledige statistieken op dat niveau worden ontwikkeld. Indien dezelfde statistieken beschikbaar zijn op regionale niveaus is dezelfde berekening van de EV op die niveaus in principe even goed mogelijk. De EV kan ook de voortgang op een aantal verschillende beleidsterreinen samenvatten en plaatsen in een internationale duurzaamheidscontext. In de zoektocht naar ecologische integrerende indicatoren en duurzaamheidindicatoren in het algemeen is de voetafdruk een interessant instrument omdat: Het tracht alle aspecten van de milieu-impact in één enkel cijfer uit te drukken. Zo krijgen we een geïntegreerde indicator, die toestaat om uiteenlopende zaken te vergelijken (zodat appelen en peren inderdaad kunnen vergeleken worden). Als headline indicator kan het een rol spelen, maar de onderliggende specifieke indicatoren dienen ook steeds beschikbaar te blijven. De methode een eenvoudige, begrijpelijk een aansprekende eenheid gebruikt: vierkante meter aarde. Een overheid zou best een kwantitatief beleidsdoel kunnen stellen voor EV score op lange termijn, en zich daarbij niet baseren op de lokale biocapaciteit, maar eerder op die van een rechtvaardige wereldgemiddelde score per inwoner. Een overheid zou resultaten van beleid en te verwachten resultaten van toekomstig beleid kunnen uitrekenen in EV met die kanttekening dat je niet de weerslag van alle beleidsopties/maatregelen zal zien inde uitkomst van de EV scenario s! Onderliggende specifieke indicatoren dienen daarnaast steeds beschikbaar te blijven. EV kan ook binnen een vereenvoudigde rekenmeetlat gebruikt worden om organisaties en burgers aan te moedigen om onderzoek en praktijkervaring op te doen met het verlagen van de milieubelasting. In Wales bestaat hiervoor sinds 2009 een subsidieprogramma: Het is wel belangrijk dat de vereenvoudigde tool niet tot evident verkeerde oplossingsrichtingen zal leiden. Idealiter zou binnen de tool ook een oplossing moeten gevonden worden om de veelal optredende rebound effecten mee in rekening te nemen. Reducties in consumptie van bepaalde productgroepen leidt tot lagere milieuscores maar leidt immers ook tot vrijkomende budgettaire ruimte die weer aan andere productgroepen zal uitgegeven worden. 29

37 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, 1.5. Ecologische Voetafdruk: pro en contra voor regionaal (Vlaams) milieu beleid Argumentatie Pro Voetafdruk De voordelen van het gebruik van EV op nationaal niveau (zie hoofdstuk 4- Gebruiksmogelijkheden van de Ecologisch Voetafdruk) zijn ook van toepassing op regionaal niveau. Een voorwaarde voor de toepasbaarheid is de beschikbaarheid van data op regionaal niveau. Een aandachtspunt is dat de EV methode nog veel gebruik maakt van wereldgemiddelde factoren en weinig regionale verschillen integreert. De EV kan de link zichtbaar maken van regionaal milieubeleid naar internationaal duurzaamheidbeleid. De regionale overheid kan zo zichtbaar maken wat zijn bijdrage aan de reductie van de nationale GFN score kan zijn. Argumentatie Contra Voetafdruk Het voeren van een voetafdrukbeleid is niet te onderschatten, verschillende elementen moeten onderzocht worden, informatie is niet altijd even gemakkelijk te verkrijgen en moeten vaak geëxtrapoleerd worden naar een groter geheel. EV houdt geen rekening met hernieuwbare energiebronnen. De nauwkeurigheid van de data en de methode staan het niet toe om harde kwantitatieve beleidstargets op korte termijn te definiëren en op te volgen. Daarvoor is de methodiek en datainzameling nog teveel in beweging. Een lange termijn doel dat de ambitie uitspreekt om op lange termijn richting het evenredige aarde aandeel te bewegen is vanzelfsprekend minder kwetsbaar voor methodologische wijzigingen. Beschikbaarheid statistieken op regionaal niveau, hoe hoger het aggregatie niveau hoe gemakkelijker de data beschikbaar zijn. Wijzigende/ontwikkelende EV methodologie maakt de opvolging over de jaren moeilijk indien er kwantitatieve beleidsdoelen waren geformuleerd. Deze problematiek speelt veel minder bij fysische eenheden als indicator voor milieudoelstellingen. - Niet echt contra te noemen, maar zowel vooruitgang als achteruitgang van regionale EV scores, zal ook veroorzaakt worden door nationale bevoegdheden en beleid, die niet altijd strikt te scheiden zijn van regionaal beleid. Het blijft dus moeilijk om het verband te leggen tussen EV scores als gevolg van beleid, een issue dat natuurlijk op nationaal vlak ook speelt. De GFN methode heeft kenmerken van een commercieel product (copyright) hoewel het zich wel baseert op zoveel mogelijk openbare databronnen. 30

38 HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes, equivalentie- en opbrengstfactoren, 1.6. Conclusie van fase 1 De ecologisch voetafdruk is een erg krachtig instrument op nationaal niveau, en laat toe om in één aanschouwelijk cijfer en concept het duurzaamheidvraagstuk aan te kaarten. De rechtstreekse vergelijking van de EV score per capita met beschikbare biocapaciteit is relevant indien van toepassing op het wereldgemiddelde. Als indicator van milieudruk ten gevolge van consumptie is de voetafdruk goed te gebruiken bij vergelijking met andere landen en regio s. De grootste tekortkoming is dat van vele consumpties maar een deel van de werkelijke milieu-impact in de voetafdruk gevat wordt. Er kan geen rekening gehouden worden met de uitputting van eindige grondstoffen, met andere dan CO 2 - broeikasgassen, en met alle vervuiling die zich maar op termijn uit in verminderde bioproductiviteit (erosie, grondwatervergiftiging, zure regen, ). Om die reden concludeert de task force voor duurzame ontwikkeling op federaal niveau dat de geschiktheid van EV voor de besluitvorming nog onvoldoende is gevalideerd. De EV kan niet gebruikt worden als enige (milieu-)indicator, maar vereist bijkomend het gebruik van andere indicatoren. In fase 2 wordt een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het concept van EV. Het is belangrijk te begrijpen welke milieubeleidsterreinen een duidelijke relatie hebben met het concept van EV en welke niet. Pas na fase 2 kan een meer gegrond en vollediger oordeel worden uitgesproken over de haalbaarheid en bruikbaarheid van EV in de Vlaamse beleidscontext. 31

39 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid HOOFDSTUK 2. LINK MET HUIDIG EN TOEKOMSTIG BELEID 2.1. Inleiding Voor het bepalen van mogelijke beleidstoepassingen is het essentieel om te begrijpen welke factoren de nauwkeurigheid van de ecologische voetafdruk beïnvloeden, welke zaken erin opgenomen zijn en welke niet. Werken aan een verbetering van de ecologische voetafdruk kan in principe gebeuren via twee strategieën: 1. reductie van de ecologische voetafdruk van menselijke activiteiten 2. vergroting van de biocapaciteit In deze opdracht staat de eerste strategie centraal door in eerste instantie te begrijpen welke menselijke consumptieactiviteiten het meeste bijdragen tot de ecologische voetafdruk en in tweede instantie na te gaan hoe het bestaande en toekomstige beleid hierop zal inwerken. Gaandeweg het onderzoek is gebleken dat, ondanks de historisch gezien relatief stabiele score voor de biocapaciteit, ook begrip voor de berekening van de biocapaciteit van belang is om het concept van EV in combinatie met biocapaciteit te kunnen duiden. De kwantitatieve verkenning zal gericht zijn op de hoofdlijnen (d.w.z. op de meest aan EV bijdragende consumptiedomeinen) en niet op de details temeer omdat beleidsdoelstellingen niet steeds geformuleerd zijn in de termen en eenheden die de ecologische voetafdruk als input parameters hanteert. De opdracht bestaat erin om (milieu)beleidsmaatregelen te koppelen aan hun invloed op de ecologische voetafdruk. Het is hierbij belangrijk om de beleidsmaatregelen correct te vertalen naar een vermindering van bv. energiegebruik, CO 2 -emissies en andere parameters die op hun beurt als input in de ecologische voetafdruk berekening dienen. Als de ecologische voetafdruk gebruikt wil worden als een concreet beleidsmiddel is het noodzakelijk dat de voetafdruk van b.v. het jaar 2009 vergeleken kan worden met deze van de komende jaren. Beoogde resultaten van deze fase zijn: een focus op de componenten van de ecologische voetafdruk en de belangrijkste Vlaamse beleidsinstrumenten/maatregelen die hierop ingrijpen een verkenning van het reductiepotentieel voor de ecologische voetafdruk rekening houden met socio-economische vooruitzichten voor Vlaanderen en het huidige en het geplande beleid In Fase 1 is al een eerste verkenning gebeurd van de mogelijkheden en beperkingen van de ecologische voetafdruk in de Vlaamse beleidscontext op grond van literatuur en ervaringen elders. Er heeft toen echter nog geen praktische verkenning plaatsgevonden op basis van Vlaamse data. Inmiddels is de Vlaamse voetafdruk berekend op basis van Vlaamse data in de in juni 2010 afgeronde studie De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen uitgevoerd door Ecolife (Bruers, S., 2010) en Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel (Van der Linden, A. et al., 2010) in opdracht van VMM in het kader van MIRA. Beide rapporten zijn een belangrijk uitgangspunt voor deze studie omdat ze laten zien welke consumptieactiviteiten de grootste bijdragen leverden aan de ecologische voetafdruk voor het jaar

40 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Een andere belangrijke input komt uit de MIRA Milieuverkenning Figuur 2 illustreert hoe de structuur van deze rapportering is opgebouwd en welke datastromen aan de basis liggen. De externe ontwikkelingen in de demografie, economie en de energieprijzen bepalen de activiteiten van de sectoren. De output van de scenario s is een set van drukindicatoren. De totale milieudruk van de sectoren stroomt vervolgens door naar de milieuthema s. De figuur toont ook de doorstroming van de informatie naar de Natuurverkenning 2030 (Van Steertegem M.,2009). Figuur 2: Samenhang van de scenarioberekeningen in de Milieuverkenning 2030 (Bron:Van Steertegem M., 2009) De Milieuverkenning 2030 verkent het leefmilieu van de toekomst aan de hand van drie beleidsscenario s: het referentiescenario, het Europa-scenario en het visionaire scenario. Het ambitieniveau en de daarbij horende maatregelen en kosten verschillen sterk tussen de drie milieuscenario s. Autonome ontwikkelingen zoals demografische verschuivingen of economische conjunctuur bepalen mee de ontwikkeling van de milieudruk van de verschillende sectoren. Deze externe omgevingsfactoren zijn voor alle beleidsscenario s gelijk gehouden. De evolutie van omgevingsfactoren ligt in realiteit niet vooraf vast, maar gelijke uitgangspunten over hun evolutie biedt als voordeel dat het verschil in scenarioresultaten louter het effect van de verschillende maatregelenpakketten in beeld brengt. Dit maakt een eenduidige vergelijking mogelijk tussen de verschillende beleidsopties (Van Steertegem M.,2009). De drie beleidsscenario s zijn : 33

41 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Het referentiescenario: schetst de ontwikkelingen van het huidige milieubeleid (stand 1 april 2008) en kwantificeert de resulterende ontwikkelingen (bv. broeikasgasemissies) vertrekkende vanaf 2006 voor de sleuteljaren 2010, 2015, 2020, 2025 en 2030 Het Europa scenario: schetst wat nodig kan zijn om de Europese ambities op vlak van klimaatverandering, luchtkwaliteit en waterkwaliteit op middellange termijn waar te maken en hoe de evolutie van b.v. broeikasgasemissies zal verlopen over de sleuteljaren Het visionaire scenario: kent het hoogste ambitieniveau door te onderzoeken hoe het milieu kan worden veiliggesteld voor huidige en toekomstige generaties Ons streven is nu om de ecologische voetafdruk te kunnen berekenen voor de genoemde sleuteljaren vertrekkende vanaf het jaar 2004 om zo de ontwikkeling op de ecologische voetafdruk te kunnen laten zien van de beschreven beleidsmaatregelen binnen de scenario s. In Fase 2 Link met huidig en toekomstig beleid zijn er twee samenhangende taken: 1. identificeren van - de componenten (productgroepen/consumptiecategorieën) van de Vlaamse ecologische voetafdruk en - de belangrijkste Vlaamse beleidsinstrumenten/maatregelen die hierop inwerken 2. verkennen van het reductiepotentieel voor de ecologische voetafdruk (rekening houdend met socioeconomische vooruitzichten voor Vlaanderen) van het huidige en geplande beleid. Taak 1 is meer kwalitatief van aard en Taak 2 is kwantitatief, maar verkennend en gericht op de hoofdlijnen Identificeren van significant bijdragende productgroepen/consumptieactiviteiten aan de Vlaamse ecologische voetafdruk en de link met beleidsmaatregelen In deze fase gaan we op zoek naar de relaties tussen productgroepen/consumptiecategorieën die het meeste bijdragen aan de ecologische voetafdruk en de maatregelen gericht op die productgroepen/consumptiecategorieën die al onderdeel zijn van bestaand en gepland Vlaams, Federaal, Europees beleid Meest bijdragende productgroepen/consumptieactiviteiten Ecolife studie De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen (Bruers, S., 2010) in opdracht van VMM in het kader van MIRA. Uit de MIRA Ecolife studie (Bruers, S., 2010) blijkt dat de totale consumptievoetafdruk (berekend volgens NFA methode) voor het jaar 2004 Vlaanderen 6,3 gha/capita bedraagt (4,6 gha/capita van productie en 1,7 gha/capita tgv netto-import). De Vlaamse biocapaciteit bedraagt slechts 1,3 gha/capita. Vlaanderen heeft bijgevolg een ecologisch deficit (consumptievoetafdruk min biocapaciteit) van minstens 5 gha/cap. Tabel 1 : Ecologische voetafdruk van Vlaanderen per capita, opgesplitst per landgebruiktype (Bron: Bruers, S., 2010) Landgebruiktype EV Productie EV Import EV Export EV Consumptie Biocapaciteit 34

42 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid [-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] Akkerland 0,48 3,50 2,10 1,88 Graasland 0,05 0,33 0,20 0,18 Bosland 0,05 1,90 1,49 0,46 Visland 0,03 0,08 0,06 0,05 Energieland 3,57 19,69 19,98 3,28 Bouwland 0, ,47 TOTAAL 4,66 25,49 23,83 6,32 De verdeling over de 6 landgebruikstypes is onderstaand weergegeven in Figuur 3: Ecologische voetafdruk per landgebruiktype Energieland 53% Figuur 3: Verdeling van ecologische voetafdruk per landgebruiktype (Bron Bruers, S., 2010) Het energieland (gevolgen van CO 2 door gebruik fossiele bronnen inclusief embodied energy ) is veruit dominant, daarna volgt akkerland (voeding e.d.) en bosland (Hout, papier, pulp). 53% van de Vlaamse consumptievoetafdruk (3,3 gha/cap) bestaat uit energieland. De hernieuwbare materialen (van akkerland, bosland, graasland en visland) nemen 41% (2,6 gha/cap) voor hun rekening. 6% is bouwland (0,4 gha/cap). De consumptievoetafdruk van Vlaanderen is dus voornamelijk energiegebonden. De Vlaamse voetafdrukberekening wordt sterk bepaald door de handel met andere regio s: de voetafdrukken van import en export zijn ongeveer 5 keer groter dan de voetafdrukken van productie en consumptie in Vlaanderen zelf. Vlaanderen is een netto-exporteur exporteur van de ecologische voetafdruk van energie-intensi (voornamelijk polymeren, bewerkt staal en machines) en een netto-importeur van de ecologische voetafdruk van hernieuwbare materialen.

43 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid De import van hernieuwbare materialen bestaat voornamelijk uit granen (tarwe, gerst), olierijke gewassen (palmolie, raapzaad/koolzaad), voedergewassen (soja) en secundaire houtproducten (papier, karton). Als de belangrijkste bijdragende consumptieactiviteiten komen in deze studie naar voren : Binnen energieland 1, 34 gha/cap wegverkeer 1,1 gha/cap directe emissies electriciteit 0,85 gha/cap industrie (waarvan 0,4 petrochemie) 0,63 gha/cap directe emissies huishoudens 0, 3 gha/cap dienstensector 0,15 gha/cap landbouwsector Binnen akkerland: 0,45 gha/cap tarwe 0,23 gha/cap sojaproducten (netto-import) Binnen bosland: 0,17 gha/cap papier en karton 0,14 gha/cap chemische houtpulp Binnen bouwland: 0,17 gha/cap woongebied 0,12 gha/cap terreinen voor vervoer en telecommunicatie 0, 04 gha/cap nijverheidsgebouwen en terreinen Dat energieland de grootste bijdrage levert is ook een vaststelling voor andere West-Europese landen. Voor Luxemburg blijkt in een recente studie de bijdrage van energieland zelfs 85 % te zijn (Hild, P. et al., 2010). Ook op wereldschaal blijkt het vooral energieland te zijn dat de groei in de voetafdruk van de laatste 50 jaar verklaart (Figuur 4) (GFN, 2009). 36

44 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Figuur 4: Historische ontwikkeling van de ecologische voetafdruk berekend volgens de GFN methodologie van 2006 (Bron: GFN, 2009). Interessante vraag is ook in hoeverre de biocapaciteit op wereldschaal nu een ontwikkeling kent in de afgelopen 40 a 50 jaar. In Figuur 4 wordt de suggestie gewekt dat de biocapaciteit op wereldschaal door de jaren heen constant is, terwijl in de methodologie beschrijving er wel mogelijkheden tot vergroting van de biocapaciteit bestaan. In een recente GFN publicatie (2010) over de ontwikkelingen in het Middellandse zeegebied wordt ook geschetst hoe de voetafdruk en de biocapaciteit van die landen geëvolueerd is de afgelopen 45 jaar. De biocapaciteit is de onderste lijn van de roze gebieden en de bovenste van de grijze gebieden (Figuur 5). De meeste West-Europese EU landen vertonen een relatief constante en stabiele ontwikkeling voor biocapaciteit, terwijl de andere Middellandse Zee landen toch veeleer een sterkere daling van biocapaciteit vertonen. GFN schrijft dit o.a. toe aan hogere productiviteiten aan de noordelijke kant van de Middellandse Zee en de lagere waterbeschikbaarheid aan de zuidelijke kant. 37

45 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Figuur 5: Overzicht EV en biocapaciteitscores van 1961 tot 2006 (GFN, 2010) VITO studie Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel (Van der Linden, A. et al., 2010) in opdracht van VMM in het kader van MIRA. Deze studie (december 2010) levert een aanvullend en meer gedetailleerd inzicht op over de verdeling van de ecologische voetafdruk voor met name de finale consumptie door huishoudens, die het merendeel (67%, 4,25 van 6,3 gha 20 ) uitmaakt van de totale Vlaamse voetafdruk. De koppeling van de ecologische voetafdruk met het milieu input-outputmodel is gebeurd conform de methode ontwikkeld en beschreven door Wiedmann et al. (2006). Analyse met het milieu inputoutputmodel laat vervolgens toe om de ecologische voetafdruk van de verschillende consumptieactiviteiten van huishoudens in kaart te brengen. De resultaten van deze analyse worden hieronder kort samengevat. De ecologische voetafdruk veroorzaakt door finale consumptie van huishoudens bestaat voor 63% uit het landgebruiktype energieland. Dit is de theoretische oppervlakte bos die nodig is om de CO 2 die vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstoffen op te vangen. Ongeveer 27% van de voetafdruk bestaat uit het landgebruiktype akkerland, de oppervlakte land die nodig is voor het telen van gewassen voor voeding (inclusief voedergewassen voor de veeteelt), vezels (bv. katoen) en energiegewassen (bv. koolzaad voor biodiesel). Samen vertegenwoordigen deze landgebruiktypes 90% van de ecologische voetafdruk van finale consumptie van huishoudens. Bij de analyse van de ecologische voetafdruk veroorzaakt door de finale consumptie van huishoudens kan een onderscheid gemaakt worden tussen de directe en de indirecte voetafdruk. De directe ecologische voetafdruk wordt door de huishoudens zelf veroorzaakt tijdens het gebruik van producten. De indirecte ecologische voetafdruk wordt veroorzaakt bij de productie en het transport van de door huishoudens aangekochte goederen en diensten. Huishoudens zelf veroorzaken ongeveer 21% van de ecologische voetafdruk, 79% wordt in de voorketen van de geconsumeerde goederen en diensten veroorzaakt. 20 Dit is de Totale finale vraag (zonder export), of de som van de finale consumptie door huishoudens, de finale consumptie door de overheid, investeringen en voorraadvorming. 38

46 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid De consumptiecategorieën met de grootste ecologische voetafdruk zijn: voeding (44% van de totale voetafdruk van huishoudens) huisvesting 21 (28%) personenvervoer (11%) Deze drie consumptiecategorieën vertegenwoordigen 83% van de totale voetafdruk veroorzaakt door finale consumptie door huishoudens. Wanneer we dieper ingaan op elk van deze consumptiecategorieën zien we dat de ecologische voetafdruk van voeding ongeveer gelijk verdeeld is over de landgebruiktypen akkerland en energieland. Voeding 40% 1% 1% 5% 2% 51% hernieuwbare materialen, Akkerland hernieuwbare materialen, graasland hernieuwbare materialen, bosland hernieuwbare materialen, visland energieland bouwland Figuur 6: Verdeling van ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 84 % van de voetafdruk van voeding is gekoppeld aan de productie en distributie van voedingswaren. Aan huis geleverde en buitenshuis gebruikte maaltijden zijn goed voor 11 %, de productie en het gebruik van toestellen en van kook- en eetgerei maakt slechts 5 % van de voetafdruk uit (Figuur 11).. 21 Opgemerkt wordt dat huisvesting binnen het IO model enkel het gebruik (verwarming, onderhoud, ) omvat, maar niet de investeringen 39

47 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Figuur 7: Verdeling van de ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende consumptieactiviteiten (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) Bij de consumptiecategorie huisvesting bestaat 80% van de ecologische voetafdruk uit het landgebruiktype energieland. Huisvesting 4% 10% 1% 5% 0% hernieuwbare materialen, Akkerland hernieuwbare materialen, graasland hernieuwbare materialen, bosland hernieuwbare materialen, visland energieland 80% bouwland Figuur 8: Verdeling van de ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 40

48 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid 49 % van de voetafdruk van huisvesting wordt veroorzaakt door het gebruik van toestellen voor verwarming (Figuur 9). 78% van deze voetafdruk is directe impact die door de huishoudens zelf wordt veroorzaakt door het gebruik van brandstoffen voor deze toestellen, 22 % is indirecte impact die wordt veroorzaakt tijdens de productie van brandstoffen en elektriciteit. Huisvesting 3% verlichting 3% 5% 13% 10% 6% 49% verwarmng, gebruik toestellen SWW, gebruik toestellen inrichting, woning andere inrichting, tuin onderhoud, producten woningbouw, prod./mat. 8% 3% woningbouw, diensten overige Figuur 9: Verdeling van ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende consumptieactiviteiten (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) Bij de consumptiecategorie personenvervoer bestaat 94% van de voetafdruk uit het landgebruiktype energieland (Figuur 10). 0% 0% Personenvervoer 4% 2% 94% 0% hernieuwbare materialen, Akkerland hernieuwbare materialen, graasland hernieuwbare materialen, bosland hernieuwbare materialen, visland energieland bouwland 41

49 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Figuur 10: Verdeling van ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 74% van de ecologische voetafdruk van personenvervoer wordt veroorzaakt door gebruik van de wagen aankoop brandstof (Figuur 11). 75 % van deze voetafdruk is directe impact die door de huishoudens zelf wordt veroorzaakt door het gebruik van de brandstoffen; 25 % is indirecte impact veroorzaakt door de productie van de brandstoffen. Personenvervoer 11% 7% 4% 4% over weg (indiv.), aankoop wagen over weg (indiv.), gebruik wagen/brandstof over weg (indiv.), onderhoud diensten per spoor 74% overige Figuur 11: Verdeling van de ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende consumptiecategorieën (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) Uit deze VITO studie komen binnen de finale vraag door huishoudens als grootste EV veroorzakers naar voren : Voeding (), verwarming van de woningen en gebruik van de auto Relatie tussen (milieu)beleid en het concept van ecologische voetafdruk en biocapaciteit Er bestaan verschillende relaties tussen het milieubeleid en de twee componenten van het voetafdruk concept (voetafdruk resp. biocapaciteit), soms is de relatie zeer direct met inputgegevens van de EV (bv. CO 2 emissies), soms meer indirect en niet direct zichtbaar in de EV berekening. Dit laatste is bv. beleid dat de kwaliteit van de leefomgeving wil beschermen en daarmee dus wel een mogelijke relatie heeft met de beschikbare biocapaciteit op termijn. Effecten daarvan zijn echter pas na verloop van jaren zichtbaar in de score van de biocapaciteit. 42

50 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Er lijken in grote lijnen vier algemene relaties tussen (milieu)beleid en het ecologische voetafdruk concept te zijn : 1. Beleid dat erop gericht is om de consumptie in het algemeen terug te dringen (bv EPB regelgeving verlaagt de energiebehoefte voor verwarming). Indien dit qua EV hoog scorende consumptiedomeinen zijn dan zal dit de EV score verlagen, die mogelijk wel gedeeltelijk teniet gedaan zullen worden door rebound effecten (door het vrijgekomen budget dat dan weer aan andere consumptieve bestedingen kan worden uitgegeven). Er bestaat ook een omgekeerd positief rebound effect, indien b.v. de consumptie beleidsmatig wordt teruggedrongen door hogere prijzen dan zullen de meerkosten voor de consument deels ook andere consumptieve uitgaven kunnen verminderen en op die wijze dus ook de EV score. 2. Beleid dat erop gericht is om niet zozeer de consumptie zelf, maar wel de CO 2 emissies per consumptie-eenheid te verlagen (bv EuP uitfasering van gloeilampen, reductie van industriële CO 2 emissies). Dit verlaagt de EV voetafdruk omdat er dan minder fossiele brandstoffen nodig zijn voor onze maatschappelijke consumptie. Economische besparingen zullen echter ook weer tot rebound effecten leiden, waardoor maatschappelijk gezien de winst weer kleiner wordt. 3. Beleid dat erop gericht is om de kwaliteit van de milieucompartimenten te behouden/verbeteren (bv verzuringsbeleid, biodiversiteitsbeleid, bevordering biologische landbouw). Deze hebben in het algemeen geen directe relatie met EV of zelfs een negatieve relatie met biocapaciteit (bevordering biologische landbouw leidt tot meer benodigde oppervlakte en dus daardoor mogelijks tot een slechtere voetafdruk ). 4. Beleid dat erop gericht is om efficiënter met de beperkt beschikbare ruimte om te gaan (b.v. intensieve landbouw of ruimtes voor meerdere doeleinden te gebruiken). Dit wordt vooral zichtbaar aan de kant van de biocapaciteit en niet of nauwelijks aan de EV kant. In onderstaand schema (Figuur 12) zijn een aantal relaties kwalitatief en indicatief weergegeven, vertrekkende vanuit de MIRA Milieuverkenningen 2030 met zijn DPSIR structuur en de EV modelstructuur met voetafdrukzijde en biocapaciteitszijde Figuur 12: Relaties tussen beleidsterreinen uit Milieuverkenning 2030 en EV concept (eigen schema obv Van Steertegem M., 2009 (linkerdeel) en Janssen, L., 2008 (rechterdeel)) 43

51 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid In het projectvoorstel was aangegeven dat we vooral de reductie van de ecologische voetafdruk van de Vlaamse consumptie gaan onderzoeken en niet de vergroting van de biocapaciteit. De biocapaciteit is een nagenoeg constant gegeven gebleken en wellicht maar beperkt beïnvloedbaar. De historiek in de ontwikkeling van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit van België + Luxemburg laat dat zien : Figuur 13: Resultaten voor zowel EV als biocapaciteit voor België + Luxemburg over de periode (Bron: Janssen, L., 2008) Na onze eerste verkenning van de relaties tussen milieubeleid (zoals beschreven in de Milieuverkenning 2030) en de invloed op de Vlaamse voetafdruk zien we een duidelijke relatie tussen het CO 2 beleid en energieland uit de EV berekening. De gestandaardiseerde wijze van rapportering van de data komt perfect overeen met de input data voor energieland binnen EV. Daarmee beschikken we dus over kwantitatief bruikbare MIRA toekomstscenario s die betrekking hebben op 53 % van de EV score van het jaar Voor akkerland, de tweede belangrijkste categorie na energieland, verantwoordelijk voor 30 % van de EV score van het jaar 2004 is het ons na tegenstrijdige beweringen in diverse rapportages gaandeweg dit onderzoek duidelijk geworden hoe nu precies de Vlaamse/Belgische/GFN voetafdruk voor akkerland berekend wordt en wat de relatie met de milieubelasting in Vlaanderen is. Het blijkt dat consumptie van voeding en gewassen binnen de categorieën akkerland, graasland, visland steeds tegen gemiddelde wereldopbrengsten (dus ongeacht productie in eigen land, import of export) worden aangerekend. Dan heeft een Vlaams beleid om efficiënter te zijn qua benodigd landgebruik maar nauwelijks invloed op de EV score voor Vlaanderen (Vlaams aandeel in de wereldproductie zal kleiner zijn dan 1 % en dus ook maar navenant zichtbaar worden). Dit kan worden geïllustreerd met de volgende simulatie : Indien we in België door slimme landbouwkundige ideeën (b.v. bijenkorven plaatsen in boomgaard rekening houdend met de meestvoorkomende windrichting) de opbrengst van appels verder kunnen verhogen met ton per jaar (van ton per jaar naar ton per jaar) met dezelfde hoeveelheid akkerland en we nemen voor de eenvoud aan dat er voor transport e.d. geen extra CO 2 zal ontstaan, dan stijgt de EV score van akkerland per inwoner van 1,441 naar 1,446 en de EV van bouwland stijgt van 0,375 naar 0,379 (Tabel 2). 44

52 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Het is op zich opmerkelijk dat de EV stijgt terwijl in de praktijk er niet meer milieubelasting is, maar nu we weten dat de EV standaard niet werkt met lokale yields (Belgische yield in de statistieken bedraagt 41 ton appels/ha/jaar) maar wel met wereldgemiddelde yields (wereldyield bedraagt 13 ton appels/ha/jaar) is het wel verklaarbaar. De consumptie die wordt gelijkgesteld aan productie + import - export is immers gestegen. Daarom hebben we in deze simulatie ook nog eens de export verhoogd met ton (even gesteld zonder extra transport) om te simuleren dat die consumptie buiten België plaatsvindt. Dan blijkt de akkerland score weer terug te zijn op het niveau van 1,441 maar de bouwland score blijft wel hoger staan op 0,379. Dit heeft er mee te maken dat bouwland per hectare dezelfde EV waardering krijgt als akkerland. Aan de biocapaciteitskant stijgt door de efficiency toename de akkerland score van naar maar ook die van bouwland van 0,375 naar 0,379 (Tabel 2). Tabel 2: Simulaties hogere yield appels (+200 tp = 200 ton productie appels meer per jaar, + 200t export) EV +200 tp + Biocap +200tp Landgebruiktype EV Consumptieref EV +200 t p 200 t export Biocap ref Biocap +200tp + 200t export [-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] Akkerland 1,441 1,446 1,441 0,400 0,404 0,404 Graasland 0,177 0,177 0,177 0,122 0,122 0,122 Bosland 0,596 0,596 0,596 0,231 0,231 0,231 Visland 0,034 0,034 0,034 0,001 0,001 0,001 Energieland 2,509 2,509 2,509 0,000 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,379 0,379 0,375 0,379 0,379 TOTAAL 5,133 5,142 5,137 1,129 1,137 1,137 Tabel 3: Simulaties hogere import appels (+200 t imp = 200 ton meer import) Biocap +200t Landgebruiktype EV Consumptieref EV +200 t imp Biocap ref imp [-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] Akkerland 1,441 1,446 0,400 0,400 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122 Bosland 0,596 0,596 0,231 0,231 Visland 0,034 0,034 0,001 0,001 Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,375 0,375 0,375 TOTAAL 5,133 5,138 1,129 1,129 Al met al betekent dit dus dat lokale efficiency verhogingen niet gehonoreerd worden aan de kant van EV (wel aan de kant van biocapaciteit), maar dat het dus ook niet veel uitmaakt voor de EV score of de appels lokaal geproduceerd worden (met veel minder landgebruik) of in het buitenland (met veel meer landgebruik). We hebben deze berekeningen ook voorgelegd aan Ecolife en aan GFN en zij bevestigen dit beeld. Het principe van de EV is dat voor akkerland een Argentijn die een Argentijnse appel eet dezelfde EV score zou moeten krijgen als een Belg die een Belgische appel eet. Dat is toch wel een zure appel, gezien de grote yieldverschillen. 45

53 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid In bovenstaande tabellen zijn de import en export verschillen (van 200 ton per jaar) gesimuleerd door de inputparameters van tradestat national binnen de EV te variëren. In de EV berekeningen krijgen appels daarnaast ook nog een EV score via het concept van embodied energy met betrekking tot netto import dan wel export van de mand van ca. 600 producten. Daartoe hebben we ook nog eens de COMTRADE statistieken met 200 ton meer export resp. import van appels laten variëren en dan blijkt dat in het geval van 200 ton extra export de biocapaciteit gelijk blijft en energieland daalt tot 2,507 en dus de totale EV tot 5,135. Een verhoging van de netto import met 200 ton appels ook binnen COMTRADE verhoogt de EV tot 2,511 en dus de totale EV tot 5,140. De overall conclusie blijft dus dat hogere lokale efficiëntie in het gebruik van land voor appelproductie niet beloond wordt binnen de EV. De volledigheid gebiedt te zeggen dat de component van efficiencyverbeteringen in de landbouw die gepaard gaan met minder fossiele brandstoffen om die voeding te produceren wel zichtbaar zullen zijn in het deel energieland. De manier om de EV van akkerland in Vlaanderen voor voeding en gewassen naar beneden te brengen is dus ofwel minder te eten, dan wel een verschuiving te bereiken tussen hoog scorende EV producten als vlees en melk naar lager scorende producten. Op de Stuurgroep van 19 oktober is afgesproken dat we eerst wat meer duidelijkheid moeten krijgen over welke factoren de EV maar ook de biocapaciteit daadwerkelijk beïnvloeden alvorens verder te onderzoeken binnen welke beleidsterreinen/consumptiedomeinen veel effect is te bereiken met maatregelen die aanvullend zijn. De volgende vragen kwamen daarbij naar voren en worden beantwoord: Belangrijk is om na te gaan hoe de EV van Vlaanderen reageert op wijziging van een aantal inputparameters, meer bepaald van relatief evidente cases van veranderingen in de maatschappij waarvan je zou verwachten/hopen dat ze de Vlaamse EV volgens GFN beïnvloeden (een aantal gevoeligheidsanalyses doen als het ware) - Bv. Indien we het voedselafval verminderen met 10% over 5 jaar, wat is het effect op de EV? (voedsel)afval is niet expliciet zichtbaar in EV, er worden ook geen afvalstatistieken gebruikt. Impliciet zitten zaken als transport van afval, CO 2 verbrandingsemissies van afval, eventueel nuttige energie of voedingswaarde via benutting als veevoer er natuurlijk wel in opgenomen, maar dat is niet zomaar opsplitsbaar. Alleen maar voedselafval verminderen zal dus die indirecte factoren wel beïnvloeden, maar de EV zal sterker dalen indien we hierdoor productie/import van nieuw voedsel kunnen verminderen. Een algemene reductie van voedingsaankopen als gevolg van voorkomen verspilling van voeding zal als één van de additionele maatregelen worden doorgerekend. - Hypothetisch: indien de bebouwing in Vlaanderen flink uitgebreid wordt ten koste van akkerland, wat en hoe is hiervan de impact op zowel de biocapaciteit als de EV? 46

54 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Simulaties leveren volgende antwoorden op : Minder akkerland, meer infrastructuur: Tabel 4: Simulatie hectare minder akkerland en hectare meer voor infrastructuur EV ha akker ha Biocap ha akker Landgebruiktype EV Consumptieref infrastr. Biocap ref ha infrastr. [-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] Akkerland 1,441 1,441 0,400 0,223 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122 Bosland 0,596 0,596 0,231 0,231 Visland 0,034 0,034 0,001 0,001 Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,552 0,375 0,552 TOTAAL 5,133 5,310 1,129 1,129 Hierbij worden de materialen en transport etc. voor het maken van de infrastructuur even buiten beschouwing gelaten. Ook laten we de binnenlandse productiecijfers van akkerbouwproducten gelijk. Biocapaciteit blijft dan gelijk omdat bouwland dezelfde waardering krijgt als akkerland. De EV stijgt echter wel, dit is een gevolg van het feit dat binnen EV score van bouwland per definitie gelijk wordt gesteld aan de bouwland biocapaciteit. Deze uitkomst verklaart ook deels waarom de biocapaciteit de laatste jaren min of meer constant is gebleven: landbouwyields zijn steeds verder gestegen, vrijkomend akkerland is steeds meer bebouwd geraakt. Minder bosland, meer akkerland: Tabel 5: Simulatie hectare minder bosland en hectare meer akkerland EV ha bos ha Biocap ha bos ha Landgebruiktype EV Consumptieref akker Biocap ref akker [-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] Akkerland 1,441 1,441 0,400 0,576 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122 Bosland 0,596 0,596 0,231 0,118 Visland 0,034 0,034 0,001 0,001 Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,375 0,375 0,375 TOTAAL 5,133 5,133 1,129 1,192 47

55 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid In deze oefening wordt gemakshalve verondersteld dat er niets met het hout gebeurt. Biocapaciteit stijgt omdat in het EV concept akkerland een hogere score per hectare krijgt dan bosland. Dus dit wordt binnen het EV concept als positief gezien, omdat de biocapaciteit stijgt. Minder bosland, meer infrastructuur: Tabel 6: Simulatie hectare minder bosland en hectare meer infrastructuur EV ha bos ha Biocap ha bos ha Landgebruiktype EV Consumptieref akker Biocap ref akker [-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] Akkerland 1,441 1,441 0,400 0,400 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122 Bosland 0,596 0,596 0,231 0,118 Visland 0,034 0,034 0,001 0,001 Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,552 0,375 0,552 TOTAAL 5,133 5,310 1,129 1,192 Maken van infrastructuur buiten beschouwing gelaten, dus allerlei benodigde materialen en transport niet meegenomen. Zowel de EV als de Biocapaciteit stijgen, toch neemt het verschil toe tussen EV en biocapaciteit. Zichtbaarheid binnen EV nagaan van: - Nucleair: hoe zit dit in de MIRA scenario s? Uitfasering? En wat is de impact op EV? Via wereldgemiddelde factor voor CO 2 elektriciteit/mj? Antw. : de uitfasering van nucleaire energie is in de MIRA scenario s meegenomen en zal dus de CO 2 prognoses en daarmee gepaard gaande EV beïnvloeden. Volgens antwoord van GFN is nucleair sinds 2006 een EV neutrale technologie geworden. - Hernieuwbare energie (minder fossiele brandstoffen nodig, dus minder directe CO 2 emissies, maar meer landgebruik (akkerland stijgt?)? GFN antwoord is dat hernieuwbare energie inderdaad niet expliciet zichtbaar is. De directe CO 2 emissies en dus verlaging van EV van energie t.g.v. uitsparing van fossiele brandstoffen zullen dus in de jaren na de bouw zichtbaar worden, de investeringen in b.v. windmolens zullen in het bouwjaar zichtbaar worden als hogere EV score vanwege het energiegebruik voor de productie van metalen, beton etc. - Wereldevolutie biocapaciteit in historisch perspectief? Opzoeken of die analoog is aan de rapportage van de EV zijn gerapporteerd voor de diverse methodologische versies. Antw. : Op wereldniveau zijn deze niet gerapporteerd, recent is die voor de Middellandse Zee landen wel gerapporteerd. 48

56 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Beleidsdoel kan bv. zijn om de kloof tussen EV en biocapaciteit te dichten - Laatste standpunt inname op EU-beleidsvlak ten aanzien van EV (via recente ontwikkelingen grondstoffen/materialenbeleid, beyond GDP indicatoren). Antw. : opgenomen in hfst Sturende factoren per landgebruikstype (Bruers, S., 2010): Onderstaand geven we voor het goede begrip de observaties van de eerste berekening van de Vlaamse voetafdruk (Bruers, S., 2010) : Akkerland en graasland. Vlaanderen kent een sterke stijging van de consumptie en productie van dierlijke producten (Federaal Planbureau, 2009). Bovendien wordt de veeteelt intensiever (meer gebruik van akkerland en minder van graasland). Dit blijkt niet enkel uit de hoge productie en import van veevoeders (granen, soja, maïs, ) geteeld op akkerland, maar ook uit het feit dat een Vlaming een graaslandvoetafdruk heeft die lager ligt dan het wereldgemiddelde (0,17 gha/cap tegenover 0,26), terwijl zijn akkerlandvoetafdruk meer dan 3 keer hoger ligt dan het wereldgemiddelde (1,9 gha/cap tegenover 0,6 gha/cap). Een andere opvallend gegeven is de hoge netto-import van olierijke gewassen zoals koolzaad/olie (0,15 gha/cap), palmolie en zonnebloemolie. Deze producten worden gebruikt als agrobrandstof, maar ook voor verwerkte voedingsproducten, detergenten, cosmetica, Bosland. Uit de voetafdrukberekening blijkt duidelijk de hoge consumptie van papier en karton. Visland. Productie en netto-import van visproducten bedragen resp. 0,03 en 0,02 gha/cap. In de Noordzee is de vangst van Atlantische kabeljauw en andere vissoorten met een hoge voetafdruk (soorten die hoog in de voedselketen staan en lage opbrengstwaarden hebben) sterk gedaald (GFN, 2009a, NFA Belgium ). Volgens het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek vertonen in het Belgisch gedeelte van de Noordzee slechts twee van de zeven commerciële vissoorten (namelijk schol in en mindere mate haring) voorraden die zich binnen veilige referentiewaarden bevinden (Federaal Planbureau, 2009). Bouwland. Zoals we reeds vermeldden, is Vlaanderen sterk bebouwd (vele relatief grote huizen met relatief weinig bewoners), en heeft Vlaanderen een dicht wegennet omwille van de geografische ligging (logistieke draaischijf) en een verspreide bebouwing die personenvervoer aanmoedigt. Energieland. Zoals uit de berekening van de ecologische voetafdruk van Vlaanderen blijkt, zorgen de energieproductie- en consumptie voor een aanzienlijk aandeel van de milieudruk in Vlaanderen. De globale milieudruk van ons energiegebruik bestaat uit de directe emissies ten gevolge van de consumptie van energie enerzijds en uit de directe en indirecte emissies ten gevolge van de productie van elektriciteit en goederen anderzijds. Naast het energiegebruik voor industriële en huishoudelijke doeleinden, is ook de energiemix in Vlaanderen, d.i. het aandeel van de verschillende energiedragers, bepalend voor de energievoetafdruk. Een belangrijk deel van onze energiebehoefte wordt immers bepaald door het gebruik van fossiele brandstoffen. De productie van hernieuwbare energie blijft tot op heden beperkt. De elektriciteitssector zorgt voor de grootste CO 2 -emissies (24 Mton CO 2 /jaar - Kernset Milieudata MIRA- T, 2004), gevolgd door de industrie met 19 Mton CO 2 in Daarvan komt de helft op rekening van de (petro)chemische industrie. Op de derde plaats komt het wegverkeer met 15 Mton CO 2 in Vervolgens hebben we huishoudens, diensten en landbouw met resp. 14 Mton, 7 Mton en 3 Mton CO 2. Vlaanderen kent veel directe emissies van CO 2 (77 Mton/jaar). 49

57 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Maar een deel van deze productievoetafdruk van energieland wordt geëxporteerd onder de vorm van energie-intensieve producten zoals polymeren, machines en bewerkte metalen (Bruers, S., 2010). We kunnen hier ook kijken naar de evolutie van de netto export van energieland voor België, van de periode 1961 tot 2006 (GFN, 2009a, NFA Belgium ). Het blijkt dat de Belgische netto export steeg tot midden jaren 90, waarna een daling intrad. Dat wil zeggen dat België meer en meer hoog energieintensieve producten exporteerde tot midden jaren 90, waarna de omgekeerde tendens plaatsvond (meer en meer hoog energie-intensieve producten importeren). Een mogelijke verklaring van deze tendens is de delokalisatie van zware industrie uit België (GFN, persoonlijke communicatie) (Bruers, S., 2010) Verkennen van het reductiepotentieel voor de ecologische voetafdruk (rekening houdend met socio-economische vooruitzichten voor Vlaanderen) van het huidige en geplande beleid. In een eerste oefening hebben we drie scenario s uit de MIRA Milieuverkenning 2030 (cfr. inleiding), doorgerekend op de hoofdlijnen i.e. de geprojecteerde CO 2 -emissies (n.b. het belangrijkste deel van energieland, zonder rekening te houden met de embodied CO 2 ): Het referentiescenario (REF) Het Europa scenario (EUR) Het visionaire scenario (VISI) Het bestek vroeg om daarna aan te geven welke aanvullende maatregelen nodig zijn om bijvoorbeeld een 4 gha scenario te behalen in Reducties kunnen in principe voortvloeien door aanscherping van beleid gericht op CO 2 als ook binnen de overige significant bijdragende landgebruiktypes (zoals akkerland). Na afstemming met de leden van de stuurgroep is besloten om in te zoomen op specifieke terreinen. Het zal hierbij wel gaan om ruwe inschattingen op hoofdlijnen omdat een volledig uitgewerkt scenario eigenlijk een algemeen evenwichtsmodel vereist om ook interacties en rebound effecten mee te nemen, en dat is buiten de scope van dit project. Ook de EV modellen zelf zijn statisch en stellen eigenlijk achteraf vast hoe de toestand terugkijkend is geëvolueerd gebaseerd op statistische gegevens. Het referentiescenario In het referentiescenario (ref) wordt het huidige milieubeleid (per 1 april 2008) ongewijzigd verder gezet tot 2030, zonder bijkomende maatregelen. Dit scenario omvat alle wetgeving en regelgeving die al van kracht is, de reeds gebudgetteerde planning, het halen van productnormen en de sectorspecifieke autonome ontwikkelingen. De doelstellingen vastgelegd in de wetgeving worden niet opgelegd in de scenarioberekeningen. Maatregelen in de verschillende sectoren om de doelstellingen te bereiken, zijn wel opgenomen. Het Europa-scenario Het Europa-scenario (eur) omvat maatregelen en instrumenten die gericht zijn op volgende middellangetermijndoelen van het Europese milieubeleid: de doelstellingen van het energie- en klimaatpakket de verscherpte emissieplafonds voor luchtpolluenten de doelstellingen geformuleerd in de Europese Kaderrichtlijn Water (krlw) Het visionaire scenario Het uitgangspunt voor het visionaire scenario (visi) is de nood aan drastische maatregelen met het oog op een duurzame toekomst. Dit scenario wordt opgehangen aan de uitdaging van de klimaatverandering. 50

58 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Net als het Europa-scenario gaat dit scenario na in welke mate een gedefinieerd maatregelenpakket langetermijndoelstellingen haalt, zonder dat de druk wordt afgewenteld op andere milieuthema s. De langetermijndoelstelling werd als volgt gedefinieerd: 60 à 80 % emissiereductie van broeikasgassen tegen 2050, met een halvering van de emissies in 2030 ten opzichte van Deze reductie moet leiden tot een koolstofarme economie. De evolutie naar een koolstofarme economie maakt deel uit van een ruimere transitie naar een duurzame samenleving. Deze transitie kan niet gerealiseerd worden met alleen product- en procesoptimalisatie. Er zijn structurele veranderingen nodig in de systemen die maatschappelijke functies invullen, zoals het energie-, materiaal-, mobiliteits-, voedsel- en woonsysteem. De eerste 3 scenario s zijn al als een pakket maatregelen voor specifieke milieuthema s en doelgroepen door anderen beschreven (bv. MIRA-S), maar niet in termen van ecologische voetafdruk. Daarnaast zullen naar verwachting aanvullende beleidsmaatregelen nodig zijn om het indicatieve doel van 4 gha in 2020 te behalen. Vooral bij het definiëren van potentieel nieuwe beleidsmaatregelen is kennis over de meest bijdragende menselijke activiteiten tot de ecologische voetafdruk belangrijk. Uit deze praktische oefening zullen we enerzijds lessen leren over de mogelijkheden en beperkingen om geformuleerde beleidsdoelstellingen kwantitatief uit te drukken in input parameters om de ecologische voetafdruk te kunnen berekenen. Anderzijds krijgen we zo een indruk hoe groot de reductie kan zijn van de beleidscenario s en wat er eventueel nog meer nodig is om een ecologische voetafdruk van 4 gha te behalen in Dat zou kunnen gaan om een aanscherping van doelstellingen in het bestaand en gepland beleid, maar ook eventueel nieuw beleid Bespreking resultaten aanpassing CO 2-emissies in de EV-tool Op basis van de verschillende scenario s hebben we de informatie betreffende de CO 2 emissies aangepast in de GFN/Ecolife- Vlaamse Ecologisch Voetafdruk tool. Hierbij werd uitgegaan van de evolutie van de bevolking in Vlaanderen zoals opgenomen in de Kernset milieudata MIRA-S 2009 (Tabel 7). Autonome ontwikkelingen zoals demografische verschuivingen of economische conjunctuur bepalen mee de ontwikkeling van de milieudruk van de verschillende sectoren. Deze externe omgevingsfactoren zijn voor alle beleidsscenario s gelijk gehouden (Van Steertegem, M., 2009) Tabel 7: Evolutie van de bevolking van Vlaanderen tussen 2006 en 2030 (Kernset milieudata MIRA-S 2009) Dit geeft volgende resultaten voor de productie resp. consumptie gerelateerde ecologische voetafdruk, zowel uitgedrukt als totale voetafdruk (in gha) als per capita (in gha/persoon) EV C = EV P +EV I -EV E 51

59 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid EV C : consumptie gerelateerde Ecologische Voetafdruk EV P : productiegerelateerde Ecologische Voetafdruk EV I : import gerelateerde EV EV E : export gerelateerde EV Onderstaand geven Tabel 8 en Tabel 9 de EV P ontwikkeling ten gevolge van de CO 2 maatregelen beschreven in de MIRA scenario s, terwijl Tabel 10 - Tabel 11 betrekking hebben op de consumptiegerelateerde EV ten gevolge van dezelfde maatregelen. Scenario REF EUR VISI EVProductie EVProductie EVProductie [gha] [gha] [gha] Tabel 8: Berekening van de totale Productie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning 2030 Scenario REF EUR VISI EVProductie EVProductie EVProductie [gha person- 1] [gha person- 1] [gha person- 1] ,53 4,53 4, ,49 4,42 4, ,65 4,42 4, ,61 4,20 3, ,00 3,81 2, ,15 2,83 2,83 Tabel 9: Berekening van de Productie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning

60 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Scenario REF EUR VISI EVConsumptie EVConsumptie EVConsumptie [gha] [gha] [gha] Tabel 10: Berekening van de totale Consumptie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning 2030 Scenario Europa Visionair Referentiescenario scenario scenario EVConsumptie EVConsumptie EVConsumptie [gha person-1] [gha person-1] [gha person-1] ,18 6,18 6, ,10 6,04 5, ,21 5,98 5, ,13 5,72 5, ,49 5,31 4, ,63 5,30 4,31 Tabel 11: Berekening van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met CO 2 gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning 2030 Uit Tabel 11 blijkt dat het streefdoel van 4 gha per persoon in 2020 met alléén het pakket CO 2 -gerelateerde maatregelen in géén van de 3 doorgerekende scenario s gehaald zal worden. Enkel in het Visionair scenario komen we in 2030 in de buurt van dit vooropgesteld doel. In Figuur 14 wordt deze evolutie grafisch weergegeven. 53

61 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid 7,00 6,50 6,00 5,50 5,00 4,50 Referentiescenario EVConsumptie [gha person-1] Europa scenario EVConsumptie [gha person-1] Visionair scenario EVConsumptie [gha person-1] 4, Figuur 14: Evolutie van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met alleen CO 2 -gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario s van MIRA Toekomstverkenning Opsplitsing naar CO 2 bijdragen per MIRA deelsector ,0 Mira-S Scenarios evolutie CO2kton , , , , ,0 0, Referentie scenario Europese Scenario Visionair Scenario 54

62 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Hoofdlijnen van de MIRA studie met betrekking tot Energiegebruik en broeikasgassen 22 : De maatregelen in het visionaire scenario (visi) zorgen voor een daling van het energiegebruik in Vlaanderen met 20,6 % in 2020 in vergelijking met het referentiescenario (ref) dat vertrekt van ongewijzigd beleid. Enkel via het visi-scenario kan Vlaanderen aansluiting vinden bij de Europese doelstelling om de energie-efficiëntie met 20 % te verhogen. De huishoudens en de energiesector kunnen het meeste besparen. Tegen 2020 is het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindgebruik van energie respectievelijk 8,7 en 9,2 % voor het Europa- (eur) en het visi-scenario. België kreeg van Europa een doelstelling van 13 % opgelegd, maar de gewesten maakten nog geen verdere afspraken over de realisatie ervan. De sectoren die onder de Europese Richtlijn Emissiehandel vallen (grotendeels de sectoren industrie en energieproductie), kunnen bij de verwachte CO 2 -prijzen hun gezamenlijke broeikasgasuitstoot niet onder het niveau van 2006 brengen. Dit komt omdat er onvoldoende kostenefficiënte binnenlandse maatregelen voorhanden zijn. Deze sectoren kunnen wel terugvallen op het verwerven van emissierechten. De sectoren die niet onder de Richtlijn Emissiehandel vallen (huishoudens en het gros van handel & diensten, landbouw en transportsector) kunnen de broeikasgasemissies met 23 % (eur-scenario) tot 32 % (visi-scenario) terugbrengen in Europa voorziet een reductiedoelstelling voor België van 15 % ten opzichte van Ondanks sterke groeicijfers van hernieuwbare energie blijven fossiele energiebronnen in alle scenario s de energiemix domineren. Doorgedreven energiebesparingen zijn een belangrijke hefboom om het aandeel van hernieuwbare energiebronnen op te krikken ,0 Mira-S Visionair scenario CO2kton , , , , ,0 0, Huishoudens 2 Industrie 3 Energie 4 Landbouw 5 Transport 6 Handel & diensten Voor het visionaire scenario en dus een duurzame toekomst zal Vlaanderen drastische maatregelen moeten nemen. De gekozen maatregelen beogen een uitstootvermindering met 60 à 80% voor broeikasgassen tegen Met een halvering van de emissies in Fre Maes, Johan Brouwers, MIRA-team, VMM, Milieuverkenning 2030 p

63 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid De in de scenario s veronderstelde trends van bevolkingsgroei, gezinsverdunning en industriële groei stuwen het energiegebruik de hoogte in. Met een energiebesparingsbeleid kan Vlaanderen deze groei grotendeels tegengaan. Het energiegebruik per capita van het visionair scenario ligt in % en in % lager dan dat van Huishoudens: - Het visionair scenario mikt op een structurele energieverbruik vermindering in 2020 en in 2030 omdat de energiekwaliteit van de bestaande woningen in Vlaanderen vrij laag is. Een verbetering van bijvoorbeeld de isolatie graad van daken en vensters kan zo al een relatief grote impact hebben. Industrie: - Als gevolg van de economische groeiverwachtingen voor de meeste deelsectoren stijgt het energiegebruik ook als in dit visionair scenario veronderstelt wordt dat de stijgende brandstofprijzen en CO 2 -prijzen het productieniveau kunnen beïnvloeden. De hogere CO 2 prijzen remmen de economische groei wat af, waardoor het industriële energiegebruik wat langer rond het niveau van 2006 blijft schommelen. In 2030 komt het energiegebruik slechts 7% hoger uit dan in De industrie is de enige sector waar geen enkel van de onderzochte scenario s het energiegebruik structureel onder het niveau van 2006 kan terugdringen. Energie Sector: - Het energiegebruik van de energiesector hangt af van de vraag uit de andere sectoren, van de brandstofmix en de toegepaste technieken. Het energiegebruik van de energiesector vermindert met 84% ten opzichte van Deze daling is het gevolg van het efficiënter inzetten van klassieke elektriciteitscentrales en vooral het aanwenden van hernieuwbare energie bronnen waarvan de transformatieverliezen niet beschouwd dienen te worden. Landbouw: - In het Visionair scenario ligt het energiegebruik tegen 2030 terug op het niveau van Deze stabilisatie is volledig toe te schrijven aan de toenemende energie-intensieve activiteiten binnen de glastuinbouw. Transport (exclusief internationale bunkers): - In 2030 is het energiegebruik met 24% verminderd vergeleken met 2006 omdat er meer gebruik is van plug-in hybrides en efficiëntieverbeteringen gebeuren bij het vrachtvervoer. Handel en diensten: - Het visionair scenario streeft naar CO 2 neutraliteit. Vermindering van 36% energieverbruik dankzij onder meer versnelde afbraak van bestaande gebouwen, en de strengere en breder toegepaste energie prestatienormen voor nieuwbouw. 56

64 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid , , , , , , ,0 0,0 Mira-S Europese scenario CO2kton Huishoudens 2 Industrie 3 Energie 4 Landbouw 5 Transport 6 Handel & diensten De in de scenario s veronderstelde trends van bevolkingsgroei, gezinsverdunning en industriële groei stuwen het energiegebruik de hoogte in. Met een energiebesparingsbeleid kan Vlaanderen deze groei grotendeels tegengaan. Na een initiële daling rond 2010, is er echter een continue daling tot Hierna stabiliseert het energiegebruik per persoon zich op 10% onder het niveau van Het Europese scenario (met analyse per sector) geeft het volgende beeld: Huishoudens: Een vermindering van het energiegebruik met 8,3% door een efficiënter gebruik ten opzichte van het verwachte niveau in 2020 bij een ongewijzigd beleid. Energie: Stijging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eind-gebruik. In 2020 moet 9% van de energie van hernieuwbare energiebronnen komen. Industrie: Als gevolg van de economische groeiverwachtingen voor de meeste deelsectoren stijgt het energiegebruik met 32% in Landbouw: Daling van de uitstoot van broeikasgassen van de landbouw met ¼ (emissiedalingen en energiezuinige voertuigen). Transport: Het energiegebruik kent initieel een stijging, maar in 2020 ligt het opnieuw op het niveau van Tegen 2030 daalt het energiegebruik met 9% ten opzichte van Naast de verstrengde eisen wat betreft nieuwe wagens speelt het verhoogde aandeel van hybride wagens de belangrijkste rol in deze daling. Handel en diensten: Vermindering van 21% energieverbruik dankzij onder meer versnelde afbraak van bestaande gebouwen, en de strengere en breder toegepaste energie prestatienormen voor nieuwbouw. 57

65 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid , , , , , , , , , ,0 0,0 Mira-S Referentie scenario CO2kton Huishoudens 2 Industrie 3 Energie 4 Landbouw 5 Transport 6 Handel & diensten Het referentie scenario zet het huidig milieubeleid (per 1april2008) ongewijzigd verder tot Wat kan Vlaanderen doen om de ecologische voetafdruk verder te verlagen? In het bestek was gevraagd om te laten zien of en hoe een EV score van 4gha in 2020 zou kunnen worden gehaald. De waarde van 4 gha was indicatief omdat op dat moment niet duidelijk was hoeveel het huidige en geplande beleid zou gaan opleveren. In overleg met de Stuurgroep is besloten dat doorrekening van nieuwe scenario s op basis van de diverse modellen die binnen MIRA-S gebruikt zijn vanzelfsprekend buiten de scope vallen van dit project. Wel is er behoefte om te zien hoeveel een aantal nieuwe aanvullende maatregelen (dus nog bovenop het visionaire scenario) binnen de meest bijdragende consumptiedomeinen (transport, huisvesting en voeding) (liefst) kwantitatief zouden kunnen opleveren. Men kan deze analyse doen vanuit twee perspectieven : 1. Vanuit de inputs en resultaten in landgebruiktypes van een EV berekening conform GFN (zoals sterk bijdragende sectoren aan CO 2, consumptieniveaus van voeding en houtproducten etc.). De sectoren zijn huishoudens (verwarming), industrie, energie, landbouw, transport, handel& diensten. 2. Vanuit een finaal consumptieperspectief met behulp van input-output modellering. Daarin worden de productie-emissies in de voorketen toegekend aan de consumptiedomeinen. De indirecte milieuwinst in de voorketen van maatregelen die de finale consumptie gaan beïnvloeden worden dan vanuit consumptieperspectief meegenomen. 58

66 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Reductiemaatregelen vanuit GFN methode Onderstaande zijn eerst vermeld twee citaten uit de MIRA Ecolife studie rond Vlaamse voetafdruk (Bruers, S., 2010) met betrekking tot algemene maatregelen en nogmaals per landgebruiktype. Deze bevindingen vertrekken vanuit de inputs die een EV berekening vereist en de resultaten qua landgebruiktype, en zijn kwalitatief geformuleerd. Algemene maatregelen: Enkele maatregelen om de voetafdruk van Vlaanderen te verlagen zijn: hernieuwbare energie, energiebesparing, energie-efficiëntie, stimuleren van openbaar vervoer, stimuleren van cohousing, stadsinbreiding, renovatie/herbruik van oude gebouwen en industrieterreinen, vermindering van consumptie van vlees en zuivel, vermindering intensieve (akkerlandgebonden) veeteelt, vermindering van consumptie van vissoorten met een hoge positie in de voedselketen, beperking van het gebruik van oliegewassen voor agrobrandstoffen, stimuleren van lokale en seizoensgebonden voeding, beperken van overbodige verpakking, stimuleren van recyclage van papier, duurzaam materialenbeheer, In feite zullen alle maatregelen die leiden tot lager energiegebruik en tot lagere consumptieniveau s in het algemeen de voetafdruk reduceren. Binnen duurzaam materialenbeheer geldt dit dus voor de maatregelen die ertoe leiden dat we minder materialen nodig hebben in de maatschappij. Maatregelen per landgebruiktype: De ecologische voetafdruk van Vlaanderen toont aan dat de ecologische draagkracht van de aarde op dit moment ruim overschreden wordt. Ook in Vlaanderen is de voetafdruk een veelvoud van de aanwezige biocapaciteit. Een structurele koerswijziging is nodig, gericht op meer duurzame productie- en consumptiepatronen gekenmerkt door drastische emissiereducties. Bovenvermelde sturende factoren kunnen inzichten bieden in welke beleidskeuzes mogelijk en nodig zijn om de ecologische voetafdruk van Vlaanderen te verlagen. We geven hier enkele opties, waarbij we opnieuw de verschillende landgebruiktypes overlopen (Bruers, S., 2010): Akkerland en graasland. Een eerste vanzelfsprekende maatregel om de akkerlandvoetafdruk te reduceren, is het voorkomen van voedselverspilling. De mogelijkheid van zulke besparing werd geanalyseerd in een rapport over de voetafdruk van Wales (Dawkins, 2008). Dit zou resulteren in een globale daling van geconsumeerde landbouwproducten. Naast een daling in consumptie is ook een verschuiving van consumptiepatronen een optie. De belangrijkste verschuiving is die van dierlijke naar plantaardige eiwitbronnen. Zoals blijkt uit verschillende studies (Reijnders, 2003, Aiking, 2006; Blonk, 2008; Steinfeld, 2006; GFN 2008a op basis van gegevens van o.a. de FAO), hebben dierlijke eiwitproducten (vlees, vis en zuivel) een hogere CO 2 -emissie, gebruik van landbouwgrond en ecologische voetafdruk, dan plantaardige alternatieven zoals sojaproducten (tofu, tempeh, sojamelk, ), vleesvervangers (seitan, ), peulvruchten en noten. Zo heeft rundvlees een wereldgemiddelde akkerlandvoetafdruk van 4,1 gha/ton en een graaslandvoetafdruk van 5,5 gha/ton (GFN, 2008a), terwijl sojabonen een akkerlandvoetafdruk van slechts 1,1 gha/ton hebben (en geen graaslandvoetafdruk). Dit geeft het belang aan van vleesmatiging. Maar niet enkel eten we te veel vlees en kunnen we ons consumptiepatroon verschuiven, ook de productie van dierlijke producten kan beïnvloed worden met beleidsmaatregelen. Uit de Vlaamse voetafdrukberekening valt op dat we voornamelijk producten eten van erg intensieve (akkerlandgebonden) veeteelt. Daardoor offeren we als het ware kostbaar akkerland op voor veevoeders. De opportuniteitskost van het gebruik van akkerland ligt hoger dan van graasland, omdat graasland moeilijker bewerkt kan worden (graasland is minder geschikt voor directe menselijke consumptie). Vandaar dat een daling van akkerlandgebonden veeteelt een voorkeur heeft. Vlaanderen kent ook een grote productie en netto-import van olierijke gewassen (koolzaad, ). 59

67 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Deze doen vaak dienst als agrobrandstof. Welnu, biodiesel op basis van koolzaad heeft een ecologische voetafdruk van 0,19 gha/gj, terwijl diesel een voetafdruk heeft van 0,023 gha/gj (Ecolife, ongepubliceerde berekeningen op basis van gegevens verzameld door ADSEI). Eerste generatie agrobrandstoffen zoals koolzaadolie hebben dus een relatief hoge ecologische voetafdruk. Visland: De consumptievoetafdruk van visland kan men verlagen door een lagere visconsumptie, en dan voornamelijk een lagere consumptie van vissoorten met een hoge voetafdruk (soorten die hoog in de voedselketen staan), zoals koolvis, tonijn, kabeljauw, zalm en heilbot. Het gebruik van algen, zowel voor brandstof als voor voedsel, biedt nieuwe perspectieven (Cazaux, 2010). Zeewier en algen hebben een zeer lage vislandvoetafdruk van 0,013 gha/ton (GFN, 2008a), omdat ze onderaan de voedselketen zitten. Ter vergelijking: de vislandvoetafdruk van zeedieren kan variëren van 0,17 gha/ton voor mosselen tot 42 gha/ton voor koolvis. Bosland: Daar printpapier en karton een hogere boslandvoetafdruk hebben dan houten producten (2,3 gha/ton voor printpapier, tegenover 0,9 gha/ton voor houten platen), en daar de boslandvoetafdruk van Vlaanderen voornamelijk afkomstig is van de consumptie van papier en karton, spreekt het voor zich dat men bosland best kan reduceren door een reductie van papier- en kartongebruik. Dit kan o.a. door reductie (minder printen, vermijden van overbodige verpakking, ), hergebruik en recyclage Bouwland. De voetafdruk van bouwland kan men beperken door geconcentreerdere bebouwing (stadsinbreiding, green city planning, ), renovatie/hergebruik van oude gebouwen en industrieparken, aanmoedigen van samenwonen (cohousing), stimuleren van openbaar vervoer (om wegen te ontlasten), ruimtelijke ordening die rekening houdt met toegankelijkheid van openbaar vervoer, hogere parkeertarieven, Zie bv. de transitiearena Duurzaam Wonen en Bouwen (DUWOBO). Energieland. Tot slot bespreken we de belangrijkste factor in de Vlaamse voetafdruk: energieland. Deze factor heeft dan ook een groot reductiepotentieel. Conform de trias energetica staat daarbij het terugdringen van onnodig en overmatig energieverbruik, het zoveel mogelijk gebruik maken van hernieuwbare energie, en ten slotte zuinig en efficiënt gebruik maken van fossiele bronnen centraal. Dit vertaalt zich naar een beleid gericht op een alternatieve elektriciteitsproductie (bv. zon, wind, ), efficiëntieverbeteringen van productie en producten (bv. zuinigere toestellen en verlichting), een strengere energieprestatiewetgeving van gebouwen (passiefhuizen, isolatie), een vergroening van het wagenpark (zuinigere wagens), een modal shift (meer fiets en openbaar vervoer), het aanmoedigen van autodelen (carpoolen), een slimme kilometerheffing, snelheidsbeheersing, meer gebruik van binnenvaart en spoorweg in plaats van wegtransport, Deze maatregelen kunnen de directe CO 2 -emissies van huishoudens, landbouw, transport, energie en industrie terugdringen. Maar ook de indirecte CO 2 -emissies ten gevolge van de consumptie van producten dient men in rekening te brengen. Duurzaam materialenbeheer is hierbij van belang (zie bv. Plan C Vlaams Transitienetwerk Duurzaam Materialenbeheer). Op het vlak van energieland bij voeding denken we opnieuw aan vleesmatiging als maatregel om CO 2 -emissies van onze voedselconsumptie te reduceren (Blonk, 2008), evenals het stimuleren van lokale voedselproductie en meer seizoensgebonden voedselconsumptie (minder diepvries en verwarmde kas). Ook verpakking speelt een belangrijke rol (denk aan de plasticproductie van de chemische industrie). Zo heeft flessenwater een veel hogere voetafdruk (CO 2 -emissies bij productie) dan kraantjeswater. Voor uitgebreide achtergrondinformatie over de aangewezen transitie naar een duurzame koolstofarme economie in Vlaanderen verwijzen we naar Milieuverkenning Hfdst. 14. Vlaanderen in transitie? (MIRA, 2009). Het is in dit stadium nog onmogelijk te zeggen hoeveel globale hectare voetafdruk Vlaanderen met bovenvermelde voorstellen zou kunnen uitsparen en wat de economische kosten daarvan zullen zijn. Een verdere analyse (bv. met behulp van het Vlaamse IO-model) zal hiervoor nodig zijn. 60

68 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Het IO-model zal dan ook toelaten om de analyse te maken per consumptieactiviteit en per economische sector, eerder dan per landgebruikstype. Een vergelijkbare studie voor Wales werd uitgevoerd door het Stockholm Environment Institute (Dawkins, 2008) Maatregelen vanuit consumptieperspectief met behulp van IO model We bouwen hier voort op de resultaten van de studie naar berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen met behulp van het IO model (Van der Linden, 2010). We vertrekken van de resultaten weergegeven in Bijlage 16 - Tabel 12. Maatregelen die puur gericht zijn op minder consumptie van welk product dan ook (bij gelijkblijvend prijsniveau) zullen weliswaar de ecologische voetafdruk verlagen maar ook de consumptieuitgaven. Indien deze budgetten worden gespaard leidt dit tot (ongewenste) economische krimp. Dit fenomeen hebben we de afgelopen jaren met de crisis gezien. Indien de besparingen toch weer worden uitgegeven aan andere producten dan treden er zgn. rebound effecten op. De nieuwe uitgaven brengen ook weer nieuwe milieubelasting mee. Een maatregel gericht op meer carpoolen, zal geld besparen voor de consument die desnoods aan een extra citytrip kan worden uitgegeven De vraag is natuurlijk waaraan de consument dit vrijgekomen budget gaat besteden: aan vliegreizen, aan een keer extra uit eten, aan de aanschaf van een extra wagen of juist een nieuwe zuinigere wagen, aan theaterbezoek, aan meer comfort in huis etc. De voorspelbaarheid hiervan is beperkt en daarom stellen we voor om als eerste orde benadering ervan uit te gaan dat de extra uitgaven zullen gaan naar het gemiddelde van alle consumptiedomeinen, het besparende domein inbegrepen. In onderstaande grafiek is aangegeven hoeveel de verschillende consumptiedomeinen bijdragen aan de EV per 1000 Euro uitgave (i.e. de hoogte van de kolommen). De breedte van de kolommen geeft de besteding (in euro) per consumptiecategorie aan. De oppervlakte van de kolommen geeft bijgevolg de totale EV per consumptiedomein weer. Voeding, huisvesting en transport zijn de domeinen die veel bijdragen aan de EV, maar het zijn vooral voeding, verzorging en transport die bovengemiddeld bijdragen aan de EV per Euro uitgave. Dit betekent meteen ook dat, (gemiddeld gezien!), het verschuiven van gemiddelde uitgaven aan voeding, verzorging en transport naar de andere consumptiedomeinen de EV (ook na correctie voor het rebound effect) verlaagt, omdat die andere domeinen gemiddeld lager scoren. Het is wel belangrijk te realiseren dat dit gemiddelde uitspraken zijn en dat het belangrijk is om te weten welke activiteiten omvat worden binnen de consumptiedomeinen (voor een gedetailleerde oplijsting van de activiteiten zie Bijlage 16 - Tabel 13). Voor toerisme zal bv. een deel van het transport (eigen vervoer) niet inbegrepen zijn, maar toegekend zijn aan transport. 61

69 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Figuur 15: Totale EV per consumptiedomein (Bron: op basis van Van der Linden, A. et al., 2010) 62

70 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Onderstaand worden een aantal maatregelen doorgerekend die betrekking hebben op de belangrijkste aan de EV bijdragende consumptiedomeinen (voeding, transport, wonen) en in feite ook complementair zijn aan het MIRA visionaire scenario om hopelijk een additionele besparing te betekenen. Bij de keuze van de maatregelen heeft ook meegespeeld om minstens één maatregel in de meest aan EV bijdragende landgebruikstypes (energieland, akkerland en bosland) door te rekenen. Ook zijn alleen die maatregelen berekend die naar verwachting een reductie zullen opleveren binnen EV berekeningen, omdat ze in het rekenmodel zijn opgenomen. Ingewikkelde scenarioberekeningen met inbegrepen socio-economische berekeningen zoals groei in BNP en bevolking vallen niet binnen de scope van deze studie. We gaan vooral kijken hoeveel de aanvullende acties (die dus niet in de MIRA scenario s zijn opgenomen) opleveren qua EV reductie per capita. Dit om te zien welke acties potentieel veel kunnen opleveren om de Vlaamse gha/cap te reduceren. We becijferen die reducties alsof die in het heden al bereikt worden tegen typische hedendaagse emissiefactoren. Dit zal een overschatting zijn van de later te bereiken totale reducties, gezien door technologische vooruitgang de toekomstige emissiefactoren zullen dalen. Daarenboven levert de som van een combinatie van beleidsmaatregelen meestal minder effect op dan de optelsom van de individuele maatregelen. In onderstaande eenvoudige becijfering van besparingspotentieel qua EV van een aantal beleidsmaatregelen kunnen we echter deze combinatie-effecten niet in rekening brengen. Maatregel 1: Voorkomen van voedingsafval leidend tot lagere aankoop van voeding. De studie over de Ecologische voetafdruk scenario s voor Wales (Dawkins, 2008) gaat ervan uit dat door minder verspilling er 1/6 minder uitgaven aan voeding mogelijk zouden zijn en dat daarmee de voetafdruk van voeding met 7,2 % zou kunnen verlagen. Het rebound effect wordt in die studie wel eenmaal genoemd als een complicerende factor voor berekening van besparingen door gedragsveranderingen, maar hiermee wordt verder geen rekening gehouden. Volgens de Dolceta website (Dolceta, 2010) verspillen we in België jaarlijks 1,4 miljard Euro door al dan niet bereid voedsel weg te gooien. De website geeft ook een aantal tips voor gedragswijziging. Dit betekent dus 130 Euro per capita. Indien we door sensibiliseringscampagnes erin zouden slagen deze verspilling te voorkomen zou dit leiden tot 130 Euro minder aankoop (en deels bereiding) van voeding. We gaan voor de berekening er van uit dat dit bedrag ook van toepassing is op de gemiddelde Vlaming. De gemiddelde Vlaming geeft jaarlijks gemiddeld 2152 Euro per capita uit aan voeding (inclusief bereiding, bewaring etc. zie bijlage A 23 ). Hier zou ca. 6 % op bespaard kunnen worden en de voetafdruk van het voedingsconsumptiedomein zou dalen met ca. 0,11 gha per capita 24. Het vrijgekomen budget van 130 Euro zou nog wel een gemiddeld rebound effect krijgen van 0,062 gha per capita (0,13 maal 0,48 gha/1000 euro). In deze globale berekening zijn een aantal zaken nog niet meegenomen: minder transport van zowel nieuw voedsel als van minder voedingsafval, minder voedingsafval beschikbaar voor (lokale) compostering of productie van groene energie. Dat zal een balans zijn met plussen en minnen. Geen voedselverspilling leidend tot minder voedselaankopen Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor gemiddeld rebound effect 0,11 0,05 23 Dit is de som van de totale uitgaven (in mio euro) van de consumptiedomeinen voedingswaren, opslag en bereiding voeding toestellen, opslag en bereiding voeding andere, opslag en bereiding voeding, diensten, afwassen, kook- en eetgerei, toestellen en afwassen, kook- en eetgerei, andere, gedeeld door het aantal Vlamingen. 24 Dit komt overeen met 6% van de genormaliseerde EV score voor voeding, i.e. 1,85 gha/capita (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) 63

71 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Maatregel 2. Verschuiving naar meer vegetarisch menu (1*/week) Onderstaande becijferingen zijn afkomstig uit de Bachelorproef van Tim Van Dam (2010) getiteld Veggie voor één dag, de voedselecologische voetafdruk van eiwitbronnen varkensvlees en soja. Zoals bekend maakt voedsel een groot deel uit van deze Voetafdruk, langs de andere zijde vormt voedsel dan ook een mogelijk aanzienlijke besparingspost. Eiwitten vormen een zeer belangrijk onderdeel van deze afdruk. De voornaamste eiwitbronnen zijn vlees en sinds enige tijd ook vleesvervangers, veelal op basis van soja. Uit onderzoek blijkt dat wanneer we onze afdruk willen verkleinen we niet enkel meer moeten eten volgens de Richtlijnen Goede Voeding (Hoge Gezondheidsraad, 2006) maar ook een meer doordachte keuze te maken tussen dierlijke en plantaardige eiwitbronnen. In de bachelorproef van Van Dam Tim werd met behulp van de Ecolife Maaltijdencalculator de Voedselecologische Voetafdruk berekend voor twee veel gebruikte eiwitbronnen aan de hand van een eenvoudige Westerse maaltijd: Varkensvlees, omdat we nu eenmaal traditioneel veel varkens kweken in Vlaanderen, en soja, in de vorm van tofu, wegens de populariteit van de vervanger. Bovendien zijn ze beiden goed vergelijkbaar wegens een afdoend aminozuurprofiel 25. Wanneer we als Vlamingen ( personen, NIS, 2009) allen samen één maal per week ons stukje varkensvlees zouden vervangen door een tofuburger zouden we tot een besparing komen van ha per jaar (allen samen) of 0,02 ha per persoon. Van Dam maakt in zijn bachelorproef een vergelijking tussen de Ecologische Voetafdruk van twee eenvoudige maaltijden, met de nadruk op de eiwitcomponent. Menu 1 betreft een maaltijd met als eiwitcomponent vlees, Menu 2 betreft een vegetarisch alternatief als eiwitcomponent. Er werd gekozen voor een typische Vlaamse maaltijd met producten uit de gangbare en niet biologische landbouw. Ook om de stap naar de vervanging van het vlees zo klein mogelijk te maken werd gekozen voor een veel gebruikte vleesvervanger. Menu 1 bestaat uit een portie gekookte licht gezouten aardappelen (lokaal, niet bio, 350 g), gestoofde wortelen (lokaal, niet bio, 350 g) met ui (lokaal, niet bio, 25 g) en suiker (lokaal, niet bio, 10 g) en als eiwitcomponent een portie varkensvlees (lokaal, niet bio, 120 g) gekruid met peper en zout gebakken in boter (lokaal, niet bio, 5 g). Tabel 14: Ecologische voetafdruk Menu 1 (Bron: Van Dam, T., 2010) Ecologische voetafdruk Menu 1 EV in m² Zetmeelproduct Aardappelen 0,13 Eiwitproduct Varkensvlees 6,36 Groenten Wortelen 1,09 Ui 0,08 Vetstof Boter 0,63 Kruiden Zwarte peper 0,22 Zout 0,01 Overige levensmiddelen Suiker 0,09 Totaal 8,61 25 Hoewel sojabonen (tofu) en vlees een zeer verschillende hoeveelheid eiwitten per 100gram bevatten (respectievelijk 37 vs gr eiwitten/100 gram) hebben ze een gelijkaardige PDCAAS score. PDCAAS (waarde tussen 0 en 1) staat voor Protein Digestibility Corrected Amino Acid Score, is eenvoudig gezegd een maat die aangeeft in hoeverre de eiwitsamenstelling van een voedingsmiddel overeenkomt met wat het lichaam nodig heeft. De PDCAAS houdt daartoe rekening met het meest kritieke aminozuur en met de verteerbaarheid van het eiwit in het desbetreffende voedingsmiddel (Van Zundert, 2005). Zo hebben volgens Fig. 7. in Van Dam, T. (2010)(gebaseerd op Van Zundert, 2005) sojabonen een PDCAAS van 0,91, terwijl de score van vlees 0,92 bedraagt. 64

72 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Tabel 14 toont de totale Ecologische Voetafdruk van Menu 1. Deze bedraagt 8,61 m². De afdruk van het varkensvlees bedraagd 6,36 m², deze van de boter 0,63 m². Figuur 16 geeft het aandeel per ingrediënt in de totale afduk van Menu 1. Figuur 16: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 1 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het menu (Bron: Van Dam, T., 2010) Menu 2 bestaat uit een portie gekookte licht gezouten aardappelen (lokaal, niet bio, 350 g), gestoofde wortelen (lokaal, niet bio, 350 g) met ui (lokaal, niet bio, 25 g) en suiker (lokaal, niet bio, 10 g) en als eiwitcomponent een portie tofublokjes (niet-eu afkomst, niet bio, 120 g) gekruid met peper en zout gebakken in olijfolie (EU-afkomst, niet bio, 5 g). Tabel 15: Ecologische voetafdruk Menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010) Ecologische voetafdruk Menu 2 EV in m² Zetmeelproduct Aardappelen 0,13 Eiwitproduct Tofu 1,85 Groenten Wortelen 1,09 Ui 0,08 Vetstof Olijfolie 0,41 Kruiden Zwarte peper 0,22 Zout 0,01 Overige levensmiddelen Suiker 0,09 Totaal 3,89 Figuur 17: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 2 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het menu (Bron: Van Dam, T., 2010) 65

73 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Figuur 18: Vergelijking van de ecologische voetafdruk tussen menu 1 en menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010) Zoals blijkt uit de resultaten is de Voedselecologische Voetafdruk van Menu 2, het vegetarische menu, een stuk lager dan Menu 1, het dierlijke menu. Waar de afdruk van het volledige dierlijke menu 8,61 m² per dag per persoon bedraagt, is deze van het plantaardige menu slechts 3,89 m². (Zie Tabel 14 en Tabel 15). In beide menu s heeft het eiwitrijke product het grootste aandeel in de afdruk en dus ook de grootste impact op het milieu. Het relatieve aandeel van het varkensvlees in Menu 1 bedraagt 74 %, dit van de tofublokjes in Menu 2 slechts 48 %. (Zie Figuur 16 en Figuur 17). Kijken we naar de gebruikte vetstoffen ligt de afdruk van het plantaardige alternatief weer lager dan het dierlijke. Ook al werd de boter lokaal geproduceerd, bedraagt haar afdruk 0,63 m² met een relatief aandeel in het menu van 7 %. 66

74 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid De afdruk van de olijfolie uit Menu 2 bedraagt 0,41 m², met een relatief aandeel van 11 %. (Zie Figuur 16 en Figuur 17 en Tabel 14 en Tabel 15). In absolute cijfers is de Voedselecologische Voetafdruk van Menu 1 (8,61 m²) 4,72 m² groter dan deze van Menu 2 (3,89 m²). Wanneer we kijken naar de eiwitrijke producten is de afdruk van het varkensvlees (6,63m²) 4, 51 m² groter dan deze van de tofu (1,85 m²). (Zie Tabel 14 en Tabel 15) Blonk et al. (2008) toonde echter aan dat het zeer sterk afhangt welke bronnen met elkaar vergeleken worden. Rundsvlees heeft een veel zwaardere impact dan kip, maar ook een vleesvervangend product op basis van melk, zoals de Valless producten heeft een veel grotere impact dan deze op basis van soja (Blonk et al., 2008 in Van Dam, T., 2010). Wat zijn nu de gevolgen als we allemaal zouden switchen voor één dag? Volgens de meeste recente bevolkingscijfers (NIS, 2010) bedraagt het inwonersaantal van Vlaanderen Vlamingen. Indien alle Vlamingen het vegetarische menu zouden eten in plaats van het traditionele menu met varkensvlees zouden we samen op 1 dag m² of 29,51 km² of 2951 ha besparen. Wanneer we 1 dag in de week de vervanging van een traditionele door een vegetarische maaltijd zouden doorvoeren zouden we gezamenlijk ( m² * 52 =) m² of km² of ha per jaar besparen. Per persoon levert deze maatregel (1 maal per week de varkensvleesmaaltijd door een tofu variant vervangen) dus een besparing op van 0,025 gha/jaar. Stel dat we met alle Vlamingen het hele jaar rond vegetarisch zouden eten, dan kunnen we, volgens voorgaande cijfers, tot een besparing komen van 365 * ha = ha. Analoog als bij de becijfering van de potentiële besparing op EV van andere beleidsmaatregelen, zal ook in dit geval voor het berekenen van de rebound effecten van de benadering uitgegaan worden dat de extra uitgaven zullen gaan naar het gemiddelde van alle consumptiedomeinen, het besparende domein inbegrepen. We gaan uit van een gemiddelde prijs voor varkensvlees (mignonette) van 11,73 euro/kg en voor tofu van 5,56 euro/kg (Bron: Colruyt Collect&Go geraadpleegd op 31/1/2011). Dit betekent dat jaarlijks 38,5 euro per persoon bespaard kan worden indien men 1 maal/week zijn portie (van 120g) varkensvlees vervangt door een portie (van 120g) tofu. Dit vrijgekomen budget van 38,5 Euro zou nog wel een gemiddeld rebound effect kunnen krijgen van 0,01848 gha per capita (0,0385 maal 0,48 gha/1000 euro). Verschuiving naar meer vegetarisch menu (1*/week) Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor gemiddeld rebound effect 0,025 0,0065 Trend naar minder vleesconsumptie Cijfers in De Morgen van 4 februari 2011 Voltijds vegetariër worden is niet nodig! Dit is wat één veggiedag al kan doen bevestigen de grootte-orde van onze uitkomst. In dat artikel wordt nagegaan wat de gevolgen voor het milieu zijn als we al slechts één dag per week iets anders zouden eten dan vlees. Een Belgische veggiedag op jaarbasis zou een besparing van 170 kg CO 2 per persoon opleveren. Volgens GFN bedraagt de footprint intensity of carbon 0,28 gha/ton CO 2.jaar. Bovenstaande CO 2 besparing komt dus overeen met een EV besparing van 0,0476 gha. 67

75 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling heeft recent een advies over dierlijke en plantaardige eiwitten gepubliceerd 26. Eén aspect van het advies is om de consumptie van dierlijke eiwitten te verschuiven naar meer duurzaam geproduceerde dierlijke eiwitten en naar eveneens duurzaam geproduceerde plantaardige eiwitten. Voorts wordt gesteld dat voor de westerse wereld we vaak een gemiddelde overconsumptie van dierlijke eiwitten binnen het voedingpatroon merken, in ons land ook ten opzichte van de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad voor een evenwichtige voeding. Daarom kan hier nog als indicatieve bijkomende maatregel (of eerder als een verderzetting van een reeds bestaande trend 27 ) becijferd worden wat het resultaat is qua EV besparing indien we gemiddeld 10% minder (varkens)vlees zouden eten. De berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel is recent een eerste keer gebeurd (Van der Linden, A. et al., 2010). De resultaten zijn momenteel echter niet in die mate van detail beschikbaar dat een uitsplitsing per vleessoort mogelijk is. Daarom zal in onderstaande de doorrekening van de trend om jaarlijks iets minder vlees te eten gebaseerd worden op de eerder gerapporteerde cijfers van varkensvlees 28 in de bachelorproef van Van Dam, T. (2010). Uitgaande van een gemiddelde consumptie van 40 kg varkensvlees per inwoner in 2009, betekent een 10% reductie, 4 kg varkensvlees per capita minder per jaar. Uit van Dam, T. (2010) weten we dat 120 gram varkensvlees een EV van 6,36 m² heeft. Daarmee wordt dus de jaarlijkse reductie per inwoner 212 m² of 0,0212 gha/capita. Analoog als bij de becijfering van de potentiële besparing op EV van andere beleidsmaatregelen, zal ook in dit geval voor het berekenen van de rebound effecten van de benadering uitgegaan worden dat de extra uitgaven zullen gaan naar het gemiddelde van alle consumptiedomeinen, het besparende domein inbegrepen. We gaan uit van een gemiddelde prijs voor varkensvlees (mignonette) van 11,73 euro/kg (Bron: Colruyt Collect&Go geraadpleegd op 31/1/2011). Dit betekent dat jaarlijks 46,92 euro per persoon bespaard kan worden indien men 10% minder varkensvlees consumeert. Dit vrijgekomen budget van 46,92 Euro zou nog wel een gemiddeld rebound effect kunnen krijgen van 0,022 gha per capita (0,0385 maal 0,48 gha/1000 euro). 26 FRDO - Advies over dierlijke en plantaardige eiwitten. Op vraag van de minister van Klimaat en Energie, de heer Magnette, in een brief van 28 oktober De gemiddelde Belg at 6 kilogram minder vlees in 2009 dan in Dat blijkt uit cijfers van de federale overheidsdienst Economie. Het onderzoek werd uitgevoerd over de periode van 2004 tot en met In die tijdspanne daalde de vleesconsumptie van de gemiddelde Belg met ruim 6 kilogram. Zo aten we in 2009 nog ongeveer 90 kilogram vlees per persoon. In vergelijking met 2004 verorberden we in 2009 een vijfde minder varkensvlees. Naast varkensvlees verloren ook runds-, schapen- en geitenvlees terrein. Wel lag er meer kip, konijn en wild op de borden dan vijf jaar eerder (Bron artikel in Knack online 14 februari 2011 op basis van de Bron: Belgisch Staatsblad). 28 Opgemerkt wordt dat volgens het artikel in Knack (dd 14/02/2011) varkensvlees de onbetwiste nummer één van de vleesconsumptie in België blijft, met in 2009 nog ruim 40 kilogram per inwoner. Kip sprong met 20,45 kilogram over rundvlees (18,09 kilogram) naar de tweede plaats. 68

76 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Verschuiving/trend 10% minder (varkens)vlees consumptie Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor gemiddeld rebound effect 0,0212-0,0008 Maatregel 3: Besparing op papier door kantoorgebruikers 29 Geschat wordt dat een (kantoor)werknemer gemiddeld bladzijden kantoorpapier per jaar verbruikt (FaCSIA, 2007 in Preton, 2010) en kunnen zelfs oplopen tot in de banksector (Leumi Bank, 2006 in Preton, 2010). Rekenen we met een gemiddelde van bladzijden per werknemer, en wetende dat er 500 bladzijden in een riem zitten, verbruikt een gemiddelde werknemer dus 30 riemen per jaar. Eén ton papier bevat 400 riemen (1 riem weegt dus 2,5 kg). Een gemiddelde werknemer verbruikt dus 75 kg kantoorpapier per jaar. Indien hierop een besparing van 1/3 de kan behaald worden, betekent dit gemiddeld 25 kg kantoorpapier per werknemer, per jaar. Uit cijfers van RSZ (die bewerkt werden door het departement WSE, Werk en Sociale Economie) blijkt dat in het eerste kwartaal van 2010 er in de tertiaire sector in het Vlaams gewest in totaal werknemers tewerkgesteld waren. Dit betekent dus een potentiële besparing van ,4 ton papier/jaar. Volgens Bruers, S., 2010 vertegenwoordigt één ton printpapier een EV van 2,3 gha. De potentiële besparing levert dus ,2 gha. Volgens de meeste recente bevolkingscijfers (NIS, 2010) bedraagt het inwonersaantal van Vlaanderen Vlamingen. Dit betekent dus een besparing van 0,0084 gha/capita. 29 Preton Ltd, White paper: Environmental issues associated with toner and ink usage Australian Department of Families, Community services and Indigenous affairs (FaCSIA), Sustainability Report ia_06_sustainreport_06-07.pdf Leumi Bank. (2006) Corporate Social Responsibility Report. 69

77 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Maatregel 4 : Hogere bezettingsgraad auto s Historisch gezien daalt de bezettingsgraad van personenauto s permanent in de westerse wereld. De studie over de Ecologische voetafdruk scenario s voor Wales (Dawkins, 2008) berekent de opbrengst van een ambitieus target: het verhogen van de gemiddelde bezettingsgraad van personenwagens van 1,6 naar 2,0 in de periode 2001 tot Dat zou de EV in Wales per capita verlagen met 0,08 gha/capita. Er wordt niet gerekend met rebound effecten. In Vlaanderen ligt de bezettingsgraad al lager nl. op 1,25 in Het REF scenario gaat uit van een daling tot 1,21 in 2030, en het volume stijgt van 67,12 miljard pkm in 2007 naar 85,06 miljard pkm in 2030 ( en het aantal vkm van personenwagens stijgt van 46,55 miljard naar 58,28 miljard ). Het EUR scenario gaat uit van een kleinere daling van 1,25 in 2007 tot 1,23 in 2030 en het volume stijgt minder nl. van 67,12 miljard pkm tot 82,10 miljard pkm in (het aantal vkm stijgt van 46,55 naar 55,73). In het visonair scenario wordt er vanuit gegaan dat de stijging van het volume zich zal beperken tot 76,08 miljard pkm in 2030, maar nog steeds hoger dan in Het aantal pkm daalt ten opzichte van het REF scenario vanwege rekeningrijden (3 %) en verschuiving naar fiets (voor kortere afstanden) en trein samen met 11 %. Men laat in het midden hoe die daling van het rekeningrijden wordt bereikt: door kortere routes te nemen, of een route te nemen buiten de Vlaamse ruit, door meer te carpoolen, of het openbaar vervoer te gebruiken. Er zit dus al een aanname in van een kleine bijdrage van carpoolen (een fractie van 3 %) in het MIRA Visionair scenario. Indien we hetzelfde procentuele ambitieniveau aanhouden van 25 % hogere bezettingsgraad zoals in Wales (maar dan in periode ) dan betekent dat dus wel een behoorlijke additionele maatregel bovenop het MIRA visionair scenario en resulteert dit uiteindelijk in een bezettingsgraad van 1,56 en een aantal vkm van 48,76 miljard. Bij een bezettingsgraad van 1,23 zou het aantal vkm anders 61,85 miljard vkm zijn geworden in De besparing op vkm bedraagt 13,09 miljard vkm, dat gaat om een forse reductie van 21 %. De technologie van het wagenpark voor 2030 in het Europa en visionaire scenario is nagenoeg gelijk en een gemiddelde personenwagen zal in het Europa scenario ongeveer 48,5 gr CO 2 per km uitstoten (Ref scenario in 2030 scoort 119 gr CO 2 per km). De CO 2 besparing ervan bedraagt dus 635 kton CO 2 in het jaar Dit betekent een EV vermindering van gha voor Vlaanderen (1 t CO 2 per jaar is equivalent met een EV van 0,28 gha). Per capita, anno 2030, bedraagt de winst dan dus 0,026 gha per capita. Deze score ligt veel lager dan die van Wales, vermoedelijk omdat daar met hogere emissiefactoren is gewerkt. Indien we de maatregel in Vlaanderen nu momentaan zouden kunnen invoeren besparen we tegen gemiddelde emissiefactoren à 166 gr CO 2 per km vanzelfsprekend ook veel meer: 0,089 gha per capita. De vraag is nu hoe groot het rebound effect zal zijn: mensen gaan meer carpoolen, verlagen ze hiermee alleen de kilometers en dus de variabele kosten, of kopen ze ook minder wagens en hebben dus ook minder vaste kosten? Voor de eenvoud rekenen we alleen met een variabele km prijs van 0,10 Euro. De financiële besparing bedraagt dan voor Vlaanderen als geheel (reductie aantal vkm maal 0,10 Euro) 1,309 miljard Euro. Per capita anno 2010, is dat dan 210 Euro. Het gemiddeld rebound effect bedraagt 0,48 gha per 1000 Euro, dus daarmee wordt het rebound effect 0,10 gha per capita, zelfs groter dan de EV besparing van de maatregel. 70

78 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Hogere bezettingsgraad auto s van 1,25 naar 1,56 Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor gemiddeld rebound effect 0,089 0, Conclusie : Indien de hogere bezettingsgraad leidt tot besparingen van 10 cent de km wordt de EV reductie eigenlijk teniet gedaan door het gemiddeld rebound effect. 30 Dit is 0,089 0,1 gha/capita. Bij deze aannames is het rebound effect dus zelfs groter dan de EV besparing van de beleidsmaatregel. 71

79 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Maatregel 5 green deal zoals in UK voor versnelde (publiek/private) investeringen in energiebesparing in bestaande woningen 31 Dit idee dat binnenkort in UK grootschalig wordt ingevoerd poogt hindernissen weg te nemen om te investeren in energiebesparende maatregelen, omdat men bijvoorbeeld zelf geen investeringsbudget heeft, men als huurder niet wil investeren in de woning van de eigenaar, de terugverdientijd de horizon van de consument overstijgt, de zorgen omtrent het regelen van de werkzaamheden de consument weerhouden etc. Het wil dus het aantal renovaties t.b.v. energie fors opvoeren. De investeringen worden gedaan door een derde partij en de afbetaling vindt plaats via de besparingen op de energiekosten in de loop der jaren. Voor meer informatie zie Een echte becijfering over hoeveel dit naar verwachting in de UK gaat opleveren is er niet, het is een mechanisme dat meehelpt om energiebesparingen in huishoudens (en bedrijven) al vroeger te bereiken. Er is binnen de green deal wel sprake van een regel die per definitie tot rebound effect zal leiden: golden rule = alleen investeringen die meer besparen dan dat ze kosten worden voorgesteld en meegenomen. Nu is de vraag of dit additioneel is aan de MIRA scenario s. Het MIRA scenario omvat zowel de nieuwbouw van woningen tegen de nieuwste energieprestatie-eisen, als van een volledige invoering van het Energierenovatieprogramma Renovatie is belangrijk omdat nieuwbouw van woningen per jaar slechts ca. 1 % van het woningbestand bedraagt. Voor bestaande gebouwen zijn op particuliere gebouwen de volgende beleidsinstrumenten van toepassing (voor energierenovatie): Informerende en sensibiliserende instrumenten: energieadviesprocedure (EAP) energieprestatiecertificatie (EPC) voor verhuur/verkoop Financiële instrumenten: premies van diverse overheden, fiscale aftrek, energierenovatiekrediet Voor bestaande overheidsgebouwen in Vlaanderen gelden de volgende instrumenten: Informerende en sensibiliserende instrumenten: energieprestatiecertificaten In hoofdstuk 6 Een eerste aanzet naar beleid toe (MIRA, sectorrapport huishoudens en handel & diensten, 2010) wordt onder wegwerken van split incentives wel melding gemaakt van het idee van derde investeerder op de huurmarkt. Het is echter onduidelijk hoeveel dit idee kwantitatief bijdraagt aan de geprojecteerde besparingen. Het green deal idee gaat in ieder geval verder dan alleen de huurmarkt, dus qua maatregel is het zeker additioneel. In de sector huishoudens worden zowel in het Europa scenario als in het visionaire scenario al forse reducties verwacht. Het SAVER-LEAP model dat gebruikt wordt gaat uit van een set technische maatregelen en gedragswijzigingen. Het effect van beleidsinstrumenten (zoals energietaksen of informatiecampagnes) op dergelijke maatregelen is niet in wiskundige formules te vatten, en valt daardoor buiten het bereik van SAVER-LEAP. Deze vertaling is door de experts betrokken bij dit sectorrapport gemaakt. De eventuele mix van beleidsinstrumenten die kunnen leiden tot het implementeren van de vereiste technische maatregelen om de doelstellingen te realiseren wordt louter kwalitatief beschreven. SAVER-LEAP houdt wel uitdrukkelijk rekening met het zogenaamde rebound effect. 31 MIRA, 2010, Toekomstverkenning MIRA 2009, Wetenschappelijk rapport Sectoren huishoudens en Handel & diensten. 72

80 HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid Een verbetering van de energie-efficiëntie betekent dat er minder energie nodig is om eenzelfde energiedienst te leveren, bijvoorbeeld het verwarmen van de woning. Hierdoor wordt het verwarmen van de woning goedkoper en zullen de bewoners (onbewust) meer thermisch comfort (bijvoorbeeld minder deelstoken en/of een hogere insteltemperatuur van de thermostaat) verlangen waardoor ze een deel van de theoretisch mogelijke energiebesparing teniet doen Conclusies doorrekening maatregelen Het blijkt dat het gemiddelde rebound effect van maatregelen gericht op reductie/verschuiving van de consumptie veel van de winst van de maatregelen weer teniet kan doen. Indien deze maatregelen gebruik maken van heffingen dan helpt het rebound effect de goede kant op, er dient daarvoor dan wel politieke haalbaarheid te bestaan. Ook blijkt het niet eenvoudig om de voetafdruk significant te reduceren met op zich al heel ingrijpende maatregelen als fors hogere bezettingsgraad van de auto s, veel minder papierverbruik. Dit wijst erop dat er vele maatregelen nodig zijn. 73

81 HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen HOOFDSTUK 3. BELEIDSAANBEVELINGEN Onderstaand geven we een aantal observaties uit deze studie die mede richting kunnen geven aan het mogelijk gebruik van het EV concept in een Vlaamse milieubeleidscontext Veranderende methodiek De GFN-methodiek verandert regelmatig, dat maakt het lastig om EV kwantitatief als doelstelling in het beleid op te nemen. In 2006 werden de eerste Ecological Footprint Standards gepubliceerd, de referentie voor de National Footprint Accounts (NFA). De NFA van een land of regio bevat een excel-document met gegevens rond productie, import, export, conversiefactoren, opbrengstwaarden, landgebruik, Om de twee jaar worden de methodologie van de NFA en de Ecological Footprint Standards verfijnd en verbeterd. Zo zijn er NFAedities 2006, 2008, Onderstaande driefiguren laten bijv. zien hoe in de loop der jaren de verhoudingen tussen bv. visland en graasland behoorlijk kunnen veranderen door nieuwe methodologie, ook de bijdrage van CO 2 land aan de EV is aan verandering onderhevig geweest, leert vergelijking van de scores voor het jaar 1961 in de loop der jaren : Figuur19: EV verdeling over landgebruiktypes volgens GFN 1997 methodologie. (Living Planet report 2000) 74

82 HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen Figuur20: EV verdeling over landgebruiktypes volgens GFN 2003 methodologie. (Living planet report 2006) Figuur21: EV verdeling over landgebruiktypes volgens GFN 2009 methodologie. In Bruers, S. (2010) wordt de consumptievoetafdruk (gha/cap) volgens verschillende studies vergeleken (voor Vlaanderen, resp. België, en voor verschillende recente jaren) en worden de voornaamste verschillen per landgebruiktype toegelicht. Mbt akkerland en graasland: omwille van de andere methodologie: de nieuwe NFA-editie rekent een braaklandtax door van 22% in plaats van 11%. Verder zijn er kleine veranderingen in opbrengstwaarden en andere productie-, import- en exportdata. Mbt visland: - Het Centrum voor duurzame ontwikkeling (CDO) heeft voor 2002 een hogere waarde dan GFN 2003, omwille van hogere bijvangstcijfers en andere productie- en handelscijfers. Voor de productie van visland werd een andere methodologie gebruikt dan GFN om de bijvangst in rekening te brengen (CDO hanteerde de specifieke bijvangstgegevens voor Belgische visvangst, volgens het Departement Zeevisserij van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek, UGent). 75

De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen

De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen Onderzoeksrapport MIRA/2010/01, juni 2010 De berekening van de ecologische voetafdruk

Nadere informatie

voetafdrukrekeningen, herbe rekend

voetafdrukrekeningen, herbe rekend De Belgische voetafdrukrekeningen, herbe rekend 2 april 2009 Lies Janssen Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie De ecologische voetafdruk van België + Luxemburg Tot 2007 publiceerde Global

Nadere informatie

De Mondiale Ecologische Voetafdruk

De Mondiale Ecologische Voetafdruk Amsterdam/VMD 29 maart 2014 De Mondiale Ecologische Voetafdruk Een duurzaamheidsindicator voor de mondiale gebruiksruimte en de verdeling ervan (Fair Earth Shares) Jan Juffermans, Platform DSE, TT-Boxtel

Nadere informatie

Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel

Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen Onderzoeksrapport

Nadere informatie

Voetafdruk van de Nederlandse consumptie, 2005

Voetafdruk van de Nederlandse consumptie, 2005 Indicator 14 juni 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De hoeveelheid land die nodig is

Nadere informatie

AquaPath Module 4 DUURZAME LEVENSSTIJLEN EN WATER

AquaPath Module 4 DUURZAME LEVENSSTIJLEN EN WATER AquaPath Module 4 DUURZAME LEVENSSTIJLEN EN WATER SAMENVATTING Weet je dat de meeste van onze dagelijkse activiteiten, inclusief voedsel, kleding en reizen, een hoog waterverbruik betekenen en daarmee

Nadere informatie

Levenscyclusanalyse van groene wanden

Levenscyclusanalyse van groene wanden Groen Bouwen: Groene gevels voor duurzame gebouwen en steden Levenscyclusanalyse van groene wanden Inzicht in de milieu-impact van de verschillende onderdelen Lisa Wastiels, An Janssen WTCB 1 Mid-term

Nadere informatie

Curaçao Carbon Footprint 2015

Curaçao Carbon Footprint 2015 Willemstad, March 2017 Inhoudsopgave Inleiding 2 Methode 2 Dataverzameling 3 Uitstoot CO2 in 2010 3 Uitstoot CO2 in 2015 4 Vergelijking met andere landen 5 Central Bureau of Statistics Curaçao 1 Inleiding

Nadere informatie

VOETAFDRUKKEN VAN NEDERLANDSE CONSUMPTIE

VOETAFDRUKKEN VAN NEDERLANDSE CONSUMPTIE VOETAFDRUKKEN VAN NEDERLANDSE CONSUMPTIE De ecologische effecten van Nederlandse consumptie in het buitenland PBL-Notitie Trudy Rood, Harry Wilting en Aldert Hanemaaijer 22 januari 2016 Colofon Voetafdrukken

Nadere informatie

Nederland importland. Landgebruik en emissies van grondstofstromen

Nederland importland. Landgebruik en emissies van grondstofstromen Nederland importland Landgebruik en emissies van grondstofstromen Vraagstelling en invulling Welke materiaalstromen naar en via Nederland veroorzaken wereldwijd de grootste milieudruk? Klimaat, toxische

Nadere informatie

We leven boven onze ecologische stand

We leven boven onze ecologische stand We leven boven onze ecologische stand Update 2019 De editie 2019 van Global Footprint Network (GFN) volgt de ecologische voetafdruk en biocapaciteit van alle landen, met behulp van U.N.-gegevens, van 1961

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2012

Milieubarometerrapport 2012 Milieubarometerrapport 2012 Gebroeders Van der Plas Milieubarometerrapport - Gebroeders Van der Plas - 2012 Milieubarometer - 2012 Gebroeders Van der Plas Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals

Nadere informatie

et broeikaseffect een nuttig maar door de mens ontregeld natuurlijk proces

et broeikaseffect een nuttig maar door de mens ontregeld natuurlijk proces H 2 et broeikaseffect een nuttig maar door de mens ontregeld natuurlijk proces Bij het ontstaan van de aarde, 4,6 miljard jaren geleden, was er geen atmosfeer. Enkele miljoenen jaren waren nodig voor de

Nadere informatie

Bruto Binnenlands product (BBP) versus Ecologische voetafdruk (EV)

Bruto Binnenlands product (BBP) versus Ecologische voetafdruk (EV) d o s s i e r De Ecologische Voetafdruk: een krachtige milieu indicator Bruto Binnenlands product (BBP) versus Ecologische voetafdruk (EV) Het concept Ecologische Voetafdruk is onlosmakelijk verbonden

Nadere informatie

Onderzoek naar de klimaatimpact van het gebruik van Ecocheques in België EXECUTIVE SUMMARY. 29 April 2019 versie 1.1

Onderzoek naar de klimaatimpact van het gebruik van Ecocheques in België EXECUTIVE SUMMARY. 29 April 2019 versie 1.1 Onderzoek naar de klimaatimpact van het gebruik van Ecocheques in België EXECUTIVE SUMMARY 29 April 2019 versie 1.1 Samenvatting In opdracht van de Voucher Issuers Association Belgium werd in deze studie

Nadere informatie

METING EN INBEDDING VAN ECOLOGISCHE VOETAFDRUK IN BEDRIJFSVOERING. Stijn Bruers

METING EN INBEDDING VAN ECOLOGISCHE VOETAFDRUK IN BEDRIJFSVOERING. Stijn Bruers METING EN INBEDDING VAN ECOLOGISCHE VOETAFDRUK IN BEDRIJFSVOERING Stijn Bruers OVERZICHT MILIEUZORGSYSTEEM NULMETING REDUCTIEDOELSTELLING ANALYSES EN SIMULATIES ACTIEPLAN CASE STUDIES 1 1. MILIEUZORGSYSTEEM

Nadere informatie

1. De ecologische voetafdruk

1. De ecologische voetafdruk 1. De ecologische voetafdruk Alles wat je eet, koopt en gebruikt moet ergens gemaakt worden of moet ergens groeien. Daar heb je plaats voor nodig. En soms is dat meer plaats dan je denkt. Zo heb je voor

Nadere informatie

Studiedag circulaire economie 13 september 2016

Studiedag circulaire economie 13 september 2016 Studiedag circulaire economie 13 september 2016 Sessie B2 Circulaire economie en consumptie - denken in behoeftesystemen An Vercalsteren, VITO NV an.vercalsteren@vito.be ton per capita DE MATERIALENVOETAFDRUK

Nadere informatie

Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen. Onderzoeksrapport

Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen. Onderzoeksrapport Milieu-impact van productie- en consumptieactiviteiten in Vlaanderen Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen Onderzoeksrapport MIRA/2012/07, september 2012 Milieu-impact van productie-

Nadere informatie

ANNEX BIJLAGE. bij de. Verordening van de Commissie

ANNEX BIJLAGE. bij de. Verordening van de Commissie EUROPESE COMMISSIE Brussel, 19.12.2018 C(2018) 4429 final ANNEX BIJLAGE bij de Verordening van de Commissie tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en

Nadere informatie

Het "bbp en verder" vanuit een milieuperspectief

Het bbp en verder vanuit een milieuperspectief Het "bbp en verder" vanuit een milieuperspectief 2011/2 Peter De Smedt D/2011/3241/010 Inleiding Het bruto binnenlands product (bbp) is een veel gebruikte indicator voor macroeconomische activiteit. Daarnaast

Nadere informatie

Aluminium, LCA en EPD

Aluminium, LCA en EPD Symposium Duurzaam Aluminium 5 februari 2015 Aluminium, LCA en EPD Harry van Ewijk IVAM UvA BV www.ivam.uva.nl IVAM UvA BV Opgericht in 1993 vanuit de Vakgroep Milieukunde UvA is enige aandeelhouder 15

Nadere informatie

De ecologische voetafdruk van consumptie van dierlijke producten in België. Stijn Bruers, Koen Vandenberghe

De ecologische voetafdruk van consumptie van dierlijke producten in België. Stijn Bruers, Koen Vandenberghe De ecologische voetafdruk van consumptie van dierlijke producten in België Stijn Bruers, Koen Vandenberghe Een publicatie van Ecolife vzw. Januari 2012 1 Contactpersoon Stijn Bruers Projectverantwoordelijke

Nadere informatie

Scriptie Aardrijkskunde Ecologische voetafdruk

Scriptie Aardrijkskunde Ecologische voetafdruk Scriptie Aardrijkskunde Ecologische voetafdruk Scriptie door een scholier 1821 woorden 19 april 2007 5,9 50 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde Vraag 3: ecologische voetafdruk Ecologische voetafdruk Eén

Nadere informatie

Definitie. Wat is Duurzaamheid?

Definitie. Wat is Duurzaamheid? Duurzaamheid Definitie Wat is Duurzaamheid? Waarom is duurzaamheid belangrijk? Bevolkingsgroei 7naar 9Miljard Waarom is duurzaamheid belangrijk? Grondstofschaarste Waarom is duurzaamheid belangrijk? Ontbossing

Nadere informatie

Activiteit 2: de ecologische voetafdruk uitgelegd

Activiteit 2: de ecologische voetafdruk uitgelegd Activiteit 2: de ecologische voetafdruk uitgelegd Doelstellingen De leerlingen weten dat er naast een watervoetafdruk ook een ecologische voetafdruk bestaat en begrijpen welke factoren in grote lijnen

Nadere informatie

Ontwikkelen en Testen Carbon- en Water Footprint Module voor MasterLink (49)

Ontwikkelen en Testen Carbon- en Water Footprint Module voor MasterLink (49) Ontwikkelen en Testen Carbon- en Water Footprint Module voor MasterLink (49) Programma Precisie Landbouw Verplichtingennr: 1400007552 Agrifirm Plant Maart 2012 INHOUD INLEIDING... 3 1. CARBON FOOTPRINT...

Nadere informatie

Duurzaamheidsanalyse, Hoe groen is groen?

Duurzaamheidsanalyse, Hoe groen is groen? Duurzaamheidsanalyse, Hoe groen is groen? Docentendag CBBE, Sustainable Transition & Sustainability Analysis in de Biobased Economy, 4 februari 2015 Dr ir Jerke W. de Vries w w w. h o g e s c h o o l v

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2015

Milieubarometerrapport 2015 Milieubarometerrapport 2015 Staro Natuur en Buitengebied Milieubarometer - 2015 Staro Natuur en Buitengebied Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar

Nadere informatie

DE BEREKENING VAN DE GROENESTROOMCERTIFICATEN

DE BEREKENING VAN DE GROENESTROOMCERTIFICATEN 1. CONTEXT Infofiche Energie DE BEREKENING VAN DE GROENESTROOMCERTIFICATEN In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de productie van groene stroom afkomstig van hernieuwbare energiebronnen of warmtekrachtkoppeling

Nadere informatie

Voortgangsrapportage CO 2 emissies ProRail Scope 1 en 2, eigen energiegebruik

Voortgangsrapportage CO 2 emissies ProRail Scope 1 en 2, eigen energiegebruik Voortgangsrapportage CO 2 emissies ProRail Scope 1 en 2, eigen energiegebruik Rapportage 1 e half jaar 2017 en prognose CO 2 voetafdruk 2017 Autorisatie paraaf datum gecontroleerd prl Projectleider Van

Nadere informatie

KLIMAATTRANSPARANTIE

KLIMAATTRANSPARANTIE KLIMAATTRANSPARANTIE GEBOUWEN CO 2 Footprint Rapportage Volledig 2011 ACO BV Doetichem Werkmaatschappij Versie 1.0 19-04-2012 INLEIDING Carbon Footprint staat synoniem voor CO 2 -voetafdruk of CO 2 -emissie

Nadere informatie

Relevantie van (carbon) footprinting voor telers. Jasper Scholten 23 juni 2011

Relevantie van (carbon) footprinting voor telers. Jasper Scholten 23 juni 2011 Relevantie van (carbon) footprinting voor telers Jasper Scholten 23 juni 2011 Inhoud 1. Blonk Milieu Advies 2. Levenscyclusanalyse (LCA) 3. Carbon Footprinting 4. Footprint van brouwgerst 5. Footprint

Nadere informatie

Westvoorne CO 2 - uitstoot

Westvoorne CO 2 - uitstoot Westvoorne CO 2 - uitstoot De grafiek geeft de CO 2-uitstoot verdeeld over de hoofdsectoren over de jaren 2010 tot en met 2013. Cijfers zijn afkomstig uit de Klimaatmonitor van RWS. Cijfers over 2014 zijn

Nadere informatie

Klimaatverandering en onze voedselzekerheid

Klimaatverandering en onze voedselzekerheid Klimaatverandering en onze voedselzekerheid Prof. Dr. Martin Kropff Rector Magnificus Wageningen University Vice-president Raad van Bestuur Wageningen UR Ons klimaat verandert Ons klimaat verandert Oplossingsrichtingen

Nadere informatie

KLIMAATTRANSPARANTIE

KLIMAATTRANSPARANTIE KLIMAATTRANSPARANTIE GEBOUWEN CO 2 Footprint Rapportage Volledig 2012 ACO BV Doetichem Werkmaatschappij Versie 1.0 08-04-2013 INLEIDING Carbon Footprint staat synoniem voor CO 2 -voetafdruk of CO 2 -emissie

Nadere informatie

KLIMAATTRANSPARANTIE

KLIMAATTRANSPARANTIE KLIMAATTRANSPARANTIE GEBOUWEN CO 2 Footprint Rapportage Volledig 2013 ACO BV Doetichem Werkmaatschappij Versie 1.0 18-03-2014 INLEIDING Carbon Footprint staat synoniem voor CO 2 -voetafdruk of CO 2 -emissie

Nadere informatie

Masterclass LCA. Wat kan je met LCA-studies in afvalland? Geert Bergsma

Masterclass LCA. Wat kan je met LCA-studies in afvalland? Geert Bergsma Masterclass LCA Wat kan je met LCA-studies in afvalland? Geert Bergsma CE Delft sinds 1978 Onafhankelijk onderzoek en advies Milieu, economie, techniek en beleid Energie, transport, afval, biomassa, voedsel,

Nadere informatie

CO 2 -uitstootrapportage 2011

CO 2 -uitstootrapportage 2011 Programmabureau Klimaat en Energie CO 2 -uitstootrapportage 2011 Auteurs: Frank Diependaal en Theun Koelemij Databewerking: CE Delft, Cor Leguijt en Lonneke Wielders Inhoud 1 Samenvatting 3 2 Inleiding

Nadere informatie

transport grondstoffen verpakking water energie MANAGEMENT SUMMARY

transport grondstoffen verpakking water energie MANAGEMENT SUMMARY MANAGEMENT SUMMARY Aanleiding: De keuze voor het werken met disposable en versus de wasbare microvezel doeken in de professionele schoonmaak wordt vaak op basis van meerdere factoren gemaakt. Een van de

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2014

Milieubarometerrapport 2014 Milieubarometerrapport 2014 VINCI Energies Netherlands BV Milieubarometer - 2014 VINCI Energies Netherlands BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie

Nadere informatie

KLIMAATTRANSPARANTIE

KLIMAATTRANSPARANTIE KLIMAATTRANSPARANTIE GEBOUWEN CO 2 Footprint Rapportage Volledig 2014 ACO BV Doetichem Werkmaatschappij Versie 1.0 11-03-2015 INLEIDING Carbon Footprint staat synoniem voor CO 2 -voetafdruk of CO 2 -emissie

Nadere informatie

CO 2 footprint rapportage Uzin Utz

CO 2 footprint rapportage Uzin Utz CO 2 footprint rapportage 2018 Uzin Utz 1 januari 2018 t/m 31 december 2018 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1. Inleiding en samenvatting 1.1. Inleiding 1.2. Samenvatting 2. CO2 reductiebeleid 2.1. Visie 2.2.

Nadere informatie

Inleiding. Doelstelling

Inleiding. Doelstelling 25 Inleiding Marleen Van Steertegem, MIRA-team, VMM Myriam Dumortier, NARA, INBO Doelstelling De samenleving wordt complexer, en verandert steeds sneller. Het beleid kan zich niet uitsluitend baseren op

Nadere informatie

WASA KOMT OP VOOR DE PLANEET

WASA KOMT OP VOOR DE PLANEET WASA KOMT OP VOOR DE PLANEET WASA BELOOFT: ONS MERK COMPENSEERT CO 2 VOOR 100% 1 We zijn van mening dat opkomen voor de planeet, door onze ecologische voetafdruk te verkleinen en CO 2 te compenseren, de

Nadere informatie

Regionale voedselproductie en duurzaamheid. Jasper Scholten 24 september 2013

Regionale voedselproductie en duurzaamheid. Jasper Scholten 24 september 2013 Regionale voedselproductie en duurzaamheid Jasper Scholten 24 september 2013 Methodology and tools Sustainability performance LCA Sustainable nutrition Quiz Vraag 1: Heeft een aardbei die in de supermarkt

Nadere informatie

het groenste papier ter wereld spaart bomen spaart energie spaart water

het groenste papier ter wereld spaart bomen spaart energie spaart water het groenste papier ter wereld spaart bomen spaart energie spaart water 100%eco & north river écht duurzaam produceren 100%eco 100% betrouwbaar - 100% transparant Ons doel is een kleurrijk voetspoor op

Nadere informatie

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16 EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, 2016-2017 Korte uitleg over de bijeenkomsten KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16 EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, 2016-2017 (1) Organisatie: KIVI

Nadere informatie

Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 stadsontwikkeling EMA

Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 stadsontwikkeling EMA Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 EMA Principes Antwerpen ondertekende het Europese Burgemeestersconvenant. Meer dan 5.000 lokale en regionale overheden hebben ondertekend en engageren zich om op

Nadere informatie

1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2

1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2 ANNEX 4 MACRO-ECONOMISCHE ONDERBOUWING VAN HET BAU-SCENARIO Auteur: J. Duerinck INHOUD 1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2 1.1 Analyse trendmatige evoluties toegevoegde waarde 2 1.2 Methode voor

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2016

Milieubarometerrapport 2016 Milieubarometerrapport Verheij Infra b.v Milieubarometer - Verheij Infra b.v Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar grafieken en tabellen die de

Nadere informatie

De club van Rome had toch gelijk!

De club van Rome had toch gelijk! De club van Rome had toch gelijk! Bernard Dam MECS, Chemical Engineering, Faculty of Applied Science, Delft University of Technology 11 november 2009 Delft University of Technology Challenge the future

Nadere informatie

Vermeden broeikaseffect door recycling van e-waste

Vermeden broeikaseffect door recycling van e-waste Vermeden broeikaseffect door recycling van e-waste 29-214 Datum: 27 juli 215 Versie: 1.1 In opdracht van: Opgesteld door: Hendrik Bijker Wecycle Laura Golsteijn Marisa Vieira Dit rapport is geschreven

Nadere informatie

Verduurzaming van de veehouderij: urgentie vanuit mondiaal perspectief

Verduurzaming van de veehouderij: urgentie vanuit mondiaal perspectief Verduurzaming van de veehouderij: urgentie vanuit mondiaal perspectief Conferentie Keuzes voor landbouw en veehouderij Huidige mondiale impact van veehouderij Biodiversiteit, aandeel 30% in mondiaal verlies

Nadere informatie

1. Inleiding. Notitie Amsterdam, 8 december 2016

1. Inleiding. Notitie Amsterdam, 8 december 2016 Notitie Amsterdam, 8 december 2016 Afdeling Policy Studies Van Aan Koen Smekens, Paul Koutstaal Gijs Zeestraten (Ministerie van Economische Zaken) Kopie Onderwerp Gevolgen van scenario s uitfasering kolencentrales

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2014

Milieubarometerrapport 2014 Milieubarometerrapport 2014 Staro Natuur en Buitengebied Milieubarometer - 2014 Staro Natuur en Buitengebied Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar

Nadere informatie

VR MED.0081/1

VR MED.0081/1 VR 2017 1702 MED.0081/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW MEDEDELING AAN DE LEDEN VAN VLAAMSE REGERING Betreft: Voortgangsrapport van Vlaams mitigatieplan 2013-2020 met Broeikasgasinventaris

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2013 (Som van 2013)

Milieubarometerrapport 2013 (Som van 2013) Milieubarometerrapport 2013 (Som van 2013) 00 Totaal V+G en Grootvalk Milieubarometer - 2013 (Som van 2013) 00 Totaal V+G en Grootvalk Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik

Nadere informatie

10 jaar Werkgroep Voetafdruk Nederland

10 jaar Werkgroep Voetafdruk Nederland 10 jaar Werkgroep Voetafdruk Nederland Symposium Postfossiele toekomst 2 oktober 2018 One Planet gebouw Amersfoort Ecologica WVN Symposium Postfossiele toekomst Amersfoort, 2 oktober 2018 Hans Meek Menselijke

Nadere informatie

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies Emissiekentallen elektriciteit Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies Notitie: Delft, januari 2015 Opgesteld door: M.B.J. (Matthijs) Otten M.R. (Maarten) Afman 2 Januari

Nadere informatie

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Methodologische fiche INDICATOR: ENERGIE-INTENSITEIT VAN DE HUISVESTING THEMA: ENERGIE EN KLIMAATVERANDERINGEN 1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Vraag achter de indicator: Hoe evolueert

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2017

Milieubarometerrapport 2017 Milieubarometerrapport 2017 00 Totaal V+G en Grootvalk Milieubarometer - 2017 00 Totaal V+G en Grootvalk Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar

Nadere informatie

38,6. CO 2 (ton/jr) 2014

38,6. CO 2 (ton/jr) 2014 Carbon footprint Op basis van de diverse soorten CO 2 -emissies is de totale CO 2 -emissie van Den Ouden Groep berekend. 9,8 38,6 51,6 Diesel personenwagens Diesel combo's en busjes Hybride personen wagens

Nadere informatie

Erdi Holding B.V. Opgemaakt door Frank van der Tang. Periode: 1 januari t/m 30 juni 2015. 1 van 10. Datum: 2 december 2015

Erdi Holding B.V. Opgemaakt door Frank van der Tang. Periode: 1 januari t/m 30 juni 2015. 1 van 10. Datum: 2 december 2015 1 van 10 Rapportage CO -voetafdruk Opgemaakt door Frank van der Tang Erdi Holding B.V. Periode: 1 januari t/m 30 juni 015 Datum: december 015 Climate Neutral Group BV Donkerstraat 19a 3511 KB Utrecht T.

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2015

Milieubarometerrapport 2015 Milieubarometerrapport 2015 VINCI Energies Netherlands BV Milieubarometer - 2015 VINCI Energies Netherlands BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie

Nadere informatie

Noordlease. Opgemaakt door Danielle de Bruin. Periode: 1 januari t/m 31 december 2014. 1 van 9

Noordlease. Opgemaakt door Danielle de Bruin. Periode: 1 januari t/m 31 december 2014. 1 van 9 1 van 9 Rapportage CO -voetafdruk Opgemaakt door Danielle de Bruin Noordlease Periode: 1 januari t/m 31 december 014 Datum: 7 maart 015 Climate Neutral Group BV Donkerstraat 19a 3511 KB Utrecht T. 030-36175

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2016

Milieubarometerrapport 2016 Milieubarometerrapport 2016 VINCI Energies Netherlands BV Milieubarometer - 2016 VINCI Energies Netherlands BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2013

Milieubarometerrapport 2013 Milieubarometerrapport Oostenrijk Groep BV Milieubarometer - Oostenrijk Groep BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar grafieken en tabellen die

Nadere informatie

Geen oplossing voor klimaat zonder circulaire economie. 25 april 2019

Geen oplossing voor klimaat zonder circulaire economie. 25 april 2019 Geen oplossing voor klimaat zonder circulaire economie 25 april 2019 Behoeften invullen met minder hulpbronnen Langere levensduur voor producten Gedeeld gebruik Minder verlies Dienst centraal en niet het

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2017

Milieubarometerrapport 2017 Milieubarometerrapport 2017 VINCI Energies Netherlands BV Samengesteld op 18 november 2018 Milieubarometer - 2017 VINCI Energies Netherlands BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik

Nadere informatie

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE

1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Methodologische fiche INDICATOR: GLOBALE ENERGIE-INTENSITEIT VAN HET BRUSSELS GEWEST THEMA: ENERGIE EN KLIMAATVERANDERINGEN 1 BELANG VAN DE INDICATOR EN ELEMENTEN VOOR INTERPRETATIE Vraag achter de indicator:

Nadere informatie

Samenvatting en conclusie

Samenvatting en conclusie Samenvatting en conclusie In het huidige economisch denken wordt groei als een vanzelfsprekendheid gezien. Het belang van de economie is evident. Om onze welvaart op peil te houden, is economische ontwikkeling

Nadere informatie

Management samenvatting

Management samenvatting Management samenvatting Onderzoek naar de milieu-impact van natuurlijk grassportvelden Dit rapport beschrijft de milieu-impact van natuurlijke grassportvelden en de mogelijkheden om deze milieu-impact

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/36421 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Kai Fang Title: Environmental footprints : assessing anthropogenic effects on the

Nadere informatie

Rapportage van broeikasgasemissies veroorzaakt door gekochte elektriciteit

Rapportage van broeikasgasemissies veroorzaakt door gekochte elektriciteit Rapportage van broeikasgasemissies veroorzaakt door gekochte elektriciteit Een samenvatting van de "Greenhouse Gas Protocol Scope 2 Guidance" Samengevat en vertaald door het EKOenergie-secretariaat, januari

Nadere informatie

De Ecologische Voetafdruk als duurzaamheids graadmeter.

De Ecologische Voetafdruk als duurzaamheids graadmeter. De Ecologische Voetafdruk als duurzaamheids graadmeter. Hans Lyklema, Wageningen Univ. Mede namens de Werkgroep Voetafdruk Nederland 1 Probleem: Ons omgaan met de Aarde is niet duurzaam. Onze aanpak: 1).

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2015

Milieubarometerrapport 2015 Milieubarometerrapport 2015 Verheij Infra b.v Milieubarometer - 2015 Verheij Infra b.v Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar grafieken en tabellen

Nadere informatie

Analyses op basis van het Vlaams milieu-input-outputmodel. Koen Smeets Diensthoofd Administratief- en datacentrum 13.09.2012

Analyses op basis van het Vlaams milieu-input-outputmodel. Koen Smeets Diensthoofd Administratief- en datacentrum 13.09.2012 Analyses op basis van het Vlaams milieu-input-outputmodel Diensthoofd Administratief- en datacentrum 13.09.2012 Inhoud Structuur Vlaams milieu input-output model Analyses Milieu-impact van productie- en

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2017

Milieubarometerrapport 2017 Milieubarometerrapport 2017 HvA Milieubarometer - 2017 HvA Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar grafieken en tabellen die de milieubelasting van

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2018

Milieubarometerrapport 2018 Milieubarometerrapport 2018 VINCI Energies Netherlands BV Samengesteld op 5 april 2019 Milieubarometer - 2018 VINCI Energies Netherlands BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik

Nadere informatie

Samenvatting. Indicatoren voor ecologische effecten hangen sterk met elkaar samen

Samenvatting. Indicatoren voor ecologische effecten hangen sterk met elkaar samen Samenvatting Er bestaan al jaren de zogeheten Richtlijnen voor goede voeding, die beschrijven wat een gezonde voeding inhoudt. Maar in hoeverre is een gezonde voeding ook duurzaam? Daarover gaat dit advies.

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2018

Milieubarometerrapport 2018 Milieubarometerrapport 2018 Barometer VanderHelm Samengesteld op 18 februari 2019 Milieubarometer - 2018 Barometer VanderHelm Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en

Nadere informatie

KLIMAATTRANSPARANTIE

KLIMAATTRANSPARANTIE KLIMAATTRANSPARANTIE GEBOUWEN CO 2 Footprint Rapportage Volledig 2015 ACO BV Doetichem Werkmaatschappij Versie 1.0 04-04-2016 INLEIDING Carbon Footprint staat synoniem voor CO 2 -voetafdruk of CO 2 -emissie

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2014, Vito, januari 2016 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2014 bedraagt 5,7 % Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

Milieucijfers SuperWijzer

Milieucijfers SuperWijzer Milieucijfers SuperWijzer Achtergrond onderzoek Geert Bergsma en Marieke Head Ketenanalysegroep CE Delft Doelstelling onderzoek CE Delft Wat is de milieubelasting van verschillende eiwitproducten te koop

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2014 (Som van 2014)

Milieubarometerrapport 2014 (Som van 2014) Milieubarometerrapport 2014 (Som van 2014) 00 Totaal V+G en Grootvalk Milieubarometer - 2014 (Som van 2014) 00 Totaal V+G en Grootvalk Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik

Nadere informatie

Emissielekken in België

Emissielekken in België Milieu-economische analyses voor België, de Gewesten en Europa 13 september 2012 Emissielekken in België Guy Vandille Federaal Planbureau Wat is een emissielek? Emissielek = verschil tussen : emissies

Nadere informatie

Samenvatting van de studie uitgevoerd door CO 2 logic in opdracht van de MIVB

Samenvatting van de studie uitgevoerd door CO 2 logic in opdracht van de MIVB Vergelijking van de CO 2 -uitstoot per vervoermiddel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Samenvatting van de studie uitgevoerd door CO 2 logic in opdracht van de MIVB 100% Gerecycleerd papier Januari

Nadere informatie

Broeikasgasemissies in Nederland,

Broeikasgasemissies in Nederland, Indicator 19 mei 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De totale uitstoot van broeikasgassen

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2018

Milieubarometerrapport 2018 Milieubarometerrapport EeStairs Nederland bv Samengesteld op 31 januari 019 Milieubarometerrapport - EeStairs Nederland bv - Milieubarometer - EeStairs Nederland bv Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2012 (Som van 2012)

Milieubarometerrapport 2012 (Som van 2012) Milieubarometerrapport 2012 (Som van 2012) 00 Totaal V+G en Grootvalk Milieubarometer - 2012 (Som van 2012) 00 Totaal V+G en Grootvalk Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2017

Milieubarometerrapport 2017 Milieubarometerrapport Vrije Universiteit Milieubarometer - Vrije Universiteit Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie naar grafieken en tabellen die

Nadere informatie

Jouw sportinfrastructuur en omgeving ECOSPORTIEF

Jouw sportinfrastructuur en omgeving ECOSPORTIEF Jouw sportinfrastructuur en omgeving ECOSPORTIEF I. Ecosportief, sporten doe je spoorloos! II. Belangrijke uitdagingen voor de sport III. Ecosportieve instrumenten IV. Ecosportieve infrastructuur en ruimte

Nadere informatie

artikel SUSTAINGRAPH TECHNISCH ARTIKEL

artikel SUSTAINGRAPH TECHNISCH ARTIKEL SUSTAINGRAPH TECHNISCH ARTIKEL SUSTAINGRAPH is een Europees project, gericht (op het verbeteren van) de milieuprestaties van Europese Grafimediabedrijven binnen de productlevenscyclus van hun grafimedia

Nadere informatie

Voetafdruk door verschillende soorten consumptie, 2005

Voetafdruk door verschillende soorten consumptie, 2005 Indicator 8 september 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het ruimtegebruik als gevolg

Nadere informatie

Samenvatting. - verlies van biodiversiteit, door ontbossing, vervuiling en monocultures;

Samenvatting. - verlies van biodiversiteit, door ontbossing, vervuiling en monocultures; 1. Inleiding 1.1 Dierlijke voedselproducten en milieu Dierlijke voedselproducten zoals, vlees, melk en eieren, zijn voor de meeste mensen een vast onderdeel van het menu. Deze producten leveren belangrijke

Nadere informatie

1. INLEIDING 2. CARBON FOOTPRINT

1. INLEIDING 2. CARBON FOOTPRINT 1. INLEIDING Binnen Van der Ende Beheermaatschappij B.V. staat zowel interne als externe duurzaamheid hoog op de agenda. Interne duurzaamheid richt zich met name op het eigen huisvestingsbeleid, de bedrijfsprocessen

Nadere informatie

Statistics Belgium Working Paper

Statistics Belgium Working Paper Statistics Belgium Working Paper De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie biedt onpartijdige statistische informatie. De informatie wordt conform de wet verspreid, meer bepaald voor wat

Nadere informatie

Milieubarometerrapport 2018

Milieubarometerrapport 2018 Milieubarometerrapport 2018 Biggelaar Groen BV Samengesteld op 23 mei 2019 Milieubarometer - 2018 Biggelaar Groen BV Inhoud De Milieubarometer vertaalt gegevens zoals elektriciteitsverbruik en afvalproductie

Nadere informatie

LES 2: Klimaatverandering

LES 2: Klimaatverandering LES 2: Klimaatverandering 1 Les 2: Klimaatverandering Vakken PAV, aardrijkskunde Eindtermen Sociale vaardigheden, burgerzin, ICT, vakoverschrijdend, samenwerken, kritisch denken Materiaal Computer met

Nadere informatie