Bodemkwaliteitskaart regio IJmond. Eindrapport. In opdracht van Milieudienst IJmond. Opgesteld door Syncera B.V. Projectnummer B03G0021

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bodemkwaliteitskaart regio IJmond. Eindrapport. In opdracht van Milieudienst IJmond. Opgesteld door Syncera B.V. Projectnummer B03G0021"

Transcriptie

1 postadres Rijnsburgstraat AT AMSTERDAM t f Bodemkwaliteitskaart regio IJmond Eindrapport In opdracht van Milieudienst IJmond Projectnummer B03G0021 Documentnaam B03G0021.BKK.doc Datum 29 maart 2007 Syncera Milieu is een handelsnaam van Syncera B.V. KvK Haaglanden ING Bank Delft Syncera B.V. is ISO9001:2000 en VCA** gecertificeerd.

2 29 maart 2007,eindrapport

3 Inhoudsopgave 1 Inleiding Doel van de bodemkwaliteitskaart Leeswijzer 1 2 Juridische en beleidsmatige kaders Actief Bodembeheer Landsdekkend beeld Het Bouwstoffenbesluit De Vrijstellingsregeling grondverzet De Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten De Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Beleid provincie Noord-Holland 6 3 Definitiefase Gebiedsafbakening Vaststelling en geldigheid Technisch inhoudelijke onderbouwing 11 4 Identificatie van onderscheidende kenmerken Landgebruik Fysische factoren Ontwikkeling van woonwijken en gebieden 16 5 Voorbewerken van beschikbare informatie Beschikbare dataset Screenen van de dataset Cd-rom 18 6 Indelen deelgebieden in bodemkwaliteitszones Hiërarchie onderscheidend kenmerk Statistische kentallen Dieptetrajecten Van deelgebieden naar bodemkwaliteitszones 20 7 Evaluatie gebiedsindeling Aantal waarnemingen Ruimtelijke spreiding Ondergrond Verzamelen van aanvullende informatie 27 8 Karakteriseren van de bodemkwaliteit Afbakening van de kwaliteit Kwaliteit van de bodemkwaliteitszones percentielwaarde maart 2007,eindrapport

4 8.4 Bodemkwaliteitskaart Conclusie 32 Bronvermeldingen 35 Bijlagen Bijlage 1 : Beheergebied Bijlage 2 : Geologie, Geohydrologie en geomorfologie Bijlage 3 : Bodemopbouw regio IJmond Bijlage 4 : Homogene basiskaart Bijlage 5 : Beschrijving historie regio IJmond Bijlage 6 : Bebouwingsgeschiedenis Bijlage 7 : Zoneringskaart (kaart regio IJmond en per gemeente) Bijlage 8a : Toelichting op de zoneringsberekeningen Bijlage 8b : Statistische kentallen bovengrond Bijlage 8c : Statistische kentallen ondergrond Bijlage 8d : Ligging bodemonderzoeksrapporten Bijlage 8e : Beknopte weergave rekenresultaten en achtergrondwaarden Bijlage 9 : Bodemkwaliteit bovengrond (kaart regio IJmond en per gemeente) Bijlage 10 : Bodemkwaliteit ondergrond (kaart regio IJmond en per gemeente) Bijlage 11 : Verklarende woordenlijst 29 maart 2007,eindrapport

5 29 maart 2007,eindrapport

6 29 maart 2007,eindrapport

7 1 Inleiding De regio IJmond wil bij het grondverzet gebruik maken van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet (bron 1). Om van deze regeling gebruik te mogen maken, moet een bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan door de colleges van Burgemeester en Wethouders van de betreffende gemeenten vastgesteld zijn. Naar aanleiding hiervan heeft de Milieudienst IJmond namens de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlemmerliede & Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen en Zandvoort aan Syncera B.V. opdracht gegeven een bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan op te stellen. De gemeente Bennebroek is bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart buiten beschouwing gelaten. De bodemkwaliteitskaart is in onderliggend rapport beschreven. Het bodembeheerplan is in een afzonderlijk rapport beschreven (bron 16). 1.1 Doel van de bodemkwaliteitskaart Het doel van de bodemkwaliteitskaart is het vastleggen van de diffuse gebiedseigen bodemkwaliteit middels achtergrondwaarden voor het beheergebied van de regio IJmond, zodat op een verantwoorde wijze grondverzet op basis van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet kan plaatsvinden. Hierbij worden de al bestaande planbodemkwaliteitskaarten geïntegreerd in de onderhavige bodemkwaliteitskaart. Met deze bodemkwaliteitskaart wordt de afvoer van grond naar de grondbank formeel geregeld op basis van de achtergrondwaarden binnen een zone (zonegemiddelden). Tevens vormt het een toetsingskader voor bouwaanvragen. 1.2 Leeswijzer In de volgende hoofdstukken is beschreven hoe de bodemkwaliteitskaart tot stand komt, in de volgorde van stappen uit de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten. In hoofdstuk 2 worden de juridische en beleidsmatige kaders omschreven. Vervolgens worden per hoofdstuk één of twee stappen uit de Interim-richtlijn behandeld en wordt beschreven welke werkzaamheden voor de Milieudienst IJmond zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 3 zijn de gebiedsafbakening en de beleidsmatige en technisch inhoudelijke keuzes opgenomen (stap 1). De identificatie van onderscheidende kenmerken in een gebied zijn in hoofdstuk 4 beschreven (stap 2) en in hoofdstuk 5 is aandacht besteed aan het selecteren van waarnemingen van de dataset (stap 3). Hoofdstuk 6 beschrijft de indeling in bodemkwaliteitszones (stap 4), waarna in hoofdstuk 7 deze zones zijn geevalueerd (stap 5) en het verzamelen van aanvullende informatie is besproken (stap 6). Hoofdstuk 8 bevat de karakterisering van de bodemkwaliteit en is de bodemkwaliteitskaart beschreven (stap 7 én 8). Met deze stappen is de bodemkwaliteitskaart opgesteld. Hoe de bodemkwaliteitskaart als basis dient voor grondverzet wordt beschreven in het bodembeheerplan (bron 16). In bijlage 11 is een verklarende woordenlijst opgenomen. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 1

8 29 maart 2007, Eindrapport pagina 2

9 2 Juridische en beleidsmatige kaders In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidskaders op het gebied van de totstandkoming van zones met vergelijkbare bodemkwaliteit. De volgende achterliggende kaders worden besproken: - Actief bodembeheer (2.1); - Landsdekkend Beeld (2.2); - Het Bouwstoffenbesluit (2.3); - De Vrijstellingregeling grondverzet (2.4); - De Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten (2.5); - De Vrijstellingsregeling Samenstellings- en Imissiewaarden (2.6); - Beleid Provincie Noord-Holland (2.7). 2.1 Actief Bodembeheer Na de eerste ontdekking van een aantal gevallen van bodemverontreiniging in het begin van de jaren tachtig werden ambitieuze beleidsdoelstellingen geformuleerd. Destijds werd het doel gesteld om de Nederlandse bodem binnen één generatie multifunctioneel schoon te maken. Alle bodemverontreiniging diende volgens het beleid uit de jaren tachtig te worden gesaneerd tot concentratieniveaus zoals die in de natuur normaal gesproken voorkomen. In de loop der jaren bleek de bodemverontreinigingproblematiek veel omvangrijker dan gedacht. Het aantal ernstig verontreinigde locaties bleek zo groot te zijn dat sanering van al deze locaties binnen één of enkele generaties financieel, technisch en maatschappelijk niet mogelijk zou zijn. Grote gebieden bleken diffuus verontreinigd te zijn. Maatschappelijke processen dreigden te stagneren door de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging. De commissie Welschen introduceerde in het begin van de jaren negentig het begrip Actief Bodembeheer (bron 4). Het centrale doel van Actief Bodembeheer is om op een verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging. Eén van de elementen van Actief Bodembeheer is het hergebruik van licht verontreinigde grond. Hergebruik van licht verontreinigde grond geniet beleidsmatig de voorkeur boven het reinigen of storten van deze grond (bron 5). Storten van licht verontreinigde grond is zelfs verboden. 2.2 Landsdekkend beeld Om alle historisch verdachte locaties (voormalige bedrijfsterreinen) in beeld te brengen en om van onverdacht gebied de gemiddelde bodemkwaliteit vast te kunnen stellen, heeft de provincie het project Landsdekkend beeld 2005 opgezet. Bij het bewerkstelligen van het project Landsdekkend beeld kunnen twee sporen worden onderscheiden (bron 14): - Het schatten van de werkvoorraad aan ernstig en potentieel ernstig verontreinigde locaties door alle historische voormalige bedrijfslocaties te inventariseren en te onderzoeken op aanwezigheid van bodemverontreiniging. - Bodembeheer in meer algemene zin om ruimtelijke en maatschappelijke processen op grootschalige wijze te faciliteren. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 3

10 Voor het tweede spoor is ruimtelijke informatie vereist over puntbronnen, diffuse bodemkwaliteit en belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen. Onder de bodemkwaliteit in algemene zin wordt een beeld van de gemiddelde (diffuse) bodemkwaliteit verstaan, hetgeen inzichtelijk wordt gemaakt in een bodemkwaliteitskaart. Dit rapport beperkt zich tot het in kaart brengen van de diffuse bodemkwaliteit. 2.3 Het Bouwstoffenbesluit Het Bouwstoffenbesluit is een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) bij de Wet Bodembescherming (Wbb), de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) en de Woningwet. Het Bouwstoffenbesluit (bron 3) biedt alleen de mogelijkheid om verontreinigde grond toe te passen in werken. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden: - De grond dient te voldoen aan de samenstellings- en immissiewaarden van het Bouwstoffenbesluit. - Een werk is een civieltechnisch werk met een tijdelijk karakter (ooit wordt het weer afgebroken). Het Bouwstoffenbesluit schrijft voor dat de bouwstoffen bij afbraak van het werk terugneembaar zijn. Licht verontreinigde grond (cat 1 of 2) die in een werk wordt toegepast mag derhalve niet worden vermengd met de (onderliggende) bodem. - De toegepaste verontreinigde grond moet, vanwege terugneembaarheid, te onderscheiden zijn van de onderliggende bodem door bijvoorbeeld verschil in textuur/kleur of toepassing van een folie. Nadat het werk zijn functie verliest, dient de verontreinigde grond te worden verwijderd. De kwaliteit van de onderliggende bodem is bij hergebruik in werken volgens het Bouwstoffenbesluit niet van belang. In het Bouwstoffenbesluit is bij grondwerken met een definitief karakter alleen het toepassen van schone grond toegestaan. Schone grond mag dus wel mengen met de bodem. De eigenaar moet de kwaliteitsbewijzen van het werk tot 1 jaar na aanbrengen op verzoek van het bevoegd gezag kunnen tonen. Het is niet toegestaan om de bodemkwaliteitskaart als bewijslast te gebruiken voor schone grond toegepast in werken onder het Bouwstoffenbesluit. Het Bouwstoffenbesluit biedt geen ruimte voor het ontwikkelen van beleid ten aanzien van hergebruik van grond als bodem. Om deze reden is samen met het Bouwstoffenbesluit de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet van kracht geworden. De regeling heeft tot doel om het gebruik van licht verontreinigde grond, als bodem (hoeft niet terugneembaar te zijn), mogelijk te maken. Dit houdt in dat bij het definitief toepassen van grond als bodem onder voorwaarden de toepassing van licht verontreinigde grond mogelijk is (zie paragraaf 2.4) Definities werk en grondwerk Voor het onderscheid tussen werken in het kader van het Bouwstoffenbesluit en grondwerken waarbij grondverzet onder het regime van de Vrijstellingsregeling grondverzet plaatsvindt, worden de volgende definities gehanteerd (overgenomen uit bron 1). 29 maart 2007, Eindrapport pagina 4

11 Werk Kenmerk van een werk is dat een werk geen deel uitmaakt van de bodem en dat, zodra het werk zijn functie verliest, de bouwstoffen waaruit het werk bestaat, worden verwijderd. Dit geldt ook indien grond als bouwstof is gebruikt. De bouwstof grond mag niet worden vermengd met het bodemmateriaal van de onderliggende en aangrenzende bodem. Verder dient een werk functioneel te zijn (anders zou sprake zijn van verkapt storten) en mogen er geen humane en ecologische risico s ontstaan. Werken kunnen in de tijd begrensd zijn, zoals een tijdelijke ontsluitingsweg voor de bouw van een woonwijk of onbegrensd in de tijd zijn, zoals een geluidswal, windwal, dijk, wegcunet of riooltracé. Grondwerk Een grondwerk is een werk waarbij als bouwstof uitsluitend grond wordt gebruikt, niet zijnde een geluidswal of windwal. In het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet mag een grondwerk bodem worden. Indien de grond in het grondwerk geschikt is voor het beoogde bodemgebruik en een vergelijkbare kwaliteit heeft als de ontvangende bodem kan het grondwerk bodem worden en vervalt de verwijderingplicht. Voorbeelden van werken die bodem worden zijn: aanvullingen, ophogingen, slootdempingen alsmede egaliseringen en accentueringen in het kader van bijvoorbeeld landinrichting en natuurontwikkeling. Deze permanente toepassingen kunnen alleen in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet worden uitgevoerd. 2.4 De Vrijstellingsregeling grondverzet Grond die vrijkomt in grootschalig diffuus verontreinigde gebieden mag volgens het Bouwstoffenbesluit zelf niet worden hergebruikt als bodem. Het hergebruik van de vrijgekomen licht verontreinigde grond leidt in deze gebieden echter niet tot een verslechtering van de ontvangende bodem. Om hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem mogelijk te maken, mits dit niet tot een verslechtering van de ontvangende bodem leidt, is de Vrijstellingsregeling grondverzet (bron 1) opgesteld. In deze vrijstellingsregeling worden als belangrijkste voorwaarden voor hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem gesteld: - Onder licht verontreinigde grond wordt grond verstaan met licht verhoogde concentraties (tussen de samenstellingswaarde 1 en het gemiddelde van samenstellingswaarden uit het Bouwstoffenbesluit). - Het hergebruik vindt plaats op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurde bodemkwaliteitskaart (zoneringskaart) en bijbehorend bodembeheerplan. - De kwaliteit van de ontvangende bodem mag niet verslechteren (standstill-beginsel). - De toepassing dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag. De wijze waarop het hergebruik (gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart) zal plaatsvinden, dient beleidsmatig te zijn vastgelegd in een bodembeheerplan. Verder dient melding en registratie van de grondstromen plaats te vinden. De bodemkwaliteitskaart inclusief bodembeheerplan dient door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente te worden vastgesteld. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 5

12 2.5 De Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten Bodemkwaliteitskaarten worden gemaakt in het kader van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet. In 1999 heeft het Ministerie van VROM de 'Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten' (bron 2) gepubliceerd. Hierin zijn de eisen omschreven, waaraan een bodemkwaliteitskaart moet voldoen om gebruik te kunnen maken van de Vrijstellingsregeling grondverzet. Het opstellen van een definitieve Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is tot onbekende datum uitgesteld. Tot die tijd worden de bodemkwaliteitskaarten en bodembeheerplannen opgesteld conform de Interim-richtlijn. Het Ministerie van VROM heeft in juni 2002 een Reparatiebrief (bron 15) opgesteld als aanvulling op de Interim-richtlijn. Bij het opstellen van deze bodemkwaliteitskaart is rekening gehouden met de aandachtspunten uit de Reparatiebrief. 2.6 De Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden De Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden (bron 18) is met ingang van 1 juli 1999 in werking getreden. Deze vrijstellingsregeling biedt een zekere versoepeling van de normering voor welke grond in het geval van hergebruik als schone grond wordt beschouwd: - Voor PAK en EOX hoeft bij de bepaling van de streefwaarde geen bodemtypecorrectie te worden uitgevoerd wanneer het percentage organische stof lager is dan 10%; - Voor EOX wordt als streefwaarde 0,8 mg/kg.ds gehanteerd; - Wanneer 10 tot en met 20 stoffen worden getoetst, mogen voor maximaal drie stoffen de streefwaarden overschreden worden voor zover de betreffende concentraties niet hoger zijn dan twee maal de streefwaarde en niet hoger zijn dan de tussenwaarde. Grond die aan deze versoepelde toetsingsregels voor schone grond voldoet, wordt in de praktijk MVR-grond, schoon (MVR) of MVR-schoon genoemd. In de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten (bron 2) is opgenomen dat bovenstaande toetsingsregels tevens gelden bij het karakteriseren van de kwaliteit van een zone in een bodemkwaliteitskaart. 2.7 Beleid provincie Noord-Holland In de Vrijstellingsregeling grondverzet is opgenomen dat bij de bestuurlijke vaststelling van de bodemkwaliteitskaart rekening dient te worden gehouden met het geldende provinciale beleid ten aanzien van grondverzet. Het hergebruikbeleid van de provincie Noord-Holland is beschreven in de Implementatienota Provincie Noord-Holland - Hergebruik van verontreinigde grond volgens Actief Bodembeheer (bron 19). Naast de punten die al naar voren komen in de Vrijstellingsregeling en de Interimrichtlijn acht de provincie Noord-Holland tevens de volgende aspecten van belang: 29 maart 2007, Eindrapport pagina 6

13 - Bij vergelijkbaarheid van grond kan naast vergelijkbaarheid van chemische factoren (gehalten aan verontreinigde stoffen) tevens vergelijkbaarheid van fysieke factoren (bodemtype, korrelgrootte, ph, organisch stof- en nutriëntengehalte) van belang zijn. Dit is vooral van belang in landelijke gebieden en met name in bijzondere beschermingsgebieden. In een natuurgebied met voedselarme zandgronden kan het uit ecologische overwegingen niet wenselijk zijn om klei of veen als bodem toe te passen. - In bijzondere beschermingsgebieden dient er in principe voor zorg te worden gedragen dat geen verontreinigde grond van buiten het gebied wordt toegepast. - De functionele geschiktheid van de her te gebruiken grond dient op vergelijkbare wijze te worden beoordeeld als gebruikelijk is in het bodemsaneringsbeleid. - Bij het definiëren van het onderscheid tussen het gebruik van grond in een werk conform het Bouwstoffenbesluit en als bodem conform de Vrijstellingsregeling dient rekening te worden gehouden met de functionaliteit en tijdelijkheid van het werk (zie paragraaf 2.3.1). - De provincie onderschrijft een voorkeursvolgorde bij hergebruik van verontreinigde grond. Hergebruik als bodem heeft de voorkeur boven hergebruik binnen een werk of het reinigingen van de grond. In het bodembeheerplan moet worden aangegeven hoe gemeenten met deze voorkeursvolgorde willen omgaan. - Het bevoegd gezag mag gemotiveerd afwijken van de acceptatiefactor van 1,2 uit de Interim-richtlijn onder voorwaarde dat er geen sprake is van milieuhygiënische risico s. - De bepaling van de geldigheidsduur van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan alsmede een beschrijving van de wijze waarop wijzigingen van het bodembeheerplan worden behandeld en de regeling van evaluatie en actualisatie van het bodembeheerplan worden geregeld in het bodembeheerplan. De geldigheidsduur van een bodemkwaliteitskaart en het bijhorend bodembeheerplan bedraagt standaard vier jaar. - Grondverzet binnen, in het kader van de Wet milieubeheer, vergunningplichtige inrichtingen wordt gemandateerd aan gemeenten, behoudens die inrichtingen waarvoor Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bevoegd gezag is. - Voor bijzondere beschermingsgebieden hanteert de provincie Noord-Holland aanvullend beleid. Dit staat verder in deze paragraaf en in paragraaf 4.1 van het bodembeheerplan (brno 16) beschreven. Bijzondere gebieden De provincie hanteert voor de volgende gebieden aanvullend beleid: - Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) gebieden (bron 24); - Grondwaterbeschermingsgebieden (bron 25); - Aardkundige waarden (bodembeschermingsgebieden) (bron 26). De provinciaal ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden. De ecologische hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. De provincie Noord-Holland wil ten aanzien van deze bijzondere beschermingsgebieden een step forward bereiken. Dit betekent dat in deze gebieden aanvullende eisen worden gehanteerd ten aanzien van het hergebruik van verontreinigde grond als bodem: - Aanvoer van licht verontreinigde grond van buiten het beschermingsgebied naar binnen het beschermingsgebied is in principe niet toegestaan, omdat dit leidt tot een netto toename van de omvang van de verontreiniging in het gebied. Slechts als kan worden aangetoond 29 maart 2007, Eindrapport pagina 7

14 dat mogelijke alternatieven een beter milieurendement hebben, kan hiervan worden afgeweken. Voor grondwaterbeschermingsgebieden is deze eis hard aangezien deze gebieden onderdeel uitmaken van de Provinciale Milieu Verordening (PMV). Voor bodembeschermingsgebieden en PEHS-gebieden heeft deze eis de status van een inspanningsverplichting. - Verplaatsing van licht verontreinigde grond binnen hetzelfde beschermingsgebied wordt toegestaan, mits (naast de beoordeling op de chemische kwaliteit conform de vrijstellingsregeling grondverzet) rekening wordt gehouden met de fysische kwaliteit van grond en ontvangende bodem. Meer nog dan bij hergebruik in gewone gebieden dient bij hergebruik in beschermingsgebieden voorkomen te worden dat de samenstelling van de toe te passen grond afwijkt van die van de ontvangende bodem. In het algemeen is het aanbrengen van grond uit de bebouwde kom en uit agrarische gebieden in beschermingsgebieden dan ook niet mogelijk (tenzij toegepast in bebouwd, resp. agrarisch deel van het gebied). - Archeologisch waardevolle gebieden moeten worden beschermd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient daarom rekening gehouden te worden met deze gebieden. De ligging van en hoe om te gaan met de bijzondere beschermingsgebieden volgens het provinciaal beleid wordt beschreven in paragraaf 4.1 van het bodembeheerplan (bron 16). 29 maart 2007, Eindrapport pagina 8

15 3 Definitiefase Tijdens stap 1 van de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten worden de beleidsmatige en technisch inhoudelijke keuzes gemaakt. Deze vormen het kader waarbinnen een bodemkwaliteitskaart wordt gerealiseerd. Hierbij is het volgens de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten noodzakelijk dat een invulling wordt gegeven aan de beleidsmatige en technisch inhoudelijke onderbouwing. De beleidsmatige onderbouwing is opgenomen in het bodembeheerplan. De technische onderbouwing is in onderliggend hoofdstuk opgenomen. 3.1 Gebiedsafbakening De bodemkwaliteitskaart is van toepassing op landbodem en heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeenten waarvoor de Milieudienst IJmond de milieutaken uitvoert, met uitzondering van de gemeente Bennebroek. Het betreft het grondgebied van de volgende gemeenten: - Gemeente Beverwijk; - Gemeente Bloemendaal; - Gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude; - Gemeente Heemskerk; - Gemeente Heemstede; - Gemeente Uitgeest; - Gemeente Velsen; - Gemeente Zandvoort. Het grondgebied is tevens weergegeven in bijlage 1. Voor een aantal gebieden zijn de verschillende gemeenten geen bevoegd gezag. Deze gebieden zijn dan ook uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan. Het betreft de volgende gebieden: - Het grondgebied van Corus, voor zover de Provincie Noord-Holland hiervoor bevoegd gezag is op grond van art van de Vrijstellingsregeling grondverzet en waarvoor een aparte bodemkwaliteitskaart met bijhorend bodembeheerplan is opgesteld (bron 21). - Het strand, gedefinieerd als het gebied tot aan de eerste duinenrij. Rijkswaterstaat is hiervoor bevoegd gezag. - De oppervlaktewateren en waterbodems voor zover het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hiervoor het bevoegd gezag is in het kader van het Bouwstoffenbesluit. Verder is het beheergebied van het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland (PWN) uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Dit beheergebied omvat een gedeelte van het duingebied tussen Bergen en Zandvoort. Hiervoor is een aparte bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan opgesteld en is bestuurlijk vastgesteld door de provincie Noord-Holland (bron 22). Deze kaart blijft naast de huidige bodemkwaliteitskaart bestaan. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 9

16 3.2 Vaststelling en geldigheid Bestuurlijke vaststelling Burgemeesters en wethouders van de gemeenten hebben de bodemkwaliteitskaart (voor hun grondgebied) met het bijbehorende bodembeheerplan vastgesteld. Direct na deze vaststelling treden de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan in werking. De gemeente, bedrijven en particulieren kunnen vanaf dit moment bij grondverzet gebruik maken van de bodemkwaliteitskaart en het bijbehorende bodembeheerplan. Geldigheid bodemkwaliteitskaart De bodemkwaliteitskaart is na bestuurlijke vaststelling vijf jaar geldig. Daarna zullen, op basis van het binnenkort in werking tredende Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan geactualiseerd moeten worden. Actualisatie kan eerder noodzakelijk zijn als: - na de inwerkingtreding zoveel extra bodemonderzoeksgegevens voorhanden komen, dat statistisch gezien een nieuwe berekening van de bodemkwaliteit noodzakelijk is. Dit punt wordt bereikt als meer dan 25% extra bodemonderzoeksgegevens beschikbaar zijn; - de Interim-richtlijn Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet (bron 1) wordt vervangen door een gewijzigde definitieve richtlijn en de overgangstermijn verstreken is. Zodra een nieuwe bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan wordt vastgesteld, is de oude bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan niet meer geldig. Dit geldt ook voor eerder opgestelde planbodemkwaliteitskaarten (zie verder paragraaf 3.3 van het bodembeheerplan). Vaststellingsprocedure en vaststelling van tussentijdse wijzigingen De bevoegdheid tot het wijzigen van de kaart, vanwege nieuwe gegevens, regelgeving of ontwikkelingen, wordt door de colleges van B&W van de deelnemende gemeenten gemandateerd aan de Milieudienst IJmond (met uitzondering van de gemeenten Bloemendaal en Haarlemmerliede & Spaarnwoude die deze taken zelf uitvoeren). Het betreft de volgende wijzigingen: - wijzigingen in de achtergrondgehalten voor de zones of de zone-indeling op grond van nieuwe onderzoeksgegevens of grootschalig grondverzet; - wijzigingen in de status van zones door veranderde regelgeving met betrekking tot streefen interventiewaarden (bron 20), bodembescherming en samenstellingswaarden Bsb (SW1 en SW2); - wijzigingen in de contouren van bijzondere beschermingsgebieden (paragraaf 4.1 van het bodembeheerplan). Nieuwe bodemkwaliteitskaarten binnen het beheergebied van regio IJmond worden vastgesteld volgens de procedure die van toepassing is voor het nemen van besluiten ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Er wordt geen openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er direct een besluit van burgemeester en wethouders komt waarop bezwaar en beroep mogelijk is. Dit geldt ook voor het vaststellen van bodemkwaliteitskaarten voor deelgebieden binnen de regio IJmond op initiatief van derden. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 10

17 3.3 Technisch inhoudelijke onderbouwing De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor het standaard stoffenpakket: acht zware metalen (arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink), som-pak en EOX. Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is gekeken naar verschillende dieptetrajecten (0-0,5 / 0-1,0 / 0,5-2,0 / 1,0-2,0 m-mv). Lokale verontreinigingen en hoge meetwaarden die niet representatief zijn voor het gebied (uitschieters, uitbijters) zijn niet meegenomen met de bepaling van de gebiedseigen bodemkwaliteit. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 5. Bij de berekeningen vormen de samenstellingswaarden van het Bouwstoffenbesluit (bron 3) voor de verschillende parameters de toetsingswaarden. EOX is een triggerparameter. De samenstellingswaarde 1 is 0,8 mg/kg. Er wordt gebruik gemaakt van de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden (bron 18). Dit houdt in dat het rekenkundig gemiddelde van maximaal drie parameters binnen een zone groter mag zijn dan de toetsingswaarde (de samenstellingswaarde 1, SW1), maar kleiner dan twee maal de SW1. In dit geval wordt de kwaliteit van de zone schoon MVR, wat behandeld wordt als schoon. Minerale olie In algemene zin geldt dat minerale olie niet als diffuse verontreiniging in Nederland voorkomt. Verhoogde concentraties minerale olie zijn gerelateerd aan lokale verontreinigingen en afkomstig van aanwijsbare puntbronnen. De aanwezigheid van een lokale verontreiniging met minerale olie blijkt normaal gesproken uit het historisch onderzoek en/of uit organoleptische (zintuiglijke) veldwaarnemingen. Daarnaast is het mogelijk dat de aanwezigheid van humuszuren de meting van minerale olie in het laboratorium verstoren. Het verhoogde gehalte minerale olie wordt dan veroorzaakt door de aanwezigheid van humuszuren. Uit bovenstaande blijkt dat eventueel verhoogde meetwaarden niet gerelateerd zijn aan diffuse verontreinigingen. Daarom is minerale olie niet in de zonering betrokken. Er is echter wel besloten minerale olie als parameter mee te nemen in de berekeningen ter bepaling van de achtergrondwaarden. Voor het toepassen van grond afkomstig van buiten de regio IJmond, wordt tevens getoetst op minerale olie. Lutum en organische stof Met de beschikbare analyseresultaten zijn per zone en per dieptetraject gemiddelde gehalten lutum en organische stof berekend. Op basis hiervan zijn de statistische kentallen van de acht zware metalen herberekend naar waarden voor de standaardbodem (lutum=25%, humus =10%). Het omrekenen naar standaardbodem maakt de interpretatie en de vergelijking tussen de kentallen van verschillende zones eenvoudiger. Deze herberekening is voor PAK en EOX niet uitgevoerd, omdat dat voor deze parameters niet relevant is. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 11

18 29 maart 2007, Eindrapport pagina 12

19 4 Identificatie van onderscheidende kenmerken In deze stap zijn de onderscheidende kenmerken voor de bodemkwaliteit vastgesteld. Deze onderscheidende kenmerken zijn mogelijk van invloed op de bodemkwaliteit. De volgende kenmerken zijn volgens in de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten te onderscheiden: - landgebruik; - fysische factoren: * geologie; * geohydrologie; * geomorfologie; * bodemopbouw; - ontwikkeling van woonwijken en gebieden. In de onderliggende paragrafen worden de kenmerken beschreven en wordt de relatie met de verwachte bodemkwaliteit toegelicht. 4.1 Landgebruik Het landgebruik vormt een belangrijk onderscheidend kenmerk voor bodemkwaliteitskaarten. Voor het landelijk gebied spelen met name fysische factoren een rol voor de (chemische) bodemkwaliteit. In de stedelijke gebieden is de invloed van de mens dominant. Hierbij dient gekeken te worden naar de ontwikkeling van de woonwijken en de bedrijfsterreinen. Voor de regio IJmond is ervoor gekozen de grenzen tussen landelijk en stedelijk gebied uit de bestemmingsplannen (bron 23), de zogenoemde rode contouren, ook aan te houden in de bodemkwaliteitskaart. In een aantal gevallen is er voor gekozen gemotiveerd af te wijken van deze rode contouren. Dit is van toepassing indien: - Op basis van informatie van de gemeente stedelijke gebieden (woonwijken en bedrijfsterreinen) reeds in het landelijk gebied (buiten de rode contouren) gerealiseerd zijn. Deze begrenzingen zijn overgenomen. - De gebieden wel binnen de rode contouren vallen, maar er nog geen stedelijke invulling aan gegeven is. Dit wordt als stedelijk buitengebied benoemd. - Er teveel versnippering van het gebied optreedt. Om versnippering tegen te gaan is een aantal kleine gebieden alsnog bij het landelijk gebied gerekend (tevens op basis van informatie van de betreffende gemeente). Op het landelijk gebied wordt verder ingegaan bij de fysische factoren (paragraaf 4.2). De woonwijken en bedrijfsterreinen (bebouwde kern) worden verder behandeld bij de ontwikkeling van woonwijken en gebieden (bebouwingsgeschiedenis, paragraaf 4.3). Hierin wordt tevens ingegaan op recreatiegebieden en het stedelijk buitengebied. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 13

20 4.2 Fysische factoren De fysische (bodem)factoren zijn met name van belang voor het landelijk gebied, omdat in het stedelijk gebied de invloeden van de mens de belangrijkste factor is voor de bodemkwaliteit. Onder de fysische factoren wordt verstaan: - Geologie; - Geohydrologie; - Geomorfologie; - Bodemopbouw. In bijlage 2 zijn de fysische factoren voor de regio IJmond uitgebreid beschreven. In onderstaande paragrafen zijn de factoren samengevat en wordt ingegaan op de bruikbaarheid voor de bodemkwaliteitskaart. Ten behoeve van een project in opdracht van de provincie Noord-Holland is, op basis van fysische factoren een homogene basiskaart van het landelijk gebied van de provincie opgesteld (bron 27, zie bijlage 4). Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf Geologie Door het verschuiven van de kustlijn en de verandering van de zeespiegelstijging zijn er in de loop van de tijd verschillende sedimenten in het gebied afgezet. Hierdoor wisselen zand-, kleien veenlagen elkaar af. In het kustgebied ligt een zandlaag aan het oppervlak met een dikte variërend tussen de 15 en 25 meter. Onder het zandpakket bevindt zich een slecht doorlatende laag bestaande uit klei en uiterst fijne zanden. Deze laag is circa 5 tot 15 meter dik. Verder landinwaarts is de watervoerende zandlaag aan de oppervlakte maximaal 25 meter dik en de daar onder gelegen kleilaag tussen de 5 en 20 meter dik. Op plekken waar de slecht doorlatende lagen dichter aan de oppervlakte liggen, is in een aantal gevallen veen ontstaan. De dikte van deze veenlaag bedraagt op sommige locaties enkele meters Geohydrologie Vanaf de kust tot de bebouwde kommen is het bovenste watervoerend pakket aanwezig, dat ook wel het duinpakket wordt genoemd, omdat dit voornamelijk in de duinen voorkomt. Het grondwater in dit pakket bevindt zich op circa 1 tot 3 meter boven NAP. De duinen zelf liggen hoog boven NAP, waardoor het grondwater op sommige plekken op 2 meter beneden maaiveld kan worden aangetroffen, terwijl het op andere plaatsen wel 25 meter diep kan zitten. Voor het eerste watervoerend pakket geldt in de duinen hetzelfde, behalve dat het grondwater uit dit pakket nog 4 meter dieper zit dan het ondiepe grondwater. In de polders is alleen het eerste watervoerend pakket aanwezig. De grondwaterstand varieert hier van circa 0,2 tot 2 meter beneden maaiveld. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 14

21 4.2.3 Geomorfologie Langs de kust bevinden zich jonge duinen met direct aangrenzend strandwallen. De landschapsvormen jonge duinen en strandwallen vormen samen de kustduinen. De strandwallen zijn circa 3000 voor Chr. ontstaan toen de kustlijn verder naar het westen lag. Rond 1100 na Chr. begint de vorming van de Jonge Duinen, een proces dat zich in meerdere fasen heeft ontwikkeld, waarbij verstuiving en stabilisatie elkaar periodiek afwisselden. Ten oosten van de kustduinen is veenlandschap aanwezig. In de 8e eeuw na Chr. bestond het veenlandschap uit grote kussens van veen gescheiden door uitgestrekte vlakke veengebieden. In de vlakke gebieden stroomden riviertjes die de overtollige neerslag afvoerden uit de veenkussen. Vanaf de 11 e eeuw na Chr. werden de veenlandschappen op grote schaal ontgonnen, meestal vanaf de kleinere natuurlijke afwateringsstromen Bodemopbouw In bijlage 3 is de regionale bodemopbouw weergegeven, met de verschillende bodemtypen die in de regio voorkomen. Dit is een uitsnede uit de bodemkaart van Nederland (bron 17). De voorkomende bodemtypen die aan de oppervlakte aangetroffen kunnen worden binnen het beheergebied regio IJmond zijn enkeerdgronden, klei(dekken), zand(dekken), stuifzand, veen, veraarde grond en zavel Homogene basiskaart In opdracht van de provincie Noord-Holland is een kaart met de homogene deelgebieden in Noord-Holland opgesteld (bron 27). Deze kaart is gebaseerd op de volgende bodemkenmerken: - bodemtype; - hydrologische situatie; - landgebruik. De kaart is echter te gedetailleerd om te dienen als basis voor de berekeningen van de algemene bodemkwaliteit. De vaststelling van de gebiedseenheid wordt uitgevoerd tot op perceelsniveau. Dit schaalniveau is in het kader van het bepalen van de diffuse bodemkwaliteit niet geschikt. Er is besloten voor dit project de kaart op een hoger aggregatieniveau te brengen en te generaliseren tot een homogene basiseenhedenkaart, die tevens voor andere doeleinden gebruikt kan worden. Het resultaat van de generalisatie, de Homogene basiseenhedenkaart PNH 2006, is weergegeven in bijlage 4 (uitsnede voor de regio IJmond). Binnen de regio IJmond komen de volgende homogene deelgebieden voor: - bollengebied; - duin en bos op zand; - klei infiltratie gebieden; - klei kwel gebieden; - veen klei gebieden (zuid, infiltratie); 29 maart 2007, Eindrapport pagina 15

22 - veen kwel gebieden (waterland); - stedelijke gebieden. 4.3 Ontwikkeling van woonwijken en gebieden De ontwikkeling van woonwijken is vaak bepalend voor de bodemkwaliteit. Zo komen in oude wijken vaak verhoogde gehalten verontreinigende stoffen voor. Het gaat dan met name om de zware metalen (voornamelijk lood en zink) en PAK. Deze verontreinigingen zijn meestal diffuus van aard. De verhoogde gehalten PAK zijn bijvoorbeeld te relateren aan het gebruik van brandstof voor de verwarming van de woningen. Rond 1970 is het grootste deel van de met steenkoolproducten verwarmde woningen in Nederland overgegaan op gas. De koolresten werden meestal uitgestrooid in de tuin, maar soms ook verzameld en als wegverharding gebruikt. Op basis van historische informatie over de ontstaansgeschiedenis van de regio IJmond is de bebouwingsgeschiedenis per gemeente in kaart gebracht. Het gaat hierbij om de eerste bebouwing op wijkniveau. De bebouwingsgeschiedenis is per gemeente in kaart gebracht (bijlage 6). De bebouwingsgeschiedenis is in perioden ingedeeld. De indeling in perioden is afhankelijk van het beschikbare materiaal waardoor de kaarten van de deelnemende gemeenten kunnen verschillen. Als uitgangspunt geldt de indeling in de volgende perioden: - Bebouwing tot 1900; - Bebouwing van 1900 tot 1945; - Bebouwing van 1945 tot 1970; - Bebouwing van 1970 tot 1990; - Bebouwing van 1990 tot heden. Naast het onderscheid in bebouwingsgeschiedenis is ook onderscheid gemaakt in de functies wonen en bedrijventerrein. De bedrijventerreinen zijn apart op de kaart met bebouwingsgeschiedenis weergegeven. Daarnaast is de ontwikkeling en historie van de verschillende gemeenten in de regio IJmond in bijlage 5 beschreven. Rode contouren Voor de bepaling van de grens tussen landelijk en stedelijk gebied zijn de grenzen uit het bestemmingsplan Noord-Holland zuid gebruikt (bron 23), de zogenoemde rode contouren. Echter indien op basis van de bebouwingsgeschiedenis (volgend uit het historisch onderzoek) is gebleken dat er bedrijventerreinen en/of woonwijken buiten de rode contouren gelegen zijn, wordt het historisch onderzoek leidend. Landelijk gebied binnen de rode contouren is aangeduid als stedelijk buitengebied. Voor deze gebieden heeft de gemeente een zekere vrijheid voor herinrichting. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 16

23 5 Voorbewerken van beschikbare informatie In deze stap is de informatie die nodig is voor de bepaling van de gebiedseigen bodemkwaliteit verzameld en bewerkt (screenen dataset). Conform de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten is aandacht besteed aan de volgende punten: - het vaststellen van de gegevens die wel of niet worden meegenomen in de bepaling van de bodemkwaliteit. Hierbij is rekening gehouden met onder andere: * beleidsmatige afwegingen (hoofdstuk 2); * diepte van de monsters (bijlage 8a); * ouderdom van analyseresultaten (paragraaf 5.1); * representativiteit en locatie van de waarnemingen (paragraaf 5.2); - in de bodemkwaliteitskaart opnemen van tenminste de tien stoffen uit het basispakket (de zware metalen, PAK en EOX); 5.1 Beschikbare dataset Voor de bodemkwaliteitskaart is gebruik gemaakt van de bodemonderzoekgegevens die aanwezig zijn in het bodeminformatiesysteem StraBis van de verschillende gemeenten. De Milieudienst IJmond beheert de data van de gemeenten Beverwijk, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen en Zandvoort. De definitieve datasets zijn aangeleverd in november De gemeenten Bloemendaal en Haarlemmerliede & Spaarnwoude beschikken over een eigen StraBis. Voor de definitieve berekeningen is de gehele dataset samengevoegd tot één. Deze dataset bevat in totaal 5820 bodemrapporten met monsters voor grond. 5.2 Screenen van de dataset Niet alle rapporten en beschikbare waarnemingen zijn geschikt voor het berekenen van de algemene bodemkwaliteit. Hiertoe wordt de dataset gescreend. De screening vindt plaats op rapportniveau en monsterniveau. De volgende rapporten hebben betrekking op aanwezige verontreinigingen en worden derhalve niet representatief geacht voor het berekenen van de algemene bodemkwaliteit: - Nader bodemonderzoek (NO); - Saneringsonderzoek (SO); - Saneringsplan (SP); - Saneringsevaluatie (SE). Daarnaast zijn rapporten ouder dan 1992 in principe niet meegenomen in de berekeningen. Indien er voor een gebied onvoldoende waarnemingen beschikbaar zijn, zijn deze rapporten alsnog meegenomen. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 17

24 Nadat de onderzoeksrapporten zijn beoordeeld op hun representativiteit, zijn vervolgens de individuele analyses met behulp van een uitbijterdrempel (drempel waarboven een meetwaarde als uitschieter wordt gezien, zie ook bijlage 8a) gescreend. De analyses die boven deze uitbijterdrempel vallen, zijn ieder afzonderlijk geëvalueerd. Zij vallen dus niet automatisch af. Als er een duidelijke reden is om de waarneming als niet-representatief te beschouwen voor de gebiedseigen bodemkwaliteit, is deze niet meegenomen in de berekeningen (zij worden in de database aangemerkt als vervallen ). Hierbij wordt gekeken naar de volgende velden in het bodeminformatiesysteem StraBis: - Gebruik: Indien het gebruik van de locatie niet representatief is voor de omgeving. Een voorbeeld hiervan is een benzine-service station in een woonwijk. Of in meer algemene zin stortplaatsen. - Hypothese: indien de hypothese voor een onderzoek verdacht is of deels verdacht en deels onverdacht, is er een reden om aan te nemen dat er sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit. - Conclusie: in de conclusie kan informatie verwerkt zijn waardoor een monster of het hele rapport niet bruikbaar is voor de bodemkwaliteitskaart. Hierbij kan gedacht worden aan: * aangetroffen verontreinigingen zijn niet veroorzaakt door plaatselijk zintuiglijke waarnemingen zoals puin, asfalt, etc.; * bijzonderheden uit het rapport (eventueel aantekeningenvak); * als ander materiaal dan bodem is bemonsterd (bijv. slakken, slib of gronddepots). Op basis van het beoordelen van de onderzoekslocaties zijn 917 gehele bodemrapporten uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart, die in totaal 2178 individuele grondmonsters bevatten. Daarnaast zijn nog 673 individuele analyses uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart is uiteindelijk opgesteld op basis van bodemanalyses. 5.3 Cd-rom Op de bijgeleverde cd-rom is de uiteindelijke dataset waarmee de bodemkwaliteitskaart is opgesteld opgenomen. De data is hierbij geconverteerd naar Excel-format en bestaat uit de volgende bestanden: - Rapport.xls, wat ten minste de volgende data bevat: * Rapportnummer; * NAW-gegevens (adres); * Vervallen (ja/nee) en reden voor vervallen. - Grond.xls, wat tenminste de volgende data bevat: * Rapportnummer; * Diepte (boven en ondergrens); * Analyseresultaten per stof; * Vervallen (ja/nee) en reden voor vervallen. De cd-rom bevat tevens het kaartmateriaal (voorgaande en volgende hoofdstukken) in MapInfoformat. 29 maart 2007, Eindrapport pagina 18

25 6 Indelen deelgebieden in bodemkwaliteitszones In stap 4 zijn de deelgebieden, op basis van de in stap 2 vastgestelde kenmerken, opgedeeld in verschillende bodemkwaliteitszones. Hierbij is het volgens de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten noodzakelijk dat: - de mate van invloed van de onderscheidende kenmerken wordt vastgesteld; - als er sprake is van hiërarchie in de mate van invloed die de kenmerken hebben, hoe het deelgebied volgens deze hiërarchie wordt opgedeeld in beheersgebieden op basis van de onderscheidende kenmerken. 6.1 Hiërarchie onderscheidend kenmerk In hoofdstuk 4 zijn de verschillende onderscheidende kenmerken van de regio IJmond beschreven. Om de bepalende (onderscheidende) kenmerken voor de bodemkwaliteitskaart vast te stellen, is de bodemkwaliteit van de verschillende deelgebieden vergeleken op basis van statistische berekeningen. Hieronder worden de bepalende kenmerken in het landelijk gebied en in het stedelijk gebied beschreven en de daaruit volgende gebiedsindeling. Landelijke gebieden Voor de landelijke gebieden is besloten om bij de bepaling van de onderscheidende kenmerken de homogene basiskaart van de provincie te hanteren. Deze kaart is gebaseerd op verschillende fysische factoren zoals beschreven in paragraaf 4.2. Echter binnen de regio IJmond komen vrijwel alle eenheden uit de homogene basiskaart voor, waardoor er teveel versnippering optreedt. Daarnaast zijn er voor de verschillende deelgebieden niet voldoende waarnemingen beschikbaar om gezoneerd te kunnen worden. Hierdoor is gekozen de basiskaart te vereenvoudigen op basis van de meest voorkomende grondsoort. Indeling op basis van de fysische eigenschappen heeft in het landelijk gebied geleid tot de volgende zones: - Kleigebieden; - Veengebieden; - Zandgebieden. Onderscheid maken in fysische bodemeigenschappen is tevens één van de onderdelen van het aanvullende beleid van de provincie Noord-Holland. Ontwikkeling van wijken en gebieden Gebleken is dat in stedelijk gebied de onderscheidende kenmerken worden gevormd door de bebouwingsgeschiedenis en de onderverdeling in bedrijventerreinen en woonwijken van de verschillende woonkernen. Deze kenmerken hebben geleid tot verschillen in (diffuse) bodemkwaliteit. Op basis van de historische ontwikkeling en de statistische berekeningen is de definitieve zonering opgesteld (zie bijlage 7). 6.2 Statistische kentallen Voor de beschrijving van de bodemkwaliteit zijn per deelgebied en per dieptetraject van een halve meter een aantal statistische kentallen berekend (gemiddelde, mediaan, maart 2007, Eindrapport pagina 19

26 percentielwaarde, 95-percentielwaarde etc.). De methodiek voor het bepalen van percentielwaarden is nader uitgewerkt in het boek Practical non-parametric statistics van Conover (bron 13). Bijlage 8a gaat nader in op de wijze van rekenen en de voorbewerkingen van de dataset, zoals de keuzes die zijn gemaakt voor mengmonsters, analyseresultaten van monsters beneden detectiegrenzen en uitschieters. De statistische kentallen in de bijlagen zijn omgerekend naar waarden voor een standaardbodem (25% lutum en 10% organische stof). De statistische kentallen voor de boven- en ondergrond zijn weergegeven in bijlage 8b en 8c. Zoals in de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten is beschreven, is de diffuse bodemkwaliteit van de verschillende zones bepaald op basis van het gemiddelde. Deze waarde beschrijft de gebiedseigen bodemkwaliteit en wordt gebruikt om de kwaliteit van de zones te vergelijken. Daarnaast bepaalt de 95-percentielwaarde de mogelijkheden voor het grondverzet. Hiertoe zijn in bijlage 8e de rekenresultaten beknopt weergegeven. 6.3 Dieptetrajecten Het is mogelijk dat er kwaliteitsverschillen zijn tussen de verschillende bodemlagen. Om hierin inzicht te krijgen, zijn de berekeningen per halve meter. Op basis van de resultaten is ervoor gekozen de bovengrond als 0 1 m-mv en de ondergrond als 1 2 m-mv te definiëren. Dit dieptetraject wijkt in principe af van de standaard. Hiervoor is echter bewust gekozen voor de gebruikersvriendelijkheid van civiele werken waarbij de werkzaamheden met name in de bovenste meter plaatsvinden. 6.4 Van deelgebieden naar bodemkwaliteitszones Een gebiedsindeling op basis van de ontwikkeling van wijken en gebieden leidt tot een groot aantal deelgebieden, waarvan de bodemkwaliteit deels overeenkomt, maar ook deels verschilt. Omdat de kleinere deelgebieden vaak te weinig waarnemingen bevatten om gezoneerd te mogen worden en een dusdanig groot aantal deelgebieden bovendien niet goed handhaafbaar is, was het wenselijk deelgebieden te combineren tot een goed werkbare gebiedsindeling. Dit is bereikt in twee stappen. Als eerste zijn de deelgebieden samengevoegd op basis van overeenkomstige historie (bebouwingsperiode) en bodemkwaliteit. Vervolgens zijn de gebieden samengevoegd op basis van overeenkomstige bodemkwaliteit. Daarbij is rekening gehouden met het verschil in wonen, sportpark of bedrijventerrein/industrie en de geografische ligging van de gebieden ten opzichte van elkaar. De samengevoegde deelgebieden vormen vijftien bodemkwaliteitszones. In de onderstaande tabel 1 zijn de bodemkwaliteitszones en hun deelgebieden weergegeven. Naamgeving Zones De naamgeving van de zones is gebaseerd op: - Het dieptetraject (bovengrond (BG) of ondergrond (OG)); - Een gebiedscodering bestaande uit een letter (B, R of W) en een nummer (1, 2, 3, 4 of 5): 29 maart 2007, Eindrapport pagina 20

27 * De letters staan voor respectievelijk Bedrijfsterreinen, Recreatiegebieden en Woongebieden. * Het nummer maakt onderscheid in mate van (diffuse) verontreiniging, waarbij de kwaliteit oplopend schoner wordt (1=meest verontreinigd). Tabel 1: Bodemkwaliteitszones bovengrond Zone Gemeente Deelgebieden BG-B1 BG-B2 BG-B3 - Beverwijk - Omgeving Wijkermeerweg en bazaar - Velsen - Zandvoort - Heemstede - Velsen Noord industrieterrein & Noord Wijkermeer polder - Haven IJmuiden en sluizencomplex - Celciusstraat - Spoorzichtlaan - Omgeving Cruquiushaven - Omgeving Manpadslaan (oost) - Omgeving Leidsevaartweg (zuid) - Haarlemmerliede & Spaarnwoude - Spaarndam - Noordzijde A200 - Uitgeest - Molen-, Wester-, Oosterwerf - Uitgeest zuid - Heemskerk - De Houtwegen - Bedrijventerrein Trompet - Bedrijventerrein Tolhek - Beverwijk - Bedrijventerrein Beverwijk zuid & Wijkermeerpolder - Velsen - Bedrijventerrein Velserbroek BG-B4 BG-R1 - Beverwijk - Voormalige sportvelden Beverwijk oost - Heemstede/Bloemendaal - Lorentzlaan Heemstede - Velsen - Sportveld Velsen-Noord Rooswijkerlaan - Volkstuinen Velsen-Noord - Sportvelden IJmuiden - Sportveld Driehuis - Santpoort-Zuid (volkstuinen en sportvelden) - Zandvoort - Recreatiegebied Zandvoort noord - Heemstede - Heemstede zuidwest BG-R2 BG-W1 - Velsen - Sportveld Velsen-Zuid - Volkstuinen Velsen-Zuid - Zandvoort - Tromplaan Zandvoort noordwest - Moestuinen Zandvoort noordoost - Uitgeest - Uitgeest zuidoost & ½ Uitgeest zuid - Beverwijk - Beverwijk centrum oost - Velsen - IJmuiden & IJmuiden stationsbuurt - Santpoort-Noord oost - Santpoort-Zuid - Bloemendaal - Bloemendaal noordoost - Overveen west - Aerdenhout oost - Vogelenzangseweg & Bekslaan & Leidsevaart - Heemstede - Heemsteedse dreef & Herenweg & Timorstraat - De Glip west - Haarlemmerliede & Spaarnwoude - Penningsveer noord 29 maart 2007, Eindrapport pagina 21