Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 Zicht op leerlingenstromen in Juni 2009

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 Zicht op leerlingenstromen in 2009. Juni 2009"

Transcriptie

1 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 Zicht op leerlingenstromen in 2009 Juni 2009

2 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 Zicht op leerlingenstromen in 2009 Juni 2009 Uitgevoerd door: Mede mogelijk gemaakt door: Markteffect BV Hooghuisstraat GS Eindhoven Hobéon Groep Scheveningseweg KV Den Haag Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 2 van 31

3 Voorwoord Marktonderzoek is de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden voor de beleidsbepaling door instellingen voor hoger onderwijs. Dat onderzoek is onder meer van belang bij de afwegingen die instellingen maken bij het ontwikkelen van nieuwe opleidingen of opleidingsvarianten en bij het onderbouwen van aanvragen bij het Ministerie van OCW om bekostiging te verkrijgen voor nieuwe opleidingen. Bij de ontwikkeling van het eigen beleid van de instelling komen vragen aan de orde als: op welke doelgroepen richt de opleiding zich, hoe groot is de markt voor de opleiding, op welke wijze kan de opleiding aantrekkelijk worden gemaakt voor verschillende groepen studenten, waarom kiezen studenten voor de ene of de andere instelling en opleiding. Naast onderzoek op de arbeidsmarkt (is er behoefte aan afgestudeerden bij bedrijven en instellingen, en wat moeten die afgestudeerden dan als bagage van de opleiding hebben meegekregen) is onderzoek van de studentenmarkt een belangrijke pijler. Het ministerie van OCW verandert momenteel zowel de criteria waaraan nieuwe opleidingen moeten voldoen om voor bekostiging in aanmerking te komen, als de procedure die daarbij wordt gehanteerd. Zo zal een Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs op basis van deze criteria aan de minister advies gaan geven over het al dan niet gaan bekostigen van nieuwe opleidingen. De verwachting is dat daarbij een adequate onderbouwing van de markt voor de nieuwe opleiding, zeker een rol gaat spelen. Al vele jaren ondersteunt Hobéon Management Consult instellingen bij de ontwikkeling van (nieuwe) opleidingen, onder meer door het uitvoeren van marktonderzoek. De laatste twee jaar werken wij daarin samen met het bureau Markteffect. Dat bureau zorgt met moderne media en een eigentijdse benadering van de doelgroepen voor een adequate inbreng in de uitgevoerde onderzoeken. Het landelijke beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt is daarvoor een interessante referentie. Wienke Blomen Directeur Hobéon Groep BV Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 3 van 31

4 Inhoudsopgave Voorwoord... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Inhoudsopgave... 4 Hoofdstuk 1. Onderzoeksachtergronden en werkwijze... 5 Hoofdstuk 2. Onderzoeksresultaten... 7 Hoofdstuk 3. Beantwoording van de deelvragen Deelvraag 1. Hoeveel eindexamenkandidaten stromen er in 2009 naar het HBO- en WOonderwijs? Deelvraag 2. Welke opleidingen en profielen komen de nieuwe studenten vandaan en waar zullen ze heen gaan? Deelvraag 3. Welke keuzefactoren zijn van belang voor deze groep bij hun studiekeuze? Deelvraag 4. Hoe ziet dit beeld er uit per verzorgingsgebied/per hogeschool of universiteit? Deelvraag 5. Welke doelgroepsegmenten kunnen we in deze markt onderscheiden? Hoofdstuk 4. Beantwoording van de hoofdonderzoeksvraag Nawoord Bijlagen: Een volledig bijlagenboek bij dit rapport is te downloaden via Scholen met meer dan 30 respondenten hebben een rechte telling van hun eigen resultaten als bijlagenboek ontvangen; Bedrijven en instellingen die dit onderzoek mede mogelijk hebben gemaakt hebben een rechte telling van de antwoorden op hun eigen vragen ontvangen, inclusief de relevante kruistabellen. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 4 van 31

5 Hoofdstuk 1. Onderzoeksachtergronden en werkwijze Dit is het tweede jaar op rij dat Markteffect het Nationale Studiekeuzeonderzoek (NSKO) organiseert met als doel om een beter inzicht te krijgen in de leerlingenstromen, keuzecriteria en voorkeuren van de nieuwe generatie studenten in Nederland. Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door een samenwerking met enkele bedrijven en instellingen die onderzoektechnisch geen invloed hebben gehad op het onderzoek. Zonder de medewerking van deze bedrijven zou dit onderzoeksrapport niet kosteloos beschikbaar kunnen worden gesteld aan alle onderwijsinstellingen in Nederland. Aan het NSKO van 2009 hebben in de maand mei leerlingen uit de laatste 2 leerjaren van het MBO, HAVO en VWO deelgenomen. Deze leerlingen zijn benaderd via de decanen van hun school, via Hyves en via het jongerenpanel Alle leerlingen zijn uitgenodigd om een online vragenlijst in te vullen via met hun deelname konden de leerlingen vrijkaartjes voor een concert of optreden van hun favoriete artiest winnen. De vragenlijst bestond uit 51 gesloten vragen maar was in de praktijk veel korter door de uitgebreide routering die plaatsvond op basis van de diverse studiekeuzes. Op basis van de stratavragen kan de steekproef van dit onderzoek als volgt worden omschreven: De huidige opleiding van de respondenten is: 38% MBO, 33% HAVO en 26% VWO. Deze verdeling is voldoende representatief om geen herweging toe te hoeven passen, temeer daar de analyses veelal per vooropleiding zullen worden gedaan. Figuur 1.1: Huidige opleiding van de respondenten in procenten Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 5 van 31

6 Qua huidige studierichtingen, geslacht en leeftijd zien we het volgende beeld: Figuur 1.2: Studierichtingen MBO in procenten Figuur 1.3: Studierichtingen HAVO en VWO in procenten Figuur 1.4: Geslacht van de respondenten in procenten Figuur 1.5: Leeftijden van de respondenten in procenten Voor een analyse van de regionale spreiding is gewerkt met postcodeclusters, deze analyse is nader uitgewerkt in deelvraag 4. Op basis van de verkregen respons en de onderzoeksresultaten gaan we in dit rapport uit van een betrouwbaarheidsinterval van 1,3% op de onderzoeksresultaten met een betrouwbaarheid van 95%. Bij de analyse van de resultaten in de hierna volgende hoofdstukken zijn alle conclusies getoetst op basis van hun statistische significantie. Uitsluitend conclusies met een significantie van meer dan 95% zijn in dit rapport opgenomen. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 6 van 31

7 Hoofdstuk 2. Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk beschrijven we het studiekeuzegedrag voor de totale populatie op basis van de rechte tellingen van dit onderzoek. Van alle respondenten gaat 78% verder studeren, 55% in voltijd en 5% in deeltijd, 40% op HBO en 19% op WO niveau. 18% Gaat studeren maar weet nog niet wat. 22% Gaat niet studeren waarvan de meesten iets anders gaan doen dan werken of studeren. In figuur 2.1 zijn de percentages weergegeven in figuur 2.2 geven we een overzicht van de andere dingen die genoemd zijn. Figuur 2.1: Wat ben je van plan te gaan doen na deze opleiding? In procenten Figuur 2.2: Overzicht van de antwoorden bij Anders, namelijk. Opvallend is de grote interesse in reizen naar het buitenland. Ook doorstromen naar HAVO, MBO of VWO worden vaak genoemd, evenals sport gerelateerde zaken. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 7 van 31

8 Van de respondenten die hebben aangegeven te willen doorstromen naar het HBO zien we dat de sectoren economie, techniek en gezondheidszorg het meest populair zijn. Dit is in onderstaande figuur 2.3 gevisualiseerd. Figuur 2.3: Doorstroming naar de HBO sectoren in procenten Van de respondenten die aangeven te willen doorstromen naar het WO zien we dat de sectoren gezondheidszorg, gedrag en maatschappij het meest populair zijn. Dit is in onderstaande figuur 2.4 gevisualiseerd. Figuur 2.4: Doorstroming naar de WO sectoren in procenten Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 8 van 31

9 Van alle toekomstige studenten die aangeven door te willen stromen naar het HBO kan 77% aangeven naar welke Hogeschool ze willen doorstromen, de rest twijfelt nog of weet het niet. Vanwege de niet volledig representatieve regionale spreiding (dit onderzoek is afhankelijk van de bereidheid tot deelname van decanen) zijn de percentages in figuur 2.5 niet volledig betrouwbaar, slechts indicatief. Figuur 2.5: Aan welke Hogeschool verwacht je deze studie te gaan studeren? In procenten. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 9 van 31

10 Van alle toekomstige studenten die aangeven door te willen stromen naar het WO kan 83% aangeven naar welke Universiteit ze willen doorstromen, de rest twijfel nog of weet het niet. Vanwege de niet volledig representatieve regionale spreiding (dit onderzoek is afhankelijk van de bereidheid tot deelname van decanen) zijn de percentages in figuur 2.6 niet volledig betrouwbaar, slechts indicatief. Figuur 2.6: Aan welke Universiteit verwacht je deze studie te gaan studeren? In procenten. Natuurlijk is het van groot belang om te analyseren op basis van welke criteria de toekomstige studenten hun vervolgstudie kiezen. In de vragen 23, 24 en 25 zijn een groot aantal aspecten aan de orde gekomen, zoals gevisualiseerd in figuur 2.7. De aantrekkelijkheid van het toekomstige beroep, de inhoud van de opleiding en de kans op werk na de opleiding zijn voor de toekomstige studenten de belangrijkste criteria, terwijl de mogelijkheid om te studeren in een andere taal het minst belangrijk is. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 10 van 31

11 Figuur 2.7: Belangrijkheid van diverse aspecten bij een studiekeuze op een schaal van 1 10 Ten slotte is gevraagd op welke manier de toekomstige studenten zich oriënteren op hun nieuwe studie. De open dagen, de decaan van de huidige school en de website van de nieuwe studie zijn de meest populaire manieren van oriënteren. Studiegidsen en vergelijkingswebsites worden het minste gebruikt. Figuur 2.8: Op welke manier ga jij je oriënteren op je studie? In procenten. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 11 van 31

12 Hoofdstuk 3. Beantwoording van de deelvragen Hierna volgen de analyses van de antwoorden op basis van de vooraf geformuleerde deelvragen van het onderzoek. Deelvraag 1. Hoeveel eindexamenkandidaten stromen er in 2009 naar het HBOen WO-onderwijs? In 2009 zullen volgens het CBS ongeveer leerlingen het MBO niveau 4, de HAVO en het VWO verlaten met een diploma. Van alle respondenten gaat 78% verder studeren, waarvan 55% in voltijd en 5% in deeltijd, 40% op HBO en 19% op WO niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (40% van ) leerlingen een studie op HBO-niveau en minimaal (19% van ) leerlingen een studie op WO-niveau beginnen. Minimaal (18% van ) leerlingen gaan studeren maar weten nog niet wat en zijn dus nog te winnen in de diverse campagnes. MBO niveau 4 In 2009 zullen ongeveer leerlingen het MBO niveau 4 verlaten met een diploma. Van deze leerlingen gaat 72% verder studeren, 28% in voltijd en 11% in deeltijd, 39% op het HBO en de rest op een lager niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (28% van ) leerlingen een studie op HBO-niveau beginnen. Minimaal (33% van ) leerlingen gaan studeren maar weten nog niet wat en zijn dus nog te winnen in de diverse campagnes. Deze gegevens zijn weergegeven in figuur 3.1. Figuur 3.1: Uitstroom na MBO niveau 4 in procenten HAVO In 2009 zullen ongeveer leerlingen de HAVO verlaten met een diploma. Van deze leerlingen gaat 90% verder studeren, waarvan 80% in voltijd en 1% in deeltijd, 81% op HBO niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (81% van ) leerlingen een studie op HBO-niveau beginnen. Minimaal (9% van ) leerlingen Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 12 van 31

13 gaan studeren maar weten nog niet wat en zijn dus nog te winnen in de diverse campagnes. Deze gegevens zijn weergegeven in figuur 3.2. Figuur 3.2: Uitstroom na de HAVO in procenten VWO In 2009 zullen ongeveer leerlingen het VWO verlaten met een diploma. Van deze leerlingen gaat 85% verder studeren, waarvan 82% in voltijd en 0% in deeltijd, 10% op HBO en 72% op WO niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (10% van ) leerlingen een studie op HBO-niveau beginnen en minimaal (72% van ) leerlingen een studie op WO-niveau beginnen. Minimaal (4% van ) leerlingen gaan studeren maar weten nog niet wat en zijn dus nog te winnen in de diverse campagnes. Deze gegevens zijn weergegeven in figuur 3.3. Figuur 3.3: Uitstroom na het VWO in procenten Totaal zijn er dus nog zeker toekomstige studenten over te halen met de diverse campagnes, met name op het MBO. Daarbij opgeteld de leerlingen die wel weten welk niveau ze willen studeren maar niet welke opleiding maakt dat de zomercampagnes van de Hogescholen en Universiteiten van groot belang zijn voor de uiteindelijke instroomaantallen. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 13 van 31

14 Deelvraag 2. Welke opleidingen en profielen komen de nieuwe studenten vandaan en waar zullen ze heen gaan? De nieuwe studenten van het HBO komen van zowel het MBO, de HAVO als het VWO, de aantallen zijn in de vorige deelvraag bekeken, in deze deelvraag zien we de verdelingen naar herkomst in procenten. Bekeken vanuit de diverse uitstroomniveaus met een instroom naar het HBO zien we dat leerlingen uit MBO leerjaar 3, HAVO 4 en VWO 5 vaak nog niet weten wat ze willen gaan studeren. VWO 6 leerlingen willen relatief vaak iets anders doen. Onderstaande figuur 3.4 spreekt verder voor zich. Figuur 3.4: Uitstroomniveaus verdeeld naar HBO-sectoren in procenten Vanzelfsprekend zien we de logische doorstromingen qua studierichting en profiel: landbouw naar landbouw, zorg naar zorg en economie naar economie. In die analyse zien we geen opvallende zaken, die laten we hier verder buiten beschouwing. Wanneer we de doorstroming van mannen en vrouwen naar het HBO vergelijken zien we enkele opvallende verschillen, zoals ook weergegeven in figuur 3.5: Vrouwen weten, vaker dan mannen, nog niet wat ze gaan studeren; Vrouwen gaan, vaker dan mannen, iets anders doen; Vrouwen kiezen, vaker dan mannen, voor een HBO opleiding gedrag en maatschappij, onderwijs of gezondheidszorg; Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 14 van 31

15 Mannen kiezen, vaker dan vrouwen, voor een HBO opleiding in de landbouw, techniek en economie. Figuur 3.5: Doorstroming naar HBO-sectoren per geslacht in procenten Voor de doorstroming vanuit het VWO naar het WO zien we een opvallend stabiel beeld als we VWO 5 en 6 vergelijken. We constateren slechts een significante verandering: de twijfelaars uit VWO 5 kiezen in vrij grote getale voor een WO opleiding in de sector economie. Dit is geïllustreerd in figuur 3.6. Figuur 3.6: Doorstroming van het VWO naar WO-sectoren in procenten Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 15 van 31

16 Ook bij de toekomstige studenten die kiezen voor een opleiding in het WO zien we verschillen tussen mannen en vrouwen, al zijn die beduidend minder uitgesproken dan op het HBO. De twijfelaars zijn gelijk verdeeld over de geslachten, vrouwen kiezen vaker voor taal, cultuur, gedrag en maatschappij terwijl mannen vaker kiezen voor techniek en economie. Deze verschillen zijn geïllustreerd in figuur 3.7. Figuur 3.7: Doorstroming naar WO-sectoren per geslacht in procenten Samenvattend kunnen we stellen dat: MBO-ers doorstromen naar techniek en economie aan het HBO; Havisten in grote getale doorstromen naar het HBO; VWO-ers vaker iets anders gaan doen; VWO-ers in grote getale doorstromen naar het WO; De sector economie op zowel HBO als op WO-niveau weinig kiezers heeft in de voorlaatste jaren van zowel MBO, HAVO als VWO maar relatief veel kiezers heeft in de laatste jaren van deze vooropleidingen. Kiezen voor een economische opleiding gebeurt dus relatief laat; Het HBO veel verschil kent tussen de keuzes van mannen en vrouwen; Het WO relatief weinig verschil kent tussen de keuzes van mannen en vrouwen. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 16 van 31

17 Deelvraag 3. Welke keuzefactoren zijn van belang voor deze groep bij hun studiekeuze? In hoofdstuk 2 hebben we gezien welke keuzefactoren van belang zijn voor de totale doelgroep. Hier zullen we beschrijven welke keuzecriteria van belang zijn per gekozen sector aan het HBO of in het WO op basis van gemiddelde scores op een schaal van 1 tot 10. Voor de HBO-sector Landbouw wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Landbouw 23a. De inhoud van de opleiding 7,2 23b. De zwaarte van de opleiding 8 23c. Goede naam/status van de opleiding 5,3 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,2 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,9 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 9 23g. Salaris toekomstig beroep 9,8 24a. Indruk tijdens de open dag 6,2 24b. Voorlichtingsmateriaal 4,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,2 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 7,2 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 5,3 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 6,2 24g. Stagemogelijkheden 7,1 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,1 25a. Reistijd woonadres opleiding 8,9 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 8 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,9 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 8 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 7,9 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,3 Voor de HBO-sector onderwijs wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Onderwijs 23a. De inhoud van de opleiding 8,8 23b. De zwaarte van de opleiding 6 23c. Goede naam/status van de opleiding 7 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,4 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,4 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,6 23g. Salaris toekomstig beroep 7 24a. Indruk tijdens de open dag 7,7 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,4 24c. Kleinschaligheid van de instelling 6,3 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,9 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,6 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,9 24g. Stagemogelijkheden 8 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 8,1 25a. Reistijd woonadres opleiding 7,5 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,2 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,3 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 5,9 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,1 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 5,1 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 17 van 31

18 Voor de HBO-sector Techniek wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Techniek 23a. De inhoud van de opleiding 8,4 23b. De zwaarte van de opleiding 7,4 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,8 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,8 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,5 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,9 23g. Salaris toekomstig beroep 7,9 24a. Indruk tijdens de open dag 7,7 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,1 24c. Kleinschaligheid van de instelling 6,4 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,9 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 8 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 6,5 24g. Stagemogelijkheden 7,7 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 8,2 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,9 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,6 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,1 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,7 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,8 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,1 Voor de HBO-sector Economie wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Economie 23a. De inhoud van de opleiding 9 23b. De zwaarte van de opleiding 7,5 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,4 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,1 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 9 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 9,1 23g. Salaris toekomstig beroep 7,5 24a. Indruk tijdens de open dag 7,4 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 6,5 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 7,4 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,7 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 6,5 24g. Stagemogelijkheden 8,1 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 8,3 25a. Reistijd woonadres opleiding 7,4 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,3 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,9 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,1 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 7 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 6,1 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 18 van 31

19 Voor de HBO-sector Gezondheidszorg wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Gezondheidszorg 23a. De inhoud van de opleiding 8,6 23b. De zwaarte van de opleiding 7 23c. Goede naam/status van de opleiding 6,8 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,6 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,6 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,6 23g. Salaris toekomstig beroep 7,9 24a. Indruk tijdens de open dag 7,5 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,4 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,4 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,2 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,9 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 6,2 24g. Stagemogelijkheden 7,9 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 8,1 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,8 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,7 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,5 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 5,7 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 7 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,7 Voor de HBO-sector Gedrag en Maatschappij wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Gedrag/maatschappij 23a. De inhoud van de opleiding 8,3 23b. De zwaarte van de opleiding 6,1 23c. Goede naam/status van de opleiding 6,1 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,9 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,5 23g. Salaris toekomstig beroep 6,8 24a. Indruk tijdens de open dag 6,6 24b. Voorlichtingsmateriaal 5,7 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,3 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,2 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,1 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,6 24g. Stagemogelijkheden 7,5 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,8 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,1 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,1 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,2 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 5,1 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 5,6 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,2 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 19 van 31

20 Voor de HBO-ers die nog niet weten welke studierichting ze willen kiezen wegen de volgende groene aspecten zwaar: Aspecten die wegen bij de studiekeuze: Weet niet 23a. De inhoud van de opleiding 8,7 23b. De zwaarte van de opleiding 7,3 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,1 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,3 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,4 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,8 23g. Salaris toekomstig beroep 7,7 24a. Indruk tijdens de open dag 7,8 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,6 24c. Kleinschaligheid van de instelling 6,3 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,4 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,7 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 6,4 24g. Stagemogelijkheden 7,9 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 8 25a. Reistijd woonadres opleiding 7,4 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,9 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,7 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 7,1 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 7,2 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,5 Samengevat kunnen we over de studiekeuzecriteria voor de HBO-sectoren concluderen: Landbouwers zeggen te kiezen vanwege een toekomstig salaris en de aantrekkelijkheid van het beroep; Toekomstige studenten HBO-onderwijs kiezen vanwege de inhoud van de opleiding en de aantrekkelijkheid van het beroep; HBO-ers techniek kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep en de kans op werk; HBO-ers economie kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep, de inhoud van de opleiding en de kans op werk; HBO-ers gezondheidszorg kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep, de inhoud van de opleiding en de kans op werk; HBO-ers gedrag en maatschappij kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep, de inhoud van de opleiding en de kans op werk; HBO-ers die het nog niet weten kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep en de inhoud van de opleiding. Kortom de studiekeuzecriteria van de verschillende HBO-sectoren ontlopen elkaar eigenlijk niet veel maar iedere hogeschool kan met behulp van bovenstaande tabellen voor haar eigen sectoren de keuzes maken die nodig zijn om nieuwe studenten te werven. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 20 van 31

21 Voor de WO-sector Landbouw wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO landbouw 23a. De inhoud van de opleiding 9,5 23b. De zwaarte van de opleiding 7,3 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,4 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,6 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 7,5 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,4 23g. Salaris toekomstig beroep 6,4 24a. Indruk tijdens de open dag 8,3 24b. Voorlichtingsmateriaal 8,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 7,1 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 8,6 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,9 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 6,0 24g. Stagemogelijkheden 7,4 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 8,9 25a. Reistijd woonadres opleiding 3,9 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,0 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 6,5 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 7,8 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 5,9 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 6,4 Voor de WO-sector Techniek wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO techniek 23a. De inhoud van de opleiding 8,9 23b. De zwaarte van de opleiding 6,8 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,0 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,6 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,3 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,8 23g. Salaris toekomstig beroep 7,2 24a. Indruk tijdens de open dag 8,0 24b. Voorlichtingsmateriaal 7,5 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,6 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,4 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,5 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 4,4 24g. Stagemogelijkheden 7,1 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,9 25a. Reistijd woonadres opleiding 5,6 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,2 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,3 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 7,1 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,3 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 5,1 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 21 van 31

22 Voor de WO-sector Economie wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO economie 23a. De inhoud van de opleiding 9,0 23b. De zwaarte van de opleiding 6,7 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,5 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,0 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,4 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,7 23g. Salaris toekomstig beroep 7,7 24a. Indruk tijdens de open dag 7,2 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,9 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,8 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 7,1 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,3 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,0 24g. Stagemogelijkheden 7,0 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,2 25a. Reistijd woonadres opleiding 5,2 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,4 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,8 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,7 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,0 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 5,6 Voor de WO-sector Gezondheidszorg wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO gezondheidszorg 23a. De inhoud van de opleiding 9,0 23b. De zwaarte van de opleiding 6,4 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,1 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,0 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,2 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,7 23g. Salaris toekomstig beroep 7,2 24a. Indruk tijdens de open dag 7,5 24b. Voorlichtingsmateriaal 7,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,4 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,2 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,6 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,3 24g. Stagemogelijkheden 7,2 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,9 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,4 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,6 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,3 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,9 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,4 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,7 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 22 van 31

23 Voor de WO-sector Gedrag en Maatschappij wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO gedrag maatschappij 23a. De inhoud van de opleiding 8,9 23b. De zwaarte van de opleiding 6,9 23c. Goede naam/status van de opleiding 6,6 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,0 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 7,6 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,3 23g. Salaris toekomstig beroep 6,6 24a. Indruk tijdens de open dag 7,0 24b. Voorlichtingsmateriaal 6,9 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,4 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,5 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,2 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,6 24g. Stagemogelijkheden 7,3 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,6 25a. Reistijd woonadres opleiding 5,9 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,5 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,4 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,9 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,3 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,7 Voor de WO-sector Taal en Cultuur wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO taal cultuur 23a. De inhoud van de opleiding 9,0 23b. De zwaarte van de opleiding 6,6 23c. Goede naam/status van de opleiding 6,6 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,8 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 7,4 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 7,7 23g. Salaris toekomstig beroep 6,2 24a. Indruk tijdens de open dag 7,7 24b. Voorlichtingsmateriaal 7,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,7 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 7,3 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,2 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,5 24g. Stagemogelijkheden 7,2 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,4 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,2 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,8 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,1 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,4 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,2 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 6,8 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 23 van 31

24 Voor de WO-sector Recht en openbare orde wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO recht openbare orde 23a. De inhoud van de opleiding 8,8 23b. De zwaarte van de opleiding 5,4 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,7 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 7,7 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 8,6 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 9,1 23g. Salaris toekomstig beroep 7,8 24a. Indruk tijdens de open dag 7,6 24b. Voorlichtingsmateriaal 7,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,4 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 7,4 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,4 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 4,5 24g. Stagemogelijkheden 6,7 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 6,9 25a. Reistijd woonadres opleiding 5,9 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 8,2 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 8,0 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,4 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,1 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,9 Voor de WO-sector Natuurwetenschappen wegen de volgende groene aspecten zwaar: WO natuurwetenschappen 23a. De inhoud van de opleiding 9,0 23b. De zwaarte van de opleiding 6,3 23c. Goede naam/status van de opleiding 7,0 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,4 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 7,9 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,4 23g. Salaris toekomstig beroep 6,7 24a. Indruk tijdens de open dag 7,7 24b. Voorlichtingsmateriaal 7,3 24c. Kleinschaligheid van de instelling 5,9 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 6,2 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,0 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 3,9 24g. Stagemogelijkheden 6,8 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,3 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,3 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,4 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,1 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,4 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 6,3 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 4,9 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 24 van 31

25 Voor de WO-ers die nog niet weten welke studierichting ze willen kiezen wegen de volgende groene aspecten zwaar: Weet ik nog niet 23a. De inhoud van de opleiding 9,3 23b. De zwaarte van de opleiding 7,2 23c. Goede naam/status van de opleiding 6,9 23d. Maatschappelijke relevantie van de opleiding 6,9 23e. Kans op werk na afloop van de opleiding 7,6 23f. Aantrekkelijkheid toekomstig beroep 8,4 23g. Salaris toekomstig beroep 6,9 24a. Indruk tijdens de open dag 7,4 24b. Voorlichtingsmateriaal 7,2 24c. Kleinschaligheid van de instelling 6,0 24d. Internationale oriëntatie van de opleiding 7,5 24e. Onderwijsmethode en onderwijsmaterialen 7,8 24f. Levensbeschouwelijke richting van de instelling 5,4 24g. Stagemogelijkheden 7,2 24h. Samenwerking met de praktijk binnen de opleiding 7,7 25a. Reistijd woonadres opleiding 6,1 25b. Aantrekkelijkheid van de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,8 25c. Studentenleven in de stad/gemeente waar de opleiding plaatsvindt 7,4 25d. De mogelijkheid tot het vinden van een studentenkamer 6,5 25e. De mogelijkheid tot het vinden van een bijbaantje 5,8 25f. De mogelijkheid tot studeren in een andere taal dan het Nederlands 6,2 Samengevat kunnen we over de studiekeuzecriteria voor de WO-sectoren concluderen: WO-Landbouwers zeggen te kiezen vanwege de inhoud van de opleiding, de samenwerking met de praktijk en de internationale oriëntatie; Toekomstige studenten WO-techniek kiezen vanwege de inhoud van de opleiding en de aantrekkelijkheid van het beroep; WO-ers economie kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep en de inhoud van de opleiding; WO-ers gezondheidszorg kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep en de inhoud van de opleiding; WO-ers gedrag en maatschappij kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep en de inhoud van de opleiding; WO-ers taal en cultuur kiezen vanwege de inhoud van de opleiding en de stad of gemeente waar de opleiding is gevestigd; WO-ers recht en openbare orde kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep, de inhoud van de opleiding en de kans op werk; WO-ers natuurwetenschappen kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep, de inhoud van de opleiding en de kans op werk; WO-ers die het nog niet weten kiezen vanwege de aantrekkelijkheid van het beroep en de inhoud van de opleiding. Kortom de studiekeuzecriteria van de verschillende WO-sectoren ontlopen elkaar sterker dan bij het HBO, zijn anders dan op het HBO maar verschillen eigenlijk ook niet veel maar iedere Universiteit kan met behulp van bovenstaande tabellen voor haar eigen sectoren de keuzes maken die nodig zijn om nieuwe studenten te werven. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 25 van 31

26 Deelvraag 4. Hoe ziet dit beeld er uit per verzorgingsgebied/per hogeschool of universiteit? In deze deelvraag zijn de onderzoeksresultaten verwerkt per postcodecluster. Deze zijn zodanig gekozen dat een of meerdere gebieden samen zo goed mogelijk aansluiten bij de werkgebieden per hogeschool of universiteit. Op basis van onderstaande figuur 4.1 is een rayonverdeling gemaakt met de volgende clusters: Cluster 1: Cluster 2: Cluster 3: Cluster 4: Cluster 5: Cluster 6: Cluster 7: 1000 t/m t/m t/m t/m t/m t/m t/m 3899 Cluster 8: Cluster 9: Cluster 10: Cluster 11: Cluster 12: Cluster 13: Cluster 14: 3900 t/m t/m t/m t/m t/m t/m t/m 7099 Cluster 15: Cluster 16: Cluster 17: Cluster 18: Cluster 19: Cluster 20: 7100 t/m t/m t/m t/m t/m t/m 9999 Figuur 4.1: Postcodekaart van Nederland Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 26 van 31

27 Hogescholen of Universiteiten die graag een analyse hebben van hun hele werkgebied als totaal kunnen contact opnemen met Markteffect en aangeven over welke postcodeclusters zijn een analyse wensen. In figuur 4.2 is duidelijk te zien dat de keuzes die gemaakt worden voor na de huidige opleiding sterk verschillen per postcodecluster. Figuur 4.2: Wat ga je doen na je huidige opleiding? Per postcodecluster in procenten Aan de respondenten die een keuze voor het HBO hebben gemaakt is gevraagd welke HBOcluster ze zullen kiezen (vraag 5) net als aan de respondenten die een keuze voor het WO hebben gemaakt (vraag 13). We zien weliswaar sterke verschillen per regio maar bij een analyse van deze getallen per postcodecluster komen we helaas op te kleine aantallen per cel en zijn de resultaten niet betrouwbaar genoeg om per cluster te publiceren. Zoals bovenstaand beschreven willen we deze analyses graag voor een Hogeschool of Universiteit uitdraaien voor de som van de postcodeclusters die tot het werkgebied van die Hogeschool of Universiteit behoren. Idem dito voor de specifieke schoolkeuze (vraag 12 en vraag 22) per postcodecluster. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 27 van 31

28 Deelvraag 5. Welke doelgroepsegmenten kunnen we in deze markt onderscheiden? Op basis van een clusteranalyse is het mogelijk om 65% van leerlingen in de laatste 2 jaren van het MBO, de HAVO en het VWO in te delen in drie significant verschillende clusters: Cluster 1: De Rationelen (39%); Cluster 2: De Twijfelaars (17%); Cluster 3: De Honkvasten (10%). Cluster 1: De Rationelen In deze groep (39% van alle respondenten) is een significant grote aanwezigheid te vinden van VWO-ers met een profiel Natuur & Gezondheid. Deze kiezen voor een groot aantal verschillende WO opleidingen of gaan (tijdelijk) iets anders doen dan studeren of werken. Ze kiezen vaak voor een opleiding in de richting zorg en welzijn en hechten redelijk veel waarde aan rationele aspecten als de inhoud van de opleiding, de zwaarte van de opleiding, het voorlichtingsmateriaal, de onderwijsmethoden, de stagemogelijkheden en de relatie van de opleiding met de praktijk. Cluster 2: De Twijfelaars In deze groep (17% van alle respondenten) zien we vooral leerlingen in de voorlaatste leerjaren van alle mogelijke richtingen, relatief veel mensen met een economische stroming op het MBO of een profiel Economie & Maatschappij op de HAVO en het VWO. Ze hebben geen concrete voorkeur voor enige richting op het HBO en op het WO zien we een kleine voorkeur voor een opleiding in de gezondheidszorg. Een relatief groot deel van deze groep geeft aan (tijdelijk) iets anders te willen gaan doen dan studeren of werken. Deze groep bestaat uit relatief veel vrouwen. Deze groep is nog niet in staat om de belangrijkheid van de verschillende keuzeaspecten te discrimineren: vrijwel alle aspecten zijn (zeer) belangrijk voor hun. Cluster 3: De Honkvasten In deze groep (10% van alle respondenten) zien we relatief veel leerlingen van MBO niveau 3 en de HAVO, ze zitten op veel verschillende MBO-studierichtingen (zorg en welzijn, techniek, onderwijs) en op de HAVO vaak met een profiel Economie & Maatschappij. Ze willen graag een HBO-voltijd opleiding doen maar zijn in alle studierichtingen van het MBO te vinden. Het zijn relatief vaak mannen en zijn in verhouding tot de populatie vrij jong. Opvallend is dat bijna alle keuzeaspecten als gemiddeld (vrij) onbelangrijk naar voren komen op één aspect na: de reisafstand van het woonadres naar de opleiding is het enige aspect dat deze groep vrijwel unaniem als (zeer) belangrijk beschouwt. De overige respondenten De 35% die zich niet laat vangen in een van de drie beschreven clusters wijkt niet significant af van de in de voorgaande hoofdstukken beschreven totalen van de populatie. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 28 van 31

29 Hoofdstuk 4. Beantwoording van de hoofdonderzoeksvraag Hoe zien de leerlingenstromen richting HBO- en WO-onderwijs er uit in 2009? Van alle leerlingen in de laatste twee leerjaren MBO, HAVO en VWO gaat 78% verder studeren, 55% in voltijd en 5% in deeltijd, 40% op HBO en 19% op WO niveau. 18% Gaat studeren maar weet nog niet wat. 22% Gaat niet studeren waarvan de meeste iets anders gaan doen dan werken of studeren. Van de leerlingen die hebben aangegeven te willen doorstromen naar het HBO zien we dat de sectoren economie, techniek en gezondheidszorg het meest populair zijn, respectievelijk 17%, 16% en 15%. Van de leerlingen die aangeven te willen doorstromen naar het WO zien we dat de sectoren gezondheidszorg, gedrag en maatschappij het meest populair zijn, respectievelijk 21% en 18%. De aantrekkelijkheid van het toekomstige beroep en de inhoud van de opleiding zijn de belangrijkste keuzecriteria voor de totale populatie die zich hoofdzakelijk oriënteert via open dagen, websites van de opleidingen en de decanen van hun huidige school. In 2009 zullen ongeveer leerlingen het MBO niveau 4 verlaten met een diploma. Van deze leerlingen gaat 72% verder studeren, 28% in voltijd en 11% in deeltijd, 39% op HBO en de rest op een lager niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (28% van ) leerlingen een studie op HBO-niveau beginnen. In 2009 zullen ongeveer leerlingen de HAVO verlaten met een diploma. Van deze leerlingen gaat 90% verder studeren, 80% in voltijd en 1% in deeltijd, 81% op HBO niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (81% van ) leerlingen een studie op HBOniveau beginnen. In 2009 zullen ongeveer leerlingen het VWO verlaten met een diploma. Van deze leerlingen gaat 85% verder studeren, 82% in voltijd en 0% in deeltijd, 10% op HBO en 72% op WO niveau. Uitgaande van deze percentages gaan dus minimaal (10% van ) leerlingen een studie op HBO-niveau en minimaal (72% van ) leerlingen een studie op WO-niveau beginnen. Totaal zijn er nog zeker leerlingen die niet weten wat ze zullen gaan studeren en dus te winnen met de diverse campagnes, met name op het MBO. Daarbij opgeteld de leerlingen die wel weten welk niveau ze willen studeren maar niet welke opleiding maakt dat de zomercampagnes van de Hogescholen en Universiteiten van groot belang zijn voor de uiteindelijke instroomaantallen. Wanneer we de doorstroming naar het HBO bekijken zien we dat: MBO-ers doorstromen naar techniek en economie aan het HBO; Havisten in grote getalen doorstromen naar het HBO; Vrouwen, vaker dan mannen, nog niet weten wat ze gaan studeren; Vrouwen, vaker dan mannen, iets anders dan studeren of werken gaan doen; Vrouwen kiezen, vaker dan mannen, voor een HBO opleiding gedrag en maatschappij, onderwijs of gezondheidszorg; Mannen kiezen, vaker dan vrouwen, voor een HBO opleiding in de landbouw, techniek en economie. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 29 van 31

30 Wanneer we de doorstroming naar het WO bekijken kunnen we stellen dat: VWO-ers vaker (tijdelijk) iets anders gaan doen; VWO-ers in grote getalen doorstromen naar het WO; Het WO relatief weinig verschil kent tussen de keuzes van mannen en vrouwen. Bovendien zien we dat: De sector economie op zowel HBO als op WO-niveau weinig kiezers heeft in de voorlaatste jaren van zowel MBO, HAVO als VWO maar relatief veel kiezers heeft in de laatste jaren van deze vooropleidingen. We kunnen constateren dat het kiezen voor een economische opleiding dus relatief laat gebeurt. De studiekeuzecriteria van de verschillende HBO-sectoren ontlopen elkaar eigenlijk niet veel, de getoonde tabellen geven marginale verschillen aan. De studiekeuzecriteria van de verschillende WO-sectoren ontlopen elkaar sterker dan bij het HBO, zijn bovendien anders dan op het HBO. Deze zijn echter wel te gebruiken bij een effectieve wervingscampagne voor zowel de Hogescholen als de Universiteiten. Op basis van een clusteranalyse is het mogelijk om 65% van leerlingen in de laatste 2 jaren van het MBO, de HAVO en het VWO in te delen in drie significant verschillende clusters: Cluster 1: De Rationelen (39%). VWO-ers met een profiel Natuur & Gezondheid, ze kiezen voor een groot aantal verschillende WO opleidingen of gaan (tijdelijk) iets anders doen dan studeren of werken, ze kiezen vaak voor een opleiding in de richting zorg en welzijn en hechten redelijk veel waarde aan rationele aspecten als de inhoud van de opleiding, de zwaarte van de opleiding, het voorlichtingsmateriaal, de onderwijsmethoden, de stagemogelijkheden en de relatie van de opleiding met de praktijk; Cluster 2: De Twijfelaars (17%). Vooral leerlingen in de voorlaatste leerjaren van alle mogelijke richtingen, relatief veel mensen met een economische stroming op het MBO of een profiel Economie & Maatschappij op de HAVO en het VWO. Ze hebben geen concrete voorkeur voor enige richting op het HBO en op het WO. Een relatief groot deel van deze groep geeft aan (tijdelijk) iets anders te willen gaan doen dan studeren of werken. Deze groep bestaat uit relatief veel vrouwen en vindt vrijwel alle keuzeaspecten zijn (zeer) belangrijk; Cluster 3: De Honkvasten (10%). Veel leerlingen van MBO Niveau 3 en de HAVO, ze zitten op veel verschillende MBO-studierichtingen (zorg en welzijn, techniek, onderwijs) en op de HAVO vaak met een profiel Economie & Maatschappij. Ze willen graag een HBO-voltijd opleiding doen en zijn daarbij in alle studierichtingen terug te vinden. Het zijn relatief vaak mannen en zijn in verhouding tot de populatie vrij jong. Opvallend is dat de reisafstand van het woonadres naar de opleiding het enige aspect is dat deze groep vrijwel unaniem als (zeer) belangrijk beschouwt. Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 30 van 31

31 Nawoord Het Nationale studiekeuzeonderzoek 2009 zou niet mogelijk zijn geweest zonder de medewerking van tientallen decanen en duizenden leerlingen op het MBO, de HAVO en het VWO in heel Nederland. Deze willen we vanzelfsprekend hartelijk danken voor de medewerking! De leerlingen die door de notaris als winnaars zijn geloot (gratis concertkaartjes!) ontvangen persoonlijk bericht. Ook op zullen de winnaars bekend worden gemaakt. Ook de sponsoren van dit onderzoek, genoemd op de binnenkaft van dit rapport, willen we natuurlijk hartelijk danken voor hun bijdragen. Een bijzonder dankwoord gaat uit naar de Hobéon Groep voor de constructieve bijdragen bij de opbouw van dit onderzoek, voor de kritische feedback tijdens het onderzoek en voor de pakkende inleiding. We hopen en vertrouwen dat dit onderzoeksrapport de Hogescholen, Universiteiten, decanen van middelbare scholen en MBO-opleidingen, de sponsoren, alle overige lezers en geïnteresseerden inzicht zal geven in de keuzerichtingen, keuzecriteria en drijfveren van de nieuwe generatie studenten. Hogescholen en Universiteiten die een speciale analyse wensen van hun verzorgingsgebied kunnen geheel vrijblijvend met Markteffect contact opnemen. Kritische constructieve feedback van lezers van dit rapport is van harte welkom zodat we ook in 2010 weer een Nationaal Studiekeuzeonderzoek kunnen uitvoeren dat aansluit bij de informatiewensen van de lezer. Partijen die in 2010 bij willen dragen als sponsor, decanen die in 2010 willen deelnemen of geïnteresseerden die in 2010 op onze mailinglist willen staan kunnen zich eveneens melden bij Markteffect. Sponsoren krijgen voor hun bijdrage de mogelijkheid een drietal relevante eigen vragen aan de vragenlijst toe te voegen. De antwoorden op deze vragen zullen uitsluitend aan de betreffende sponsor ter beschikking worden gesteld inclusief de relevante kruisanalyses. Dank voor uw interesse! Markteffect B.V. Maarten van Nieuwland Eindhoven Juni 2009 Nationaal Studiekeuze Onderzoek 2009 ` Pagina 31 van 31