Het opstellen van een duurzaamheidsmeter voor wijken in Vlaanderen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het opstellen van een duurzaamheidsmeter voor wijken in Vlaanderen"

Transcriptie

1 OPDRACHTGEVER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu, Natuur- en energiebeleid Koning Albert-II-laan 20 bus Brussel Bestek LNE/AMNE/BVE/AD/OL Het opstellen van een duurzaamheidsmeter voor wijken in Vlaanderen Samenwerkende bureaus: SumResearch Waterloolaan Brussel evr-architecten Goudenleeuwplein Gent in samenwerking met Daidalos Peutz Landschapsarchitectuur, HydroScan bouwfysisch ingenieursbureau, Geert Meysmans Contactadres: SumResearch nv Waterloolaan Brussel T F E brussel@sum.be W

2 0. Inhoudstafel 0. Inhoudstafel Uitgangspunten Motivatie Opzet van het instrument algemene doelstellingen voor het instrument gebiedsontwikkeling, een lang proces met wisselende actoren en omstandigheden Overzichtelijk, inzetbaar en communicatief Aansturen op smart Integratie in het BSBC Mogelijke toepassingen Reikwijdte Woongebied Ontwikkeling of herontwikkeling Schaal en context Relatie meetinstrumenten projectniveau De systeemarchitectuur van het instrument De fasering Indeling in thema s, rubrieken en indicatoren De uitwerking van thema s en rubrieken De uitwerking van een indicator De scoretool Scoredrempels en kwalificaties Ponderatie van de thema s Certificatie vereisten Spelregels p.2

3 1. Uitgangspunten 1.1. Motivatie 1 Het departement LNE is reeds geruime tijd actief op het vlak van milieuverantwoord wonen en bouwen. In het kader van de transitie rond duurzaam wonen en bouwen in Vlaanderen is er een duidelijke noodzaak voor objectivering van wat milieuverantwoord wonen en bouwen in de praktijk inhoudt. De Vlaamse overheid wil dit bereiken door het uitwerken en operationaliseren van de nodige instrumenten. Hiervoor werd reeds een maatstaf voor woningen opgesteld. Een belangrijke doelstelling van de Vlaamse regering is het stimuleren van duurzame wijken in Vlaanderen. Door verschillende instanties werd reeds werk verricht omtrent duurzame wijken. Het gaat hierbij o.a. om de stad Gent (duurzaamheidsmeters voor stadsprojecten en economische sites), KUL-dep ASRO (Strategieën voor een verhoogde implementatie van duurzaam bouwen in Vlaanderen). Toepassing op het schaalniveau van het stadsfragment), cedubo i.s.m. enkele ngo's (PADSS Plan Advies Duurzame Dorps- en Stadsvernieuwing), WVI (leidraad duurzaam woonproject), Brussels hoofdstedelijk gewest (projectoproep duurzame wijken). Om de kennis uit deze verschillende initiatieven te bundelen en om duidelijkheid te scheppen is er nood aan een initiatief van de Vlaamse overheid. Hierin moet, in navolging van de recent afgewerkte maatstaf voor woningbouw, i.s.m. de verschillende spelers uit het veld een maatstaf opgesteld worden die over gans Vlaanderen voor alle woonprojecten toepasbaar is. 1 Cf het bestek p.3

4 2. Opzet van het instrument 2.1. algemene doelstellingen voor het instrument Het doel van deze opdracht is te komen tot een maatstaf voor duurzame wijken in Vlaanderen: - Het instrument houdt een brede onderbouwde objectivering in van het begrip duurzaamheid en is gedragen door het werkveld. - Het instrument richt zich op de (her)ontwikkeling van woongebieden, onafhankelijk van de context. - Het instrument laat het managen toe van de cruciale fases van een duurzame gebiedsontwikkeling. Het is procesgericht en communicatief opgevat en houdt rekening met de lange doorlooptijd en de wijzigende inzichten die dat kan meebrengen. - Het instrument is een krachtig en gebruiksvriendelijk communicatie-instrument dat door certificatie binnen het kader van de BSBC een belangrijke zeggingskracht krijgt. - Het instrument is transparant en efficiënt opgebouwd, waarbij bijkomende inspanningen beperkt zijn tot het strikt noodzakelijke. - Het instrument complementair wordt opgevat ten aanzien van reeds bestaand of nog te ontwikkelen instrumentarium op de andere relevante schaalniveaus gebiedsontwikkeling, een lang proces met wisselende actoren en omstandigheden Als kritische succesfactoren van een duurzame gebiedsontwikkeling staat het procesbeheer hoog in het lijstje. Het gaat om een lang proces, dat snel uitdijt over tien, vijftien jaar, van eerste intenties tot de laatste bouwfase. Tijdens deze periode kunnen en zullen actoren, omstandigheden en noden wijzigen. Heel primair moet een duurzame wijkontwikkeling voldoende flexibel zijn om in te spelen op een veranderende context, zonder dat het concept fundamenteel wijzigt. In tweede orde moet het proces zelf ook bedacht zijn op evoluties. Het gebrek aan veerkracht is vandaag reden voor heel wat frustratie in veel planprocessen. De duurzaamheidsmeter moet zich daarom (1)focussen op prestaties en minder op de al dan niet technische oplossingen die hiervoor worden aangegrepen, en (2) op een zeer goed procesbeheer. Het instrument bewaakt de ruimtelijke en technische voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling tijdens de verschillende ontwikkelingsstappen, zonder te voorbarig naar oplossingen te sturen en veranderingen toe te laten. p.4

5 2.3. Overzichtelijk, inzetbaar en communicatief Om als instrument bij het procesbeheer te kunnen functioneren, moet de opbouw overzichtelijk blijven. Het instrument brengt dus een gebald beeld van de ontwikkeling, met een geselecteerd aantal indicatoren, gericht op de sturing en het van het proces en de finale kwaliteit. Het instrument moet zodanig aansluiten bij de praktijk van de ontwikkeling, dat het onmiddellijk kan worden ingezet en onmiddellijk herkend wordt als werkinstrument, wat de systeemarchitectuur en de redactionele uitwerking bepaald Aansturen op smart Onder slimme oplossingen verstaan we conceptmatige keuzes die het beroep op technische oplossingen voor de gewenste sociale en ecologische kwaliteiten terugdringen. Het vermijden van ecologische, sociale of economische lasten en het realiseren van intrinsieke winsten op deze drie grote velden van de duurzame ontwikkeling, wordt dus geprefereerd boven remediërende maatregelen. Conceptuele oplossingen zijn gewoon robuuster en vermijden dat problemen verschoven worden naar de andere schaalniveaus. Als een wijk bijvoorbeeld onvoldoende voorziet in wijkvoorzieningen, dan moet dat elders worden opgelost en wordt dat de facto een last voor de lokale overheid. Als de wijkontwikkeling een collectieve oplossing biedt voor het beheer van het regenwater op de site, dan is al veel opgelost voor het gebouwniveau. De duurzaamheidsmeter zal dus de intrinsieke kwaliteiten van het ruimtelijk concept grondig bevragen en een groot gewicht geven in de eindbeoordeling Integratie in het BSBC Het instrument houdt rekening met de randvoorwaarden gesteld door het BSBC, vooruitlopend op een eventuele overdracht aan deze organisatie: - Inhoudelijk kader - Certificatievereisten - Praktische modaliteiten (timing, erkenning door BSBC ) - Mogelijkheden voor medewerking stakeholdersoverleg en testrun 2.6. Mogelijke toepassingen De toepassing van het instrument situeert zich enerzijds op het niveau van het instrument zelf waar binnen de fasering de toepassing van het instrument verschilt en anderzijds zijn er eerder afgeleide toepassingen die het ontwikkelingsproces verder sturen. p.5

6 Per fase zal er in het instrument (zie 4.1) zal er in het instrument een bepaalde bewijsvoering gevraagd worden. Deze aangepaste bewijsvoering maakt sturing, controle en certificatie mogelijk in functie van de verschillende fases. De mogelijke afgeleide toepassingen van het meetinstrument situeren zich in het gebruik van het instrument en een vereiste score als richtlijn voor wedstrijden en PPS-constructies en als richtlijn voor de ontwikkeling van deelprojecten gebouwen en publieke ruimtes. Hiertoe kan in de scoretool de doelstellingen voor een bepaalde fase op voorhand worden aangegeven. De vertaling van ambities en/of eisen op gebiedsniveau naar het niveau van gebouwen en publieke ruimtes, dient te worden uitgewerkt in het uitgiftebeleid van het instrument. Het uitgiftebeleid is echter sterk afhankelijk van het uitgewerkte proces. De vertaling naar andere lagere schaalniveaus: gebouwen, publieke ruimte, kunnen gebeuren door het verwijzen naar andere instrumenten of sturende documenten (RUP, beeldkwaliteitsplan, ). p.6

7 3. Reikwijdte 3.1. Woongebied Het instrument richt zich op woongebieden in het perspectief van gebiedsontwikkeling of grondige herontwikkeling. Als woongebied wordt begrepen: Het gebied is bestemd voor wonen en aan het wonen verwante activiteiten en voorzieningen. Onder aan het wonen verwante activiteiten en voorzieningen worden verstaan: handel, horeca, bedrijven, kantoren en diensten, openbare en private nutsen gemeenschapsvoorzieningen, openbare groene ruimten en openbare verharde ruimten, socioculturele voorzieningen en recreatieve voorzieningen. 2 Het instrument richt zich op het tussenniveau tussen het gebouwniveau en het stedelijk of gemeentelijk niveau. Dit tussenniveau staat in voor de nabijheid van heel wat voorzieningen en infrastructuren, waarrond een buurt of een wijk zich kan ontwikkelen. Een buurt of een wijk zijn entiteiten, die een zeker gedeelde identiteit meedragen. Het woongebied kan onderdeel zijn van een buurt/wijk of op zich een buurt/wijk vormen, waarbij de schaal van de ontwikkeling het gebouwniveau duidelijk overstijgt Ontwikkeling of herontwikkeling Het instrument is gericht op het proces van gebiedsontwikkeling of herontwikkeling. Het is dus niet geschikt om uitspraken te doen over de duurzame kwaliteit van een bestaande buurt of wijk. De duurzaamheidsscoop van een woongebied in use is breder en vergt een eigen meetinstrument, met een specifieke evaluatie van bijvoorbeeld het sociaal en economische weefsel of de bestuurlijke kwaliteit. Duurzame ontwikkeling en de strijd tegen de klimaatwijzigingen stuurt de Vlaamse steden en gemeenten meer en meer in de richting van de retrofitting van bestaande wijken. Het recent rapport over de sterke energiedoelstellingen 2050 vanuit Europa, is maar één van de aandrijvers van deze evolutie. Voor energiesanering, het duurzaam waterbeheer, de impact van urban heating in de steden, de mobiliteit zal, naast de maatregelen op gebouwniveau, ook op groter schaal moeten worden nagedacht en ontworpen. Het hanteren van de duurzaamheidsmeter zal evenwel pas zinvol zijn als een globale herontwikkeling wordt beoogd waarin al de deelaspecten worden meegenomen. De retrofitting moet met andere woorden voldoende ambitieus zijn. 2 Standaard typebepaling voor RUP cf. RUPForum p.7

8 Het meetinstrument focust op de ruimtelijke condities en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een duurzame wijk. Daarom richt de duurzaamheidsmeter zich in eerste plaats op ruimtelijke indicatoren van duurzaamheid, het ruimtelijk inrichtingsplan, het programma en het technisch programma van eisen van het woongebied Schaal en context Het instrument is toepasbaar in uiteenlopende ruimtelijke contexten. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt bij de afweging, gezien het de bedoeling is om tot een objectiverend beeld te komen van het duurzaamheidsgehalte. Contexten zijn uiteraard wel bepalend voor de duurzame kwaliteit van de ontwikkeling, wat het instrument dan ook trouw dient te weerspiegelen Relatie meetinstrumenten projectniveau Het instrument richt zich specifiek op de gebiedsinrichting waar de ruimtelijke, programmatorische en technische voorwaarden. Op dit mezzoniveau doet het algemene uitspraken, gefundeerd op gebiedsgerichte evaluaties. Het meetinstrument maakt dus autonoom een uitspraak, zonder verder te stoelen op specifieke meetinstrumenten voor gebouwen of inrichting van omgeving en infrastructuren De kwalificatie van het woongebied door het instrument is dus niet sprekend voor particuliere gebouwen of wooneenheden, maar enkel voor het globale woongebied. Het gebruik van meetinstrumenten op projectniveau zal worden gevaloriseerd, maar is dus niet noodzakelijk. Bestaand of nog te ontwikkelen instrumenten zijn: - Vlaamse Maatstaf voor wonen en bouwen - Het referentieel B voor woongebouwen en kantoren - Naar een inspirerende leeromgeving, instrument voor een duurzame scholenbouw - Te ontwikkelen instrumentarium voor infrastructuur en omgevingsaanleg - Te ontwikkelen instrumentarium voor andere gebouwtypologieën p.8

9 4. De systeemarchitectuur van het instrument De systeemarchitectuur sluit aan bij de organisatie van het referentieel B De fasering Op cruciale beslissingsmomenten is het belangrijk een evaluatie te kunnen opmaken van de gerealiseerde en potentiële duurzaamheidswaarde van het project, alvorens naar een volgende ontwikkelingsfase over te gaan. Bij de overgang naar een andere fase verschijnen ook dikwijls andere actoren en moeten de gestelde vragen op een specifieker antwoord vinden. Het instrument voorziet in volgende fasen: fase 1: vooronderzoek, fase 2: inrichting fase 3: realisatie. Bijkomend is er ook een fase 0: uitgangssituatie. Gezien de langere doorlooptijd en de verandering van actoren en vraagstelling per fase, is het instrument, opgevat als een bundeling van cahiers per fase Fase 1: vooronderzoek: De definitie van de ontwerpopdracht voor de gebiedsinrichting is een eerste, fundamentele stap in het ontwikkelingsproces. Basisvoorwaarden zoals goede locatie, programmarichtlijnen, aansluitingskansen op infrastructuren en netwerken, milieucondities, overlegmodel dienen in het vooronderzoek te worden beantwoord. In deze fase is het bewijs in functie van het uit te voeren vooronderzoek: Zijn de nodige documenten voorhanden en bestudeerd, zodat het uitgangspunt duidelijk vastgelegd kan worden. Vb. Hfst 5 water: overstromingsrisico: Bewijs: Ligt het gebied in overstromingsgevoelig gebied? Kaartmateriaal Fase 2: inrichting: Doorheen het ruimtelijk onderzoek wordt de inrichting en de programmatie vastgelegd, waarbij de voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling zijn geïntegreerd. De inrichting bepaalt het ruimtelijk, programmatorisch en technisch kader, waarbinnen de deelprojecten (gebouwen, omgevingsaanleg, infrastructuren ) worden gerealiseerd. In deze fase is het bewijs in functie van het uit te voeren inrichtingsontwerp en het eventuele ontwerpcertificaat: Zijn de nodige maatregelen genomen om te voldoen aan de gestelde ambities voor de verschillende indicatoren. Vb. Hfst 5 water: overstromingsrisico: Bewijs: Wordt er overstromingsveilig gebouwd? Aantonen d.m.v. ontwerpmaatregelen. p.9

10 Hfst 5 water: waterhuishouding oppervlaktewater Bewijs: Ontwerpstudie van de waterhuishouding, waterbalans en berekening van de uitstroom van regenwater dat het gebied verlaat, aftoetsing aan de gestelde ambitie voor deze indicator Fase 3: realisatie Na oplevering van de deelprojecten kan finaal het gerealiseerd duurzaamheidsniveau worden gerapporteerd. In deze fase is het bewijs in functie van het de realisatie en het eventuele realisatiecertificaat: Zijn de nodige maatregelen genomen en gerealiseerd om te voldoen aan de gestelde ambities voor de verschillende indicatoren. Vb. Hfst 5 water: overstromingsrisico: Bewijs: Werd er overstromingsveilig gebouwd? Aantonen d.m.v. gerealiseerde maatregelen as-built. Hfst 5 water: waterhuishouding oppervlaktewater Bewijs: Realisatiestudie van de waterhuishouding, waterbalans en berekening van de uitstroom van regenwater dat het gebied verlaat, aftoetsing aan de gestelde ambitie voor deze indicator. Het staat elke gebruiker vrij om nuttige tussenfasen te definiëren, in functie van bijvoorbeeld ontwerpwedstrijden of andere offertevragen, contractuele afspraken, stedenbouwkundige planprocessen, andere tussentijdse validaties... Indien de vereiste bewijslast nog niet kan worden aangeleverd, kan voorlopig gewerkt worden met een engagement voor de indicator. Fase 0: Indien een consequente herontwikkeling wordt gepland van een bestaand woongebied, is het nuttig voorafgaand een nulmeting te maken, wat toelaat om prioriteiten vast te leggen en de evolutie doorheen de herontwikkeling te meten. Opgelet deze nulmeting spreekt zich niet uit over de woonkwaliteit van een actief woongebied, of woongebied in use, maar beperkt zich tot een voorafgaandelijke nulmeting van de thema s en indicatoren die van belang zijn bij een ontwikkeling. (zie ook bespreking reikwijdte) Indeling in thema s, rubrieken en indicatoren Het instrument articuleert zich inhoudelijk doorheen grote thema s, waar relevant onderverdeeld in rubrieken en in indicatoren. In de indicator wordt de effectieve evaluatiemethode geduid. (opbouw zie verder) (indeling zie bijlage) 4.3. De uitwerking van thema s en rubrieken Elke rubriek heeft een korte introductie met volgende onderdelen: p.10

11 - Doelstelling - Geëvalueerde indicatoren - Grenzen van de evaluatie - Verband met andere rubrieken Elk thema heeft een korte introductie met volgende onderdelen: - Inleiding o Belang: maatschappelijk belang wordt kort gesitueerd o Van een duurzaam woongebied wordt dan ook verwacht: specifieke verwachtingen bij een ontwikkeling - Geëvalueerde rubrieken en indicatoren: oplijsting en overzicht scorebepaling* - Grenzen van de evaluatie: eventuele beperkingen aan de evaluatie* - Verband met andere thema s en rubrieken* 3 - Referenties (einde van het thema) o Bronnen o Normen o Websites o Bibliografie 4.4. De uitwerking van een indicator Per indicator worden volgende onderdelen behandeld: - Doelstelling - Evaluatie criteria van de indicator: samenvattende tabel met score per fase, statuut van de indicator (bv. verplicht) en indicatief de voornaamste betrokkenen. - Toepassingsdomein: gebiedsgrens, systeemgrens, andere afbakening - Evaluatiemethode: de wijze waarop de indicator wordt geëvalueerd wordt hier toegelicht. Eventueel is de evaluatiemethode ondersteund door een rekentool. - Berekening van het performantieniveau: tabel met al dan niet getrapte scoretoekenning - Bewijslast: oplijsting van de aan te leveren stukken voor certificatie. - Bijkomende informatie: alle verder nuttige informatie 4.5. De scoretool Het instrument brengt een globale score in beeld en een score op het niveau van de thema s. De score wordt als volgt opgebouwd: - Elke indicator heeft een maximumscore van 10 punten. - De scores van de verschillende indicatoren worden gepondereerd binnen de rubriek - De score van de verschillende rubrieken worden gepondereerd binnen het thema - De score van de verschillende thema s worden gepondereerd tot een globale score. Ponderaties geven het relatief gewicht aan. Zij ontstaan in overleg, waarbij een zo breed mogelijke consensus wordt gezocht. Score opbouw en scorebeeld worden gegenereerd in een transparant rekenblad. 3 * vervalt indien reeds opgenomen in de rubrieken. p.11

12 4.6. Scoredrempels en kwalificaties De globale score wordt gearticuleerd in bepaalde kwalificaties: Score kwalificatie 30% Pass 45% Good 55% Very good 70% Excellent 85% outstanding Indicatief kan worden gesteld dat de 0%-grens staat voor het strikt beantwoorden aan de wettelijke vereisten geldend in het Vlaams gewest, ongeacht of lokale stedenbouwkundige vereisten al dan niet hogere eisen stellen. Kwalificaties kunnen verbonden zijn aan verplichte indicatoren of aan een verplicht prestatieniveau voor bepaalde indicatoren Ponderatie van de thema s (nog uit te werken) 4.8. Certificatie vereisten Om tot een erkende certificatie te kunnen komen moeten bepaalde procedures gevolgd worden. Het principe is dat de uitspraak van de certificatie geborgd wordt door een onafhankelijke derde partij. De borging gebeurt op basis van een assessment van de aangevoerde bewijslast. Het belang van een certificatie ligt dan ook in die borging van de kwalificatie. Het valoriseert op een gegarandeerde wijze de inspanningen die zijn gebeurd. Een certificatieprocedure moet worden bepaald en vergt een certificatieorganisatie. Hierbij wordt uitgegaan van een samenwerking met het BSBC. Elke fase kan worden gecertificeerd Spelregels Certificatie kan gebeuren binnen een bepaalde tijdsspanne op basis van de versie actueel bij aanmelding voor de respectievelijke fase bij het certificatieorgaan. Fase 1 vooronderzoek: 3 jaar Fase 2 inrichting: 3 jaar Fase 3 realisatie: 5 jaar Deze termijnen zijn ingesteld om enerzijds een zekere stabiliteit te geven aan het evaluatiekader in functie van een realistische doorlooptermijn, maar anderzijds om de kwalificaties relevant te houden ten aanzien van de veranderende visies en ambitieniveaus. p.12

13 Realisatie van het woongebied kan in zijn geheel of in deelgebieden gebeuren. Deelgebieden kunnen gecertificeerd worden, maar wordt dan beschouwd als een part woongebied dat dus zelfstandig wordt geëvalueerd door het instrument, met mogelijke consequenties rapportering, bewijsvoering en ultieme kwalificaties. Naderhand is dan geen globale uitspraak meer mogelijk over het gehele woongebied, gezien de complexiteit van evoluerende metingen en de schaalsprong. Elk certificaat is geldig gedurende 5 jaar. Na deze periode kan voor het realisatiecertificaat een certificaat in use (nog te ontwikkelen) worden aangevraagd. p.13