Hogeschool Larenstein, Deventer

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hogeschool Larenstein, Deventer"

Transcriptie

1 Hogeschool Larenstein, Deventer Opleiding: Tropische Landbouw/Agri-Systems Management Hbo-bachelor voltijd Visitatiedata: 7 en 8 september 2004 NQA (Netherlands Quality Agency) Utrecht, april 2005

2 2

3 Inhoud 3 Deel A: Onderwerpen Voorwoord Inleiding Werkwijze Oordeelsvorming Oordelen per onderwerp Schematisch overzicht oordelen Totaaloordeel 14 Deel B: Facetten 15 Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding 17 Onderwerp 2 Programma 20 Onderwerp 3 Inzet van personeel 29 Onderwerp 4 Voorzieningen 32 Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 33 Onderwerp 6 Resultaten 36 Deel C: Bijlagen 39 Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden 41 Bijlage 2 Deskundigheden Panelleden 43 Bijlage 3 Bezoekprogramma 51 3

4 4

5 Deel A: Onderwerpen 5

6 6

7 Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord In dit rapport doet het panel, dat in opdracht van NQA de bacheloropleiding Tropische Landbouw van de Hogeschool Larenstein te Deventer (verder aangeduid als hogeschool) heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats met het oog op accreditatie van de opleiding. Hogeschool Larenstein is onderdeel van de Stichting Van Hall Larenstein (verder aangeduid met de instelling ). Het onderzoek is feitelijk gestart medio juli 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op 7 en 8 september Het panel bestond uit de volgende personen: De heer ir. W.C.S. Heemskerk (voorzitter en domeindeskundige) De heer D.M. Boselie, Phd (domeindeskundige) Mevrouw C. Bückers (studentlid) De heer drs. ing. A.G.M. Horrevorts (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2 bij dit rapport) Het rapport bestaat uit drie delen: deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie voldoende/onvoldoende. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2 Inleiding De hogeschool heeft op de locaties Deventer, Velp en Leeuwarden respectievelijk 806, 1522 en 1657 studenten (cijfers 2004). Naast de gevisiteerde opleiding Tropische Landbouw / Agri-systems Management (TL/ASM) biedt de instelling op de locatie Deventer de volgende opleidingen aan: Tuinbouw en akkerbouw, Dier- en veehouderij, Bedrijfskunde & Agribusiness en Plattelandsvernieuwing. In Velp worden vijf hbo-opleidingen aangeboden: 7

8 Bos- & Natuurbeheer, Land -& Watermanagement, Tuin- & Landschapsinrichting, Voedingsmiddelentechnologie en Laboratoriumtechniek. In Leeuwarden tien opleidingen: Bedrijfskunde & Agribusiness, Biotechnologie, Diermanagement, Landbouw, Tuinbouw en akkerbouw, Dier- en veehouderij, Milieukunde, Plattelandsvernieuwing, Kust en Zeestudies en Voedingsmiddelentechnologie. In 2003 heeft de instelling besloten de samenwerking die de laatste jaren op verschillende terreinen was gegroeid met Wageningen Universiteit en Research Centrum te formaliseren in een bestuurlijke fusie. Daarmee hangt het besluit samen om de vestiging van de hogeschool vanuit Deventer te verplaatsen naar Wageningen. Deze verhuizing is gepland voor augustus Alle internationale opleidingen van de hogeschool gaan naar Wageningen. De hogeschool is in 2003 gestart met het herzien van het opleidingenaanbod en het invoeren van competentiegericht onderwijs. De opleidingen in Deventer, waaronder Tropische Landbouw, zitten midden in dit veranderingsproces. De veranderingen moeten eind 2005 / begin 2006 ingevoerd zijn. Daartoe is bij Larenstein het project Match gestart. De opleiding is Engelstalig en bestaat uit twee fasen: een tweejarig programma waarin de basis wordt gelegd voor TL/ASM gevolgd door één van de volgende majors International Horticulture and Marketing, International Livestock Management, International Agri Business Management óf Rural Development and Innovation. Opleiding Tropische Landbouw: de doorstart De opleiding Tropische Landbouw is in 1998 gestopt met het inschrijven van nieuwe studenten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de discussie in het agrarisch onderwijs over het beperken van het aantal opleidingen in de agrarische sector (project Kern- en Profiel). Men ging er vanuit dat tropische varianten binnen de overgebleven opleidingen geformuleerd zouden kunnen worden. Het gevolg was dat onderdelen van het programma Tropische Landbouw (de afstudeerrichting plantaardige productie en onderdelen van internationale afstudeerrichtingen) werden opgenomen in het curriculum van de nieuwe opleiding Tuinbouw en akkerbouw (gestart in 2000) en de internationale cursussen International Horticulture and Marketing, International Livestock Management, Regional Development and Innovation en International Agribusiness Management. De opleiding Tropische Landbouw werd afgebouwd. Hogeschool Larenstein constateerde echter in 2001 dat met het afbouwen van de opleiding Tropische Landbouw er een leemte was ontstaan in het opleidingenaanbod in de agrarische sector. De hogeschool heeft in februari 2002 bij het Ministerie van LNV een aanvraag ingediend voor het maken van een doorstart van Tropische Landbouw. Daarvoor had de hogeschool de volgende argumenten: 1. Het begrip Tropen heeft in de opleiding geleidelijk aan een verschillende invulling gekregen. Aanvankelijk was het aandachtgebied van de opleiding gericht op plantagegewassen. Dit verschoof in de loop der tijden naar voedingsgewassen zoals rijst in natte tropische gebieden en voedselproductie in aride gebieden en hooggebergte (zowel plantaardige als dierlijke productie). In de visie van de opleiding werd tropische landbouw meer en meer gekenmerkt door een systeembenadering met integratie van plantaardige en dierlijke productiesystemen. De opleiding realiseerde zich in 2001 dat de integratie van dierlijke en plantaardige systemen niet goed ondergebracht kon worden in de overgebleven agrarische opleidingen. Als 8

9 gevolg van het project Kern en Profiel waren de opleidingen bij Larenstein ingedeeld volgens het indelingsprincipe plantaardige productie en dierlijke productie ; 2. De vraag vanuit de studenten uit binnen- en buitenland naar de opleiding Tropische Landbouw is gebleven (een vijftigtal studenten op jaarbasis); 3. De marktvraag is gebleven. De markt voor ontwikkelingssamenwerking is weliswaar afgenomen, maar er ontstaat als gevolg van de vergrijzing van het bestand aan ontwikkelingswerkers behoefte aan juniordeskundigen. Ook zijn internationaal opererende bedrijven geïnteresseerd in het type student dat de opleiding Tropische Landbouw aflevert. Deze markt is groeiende. Internationale bedrijven vinden de aspecten landbouwsystemen en omgaan met cultuurverschillen aantrekkelijke aspecten van de opleiding Tropische Landbouw. Bovendien vinden ze het belangrijk dat TL studenten hebben leren omgaan met het werken onder suboptimale omstandigheden. Op 31 mei 2002 verleende de Minister van LNV de hogeschool toestemming een doorstart te maken met de opleiding Tropische Landbouw. De is een vierjarige Engelstalige opleiding. In de eerste twee jaar wordt een brede basis gelegd op het gebied van internationale landbouwsystemen. Er wordt aandacht besteed aan interculturele aspecten, landbouwsystemen in diverse klimaatgebieden (tropisch, mediterraan en gematigd) en diverse politieke en economische settings. In het derde en vierde jaar volgen studenten een van de vier afstudeerrichtingen: International Horticulture and Marketing, International Livestock Management, Regional Development and Innovation, International Agri-Business Management. Het curriculum van de opleiding TL/ASM is een vernieuwde en geactualiseerde versie van het oude programma TL. De oude opleiding Tropische Landbouw was technisch productie gericht op de Tropen. De nieuwe opleiding besteedt meer aandacht aan landbouwsystemen en minder aan landbouwproductie, is meer breed internationaal en minder tropisch gericht, is minder ontwikkelingsgericht en meer commercieel, bedrijfseconomisch en management georiënteerd. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan interculturele communicatie en de opleiding is geheel in het Engels. Bij de beoordeling van de opleiding is het panel uitgegaan van het huidige vernieuwde programma-aanbod TL/ASM, dat sinds september 2003 wordt aangeboden. Dit betekent dat het panel zijn oordelen over de opleiding baseert op de praktijk van één jaar (september augustus 2004). Het panel beoordeelt de doorstart van de opleiding met een vernieuwd curriculum en niet het oude curriculum dat is afgebouwd. De opleiding TL/ASM wordt in Nederland alleen aangeboden aan de Hogeschool Larenstein, locatie Deventer. In 2003 had de opleiding een instroom van 22 studenten en in 2004 een instroom van 34 studenten. Totaal staan 56 studenten ingeschreven bij de opleiding TL/ASM. De opleiding (het onderdeel dat de doorstart maakt) wordt verzorgd door 17 docenten, verdeeld over 1,3 fte. De fte/student ratio bedraagt 1:17. 9

10 1.3 Werkwijze Het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen een voldoende basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleiding geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). De visitatie van de opleiding heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA. NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Op basis van het zelfevaluatierapport zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De panelleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een Beoordelingsformat voorlopige oordelen en formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt welk domeinspecifiek referentiekader zij gebruikt voor de inrichting van het programma TL/ASM. Daar de opleiding TL/ASM enig is in zijn soort is er geen landelijk vastgesteld beroeps- en opleidingsprofiel voor TL/ASM. Het beroeps- en opleidingsprofiel is door de opleiding in samenspraak met het werkveld ontwikkeld. De domeindeskundigen van het panel hebben op basis van eigen expertise dit referentiekader getoetst (zie Detailrapport). Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten en werkveld. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding (het operationeel management). Ook vond er een gesprek plaats met het college van bestuur. Daar er van de opleiding TL/ASM (doorstart) nog geen studenten zijn afgestudeerd, is er niet gesproken met afgestudeerden. Een gesprek met afgestudeerden van de opleiding TL in afbouw werd niet als zinvol beschouwd, daar deze studenten een geheel ander programma volgden dan de huidige studenten TL/ASM. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van het visitatiebezoek, een conceptrapport opgesteld. Het panel stelde vast dat op onderdelen van het rapport aanvullende informatie nodig was. Het panel heeft de opleiding gevraagd deze aanvullende informatie te leveren. Op 25 februari 2005 heeft de opleiding in een gesprek met de voorzitter van het panel en de NQA-auditor een toelichting gegeven op de aanvullende informatie. Naar aanleiding van dat gesprek is 10

11 een definitief conceptrapport opgesteld en vastgesteld door het panel. Dit rapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor in samenspraak met de voorzitter enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4 Oordeelsvorming In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken. Het oordeel komt tot stand op basis van een weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels, zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor Oordeelsvorming, een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere opleidingen. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: weging van de oordelen op facetniveau; benchmarking (facet 1 en facet 6); generieke bevindingen die het facetniveau overstijgen; bepaalde accenten respectievelijk best practices. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie voor de oordelen van de facetten is te vinden in het detailrapport. 1.5 Oordelen per onderwerp Doelstellingen opleiding De facetten Niveau bachelor, Domeinspecifieke eisen en Oriëntatie hbo-bachelor zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Het beroeps- en opleidingsprofiel van de opleiding is enig in zijn soort in Nederland. Het is een opleiding die specifiek gericht is op het opleiden van Nederlandse en buitenlandse studenten die gaan functioneren in een internationale setting binnen de agrarische sector Programma Op de facetten 2.1 tot en met 2.8 scoort de opleiding voldoende. Facet 2.6 (duur van het programma) voldoet aan de wettelijke eisen voor een hbo-bachelor. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 11

12 1.5.3 Inzet van personeel De opleiding scoort op het facet Eisen hbo goed en op de facetten Kwantiteit personeel, en Kwaliteit personeel voldoende. Het oordeel op dit onderwerp is voor de opleiding derhalve positief Voorzieningen De facetten Materiële voorzieningen en het facet Studiebegeleiding zijn als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief Interne kwaliteitszorg. De facetten 5.1, 5.2 en 5.3 van dit onderwerp worden voor de opleiding als voldoende beoordeeld. Het eindoordeel op dit onderwerp is voor de opleiding daarom eveneens positief Resultaten. Van de opleiding TL/ASM (doorstart) zijn nog geen kwantitatieve en kwalitatieve eindresultaten te melden vanwege het feit dat er nog geen afgestudeerden zijn van de nieuwe. De eerste uitstroom wordt verwacht in Het panel stelt vast dat de huidige opleiding een veelbelovende start heeft gemaakt wat betreft het rendement van het eerste jaar. Het panel kan over het gerealiseerde eindniveau geen uitspraak doen. Wel kan het panel op basis van hetgeen zij tot nu toe van de opleiding gezien heeft een uitspraak doen over de potentie van de opleiding. Het panel is positief over de praktijk van het eerste jaar van de opleiding en de plannen en uitwerking daarvan voor het tweede jaar. Op basis van deze resultaten acht het panel de opleiding in staat om tot een goed eindresultaat te kunnen komen: kwantitatief en kwalitatief. De resultaten van de voormalige opleiding TL wijzen ook in die richting. Het eindoordeel op dit onderwerp is voor de opleiding TL/ASM daarom positief. 12

13 1.6 Schematisch overzicht oordelen Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleiding: Tropische Landbouw / Agri-Systems Management Onderwerp / facet 1 Doelstellingen opleiding 1.1 Niveau bachelor V 1.2 Domeinspecifieke eisen V 1.3 Oriëntatie hbo bachelor V Totaaloordeel Positief 2 Programma 2.1 Eisen hbo V 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma V 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma V 2.4 Studielast V 2.5 Instroom V 2.6 Duur G 2.7 Afstemming vormgeving en inhoud V 2.8 Beoordeling en toetsing V Totaaloordeel Positief 3 Inzet personeel 3.1 Eisen hbo G 3.2 Kwantiteit personeel V 3.3 Kwaliteit personeel V Totaaloordeel Positief 4 Voorzieningen 4.1 Materiele voorzieningen V 4.2 Studiebegeleiding V Totaaloordeel Positief 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten V 5.2 Maatregelen tot verbetering V 5.3 Betrekken medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld V Totaaloordeel Positief 6 Resultaten 6.1 Onderwijsrendement V 6.2 Gerealiseerd niveau -- Totaaloordeel Positief 13

14 1.7 Totaaloordeel Op grond van vorenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5, waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding POSITIEF is. De opleiding voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit. 14

15 Deel B: Facetten 15

16 16

17 Deel B: Facetten Onderwerp 1 DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Facet 1.1 Niveau bachelor Voldoende Criteria: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport een opsomming van de beoogde eindkwalificaties. Het betreft de volgende negen algemeen geformuleerde eindtermen: ontwerpen van businessplannen en implementatieplannen, toepassen van kennis, managen van bedrijven, personeel en processen, integreren van kennis, organiseren en uitvoeren van onderzoek en evaluaties, beoordelen van toegepast onderzoek, beleidsontwikkelingen, marktontwikkelingen en nieuwe technologieën op consequenties voor de praktijk, communiceren / adviseren in een interculturele setting over problemen en oplossingen, ontwikkelen van netwerken en een houding van permanente educatie. Daarnaast zijn er eindkwalificaties geformuleerd voor de afstudeerrichtingen International Horticulture and Marketing, International Livestock Management, Regional Development and Innovation, International Agri-Business Management. De eindkwalificaties zijn ontleend aan twee onderzoeken die zijn uitgevoerd onder 50 afgestudeerden van de opleiding Tropische Landbouw (Survey 1999 en Survey 2003). Voor nadere gegevens over deze onderzoeken zie facet 1.3. In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de wijze waarop de negen brede eindtermen TL/ASM matchen met de generieke kernkwalificaties voor hbo-bachelor opleidingen (de vijf Dublin-descriptoren). Het panel vindt dat de opleiding aannemelijk maakt dat er een match is, maar de onderliggende redenering zou de opleiding moeten expliciteren. In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding een tabel opgenomen waarin zij de eindkwalificaties koppelt aan de modulen van het eerste en tweede jaar. Bij elke module is aangegeven tot op welk niveau de student de kwalificatie dient te beheersen. Een soortgelijk overzicht voor de jaren drie en vier van het programma is in ontwikkeling. Uit de gesprekken met docenten komt naar voren dat de niveau-indicaties nog moeilijk objectief meetbaar zijn. Het professionele oordeel van de docent is nu nog sterk maatgevend voor het niveau. Een meer intersubjectieve beoordeling van het niveau krijgt, aldus de docenten, de nodige aandacht in het verdere ontwikkeltraject van de opleiding TL/ASM. Hierin voorziet het project Match (deelproject onderwijsinhoud). Het panel heeft het implementatieplan en de voortgangsrapportage van dit project ingezien. Zij constateert dat dit plan vorderingen maakt. 17

18 Het panel is positief over dit facet, maar constateert dat de niveaubepaling van de opleiding nog sterk in ontwikkeling is. Vandaar dat het panel hier tot het oordeel voldoende komt. Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen Voldoende Criteria: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De eindkwalificaties van de opleiding Tropische Landbouw zijn aldus het zelfevaluatierapport afgestemd op de vraag van de internationale agri-business sector (zie 1.1). Daartoe zijn in 1999/2000 en 2003/2004 onderzoeken uitgevoerd onder exstudenten van de voormalige TL opleiding. Onderzoek onder alumni laat zien dat 80% van hen werk heeft gevonden in de volgende functies: farm manager/productie manager, commercieel product manager, technisch adviseur/extensiewerker, onderzoeksassistent, kwaliteitscontroleur. Het onderzoek geeft tevens inzicht in de vraag van het beroepenveld naar de aard van de domeinkennis, beroepsvaardigheden en houdingen. In een overzicht is opgenomen over welke competenties startende TL beroepsbeoefenaren dienen te beschikken. Een internationale standaard voor TL/ASM is niet voorhanden aldus de opleiding. Aan agrarische HO-instellingen in Frankrijk en België worden modulen Tropische Landbouw aangeboden, maar een complete vierjarige beroepsopleiding TL is er in Europa niet. De opleiding meldt in het zelfevaluatierapport dat een vergelijking met andere internationale opleidingen hierdoor niet mogelijk is. De eindkwalificaties hebben een duidelijke internationale oriëntatie. Dat blijkt uit het feit dat van de afgestudeerde verwacht wordt dat hij productiesystemen kent en kan beoordelen onder verschillende klimatologische en economische / politieke omstandigheden. En daarover kan communiceren in verschillende culturele settings. De standaard (niveau en inhoud van het programma) wordt in hoge mate bepaald door de werkveldadviescommissie. De werkveldadviescommissie bestaat uit zes externe leden. Waarvan twee vanuit de sector internationale agri-business, één uit de sector ontwikkelingssamenwerking, één uit de universitaire sector (WUR, economie), één is werkzaam bij een agrarisch adviesbureau en tot slot een eigenaar/directeur van een tuinbouwbedrijf. De werkveldadviescommissie is positief over de aansluiting van de eindkwalificaties bij het beroepsprofiel. Het werkveld heeft een duidelijke behoefte aan mensen met een internationale/interculturele orientatie, die vertrouwd zijn met het systeemdenken en commercieel kunnen denken. Zij moeten als generalist open staan voor andere en nieuwe ontwikkelingen. Deze gevraagde competenties zijn vertaald in de specifieke 18

19 eindkwalificaties. Het panel komt op basis van de eigen expertise tot de conclusie dat de eindkwalificaties aansluiten bij de eisen die gesteld worden door het werkveld. Naar het oordeel van het panel is het beroepsprofiel nu nog te eenzijdig bepaald vanuit de optiek van ex-studenten Tropische Landbouw. De opleiding heeft voorbereidingen getroffen het onderzoek dat is uitgevoerd in 1999 en 2003 naar de gewenste eindkwalificaties te verbreden naar werkgevers en niet-alumni, die werkzaam zijn in Afrika, Azië en China. Deze activiteit staat gepland in het voorjaar van De opleiding gaat daarbij gebruik maken van haar contacten in China (Universiteiten van Beijing en Kunming en daarmee gelieerde bedrijven), Ook bestaande contacten in Afrika worden daarvoor benaderd. Tevens zullen Nederlandse bedrijven met nevenvestigingen in met name China bij dit onderzoek betrokken worden. De contacten van Larenstein die via de contractactiviteiten van Transfer lopen, worden mede in dit onderzoek betrokken. Facet 1.3 Oriëntatie hbo-bachelor Voldoende Criteria: - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In de facetten 1.1 en 1.2 is voldoende aangetoond dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan de beroepspraktijk waarin de studenten terecht komen en dat zij in samenspraak met het werkveld / alumni zijn opgesteld. De algemene eindtermen en de eindtermen van de vier specialisaties beschrijven in voldoende mate wat een afgestudeerde moet kunnen en kennen. Zij weerspiegelen de eisen die aan een beginnend hbo-bachelor mogen worden gesteld. Het werkveld waarmee het panel gesproken heeft, bevestigt dit. In een bijlage bij het zelfevaluatierapport beschrijft de opleiding voor welke functies de opleiding opleidt: productiemanagers bij (internationaal opererende) bedrijven die agrarische producten produceren en buitenlandse bedrijven die grootschalige productielijnen willen starten, inkoopmanagers met kennis van kwaliteitszorg, teeltbegeleiders in de rol van adviseurs, onderzoeksassistenten en voor het brede terrein van ontwikkelingssamenwerking. De eindkwalificaties zijn ontleend aan twee onderzoeken die zijn uitgevoerd onder 50 afgestudeerden van de opleiding Tropische Landbouw (Survey 1999 en Survey 2003). Van de geënquêteerde alumni was 10% korter dan 3 jaar geleden afgestudeerd, 35% langer dan 8 jaar, 35% langer dan 15 jaar en 20% langer dan 25 jaar. Van de respondenten werkt 36% in de agrarische sector, handel of bloementeelt, 12% in de veehouderij, 26% in rural development en 26% buiten de landbouw. De helft ervan werkt buiten Europa, 10 procent in Europa (buiten Nederland) en 40% in Nederland. 19

20 Het panel constateert dat de eindkwalificaties zijn geformuleerd op basis van een onderzoek onder het werkveld met een voldoende brede basis in het internationale werkveld en een voldoende mate van ervaring in het werkveld (90% van de respondenten heeft meer dan 8 jaar ervaring in het werkveld). De eindkwalificaties zijn voorgelegd aan de werkveldadviescommissie TL/ASM. De werkveldadviescommissie is zeer te spreken over de geformuleerde eindkwalificaties. Met name de aandacht voor commerciële aspecten, internationale, interculturele communicatie, het systeemdenken en het kunnen omgaan met onverwachte en onbekende situaties (leren werken in suboptimale systemen) sluiten, aldus de werkveldadviescommissie, goed aan bij de beroepspraktijk. Het panel beaamt dat. Het panel is positief over dit facet. Maar ook hier geldt dat de eindkwalificaties nog te veel zijn bepaald vanuit de ex-studenten Tropische Landbouw. Om die reden oordeelt het panel hier voldoende. Onderwerp 2 PROGRAMMA Facet 2.1 Eisen hbo Voldoende Criteria: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In oktober 2003 verscheen de notitie Onderwijskader Van Hall Larenstein. Deze notitie beschrijft de uitgangspunten van het onderwijsaanbod van Van Hall Larenstein. Vanaf studiejaar 2005 / 2006 zal het studieaanbod competentiegericht zijn. De notitie is vastgesteld door het college van bestuur van Van Hall Larenstein. Het betreft het onderwijsaanbod, de onderwijsprogrammering, de studieloopbaan en de organisatie van het onderwijs. Het panel heeft de notitie ingezien en stelt vast dat de opleiding TL/ASM daadwerkelijk bezig is met het implementeren van het onderwijsbeleid. Voor de implementatie is een projectgroep ingesteld (project Match). De kennisontwikkeling geschiedt door een mix van hoorcolleges, werkcolleges, zelfstudie, opdrachten en projecten. De ontwikkeling van de beroepsvaardigheden vindt plaats via specifieke programmaonderdelen (professional skills) en geïntegreerd via het uitvoeren van projecten en zomerstages (zes weken in het eerste en ook in het tweede studiejaar). Het betreft het opdoen van praktische en communicatieve vaardigheden. In projecten wordt tevens aandacht besteed aan het ontwikkelen van projectvaardigheden, samenwerken, rapporteren en presenteren. 20

21 Via de stages in het eerste en tweede jaar komen studenten in aanraking met de beroepspraktijk. Ook de projecten en het behandelen van cases dragen hieraan bij. Aan het eind van het derde jaar en begin vierde jaar is een halfjaar stage voorzien. Het vierde jaar wordt afgesloten met een afstudeeropdracht. De student dient dan te laten zien dat hij in staat is een praktijkopdracht uit te voeren voor een bedrijf. In het derde en vierde jaar brengt de Nederlandse student in totaal een jaar door in het buitenland (stage en afstuderen). Buitenlandse studenten mogen niet afstuderen in hun land van herkomst. Hiermee bereikt de opleiding dat de student daadwerkelijk ervaring opdoet in een niet bekende culturele omgeving. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat de studenten positief zijn over de praktijkgerichtheid van het geboden programma in het eerste jaar. Ook de werkveldadviescommissie is deze mening toegedaan. Uit de survey onder alumni van de oude opleiding Tropische Landbouw blijkt dat de opleiding ook in het verleden voorzag in de praktijkbehoeften van de sector. Actuele ontwikkelingen komen op verschillende wijzen in het programma aan bod. Bijvoorbeeld door het uitnodigen van gastsprekers (ongeveer 10 gastsprekers per jaar). De opleiding heeft bovendien structurele contacten met de beroepspraktijk via de werkveldadviescommissie, via stagebegeleiders en via afstudeerbegeleiders. Actuele kennis wordt, aldus docenten, ook gemobiliseerd via de consultancy poot Transfer. Docenten worden in de gelegenheid gesteld hun expertise aan te bieden aan het werkveld: dat wil zeggen indirect via lokale, meestal publieke, opdrachtgevers. Ervaringen uit het veld worden via casestudies terugvertaald naar het studiemateriaal voor de studenten. Vrijwel in elke module is een casestudy opgenomen. Voorbeelden daarvan heeft het panel gezien: landbouwontwikkeling in Roemenië, koffieteelt in Mexico. Vakliteratuur speelt een belangrijke rol bij de kennisontwikkeling, met name bij het uitvoeren van projecten en behandelen van cases. Van studenten wordt verwacht dat zij naast de verplichte literatuur en handboeken ook zelf vakliteratuur ontsluiten en gebruiken bij het maken van opdrachten. Studenten melden dat docenten hierop letten bij de beoordeling. Het panel beoordeelt dit zeer positief. Hiermee is een verandering bewerkstelligd van studenten die vragen juist weten te beantwoorden (in de oude opleiding) naar studenten die de juiste vragen weten te stellen (in de nieuwe opleiding). (Toegepast) onderzoek vindt plaats op verschillende momenten van de opleiding. In de modulen Business Management, Animal Production en in het International Interdisciplinary Project zijn praktijkonderzoeken opgenomen: uitvoeren van een business study als voorbereiding op een management game, opstellen van een business plan, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoeksgegevens (bedrijfsgegevens en marktgegevens), beschrijven en analyseren van een dierlijk productiesysteem. Studenten toonden zich enthousiast over het leggen van een goede theoretische basis gevolgd door praktijkopdrachten. Als voorbeeld noemden zij hier de praktijkopdracht biologische groenten. Het panel heeft de studenten gevraagd naar de kwaliteit van het studiemateriaal. Zij vinden het materiaal in het algemeen incompleet. Maar met aanvullende mondelinge, schriftelijke en elektronische informatie van docenten is het materiaal informatief, zijn de opdrachten duidelijk en is helder wat er van de student verwacht wordt. Studenten blijken 21

22 enthousiast en gemotiveerd te studeren. Zij tonen begrip voor het feit dat de opleiding te kampen heeft met startproblemen. Facet 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma Voldoende Criteria: - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding TL kent drie fasen in de studie: een propedeutische fase van een jaar, het tweede studiejaar waarin een algemene basis wordt gelegd voor de afstudeerfase van twee jaar. Er wordt aandacht besteed aan plantaardige en dierlijke productiesystemen, economie, marketing en rurale ontwikkeling. In de eerste twee jaren oriënteren de studenten zich op de arbeidsmarkt en verkrijgen zij inzicht in de verschillende functieprofielen van TL. Aan het eind van het tweede jaar kiezen zij een van de vier afstudeerrichtingen. Daarnaast zijn er in de hoofdfase mogelijkheden voor het volgen van keuzevakken waarmee men kennis/vaardigheden kan verbreden of verdiepen. Het panel heeft moduleboeken van het eerste en tweede jaar ingezien en constateert dat de leerinhoud van de moduleboeken in voldoende mate is afgestemd op een leerdoel. Het panel constateert voorts dat het studiemateriaal niet altijd compleet is (onderdelen ontbreken nog) en dat de relatie van de leerdoelen met de eindkwalificaties van TL niet expliciet zijn gemaakt. Het specifieke element van TL/ASM (het systeemdenken) komt tot uiting in elke module (via opdrachten). In het tweede jaar is er een module Interdisciplinair Project. Dit is een case gesitueerd in Vietnam. Studenten moeten een analyse maken van de rol van cassaveproductie vanuit de invalshoek van de vier afstudeerrichtingen: cassave teelt, cassave als wereldwijd veevoederproduct, marketing en ketenbeheer van cassaveproducten, en de rol van cassaveproductie in rurale ontwikkeling. Het moduleboek zomerstages ziet er goed uit. Dat blijkt uit het volgende. Er zijn leerdoelen voor de stageperioden opgenomen, die naar het oordeel van het panel zijn te herleiden tot de eindkwalificaties. Ook zijn er stageopdrachten opgenomen in deze moduleboeken en richtlijnen voor de verslaglegging. Het moduleboek is een algemene (Larenstein)-versie, waarin nog specifieke aanpassingen gemaakt moeten worden voor de opleiding TL/ASM. Dit supplement komt in mei 2005 beschikbaar. Van de zomerstages waren ten tijde van het bezoek nog geen verslagen beschikbaar. Hetzelfde kan gezegd worden voor het moduleboek afstudeeropdrachten. De opleiding heeft een eerste analyse gemaakt van de inbedding van de leerdoelen in het programma en de koppeling daarvan met de eindkwalificaties (eerste twee jaar van het 22

23 programma). Het zelfevaluatierapport bevat een overzicht van de relatie tussen de eindtermen en de leerdoelen en een indicatie voor de mate van realisatie van de doelen van de modulen / leerdoelen. Van basisniveau (1) via gevorderd niveau (3) tot hboniveau (niveau 5). Een meer grondige analyse wordt, aldus de docenten, gemaakt in het kader van het project Match. In de deelprojecten van Match is het systematisch analyseren van het curriculum en toetsontwikkeling opgenomen. Voor het ontwikkelen van het derde en vierde jaar van de opleiding is een werkplan opgesteld. In het derde en vierde jaar van de studie wordt het systeemdenken vooral vormgegeven via de opdrachten, cases en afstudeeropdracht. In de nabije toekomst wordt daarnaast nog een minor Systeemdenken ontwikkeld (15 EC s) die in het derde of vierde jaar wordt geplaatst. De realisatie hiervan is, aldus het panel, afhankelijk van de mate waarin de hogeschoolbrede projecten Match en Koersen op de Toekomst daadwerkelijk tijdig resultaat opleveren. Uit gesprekken met de opleiding en rapportages blijkt dat het project op schema ligt. Op basis van het bestuderen van het studiemateriaal, de toelichting van docenten op de relatie leerdoelen en eindkwalificaties en de waardering van studenten van het studiemateriaal (zie 2.1) concludeert het panel dat het programma relevant is voor het bereiken van de kwalificaties van de propedeuse en het tweede jaar. Het panel is positief over hetgeen zij tot nu toe van het programma heeft gezien. Er ligt een werkplan 2004 / 2005 dat ingaat op het verfijnen van jaar 1 en 2 en het ontwikkelen van jaar 3. Het panel heeft een voorbeeld van het ontwikkeltraject van de major Regional Development and Innovation (laatste twee jaar van de opleiding) ingezien. Voor elke major zijn kerncompetenties ontwikkeld. Het panel vertrouwt erop dat aan alle leerdoelen in het vierjarige onderwijsprogramma op adequate wijze aandacht besteed gaat worden. Zij baseert dit vertrouwen op de praktijk van jaar één en twee, het werkplan voor het bijstellen van de eerste twee jaar en het werkplan voor het ontwikkelen van jaar drie en vier. Bovendien blijkt uit gesprekken met docenten en management dat er vorderingen zijn gemaakt met het bijstellen van de eerste twee jaar en het invullen van jaar drie en vier. Facet 2.3 Samenhang in het opleidingsprogramma Voldoende Criteria: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het curriculum is opgebouwd rond thema s waarbij steeds het systeemdenken centraal staat. Propedeusestudenten wijzen op de goede wisselwerking tussen theorie en praktijk in projecten. Studenten met wie het panel gesproken heeft, vinden dat het systeemdenken en de internationale oriëntatie als rode draad door de propedeuse loopt. Het systeemdenken is aanvankelijk een moeilijk te bevatten begrip, aldus studenten, maar in de loop van de propedeuse krijgen ze, naar eigen zeggen, meer grip op de betekenis ervan. 23

24 Er is sprake van een verticale samenhang. Dit komt tot uiting in de opbouw van het programma. In de propedeuse maakt de student kennis met de hele agrarische sector (vakinhoudelijke basiskennis en oriëntatie op functies). De modulen bevatten leerstof en opdrachten over productiesystemen in verschillende klimaatgebieden en in verschillende economische en politieke settings. Het eerste jaar bestaat uit thematisch onderwijs en een zomerstage van zes weken. In het thematisch onderwijs wordt de theoretische basis gelegd voor plantaardige en dierlijke productie, landgebruik, marketing en ketenbeheer. Daarnaast is er in afzonderlijke vakken aandacht voor taal (Nederlands voor buitenlandse studenten en Spaans voor Nederlandse studenten), methoden voor het verzamelen van data, data analyse, en oriëntatie op de loopbaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan interculturele communicatie. Aan het begin van het tweede jaar volgen de studenten een semester in Griekenland (Dimitris Perrotis College) gericht op International Agri-Business. Het tweede semester van het tweede jaar vindt weer in Nederland plaats en heeft als thema Rural Development en Internationale relaties. Via een projectopdracht passen studenten het geleerde toe op een praktijksituatie. De complexiteit van opdrachten neemt gedurende de opleiding toe. Bovendien wordt van de student steeds meer zelfstandigheid gevraagd. In de laatste twee jaar van de studie is er ruimte voor eigen profilering via de vier afstudeerrichtingen. In het derde en vierde jaar is een stage gepland van zes maanden in een bedrijf. Deze stage bereidt voor op het afstuderen in het vierde jaar. De borging van de samenhang is de verantwoordelijkheid van de opleidingsdirecteur. In het docententeam dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de module, vindt afstemming plaats tussen de modulen en de opbouw van het gehele programma. De opleiding toetst of de samenhang ook gerealiseerd wordt. Het panel vindt dat de samenhang qua opbouw duidelijk is. De opleiding slaagt er echter niet volledig in die samenhang ook te realiseren. Uit evaluatie van het eerste jaar ( ) blijkt dat er wisselend positief en negatief wordt geoordeeld over de aansluiting van de stof bij de aanwezige kennis. Bovendien wordt er in minstens vier programmaonderdelen melding gemaakt van het feit dat de leerdoelen onduidelijk zijn. Dit draagt niet bij tot het creëren van samenhang in het programma. Studenten hebben aan het eind van de propedeuse aanbevelingen gedaan. De aanbevelingen betreffen mede het verbeteren van de samenhang van het propedeuse programma. Navraag bij studenten en docenten leert dat de aanbevelingen zijn opgevolgd door de opleiding. Studenten met wie het panel sprak, melden dat zij, terugblikkend op het eerste jaar, de propedeuse als een coherent programma hebben ervaren. Ondanks de kritische kanttekeningen bij de samenhang van het curriculum komt het panel hier tot het oordeel voldoende. Zij heeft daarin het feit dat de opleiding in een ontwikkelfase verkeert sterk laten meewegen, alsmede het feit dat de opleiding adequaat reageert op kritiek van studenten. 24

25 Facet 2.4 Studielast Voldoende Criteria: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding heeft als uitgangspunt dat alle blokken even zwaar zijn qua studiebelasting (aantal uren en aantal tentamens) waardoor een gelijkmatige belasting ontstaat over het studiejaar. De studielast wordt regelmatig geëvalueerd. Uit module-evaluaties blijkt dat er in de eerste periode te veel opdrachten tegelijk werden gegeven met als gevolg een te hoge studielast. Naar aanleiding van dit signaal is het programma aangepast. Er is een volgsysteem van studenten. Studenten die onvoldoende voortgang maken met de studie worden actief benaderd door de mentor. Elke periode wordt een overzicht gemaakt van de studiepunten die studenten behaald hebben. Aan de hand hiervan wordt een prognose gemaakt voor het studieresultaat aan het eind van het jaar. Studenten krijgen in februari / maart een voorlopig studieadvies. Studenten die minder dan 28 studiepunten halen in het eerste jaar krijgen een bindend negatief studieadvies. Alle 22 studenten die in 2003 instroomden in de propedeuse hebben voldoende studiepunten gehaald om de studie voort te mogen zetten. De opleiding heeft voor alle studieonderdelen de studielast aangegeven in de studiegids en de moduleboeken. Uit evaluaties blijkt dat ruim 60% van de propedeusestudenten evenveel tijd besteden aan de studie als de geschatte studielast, een derde heeft meer tijd nodig en vijf procent studeert minder dan de norm die is aangegeven. Uit een evaluatieverslag van het eerste jaar blijkt dat het studieprogramma in het algemeen naar tevredenheid van de studenten is georganiseerd. Over de derde studieperiode zijn de studenten ontevreden (the most chaotic period). Facet 2.5 Instroom Voldoende Criteria: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De instromende studenten hebben zeer diverse vooropleidingen: vwo, mbo (agrarische richting), havo en verschillende buitenlandse vooropleidingen. De opleiding sluit met zijn werkvormen zo veel mogelijk aan bij de werkvormen in het Studiehuis en het mbo. Dit blijkt onder andere uit de mix van werkvormen (projecten, hoorcolleges, practica, 25

26 werkcolleges en zelfstudie). Vanwege de onbekendheid van buitenlandse studenten met het Nederlandse onderwijsmodel is er in de eerste periode geen projectwerk gepland. De opleiding besteedt in de eerste periode van de propedeuse aandacht aan het vormen van een min of meer homogene groep studenten, via onder andere het werken in werkgroepen. Buitenlandse studenten krijgen extra begeleiding van mentoren. Onder andere om problemen met de Nederlandse onderwijspraktijk tijdig te signaleren en op te kunnen lossen. Deze studenten krijgen extra instructie tijdens practica en uitleg over opdrachten. Het blijkt, aldus docenten, dat buitenlandse studenten na zes maanden intensieve begeleiding gewend zijn aan het onderwijsconcept van Larenstein. In het eerste blok van het eerste jaar krijgen studenten de gelegenheid opfriscursussen (wiskunde, scheikunde) te volgen. Studenten met wie het panel sprak waarderen dit zeer. De opleiding kent geen verkorte leerroutes of een vrijstellingenbeleid. De achtergrond hiervan is dat er voor TL geen verwante mbo-opleiding bestaat en dat havo en vwo studenten onvoldoende voorkennis hebben op landbouwkundig gebied. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden vrijstellingen verleend. Bij voorkeur wordt het verlenen van een vrijstelling voorafgegaan door het afnemen van een examen of assessment. Buitenlandse studenten die instromen, moeten een gelijkwaardig diploma hebben aan havo, vwo en mbo (secondary school met A-level wiskunde en chemie). Daarnaast moeten ze de Engelse taal in voldoende mate beheersen (TOEFL score 550 of hoger). Het Internationale Bureau van Larenstein screent eerst alle aanmeldingen op geschiktheid van de kandidaat. In geval van twijfel kan de kandidaat gevraagd worden extra informatie te verstrekken of wordt informatie opgevraagd bij zijn school. In 2004 zijn er 550 informatiepakketten verspreid. Dit leidde tot 55 aanmeldingen, waarvan er 34 werden toegelaten (23 buitenlanders en 11 Nederlanders). Facet 2.6 Duur Goed Criteria: - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding voldoet gezien de studiegids, de programma s en het Onderwijs en Examenreglement aan de formele eis dat een hbo-bachelor opleiding een studieduur moet hebben van 168 studiepunten (1 studiepunt is 40 studiebelastingsuren) hetgeen equivalent is aan 240 EC s (1 EC is 28 studiebelastingsuren). Een analyse van het programma laat zien dat in de eerste twee jaar specifiek aandacht wordt besteed aan het systeemdenken (60 EC s). In het derde en vierde jaar komt het systeemdenken in de stage- en afstudeeropdracht aan bod (60 EC s) en in opdrachten en cases van de overige modulen. Ruim de helft van het programma is op deze wijze gericht op de domeinspecifieke doelen van de opleiding. In de toekomst neemt dit nog toe door het opnemen van een minor Systeemdenken in het derde of vierde jaar (30 EC s). 26

27 Facet 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud Voldoende Criteria: - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding gaat uit van het studieconcept ondernemend leren. Dit houdt in dat de student wordt aangezet tot zelfstandig leren en dat de eigen verantwoordelijkheid van de student centraal staat. Tevens wordt van de student verwacht dat hij resultaatgericht en analytisch te werk gaat, leert te ontwerpen en te vernieuwen. Het concept wordt in de propedeuse vormgegeven door themagericht onderwijs (50% projecten en 50% vakinhoudelijke ondersteuning). De ondersteunende vakken worden aangeboden in hoorcolleges, werkcolleges, via zelfstudie en practica, Het ontwikkelen van algemene beroepsvaardigheden gebeurt via groepsopdrachten in projecten en via trainingen (rapportage, vergaderen, informatie zoeken en communicatie). De procesbegeleider beoordeelt aan het eind van de onderwijsperiode of de vaardigheden voldoende niveau hebben. De werkvormen die de opleiding gebruikt passen bij de didactische uitgangspunten van de opleiding en de doelen (onderwerp 1): hoorcolleges, werkcolleges, practica, trainingen, zelfstudie, stages en projecten. Met name de integratie zoals die tot stand komt in werkvormen als projecten, stages en het in te voeren afstudeerproject sporen met de algemene eindkwalificaties van de opleiding zoals, integreren van kennis en inzicht, managen, organiseren en communiceren. De werkvormen bevorderen integratie van kennis vaardigheden en houdingen. In de loop van de opleiding vraagt de opleiding een grotere mate van eigen initiatief en verantwoordelijkheid van de student (projectmatig werken en zelfstudie). Uit gesprekken met studenten blijkt dat de opleiding zelfstandig leren stimuleert. Studenten gaven voorbeelden van projecten waarin zij nieuwe kennis moeten verwerven om opdrachten te kunnen maken (zie ook facet 2.1). Het panel concludeert dat de werkvormen passen bij de doelen en het didactische concept van de opleiding. De uitvoering verdient nog aandacht van de opleiding. Dit blijkt uit module-evaluaties. Studenten plaatsen kanttekeningen bij of hebben meer serieuze kritiek op de uitvoering van modulen en gebruikte werkvormen. Uit het overzicht van actiepunten naar aanleiding van de evaluaties blijkt dat voor de helft van de modulen verbeteracties zijn opgenomen. Gezien de ontwikkelfase waarin de opleiding zich bevindt is bijstelling en verbetering van werkvormen te verwachten. Om die reden oordeelt het panel hier voldoende. 27

28 Facet 2.8 Beoordeling en toetsing Voldoende Criteria: - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding beschrijft in haar zelfevaluatierapport dat inhoud, vorm en niveau van de toetsen van colleges, practica en projecten worden bepaald door de docent. De docent is verantwoordelijk voor de aansluiting van de toets op de leerdoelen van het onderwijs. Vanaf het jaar 2004/2005 worden toetsen in moduleteams ontwikkeld. In projecten vindt nu reeds intercollegiale uitwisseling plaats over de beoordeling. Uit gesprekken met docenten blijkt dat de kwaliteit van de toetsen nog onvoldoende wordt bewaakt. Het panel constateert dat afstemming en ontwikkeling van toetsbeleid een prioriteit is in het Match-project (Projectplan Match, maart 2004). Eind december 2004 is het toetsbeleid vastgesteld. Implementatie vindt plaats vanaf januari Een voorbeeld van een uitwerking van dit beleid zijn de toetsinstructies voor de stage (stagesupplement TL). Het supplement staat geagendeerd voor de werkveldcommissie van mei De werkveldcommissie zal hierover dan een advies uitbrengen aan het opleidingsmanagement. De opleiding maakt gebruik van verschillende toetsvormen: schriftelijk tentamen, met gesloten en met open vragen (kennis en inzicht), verslagen, een presentatie en bespreking van het geleverde werk. Voor het beoordelen van vaardigheden is de procesbegeleider verantwoordelijk. Ook vakdocenten zijn (later in de opleiding) verantwoordelijk voor de beoordeling van beroepsvaardigheden. De beoordeling geschiedt aan de hand van checklijsten. De toetsvormen sluiten naar het oordeel van het panel in voldoende mate aan bij de doelen van de opleiding. De opleiding hanteert bodemcijfers voor modulen en afzonderlijke studieonderdelen. Wordt het bodemcijfer niet gehaald dan moet het onderdeel overgedaan worden. Een module moet worden afgesloten met minimaal een 5,5. Een module bestaat doorgaans uit meer te toetsen onderdelen. Theorieonderdelen moeten minimaal worden afgesloten met een 4 en verslagen van een case / practicum met minimaal een 5 of een G (voldoende). Het panel beoordeelt dit systeem van bodemcijfers positief. Studenten worden geïnformeerd over de wijze waarop de studieonderdelen getoetst worden. Deze informatie is meestal opgenomen in de moduleboeken. Voor stages en afstuderen zijn handleidingen beschikbaar met informatie over de wijze van toetsen. Zowel stageverslagen als afstudeerwerken waren op het moment van visitatie niet beschikbaar (studenten hebben net het eerste jaar doorlopen). De opleiding bemoeilijkt het meeliften van studenten in groepswerk. Zij doet dit door studenten een logboek te laten invullen. Daarin houden studenten bij welke afspraken zijn gemaakt hebben in de projectgroep. Docenten hebben inzage in het logboek. Studenten melden dat meeliften goed bespreekbaar is zowel met de student als met de begeleidende docent. Docenten nemen zonodig maatregelen Bijvoorbeeld door studenten 28