STEDENBOUWKUNDIGE VOORWAARDEN Verkaveling LEDE Kleine Kouterrede

Transcriptie

1 STEDENBOUWKUNDIGE VOORWAARDEN Verkaveling LEDE Kleine Kouterrede TOELICHTING STEDENBOUWKUNDIG VOORSCHRIFT A. Algemene Voorschriften De dichtheid is op plan aangegeven, ze bedraagt ongeveer 20 woningen per ha. In dit ontwerp zijn in totaal 65 woonentiteiten voorzien. De eigendomsscheidingen zijn steeds zo goed als mogelijk loodrecht genomen op de rooilijnen. De vigerende burgerlijke wetgeving inzake afstand van beplanting alsook zichten en lichten dienen steeds te worden nageleefd. Voor de loten die ruim genoeg zijnen van het type open of halfopen zijn kunnen afzonderlijke autobergplaatsen worden voorzien in de tuinstrook. In de bouwvrije zijdelingse stroken kunne ook carports worden ingeplant (zie verder) doch er kan in elk geval slechts één bijgebouw per lot worden toegestaan. 1. TE REALISEREN DICHTHEID Voor het bereiken van het sociaal objectief dienen 60% van de loten ter beschikking te worden gesteld van de sociale bouwmaatschappij. 2. PERCEELSCHEIDINGEN EN AFSLUITINGEN 2.1 Nieuwe eigendomsscheidingen worden derwijze geschikt dat de laterale scheidingsgrenzen welke de richting van de gebouwen aangeven, zich zoveel mogelijk rechthoekig verhouden op de voorbouwlijn. 2.2 De afsluitingen naar straat- en gebuurzijde dienen te worden voorzien in de zone tussen de rooilijn en de voorgevelbouwlijn, uitgevoerd in levende onderhouden hagen, al dan niet voorzien van draadverstevigingen en hebben een maximale hoogte van 0,80 m. Voor het opvangen van hoogteverschillen mogen ook lage muurtjes in dezelfde materialen als het hoofdgebouw worden aangewend. 2.3 De afsluitingen op de achterkavelgrens en op de zijkavelgrenzen achter de voorgevelbouwlijn zijn te voorzien in levende onderhouden hagen al dan niet voorzien van draadverstevigingen en hebben een maximale hoogte van 1,80 m. Groen gecoate stijlen en gaasdraad van het type Bekaert kunnen worden toegestaan tot een maximale hoogte van 1,80 m. 2.4 Afsluitingen in betonplaten zijn verboden. 3. PARKEERRUIMTES EN GARAGES 3.1 De garages dienen deel uit te maken van de woongelegenheid en dusdanig opgenomen te zijn in het hoofdgebouw. Bij open en halfopen woningbouw kunnen de garages ook ingeplant worden in de tuinen, achter de bouwzone, op 2 m van of op de laterale perceelsgrens, mits schriftelijk akkoord van de buur, met een max. opp. van 28 m². De tuinberging dient in deze autostalplaats te zijn geïntegreerd. Voor de gesloten bebouwingen kan in de tuinstrook een tuinberging van max. 12 m² worden gebouwd. Bijgebouwen hebben steeds een maximale kroonlijsthoogte van 2,60 m.

2 Dit is zo veel als mogelijk het geval. In elk geval zijn de wettelijke toepassingen met betrekking tot afstanden van toepassing. De inplanting van woningen houdt rekening met de algemene stedenbouwkundige verordeningen. 3.2 In de zone voor openbare wegenis kunnen parkeerplaatsen voorzien worden. Indien deze parkeerplaatsen gegroepeerd worden in parkeerhavens dient 1 hoogstammige boom te worden aangeplant per 8 parkeerplaatsen. 3.3 Het aantal parkeerplaatsen voor andere functies dan wonen dient te worden gerealiseerd op het eigen perceel. 3.4 Ondergrondse garages en bergplaatsen die van buitenaf bereikt kunnen worden zijn verboden. 4. HELLING VAN HET TERREIN 4.1 De helling van het terrein dient zo goed als mogelijk te worden gerespecteerd. 4.2 De pas van de gelijkvloerse dorpel kan zich maximaal 30 cm boven straatniveau of aanpalend maaiveld bevinden. 5. MATERIALEN 5.1 Het materialengebruik moet constructief en esthetisch verantwoord zijn. De aard en de kleur van gevel- en dakmateriaal moet integreerbaar zijn in het straatbeeld. 5.2 De gevels moeten hoofdzakelijk bestaan uit kleinschalig materiaal en/of bepleistering. Prefabelementen en ter plaatse gestort beton zijn slechts ter aanvulling toegestaan. 5.3 Hellende daken dienen te worden afgewerkt met pannen, leien of ander constructief en esthetisch verantwoorde materialen. 6. HINDER 6.1 Alle maatregelen dienen genomen om geen abnormale hinder voor de woonomgeving te veroorzaken. 7. VERLUCHTING EN VERLICHTING 7.1 Iedere verblijfsruimte moet voldoende verlucht en verlicht worden. Privacy en bezonning van de aangelanden moet gerespecteerd worden. 8. PUBLICITEIT 8.1 Er worden geen reclameborden, noch enige andere vorm van publiciteit toegelaten in de zones voor openbaar groen, buffergroen en wegenis met erfstructuur. In de andere zones worden reclameborden beperkt tot maximaal 4 m² per eenheid waarbij ook zogenaamde kleurlijnen onder deze definitie vallen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt verwezen naar het KB van 12/12/59 en latere wijzigingen.

3 B. Bijzondere Voorschriften De te volgen bouwlijn en de maximale bouwdiepte is telkens op het grondplan vermeld. Het aantal bouwlagen is verder besproken in de specifieke zonevoorschriften 9. ZWEMBADEN EN SIERVIJVERS 9.1 Indien ruimtelijk en esthetisch verantwoord kan toelating verleend worden om in de tuinen, gelegen achter de woningen, een zwembad en/of siervijver op te richten, met een maximale oppervlakte van 150 m², inclusief de technische installatie en de bijhorende accommodatie (kleedcabine, terras, ). De inplanting dient te geschieden op minstens 3 meter van de laterale en achterste perceelsgrens. 1. BESTEMMING 1.1 De hoofdbestemming is steeds wonen. De nevenbestemming is deze waarvoor maximaal 50% van de constructie is bestemd. De procentuele berekening gebeurt op basis van de vloeroppervlakten. De nevenbestemmingen dienen het woonkarakter van de omgeving te ondersteunen (vb. detailhandel, consultatieruimten, kleine kantoren). 1.2 De maximale terreinbezetting is aangeduid op het grondplan. 1.3 De maximale bouwdiepte is aangegeven op plan. De minimale afstand tussen de achtergevellijn en de achterste perceelsgrens bedraagt in principe 8 meter, tenzij de afstand bij wijze van afwijking is aangegeven op het grondplan. 1.4 Het aantal bouwlagen is verder vermeld. Voor de berekening van bouwhoogte, die gerekend wordt vanaf de pas van de gelijkvloerse dorpel, mag maximaal 3 m pet bouwlaag worden gerekend. De vrije hoogte per verdieping bedraagt tenminste 2,40 m. 1.5 In de voorgevel zijn geveluitbouwen toegestaan tot 60 cm uit de bouwlijn en vanaf een hoogte van min. 2,50 m gemeten vanaf de dorpel. De uitbouwen dienen minstens 60 cm verwijderd te zijn van de zijgevels en hun hoogte is beperkt tot de kroonlijst. Dakuitbouwen zijn toegestaan over maximum 1/3 de van de gevelbreedte, in geval van meerder uitbouwen moet de onderlinge afstand minstens 1 m bedragen. De hoogte, gemeten tot de kroonlijst, van de verticale wand van de dakuitbouwen mag maximaal 1,50 m boven het dakvlak uitsteken en staat bovenop of maximaal op 80 cm achter het gevelvlak. De nok van de uitbouw mag niet hoger zijn dan de nok van het hoofddak. 1.6 Alle hoofdgebouwen in de woonzone hebben een

4 hellend dak begrepen tussen 30 en 45. Platte daken zijn toegestaan tot maximum 30% van het dakoppervlak en altijd voor de volumes die op het gelijkvloers groter zijn dan op de verdieping. Platte daken zijn eveneens toegestaan voor de open bebouwing. Afwijkende daknormen, andere dan platte daken, zijn toegestaan voor zover zijn het maximale gabariet, volgend uit de voorgaande voorschriften, m.b.t. de helling niet overschrijden. Bij gekoppelde woningen zal de dakhelling en de kroonlijsthoogte hetzelfde zijn per woonblok op de gemeenschappelijke perceelsgrenzen. Het eerst vergunde gebouw bepaalt de hellingsgraad van het dak. Voor ronde dakvormen is akkoord van de aanpalenden vereist. C. Specifieke Zonevoorschriften De minimale bouwvrije stroken zijn telkens op het grondplan vermeld. 1. BOUWLOTEN 1.1 Deze zone is bestemd voor eengezinswoningen. De bebouwingswijze kan open, halfopen of geschakeld zijn. 1.2 De bouwvrije zijdelingse stroken bedragen telkens minimaal 3 meter, tenzij anders aangegeven op het grondplan. 1.3 Per bouwproject moet minstens de helft van de voorgevel op de voorgevellijn worden geplaats. De maximale bouwdiepte van het hoofdgebouw is aangegeven op het grondplan, de bouwdiepte op de eerste verdieping bedraagt steeds maximaal 12 meter. De minimale afstand tot de achterkavelgrens is bepaald op 8 meter, tenzij om specifieke redenen. Dan is dit aangegeven op het grondplan. 1.4 De gebouwen hebben tot aan de kroonlijst minstens 1 en maximaal 2 bouwlagen. De dakverdieping mag bewoonbare vertrekken inhouden. 1.5 De niet bebouwde delen van deze zone moeten aangelegd worden als sier- of moestuin. In de bouwvrije zijdelingse stroken kunnen, mits gezamenlijk ontwerp of mits schriftelijke toestemming van de aanliggende eigenaar, open carports worden ingeplant. Deze houten constructies met open voor- en achterwand hebben een maximale hoogte van 2,80 m. 2. ZONE VOOR VOORTUINEN 2.1 In de voortuinstrook heerst een absoluut bouwverbod. D e toegangen tot de woningen en opritten zijn beperkt tot één derde van de perceelsbreedte en moeten worden gerealiseerd met waterdoorlatend, niet monoliet materiaal.

5 Het inrichtingsplan is een deel van de aanvraag stedenbouwkundige vergunning technische werken, gevoegd bij deze aanvraag Het inrichtingsplan is een deel van de aanvraag stedenwbouwkundige vergunning technische werken, gevoegd bij deze aanvraag. 2.2 De bouwlijn bedraagt telkens minstens 6 meter te rekenen vanaf de rooilijn, derwijze dat voor de woning op eigen terrein telkens mogelijkheid is om een wagen te stallen. 3. ZONE VOOR OPENBAAR GROEN 3.1 Deze zone is bestemd om te worden ingericht als groen zone met een sociaal en recreatief karakter voor de omwonenden. 3.2 In deze zone kan toelating worden verleend voor het plaatsen van kleine constructies zoals zitbanken, speeltuigen, elektriciteitscabines. Of andere nutscabines. 3.3 Eventuele wandelpaden moeten worden aangelegd met waterdoorlatend niet monoliet materiaal. 4. ZONE VOOR WEGENIS 4.1 Deze zone is bestemd om te worden aangelegd als openbare wegenis. De verharde oppervlakte moet tot het minimum beperkt worden. 4.2 De niet-verharde gedeelten van deze zone moeten worden aangelegd met grondstructuren. 4.3 In deze zone kan toelating worden verleend voor het plaatsen van kleine constructies, zoals brievenbussen, elektriciteitskasten, nutscabines. De totale oppervlakte die door dergelijke elementen wordt ingenomen kan maximaal 5% zijn van de betrokken oppervlakte.