Samenvatting M&O Eenmanszaak deel 1 H3 t/m 5

Transcriptie

1 Samenvatting M&O Eenmanszaak deel 1 H3 t/m 5 Samenvatting door een scholier 1437 woorden 10 juni keer beoordeeld Vak M&O Samenvatting M&O Hoofdstuk 3 De firma Vennootschap onder firma: een overeenkomst waarbij twee of meer personen (vennoten, firmanten) afspreken samen een bedrijf uit te oefenen onder een gemeenschappelijke naam met als doel de winst met elkaar te delen. Materiële goederen: geld, voorraden, gebouwen enz. Immateriële goederen: diensten, vergoedingen enz. Goodwill: de vergoeding die een firmant krijgt bij de oprichting van een vennootschap onder firma omdat hij een vaste klantenkring meeneemt. De verschillen tussen de eenmanszaak en de vennootschap onder firma worden duidelijk in de volgende punten: 1. De aansprakelijkheid à Bij de vennootschap onder firma zijn alle firmanten aansprakelijk voor de schulden (ook privébezit). 2. De leiding à Bij een eenmanszaak is er 1 leider en dat betekent dat er snel beslissingen genomen kunnen worden, nadeel is dat er geen overleg mogelijk is. Bij de firma zijn alle firmanten eigenaar, ondernemer en leider. 3. De financiering à alle firmanten brengen eigen vermogen in, ook zal de financiering makkelijker zijn. 4. Publicatierecht à De jaarstukken hoeven net als bij de eenmanszaak niet gepubliceerd te worden. 5. De continuïteit à Als 1 van de firmanten ziek is kan het door blijven draaien. Bij overlijden houdt het bestaan van de firma wel op tenzij er een overnemingsbeding is opgenomen in de akte van oprichting. 6. De fiscale aspecten à In beide gevallen wordt er inkomstenbelasting geheven over de winst. Akte van oprichting: 1. Naam van de firma 2. Het doel van de firma 3. De namen van de firmanten 4. De inbreng van de firmanten Pagina 1 van 6

2 5. De winstregeling Hoofdstuk De verandering van het eigen vermogen: het resultaat Het bruto verkoopresultaat is het verschil tussen de inkoopwaarde en de verkoopopbrengst. Bij een positief resultaat is dit brutowinst (geld dat je overhoudt). Het nettoresultaat is brutoresultaat bedrijfskosten. Nettowinst is het geld dat je overhoudt bij een positief nettoresultaat. De nettowinst is niet hetzelfde als het nettoloon, dit is namelijk de brutoloon loonbelasting sociale premies. Bij de nettowinst kan het zijn dat de belasting er nog af moet. De resultatenrekening is een periode grootheid die overzicht geeft van de oorzaken waardoor het eigen vermogen in die periode veranderen. Verandering eigen vermogen = nettowinst + privéstortingen privé-opnamen 4.3 Functies kostenberekening Kosten: de geldswaarde van alle noodzakelijke opgeofferde productiemiddelen ten behoeve van de productie van goederen en diensten. Arbeid: de geestelijke of lichamelijke inspanning van de mens gericht op productie. Kapitaal: alle geproduceerde productiemiddelen. Functies van kostenberekening: 1. Berekening van de kostprijs: de kosten per eenheid product, bovenop de kostprijs komt de winstopslag à verkoopprijs. Van de = 100 %. Is nodig voor de planning en beheersing van het productieproces. 2. Hulpmiddel bij de balanswaardering en de bepaling van het resultaat: om het resultaat te kunnen berekenen moet je de opbrengst en de kosten berekenen (omzet = opbrengt kosten). 3. Hulpmiddeling bij het nemen van beslissingen: bv. bij een investeringsbeslissing of productiebeslissing. 4.4 Kosten, betalingen en permanentie Een betaling is altijd aan bepaald tijdstip gebonden: het is een tijdstipgrootheid. Kosten zijn daarentegen een periodegrootheid, ze horen bij een bepaalde periode. Om elke maand het gewenste resultaat te behalen zullen de kosten en opbrengsten verdeeld moeten worden over het kwartaal. Pagina 2 van 6

3 Permanentie: bij permanentie stel je meerdere keren per jaar een een balans en resultatenrekening op, kosten verspreiden over meerdere periodes van het jaar (rente, verzekering). 4.5 Kostensoorten 1. De kosten van het vermogen Om bezittingen aan te kunnen schaffen is er vermogen nodig, de debetzijde/activa bepaalt de vermogensbehoefte, de creditzijde laat de vermogensverschaffing zien. Tot vermogenskosten horen: interest- of rentekosten. 2. De kosten van arbeid Loonkosten bestaan uit: brutoloon + werkgeversaandeel in de premies voor de werknemersverzekeringen + het werkgeversaandeel in de pensioenpremies. Hierdoor zijn de loonkosten ongeveer 30% hoger dan het brutoloon. De sociale verzekeringen zijn verplicht door de overheid en bestaan uit: volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. De volksverzekeringen zijn: - AOW: minimumuitkering vanaf 65 jaar. - ANW: als je partner overlijdt krijg je maximaal 70% van het minimumloon uitgekeerd. - AKW: iedereen met kinderen krijgt elk kwartaal een bepaald bedrag tot 18 jaar. - AWBZ: bijzondere ziekenkosten (ziekenhuis kosten na 1 jaar) worden vergoed. Werknemersverzekeringen zijn: - WW: 70% van het laatste loon indien onvrijwillig werkloos - WIA: na 2 jaar ziekte - ZVW: verplichte verzekering tegen ziektekosten Loonkosten = nettoloon + loonheffing 3. De kosten van diensten van derden Er worden bijna altijd producten van derden gekocht dit kunnen tastbare producten zijn maar ook diensten (reclamebureaus, verzekering) 4. De inkoopwaarde van de omzet Bij een niet-productieonderneming worden producten ingekocht en verkocht zonder ook maar enige verandering aan het product. Een industriële onderneming koop grondstoffen in om een nieuw eindproduct te produceren. Pas als je de ingekochte producten verkoopt neemt je voorraad af (wordt beschouwd als kosten). De inkoopwaarde van de Pagina 3 van 6

4 omzet is de inkoopwaarde / het verkochte deel. 5. De kosten van duurzame productiemiddelen Duurzame productiemiddelen worden gerekend tot de vaste activa, gedurende een bepaalde periode neemt de waarde van het product af. Een DPM is een product dat meerdere jaren meegaat en prestaties of werkzaamheden levert. Afschrijving = (aanschaffingsprijs (aankoop + installatie) rest waarde (- eventuele verwijderingskosten)) / termijnen De economische levensduur van een product is de levensduur waarbij het product nog winstgevend is voor de onderneming. En de technische levensduur is de levensduur waarbij het product nog naar behoren functioneert. Geen afschrijvingsrekening Het DPM staat voor de boekwaarde op de balans Afschrijvingen komen steeds in mindering op deze boekwaarde Wel afschrijvingsrekening Het DPM staat voor de aanschaffingsprijs op de balans Afschrijvingen verhogen het bedrage dat op de afschrijvingsrekening staat Op de afschrijvingsrekening staat wat er tot dan toe is afgeschreven op het DPM Bedrag DPM bedrag afschrijvingsrekening = boekwaarde 6. De kosten van de grond Een ondernemer moet geld investeren in de aanschaf van een stukgrond. Hij moet dus eigen of vreemd vermogen aantrekken en dit gaat samen met interest kosten. 7. De kostprijsverhogende belasting Bijzondere belastingheffingen op bepaalde goederen om het gebruik ervan af te remmen zijn accijns. Ze zitten op alcohol, tabak en benzine. Hoofdstuk De liquiditeitsbegroting Liquiditeit is de mate waarin een onderneming op de korte termijn in staat is om zijn kort vreemd vermogen te betalen. De liquide en vlottende activa moeten groter zijn dan het kort vreemd vermogen want dan is de onderneming liquide. De liquiditeitsbegroting zegt iets over de liquiditeit van een onderneming op een bepaald tijdstip en niets over de toekomst. De liquiditeitsbegroting wordt meestal gemaakt over een periode van een kwartaal en laat zien hoeveel liquide middelen een onderneming overhoudt of te kort komt. Kosten hebben betrekking op een periode en uitgaven op een bepaald tijdstip, daarom gaat het in de liquiditeitsbegroting om uitgaven en ontvangsten (tijdstip). Voor een startende onderneming geeft een liquiditeitsbegroting aan hoeveel geld de ondernemer moet investeren in liquide middelen en na een tijdje hoeveel liquide middelen hij te weinig/veel heeft. Saldo à liquide middelen Pagina 4 van 6

5 5.3 De resultatenbegroting Een resultatenbegroting is een overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming in een toekomstige periode. Bij de exploitatierekening gaat het om periodes en dus ook kosten en opbrengsten. Het geeft aan of een onderneming in een toekomstige periode winst of verlies zal maken = opbrengsten kosten. Saldo à E.V. 5.4 Verbanden tussen beginbalans, eindbalans, resultaten- en liquiditeitsbegroting E.V. eindbalans = E.V. beginbalans + begrote nettoresultaat + begrote privé stortingen begrote privé opnamen. Liquide middelen eindbalans = liquide middelen beginbalans + saldo liquiditeitsbegroting. Voorraad eindbalans = voorraad beginbalans + inkopen (excl. BTW) inkoopwaarde verkopen. Debiteuren eindbalans = debiteuren beginbalans + verkopen op rekening (incl. BTW) ontvangsten debiteuren. Crediteuren eindbalans = crediteuren beginbalans + inkopen op rekening (incl. BTW) betalingen crediteuren. Vaste activa eindbalans = vaste activa beginbalans afschrijvingen + aanschaf vaste activa verkoop vaste activa. Lening eindbalans = lening beginbalans aflossingen + opnemen nieuwe lening Te betalen huur eindbalans = te betalen huur beginbalans + huurkosten huuruitgaven. Vooruitbetaalde huur eindbalans = Vooruitbetaalde huur beginbalans + huurkosten huuruitgaven. Nog te ontvangen huur eindbalans = nog te ontvangen huur beginbalans + huuropbrengsten huurontvangsten. Vooruit ontvangen huur eindbalans = vooruit ontvangen huur beginbalans + huurontvangsten huuropbrengsten Pagina 5 van 6

6 Pagina 6 van 6