Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend en deels karterend booronderzoek

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend en deels karterend booronderzoek"

Transcriptie

1 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend en deels karterend booronderzoek Verbindingsweg Westerbouwlanden te Nieuwleusen gemeente Dalfsen Opdrachtgever Status: DEFINITIEF Tauw Postbus 133 Projectleider 74 AC Deventer drs. D. Hagens en drs. E.A. Schorn Projectnummer Autorisatie Paraaf Datum Synthegra Rapport S1115 drs. E.A. Schorn (senior prospector) Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem Telefoon +31 () , Fax +31 () , Internet: Bankrelatie Friesland Bank, nr , BTW nr. NL B1, HR

2 S1115 Colofon Opdrachtgever: Tauw te Deventer Project: Verbindingsweg Westerbouwlanden te Nieuwleusen S1115 Titel: Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennend deels karterend booronderzoek, Verbindingsweg Westerbouwlanden te Nieuwleusen Datum: Projectleider: drs. D. Hagens en drs. E.A. Schorn Auteurs: drs. J.H.F. Leuvering (fysisch geograaf), drs. D. Hagens (historicus) en drs. E.A. Schorn (senior prospector) Tekenaar: dhr. J. Heersink (GIS/CAD-specialist) Autorisatie: drs. E.A. Schorn (senior prospector) Druk: Synthegra bv, Doetinchem ISSN: Synthegra bv Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem Telefoon +31 () , Fax +31 () , Internet: Bankrelatie Friesland Bank, nr , BTW nr. NL B1, HR Synthegra bv, 21 Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem Telefoon +31 () , Fax +31 () , Internet: Bankrelatie Friesland Bank, nr , BTW nr. NL B1, HR

3 S1115 INHOUD Administratieve gegevens 4 1 Inleiding Onderzoekskader Onderzoeksdoel en vraagstellingen Ligging en huidige situatie plangebied 6 2 Bureauonderzoek Inleiding Landschapsgenese Archeologische waarden in en rondom het plangebied Historische ontwikkeling Gespecificeerde archeologische verwachting 18 3 Conclusies en aanbevelingen bureauonderzoek Inleiding Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen Aanbevelingen 21 4 Inventariserend Veldonderzoek Methode Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens Archeologische indicatoren Archeologische interpretatie 23 5 Conclusies en aanbevelingen Inleiding Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen Aanbevelingen 26 6 Samenvatting Inleiding Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek Archeologische interpretatie veldonderzoek Aanbeveling 28 Literatuur en kaarten 29 Bijlagen: Bijlage 1: Overzicht van de relevante geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en Archis waarnemingen Bijlage 3: Boorpuntenkaart Bijlage 4: Boorprofielen Afbeelding voorblad: Ligging van de Westerbouwlanden op de kaart uit circa (Bron: Heveskes Uitgevers 23, blad 34). Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 3 van 29

4 S1115 Administratieve gegevens Toponiem : Verbindingsweg Westerbouwlanden Plaats : Nieuwleusen Gemeente : Dalfsen Provincie : Overijssel Projectnummer : S1115 Bevoegde overheid : gemeente Dalfsen Opdrachtgever : Tauw Uitvoerende instantie : Synthegra bv Datum uitvoering veldwerk : en Uitvoerder veldwerk : drs. E.A. Schorn Onderzoeksmelding (ARCHIS) : Datum onderzoeksmelding : Onderzoeksnummer (ARCHIS) : Kaartblad : 21H Periode : laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd Lengte tracé : circa 93 m Perceelnummer(s) : onbekend Grond eigenaar / beheerder : onbekend Grondgebruik : weiland Geologie : dekzand (Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel) Geomorfologie : vlakte van ten dele verspoelde dekzanden Bodem : laarpodzolgronden en veldpodzolgronden Depot : Documentatie zal worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Overijssel te Deventer De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende 4 coördinaten: noordwest X: Y: noordoost X: Y: zuidoost X: Y: zuidwest X: Y: Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 4 van 29

5 S Inleiding 1.1 Onderzoekskader Synthegra heeft in opdracht van Tauw een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek, een verkennend en deels karterend booronderzoek, uitgevoerd voor een terrein gelegen tussen de wegen Jachtlusterallee en de Bouwhuisweg te Nieuwleusen (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen realisatie van een verbindingsweg. De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 3 cm beneden maaiveld verwacht kan worden. Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied verloren gaan. Daarom is op basis van het Verdrag van Malta, waaruit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 27 is voortgevloeid, voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie De heer H. Lammertsen van de gemeente Dalfsen heeft het bureauonderzoek 2 akkoord bevonden. Het bureauonderzoek is integraal opgenomen in het inventariserend veldonderzoek. De bevoegde overheid, de gemeente Dalfsen, zal de resultaten van het onderzoek toetsen en een selectiebesluit nemen. 1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden. De volgende onderzoeksvragen zullen, indien mogelijk, worden beantwoord: Wat is de opbouw van de ondergrond en het verwachte bodemtype? Worden in het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen verwacht? Wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard en datering hiervan? In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren. De volgende onderzoeksvragen zullen, indien mogelijk, worden beantwoord: Wat is de opbouw van de ondergrond en het verwachte bodemtype? Worden in het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen verwacht? Wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard en datering hiervan? In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? 1 SIKB 26a. 2 Hagens 21, Bureauonderzoek, Verbindingsweg Westerbouwlanden te Nieuwleusen. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 5 van 29

6 S Ligging en huidige situatie plangebied Het plangebied bestaat uit een tracé met een totale lengte van 93 meter en ligt ten westen van de bebouwde kom van Nieuwleusen (afbeelding 1.1). Het terrein wordt in het westen begrensd door de weg Jachtlusterallee en in het oosten door de Bouwhuisweg en doorkruist meerdere weilandpercelen, de Buldersweg met parallel hieraan de waterloop de Buldersleiding. De hoogte van het maaiveld varieert van circa 2, tot 2,4 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil). 3 Afbeelding 1.1: Het plangebied op de Topografische Kaart van Nederland 1:25. aangegeven met het rode kader (Bron: TOP25raster Topografische Dienst Nederland, Emmen). 3 Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 6 van 29

7 S Bureauonderzoek 2.1 Inleiding Tijdens het bureauonderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is gedaan door het raadplegen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Voor het bureauonderzoek zijn met name gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied verzameld. Dit is aangevuld met historisch en fysischgeografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd. 2.2 Landschapsgenese Voor het bepalen of, waar en uit welke periode archeologische resten kunnen worden verwacht, zijn gegevens over de landschapsgenese verzameld: Geologische Kaart, schaal 1:6. Geomorfologische Kaart, schaal 1:5. Bodemkaart, schaal 1:5. Relevante achtergrondliteratuur Voor de geologische beschrijving is gebruik gemaakt van de Lithostratigrafische Indeling van de Ondiepe Ondergrond. 4 Zie voor een overzicht van de geologische en archeologische perioden bijlage 1. Geologie en geomorfologie Het plangebied ligt in het oostelijk zandgebied van Nederland, waar het landschap zijn huidige vorm vooral tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (circa jaar gelegen), en de laatste ijstijd, het Weichselien (circa jaar geleden), heeft gekregen. Volgens de geologische overzichtskaart van Nederland schaal 1:6. 5 van komen in het plangebied dan ook afzettingen voor die in deze periode zijn afgezet, namelijk fluvioperiglaciale afzettingen bedekt met dekzand. In het Saalien is de noordelijke helft van Nederland bedekt met landijs. In verschillende stadia heeft opstuwing door het landijs plaatsgevonden van de in de ondergrond aanwezige, hoofdzakelijk vroeg- en middenpleistocene (meestal rivier)afzettingen. 6 Daarbij zijn stuwwallen aan de uiteinden van het landijs gevormd, zoals de stuwwal van de Veluwe. Onder het landijs werd keileem afgezet. Keileem is een grondmorene die onder het landijspakket is gevormd en wordt tot het Laagpakket van Gieten van de Formatie van Drente gerekend. 7 De keileem is ontstaan door het uitsmelten van puin, dat in het landijs aanwezig was, en door de deformatie van materiaal onder het ijs. Het bestaat uit een mengsel van klei, zand en grind, dat zeer sterk is samengedrukt door het gewicht van het landijs. 8 In het Weichselien heeft het landijs Nederland niet bereikt, maar is het klimaat wel koud en droog. Gedurende een zeer koude periode, het Pleniglaciaal (circa jaar geleden), is de ondergrond periodiek permanent bevroren geweest en heeft het regen- en sneeuwsmeltwater over het oppervlak afgestroomd. Hierdoor zijn fluvioperiglaciale afzettingen gevormd en dalen uitgesleten. De fluvioperiglaciale afzettingen zijn 4 De Mulder e.a. 23 en via Dinoloket, Standaarden, Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond. 5 TNO Bouw en ondergrond, Berendsen 24, De Mulder e.a. 23, Berendsen 24, 166. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 7 van 29

8 S1115 zeer divers en bestaan uit fijn en grof zand, soms met grind, leemlagen en plantenresten en worden tot de Formatie van Boxtel gerekend. 9 Deze afzettingen bevinden zich volgens de geologische kaart binnen het plangebied in de ondergrond. De fluvioperiglaciale afzettingen zijn later grotendeels bedekt met dekzand. In de koudste en droogste perioden van het Weichselien, met name tijdens het Laat Pleniglaciaal (circa jaar geleden) en in sommige perioden van het Laat-Glaciaal (circa jaar geleden) is de vegetatie vrijwel verdwenen. Hierdoor heeft op grote schaal verstuiving opgetreden en is dekzand afgezet. 1 Dit (vaak lemige) zand is kalkloos, fijnkorrelig (15 21 μm), goed afgerond, goed gesorteerd en arm aan grind en wordt tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel gerekend. 11 Het reliëf, dat hierbij in het landschap is ontstaan, wordt gekenmerkt door vlaktes, depressies en dekzandkopjes, afgewisseld met langgerekte ruggen. Volgens de geomorfologische kaart 12 ligt het plangebied in een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden, die is vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal (afbeelding 2.2, code 2M14). In het Holoceen werd het klimaat weer warmer en vochtiger. Hierdoor herstelde de vegetatie zich en kwam er een einde aan de dekzandafzetting. In de laaggelegen, vochtige beekdalen werd veen gevormd. In het Atlanticum (circa C14-jaren geleden) groeide het veen erg hard en breidde het zich uit naar de hoger gelegen dekzandvlaktes. 13 Het voedselarme veenmosveen dat hierbij gevormd werd, wordt tot het Laagpakket van Griendtsveen van de Formatie van Nieuwkoop gerekend. De uitbreiding van het veen naar de hogere zandgronden vond voornamelijk plaats in het Subboreaal (circa C14-jaren geleden). De groei van het veen eindigde, toen het gebied werd ontwaterd. 14 In de 17 e eeuw werd een deel van de ontgonnen gronden en de enigszins ontwaterde veengebieden gebruikt voor de boekweitcultuur of de boekweitbrandcultuur. 15 Hierdoor is het veen binnen het plangebied weer verdwenen. Mogelijk kunnen er plaatselijk nog veenresten worden verwacht. Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland is te zien dat het reliëf in de omgeving van Nieuwleusen zeer beperkt is. 16 In de vlakte waar het plangebied ligt zijn wat kleine hoogteverschillen te onderscheiden. Relatief hoge delen zijn groen gekleurd, relatief lage delen blauw. In het plangebied en omgeving is een vlekkerig patroon te onderscheiden. De laaggelegen gebieden zijn veelal vierkant of rechthoekig van vorm, wat mogelijk wijst op een oud verkavelingspatroon. In de jaren vijftig van de 2 e eeuw heeft ruilverkaveling plaatsgevonden in dit gebied. 9 Berendsen 24, Berendsen 24, Berendsen 24, Kuijer en Rosing, 1994, Kuijer en Rosing, 1994, Kuijer en Rosing, 1994, Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 8 van 29

9 Project: S1115 LEGENDA 2M14 vlakte van ten dele verspoelde dekzanden (vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal) Afbeelding 2.1: Ligging van het plangebied op de Geomorfologische kaart van Nederland 1:5., aangegeven met het rode kader (Bron: LEGENDA Blauw : lager dan 2, m +NAP Groen : 2, 2,7 m +NAP Geel : 2,7 2,9 m +NAP Oranje : 2,9 3,1 m +NAP Rood : hoger dan 3,1 m +NAP Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN), aangegeven met het rode kader (Bron: Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 9 van 29

10 S1115 Bodem Volgens de Bodemkaart van Nederland schaal 1:5. (afbeelding 2.3) komen in het plangebied laarpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand (code chn21) voor. In het oostelijke uiteinde en in het westelijke deel van het plangebied komen smalle zones voor van veldpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand voor (code Hn21). LEGENDA Hn21 Veldpodzolgronden chn21 Laarpodzolgronden pzn21 Gooreerdgronden W Water Afbeelding 2.3: Ligging van het plangebied op de Bodemkaart van Nederland 1:5., aangegeven met het rode kader (Bron: DLO-Staring Centrum, 1994). De 3-5 cm dikke bovengrond van de laarpodzolgronden bestaat uit zeer humeus zand. 17 Dit plaggendek is ontstaan door potstalbemesting. Voor de invoering van de potstalbemesting was de bodem op veel plaatsen bedekt met een dunne laag veen. Door het gebruik van de boekweitbrandcultuur en ook door oxydatie is dit veen grotendeels verdwenen. Plaatselijk wordt echter een dunne restveenlaag of gliede-achtige laag (= de bovenlaag van een zure bosbodem, die in het begin van het Holoceen werd gevormd) 18 onder het plaggendek aangetroffen Kuijer en Rosing, 1994, Berendsen 24, Kuijer en Rosing, 1994, 94. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 1 van 29

11 S1115 Voor de teelt van boekweit werd het veen met sleuven ontwaterd, daarna werden de bovenste 15-3 cm losgemaakt. Nadat de grond gedroogd was, werd de bovengrond enkele centimeters ingebrand, waarna boekweit werd gezaaid. Na een cultuurperiode van zo n tien jaar lag de grond langdurig braak. 2 Het natuurlijke bodemprofiel onder het plaggendek is een veldpodzolgrond, het bodemtype dat in twee smalle zones binnen het plangebied voorkomt. De veldpodzolgrond wordt gekenmerkt door een donkerbruine humuspodzol B-horizont, maar die is in de omgeving van Nieuwleusen vaak erg vaag. De B-horizont gaat geleidelijk over in de C-horizont. 21 Binnen het plangebied geldt grondwatertrap VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 4 en 8 cm beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 12 cm beneden maaiveld ligt Kuijer en Rosing, 1994, Kuijer en Rosing, 1994, DLO-Staring Centrum, Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 11 van 29

12 S Archeologische waarden in en rondom het plangebied In deze paragraaf wordt gekeken of binnen en rond het plangebied archeologische waarden bekend zijn. Hiervoor zijn de volgende bronnen binnen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, de voormalige RACM) geraadpleegd: Centraal Archeologisch Archief (CAA) Centraal Monumenten Archief (CMA) Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II) Daarnaast zijn de volgende bronnen geraadpleegd: Cultuurhistorische Atlas van de provincie Overijssel Archeologische Beleidskaart van de gemeente Dalfsen Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart van de gemeente Dalfsen Historische vereniging van Nieuwleusen Ni jluusn van vrogger Volgens de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) van de RCE heeft het westelijke en oostelijke deel van het tracé een lage archeologische verwachting. Het centrale deel van het tracé heeft een middelhoge archeologische verwachting (bijlage 2). Op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Overijssel is aan het tracé geen archeologische waarde toegekend. Deze kaarten zijn indicatief en zullen voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel worden genuanceerd en gepreciseerd, aangezien uit deze kaarten niet blijkt wat de aard en ouderdom is van de te verwachten archeologische resten. Op de archeologische Beleidskaart en op de Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart van de gemeente Dalfsen heeft het westelijke en oostelijke deel van het tracé een lage archeologische verwachting. Het centrale deel van het tracé ligt in een zone met een middelmatige verwachting (afbeelding 2.4, Archeologisch Onderzoeksgebied (gele zone). Vanwege het gedetailleerde schaalniveau en het beleid van de gemeente wordt deze kaart als leidinggevend beschouwd. Afbeelding 2.4: Ligging van het plangebied op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Dalfsen, aangegeven met de rode lijn (Bron: aangeleverd door de opdrachtgever). Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 12 van 29

13 S1115 Uit de archieven en ARCHIS II van de RCE blijkt dat binnen het plangebied geen archeologische monumenten, waarnemingen en onderzoeksmeldingen aanwezig zijn (bijlage 2). Uit de omgeving (binnen een straal van 5 m) zijn drie onderzoeksmeldingen bekend. Deze onderzoeksmeldingen liggen allen binnen dezelfde verspoelde dekzandvlakte als waar binnen het tracé ligt (afbeelding 2.2, code 2M14). Onderzoeksmeldingen binnen een straal van 5 m van het plangebied: Onderzoekmelding Op 2 m ten zuidoosten van het tracé ligt een terrein waar Synthegra in 27 een bureauonderzoek uitvoerde. Het plangebied ligt in een dekzandvlakte waar de verwachting voor vindplaatsen uit het paleolithicum laag is. Maar ook voor de latere perioden was het geen gunstig terrein. Toen tijdens het mesolithicum de veengroei op gang kwam, was het plangebied een vochtig veenlandschap dat pas vanaf de 17 e eeuw geleidelijk ontgonnen werd. Gezien de lage verwachting voor alle perioden, werd geen vervolgonderzoek nodig geacht. 23 Onderzoekmelding Op 225 m ten zuidwesten van het tracé werd door De Steekproef in 27 op een terrein een booronderzoek uitgevoerd. Tijdens het archeologisch veldonderzoek is duidelijk geworden dat de bodem grotendeels verstoord is. In slechts twee boringen is een verstoorde B-horizont waargenomen. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Ondanks de afwezigheid van een melding in Archis, wordt de kans groot geacht dat het terrein werd vrijgegeven voor vervolgonderzoek. Onderzoekmelding Door Grontmij werd een bureauonderzoek uitgevoerd tussen de beide bebouwingszones van Nieuwleusen, op 475 m ten oosten van het tracé. De resultaten van het onderzoek staan nog niet in Archis gedocumenteerd. De historische vereniging van Nieuwleusen Ni jluusn van vrogger is via benaderd en heeft op de vraag of bij hen nog informatie uit het plangebied bekend is (die niet bij de RCE is gemeld) geantwoord dat geen archeologische informatie bekend is. 23 Hagens en Van der Kuijl 27 (Synthegra rapport P52223). Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 13 van 29

14 S Historische ontwikkeling Voor de historische ontwikkeling is historisch kaartmateriaal en relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd, dat in onderstaande paragraaf is weergegeven. De structuur van het landschap in de omgeving van Nieuwleusen wordt bepaald door het dekzandlandschap en de rivier de Vecht, die ten zuiden van Nieuwleusen stroomt. De omgeving wordt gekenmerkt door jonge veen- en heidelandschappen. Nieuwleusen ligt in een na de laatste ijstijd gevormd veenlandschap (zie paragraaf 2.2). Het veengebied van Nieuwleusen bevond zich aan de rand van het hoogveengebied van Dedemsvaart waar van oudsher turf werd gestoken. Dit veenlandschap is nu geheel verdwenen en werd ontgonnen vanaf de 17 e eeuw. Aan de oppervlakte ligt nu dekzand. 24 Dedemsvaart behoorde in de provincie Overijssel tot de belangrijkste voorbeelden van veenontginningen. 25 Vanaf de late middeleeuwen zijn, als gevolg van een verbeterde waterhuishouding, de lager gelegen delen van het land ontgonnen. De bewoning verspreidde zich over een groter gebied naar de lagere delen van de dekzandruggen en de kleinere en meer geïsoleerde dekzandruggen en koppen. 26 De plekken waar in de prehistorie bewoning mogelijk was, worden vanaf de middeleeuwendoor de ontginningen in gebruik genomen als landbouwgrond, waardoor de zogenaamde essen ontstaan met een dik esdek. 27 De oude agrarische nederzettingen liggen langs de rivieren in een essenlandschap. Het landschap heeft een onregelmatige verkaveling door de vele hoogteverschillen in het dekzand en door de aanwezigheid van oude rivierlopen. In sommige delen zijn de zandkoppen aaneengesloten. Hier ontstonden grotere essen, zoals bij Oudleusen en Hessum. Leusen bestond van oudsher uit drie marken ten noorden van de Vecht en behoorde tot het schoutambt Dalfsen. Nieuwleusen is ontstaan in 1631 door de Leusense Compagnie, opgericht door inwoners uit Zwolle en Kampen. Zij begonnen vanuit het buurschap Leusen, ten zuiden van het huidige Nieuwleusen, met de ontginning van de hoogveenmoerassen. 28 Vóór deze ontginningen bestond het grondgebied van Nieuwleusen nog uit woest en onherbergzaam gebied. De eerste bebouwingen ontstonden aan Het Pad, op een hogere zandrug binnen het hoogveen, het tegenwoordige Oosterveen ten zuidoosten van Nieuwleusen. 29 Circa 1662 werd een eerste kerk gebouwd en door de jaren heen groeide Nieuwleusen dermate, dat het groter werd als Leusen. Leusen werd om die reden voortaan Oudleusen genoemd. Nieuwleusen groeide in de 2 e eeuw samen met het dorp Den Hulst uit tot bijna één geheel. Rondom Nieuwleusen is in het verleden op grootschalige wijze veen ontgonnen. In dit veenkoloniale gebied zijn de erven in een lintvorm aangelegd op langgerekte percelen met de voorzijde naar de weg. 3 Het veenkoloniale landschap Westerbouwlanden, waar het tracé onderdeel van uitmaakt, wordt gekenmerkt door een open landschap met een lineaire verkavelings- en ontwateringsstructuur als gevolg van de grootschalige ontginning van het hoogveen voor de turfwinning en de boekweitcultuur. Op de historische kaart uit circa (afbeelding 2.5) is te zien dat het tracé en de omgeving nog grotendeels uit heide bestond. Ten noorden en ten zuiden is als een lint de bebouwing zichtbaar, gelegen aan de huidige Meelweg en het Westeinde. Vanuit deze wegen werd het gebied ontgonnen, die hier zijn aangegeven als het Geboekweite Veenlanden Nieuw Leusse (benaming niet geheel zichtbaar op afbeelding 2.5). De verkavelingsstructuur die ontstond als gevolg van de boekweitcultuur is met name ten zuiden van het Gerding 1995, Heilhof (red.) 23, Van Berkel en Samplonius 25, Stiboka 1994, Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 14 van 29

15 S1115 tracé duidelijk op de kaart te zien. Deze verkaveling loopt door aan het tracé. Vanuit het noorden (de huidige Meelweg) is ook enige verkaveling te zien die als een strook tot aan het tracé doorloopt. Op de kaart uit 1865 (afbeelding 2.6) wordt duidelijk dat het gebied Westerbouwlanden, waar binnen het tracé ligt, geheel ontgonnen is en een andere en meer langgerekte verkavelingsstructuur kent die noordwestzuidoost georiënteerd is. Waarschijnlijk bestonden de percelen uit bouwland. Er is nu bebouwing aanwezig in de omgeving van het tracé. Deze bebouwing ligt met name bij de bestaande lintwegen, maar ook in de polder langs de bouwlandpercelen ter hoogte van het tracé. Op de kaart uit 198 (afbeelding 2.7) bestaat het gebied grotendeels uit bouwland met sporadisch percelen weiland. De bebouwing ligt voornamelijk in de buurt van de lintweg Westeinde. Bij het vergelijken van de kaart uit 198 (afbeelding 2.7) met de huidige topografische kaart (afbeelding 1.1), wordt duidelijk dat de huidige percelering een ander verloop heeft en nu veelal een west-oost oriëntatie kent. Er is sprake geweest van ruilverkaveling, hetgeen ook wordt bevestigd door de historische vereniging van Nieuwleusen Ni jluusn van vrogger. Deze ruilverkaveling vond plaats in de jaren vijftig van de 2 e eeuw. Afbeelding 2.5: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa , aangegeven met het rode kader. (Bron: Heveskes Uitgevers 23, blad 34). Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 15 van 29

16 S1115 Afbeelding 2.6: Ligging van het plangebied op de kaart uit 1865, aangegeven met het rode kader (Bron: aangeleverd door de gemeente Dalfsen via de opdrachtgever). Afbeelding 2.7: Ligging van het plangebied op de kaart uit 198, aangegeven met het rode kader (Bron: Uitgeverij Nieuwland 25, Overijssel, blad 289). Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 16 van 29

17 S1115 Bodemverstoring Binnen het tracé zijn geen bodemverontreinigingen, saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend waardoor archeologische resten mogelijk verloren zijn gegaan. 31 Mogelijk is binnen het tracé bodemverstoring opgetreden als gevolg van de ruilverkaveling die in de jaren vijftig van de 2 e eeuw in de Westerbouwlanden werden uitgevoerd Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 17 van 29

18 S Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het tracé een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.1. Op de archeologische Beleidskaart en op de Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart van de gemeente Dalfsen heeft het westelijke en oostelijke deel van het tracé een lage archeologische verwachting. Het centrale deel van het tracé ligt in een zone met een middelmatige verwachting (afbeelding 2.4, Archeologisch Onderzoeksgebied B (gele zone). Het landschap heeft met name voor de prehistorische mens een belangrijke rol gespeeld in de keuze voor een bewoningsplaats. Het tracé ligt in een vlakte van verspoelde dekzanden. Op basis van de ouderdom van het dekzand kunnen in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn vanaf het laat-paleolithicum. Als woon- en verblijfplaats hebben de jager-verzamelaars vaak voor de flanken van hoger liggende terreingedeelten in het landschap gekozen, bij voorkeur in de buurt van water. Met name dekzandruggen hebben ideale bewoningsplaatsen gevormd. Het plangebied ligt in een laaggelegen vlakte van ten dele verspoelde dekzandvlakte die is vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal. Binnen deze vlakte zijn op het AHN-kaartbeeld (afbeelding 2.2) echter hogere delen te onderscheiden die mogelijk door jagerverzamelaars tijdelijk bewoond zijn geweest. Het gaat met name om het oostelijk en het westelijke deel van het tracé, maar ook een deel van het centrale deel. Er is geen open water of een waterloop in de omgeving van het tracé aanwezig. Daarom geldt voor het tracé een middelhoge verwachting op het aantreffen van vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum. Vanaf het midden-mesolithicum vond veenvorming plaats binnen het tracé, dat zich vooral in het neolithicum en bronstijd uitbreidde over de hoger gelegen delen. In deze periode bestond het gebied uit een vochtig veenlandschap en ongeschikt voor bewoning. Deze veenvorming duurde voort totdat het gebied werd ontwaterd ten behoeve van de boekweitcultuur vanaf de 17 e eeuw. Om deze redenen wordt aan het tracé een lage verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit de periode neolithicum tot en met de late middeleeuwen. Vanaf de late middeleeuwen verandert het bewoningspatroon. Bewoning concentreert zich in dorpen, steden en bewoningsclusters. Rondom deze dorpen ligt het landbouwareaal dat instaat voor de voedselvoorziening van de inwoners. In deze periode is een hoge ligging van het gebied niet meer bepalend voor het bewoningspatroon. Het tracé ligt in het agrarische gebied Westerbouwlanden ten westen van Nieuwleusen dat in 1631 als veenontginningskern ontstond. Vanuit Nieuwleusen en vanuit de later aangelegde lintwegen te zuiden en ten noorden van het tracé werd het veenkoloniaal landschap Westerbouwlanden ontgonnen ten behoeve van de boekweitcultuur. Uit het historisch kaartmateriaal vanaf de 18 e eeuw wordt duidelijk dat het tracé en de directe omgeving nooit bebouwd is geweest en vanaf de 19 e eeuw in gebruik was als langgerekte bouwlandpercelen die haaks op de ontginningsassen (lintwegen) lagen. In de jaren vijftig van de 2 e eeuw is sprake geweest van ruilverkaveling, getuige de gewijzigde verkavelingsstructuur op de huidige topografische kaart (afbeelding 1.1). Er zijn geen vondsten in de directe of wijde omgeving van het tracé. Daarom geldt voor nederzettingsresten uit de periode nieuwe tijd eveneens een lage archeologische verwachting. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 18 van 29

19 S1115 Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen laatpaleolithicum mesolithicum middelhoog Bewoningssporen, tijdelijke kampementen: vuursteen artefacten, haardkuilen neolithicum laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten late aardewerk, natuursteen, middeleeuwen gebruiksvoorwerpen nieuwe tijd Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode. vanaf maaiveld vanaf maaiveld Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 19 van 29

20 S Conclusies en aanbevelingen bureauonderzoek 3.1 Inleiding Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum en een lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd. 3.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen Wat is de opbouw van de ondergrond en het verwachte bodemtype? Binnen het tracé bevinden zich fluvioperiglaciale afzettingen van de Formatie van Boxtel. Deze afzettingen zijn later grotendeels bedekt met dekzand behorende tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel. Hierop vond veenvorming plaats (Laagpakket van Griendtsveen van de Formatie van Nieuwkoop). Dit veen is ten behoeve van de boekweitcultuur grotendeels verdwenen. Mogelijk kunnen er plaatselijk nog veenresten worden verwacht. Geomorfologische gezien ligt het tracé in een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden met als bodemtype laarpodzolgronden en veldpodzolgronden. Worden archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied verwacht? Er worden resten verwacht uit de periode laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum. Wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard en datering hiervan? Vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars uit de periode laat-paleolithicum - mesolithicum kunnen enkele vierkante meters tot enkele duizenden vierkante meters groot zijn. Resten kunnen bestaan uit bewoningssporen, tijdelijke kampementen, vuursteen artefacten of haardkuilen In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? Aangezien resten worden verwacht vanaf het maaiveld, kunnen deze worden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de verbindingsweg. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 2 van 29

21 S Aanbevelingen Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het tracé een vervolgonderzoek geadviseerd. Op basis van de middelhoge verwachting voor bewoningssporen uit de perioden laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de geplande grondwerkzaamheden een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een archeologisch booronderzoek uit te voeren voor het tracé. In eerste instantie wordt een verkennend booronderzoek met een boordichtheid van 6 boringen per hectare geadviseerd om na te gaan in hoeverre het bodemprofiel nog intact is. Mogelijk heeft verstoring plaatsgevonden als gevolg van de veenontginningen, de boekweitcultuur en de ruilverkaveling gedurende de jaren vijftig van de 2 e eeuw. Mocht het bodemprofiel intact zijn, dan zal in het veld direct een doorstart gemaakt kunnen worden naar een karterend booronderzoek met een boordichtheid van 2 boringen per hectare, de geijkte boormethode voor het opsporen van de verwachte steentijdvindplaatsen uit de periode laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum. De volgende onderzoeksvragen zullen door middel van het verkennende veldonderzoek, indien mogelijk, worden beantwoord: Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact? In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? Er is gekozen voor een verkennend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 6 boringen per hectare. Hiermee is het onderzoek verkennend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit de steentijd als voor nederzettingsresten uit de latere perioden. Aangezien het plangebied een tracé is, wordt geadviseerd om elke 4 meter een boring te zetten. Het tracé is in totaal circa 93 meter lang, dus er zullen in totaal 24 boringen worden gezet. Als de bodem intact blijkt, zal in het veld contact worden opgenomen met de opdrachtgever met de vraag om goedkeuring voor een doorstart naar een karterend veldonderzoek. De volgende onderzoeksvragen zullen door middel van het karterend veldonderzoek, indien mogelijk, worden beantwoord: Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact? Zijn archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied aanwezig? Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden? Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten? In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? Op basis van het verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek en aan de hand van de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek, 32 wordt een karterend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 2 boringen per hectare aanbevolen. Hiermee is het onderzoek karterend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit de steentijd als voor nederzettingsresten uit de latere perioden. Aangezien het plangebied een tracé is, 32 SIKB 26b. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 21 van 29

22 S1115 wordt geadviseerd om elke 2 meter een boring te zetten (tussen de reeds geplaatste boringen van de verkennende fase). Het tracé is in totaal circa 93 meter lang, dus zullen aanvullend nog 23 boringen worden gezet. In totaal zullen dan 47 boringen worden gezet. Er wordt geadviseerd om zowel bij het verkennende als het karterende onderzoek te boren met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen worden uitgevoerd tot minimaal 25 cm in de C- horizont en maximaal tot 2 m beneden maaiveld of tot de maximale verstoringsdiepte. Het opgeboorde sediment zal worden gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen worden lithologisch beschreven conform de NEN en bodemkundig 34 geïnterpreteerd. De boringen worden ingemeten met behulp van een meetlint en/of meetwiel. Indien relevant, zal de maaiveldhoogte ter plaatse van de boringen worden vastgesteld met behulp van een waterpasinstrument. Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Dalfsen), die vervolgens een selectiebesluit neemt. 33 Nederlands Normalisatie-instituut De Bakker en Schelling Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 22 van 29

23 S Inventariserend Veldonderzoek 4.1 Methode Op basis van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek is aan de hand van de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek 35 in eerste instantie een verkennend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 1 boringen per hectare uitgevoerd. Hiermee is het onderzoek verkennend voor alle archeologische perioden. Het wegtracé heeft een lengte van circa 93 m. In totaal zijn 24 boringen uitgevoerd met een onderlinge afstand van 4 m. Bij een intact bodemprofiel is per boring het boorgrid verdicht naar 2 m, wat betekent dat ter plekke een karterend booronderzoek is uitgevoerd met een boordichtheid van ten minste 2 boringen per hectare. Hiermee is het onderzoek karterend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit de steentijd als voor nederzettingsresten uit de latere perioden. In totaal zijn 12 aanvullende boringen gezet voor het karterende booronderzoek. De exacte boorlocaties zijn ingemeten met een meetlint. Er is zowel bij het verkennende als karterende booronderzoek geboord met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 25 cm in de C-horizont en maximaal tot 2 meter beneden maaiveld. Het opgeboorde sediment is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 x 4 mm en/of verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN en bodemkundig 37 geïnterpreteerd. 4.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens De locaties van de boringen staan in bijlage 3 en de boorprofielen in bijlage 4. Het terrein is zeer licht golvend van karakter. Alleen het westelijk deel van het terrein (vanaf boring 2), dat in gebruik was als akker, lag ongeveer 3 cm hoger dan het terrein direct ten oosten ervan. In de boringen 1, 2 en 3 was de bodem verstoord tot een diepte van 65-8 cm beneden maaiveld. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand dat matig tot goed is afgerond en matig tot goed is gesorteerd. In de boringen 5, 7, 8, 9 en 12 is in het dekzand (C-horizont bodem) een sterk zandige zwart gekleurde veenlaag aangetroffen met een dikte van 1 tot maximaal 3 cm. De top van de veenlaag ligt op 5 tot 6 cm beneden maaiveld binnen de C-horizont van de bodem. De bouwvoor (Ap- en/of Aaphorizont) is tussen de 1 en 55 cm dik. In de boringen 4, 5, 11, 2-34 is sprake van een verploegd plaggendek (Aap-horizont), waarbij in de boringen 21, 23, 27, 28, 3, 32, 33 nog een 1-2 cm dik intact plaggendek (Aahorizont) onder de Aap-horizont is aangetroffen. Het bodemprofiel in deze boringen kan worden geïnterpreteerd als een laarpodzol. Een vrijwel intacte, meestal begraven (toevoeging b in de boorstaten), podzolbodem (Bh- en Bs-horizont met soms nog daarboven een E-horizont) is aangetroffen in de boringen 4, 5, 11, 13, 2-25 en In de andere boringen bestaat het bodemprofiel meestal uit een Ap-horizont die direct op de C-horizont ligt. 4.3 Archeologische indicatoren Bij de controle van het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. 4.4 Archeologische interpretatie In vooral het westelijke deel van het plangebied, waar de akker ligt, is onder een dun plaggendek een vrijwel intacte podzolbodem aangetroffen. Ook in het oostelijke deel is over een korte afstand onder een dun 35 SIKB 26b. 36 Nederlands Normalisatie-instituut De Bakker en Schelling Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 23 van 29

24 S1115 plaggendek een vrijwel intacte podzolbodem aangetroffen. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolbodem. Hoewel de bodem in vooral het westelijke deel intact is, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. De middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan daarom naar laag worden bijgesteld. Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C- horizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de lage verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffenvoor het plangebied gehandhaafd worden. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 24 van 29

25 S Conclusies en aanbevelingen 5.1 Inleiding Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold op basis van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en een lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen. 5.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact? De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand dat matig tot goed is afgerond en matig tot goed is gesorteerd. In de boringen 5, 7, 8, 9 en 12 is in het dekzand (C-horizont bodem) een sterk zandige zwart gekleurde veenlaag aangetroffen met een dikte van 1 tot maximaal 3 cm. De top van de veenlaag ligt op 5 tot 6 cm beneden maaiveld binnen de C-horizont van de bodem. De bouwvoor (Ap- en/of Aap-horizont) is tussen de 1 en 55 cm dik. In de boringen 4, 5, 11, 2-34 is sprake van een verploegd plaggendek (Aap-horizont), waarbij in de boringen 21, 23, 27, 28, 3, 32, 33 nog een 1-2 cm dik intact plaggendek (Aa-horizont) onder de Aap-horizont is aangetroffen. Het bodemprofiel in deze boringen kan worden geïnterpreteerd als een laarpodzol. Een vrijwel intacte, meestal begraven (toevoeging b in de boorstaten), podzolbodem (Bh- en Bs-horizont met soms nog daarboven een E-horizont) is aangetroffen in de boringen 4, 5, 11, 13, 2-25 en In de andere boringen bestaat het bodemprofiel meestal uit een Ap-horizont die direct op de C-horizont ligt. Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig? In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht. Op grond van de beantwoording van de bovenstaande vraag zijn de twee onderstaande onderzoeksvragen niet meer van toepassing. Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden? Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten? In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied. De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen uit het laatpaleolithicum en mesolithicum kan op grond van de veldresultaten worden bijgesteld naar laag. De lage verwachting voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek gehandhaafd worden. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 25 van 29

26 S Aanbevelingen Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Dalfsen), die vervolgens een selectiebesluit neemt. Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 (herzien in 27) een meldingsplicht geldt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of bij de hem vertegenwoordigende bevoegde overheid, de gemeente Dalfsen. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 26 van 29

27 S Samenvatting 6.1 Inleiding Synthegra heeft in opdracht van Tauw een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek, een verkennend en deels karterend booronderzoek, uitgevoerd voor een terrein gelegen tussen de wegen Jachtlusterallee en de Bouwhuisweg te Nieuwleusen (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen realisatie van een verbindingsweg. 6.2 Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek Binnen het tracé bevinden zich fluvioperiglaciale afzettingen van de Formatie van Boxtel. Deze afzettingen zijn later grotendeels bedekt met dekzand behorende tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel. Hierop vond veenvorming plaats (Laagpakket van Griendtsveen van de Formatie van Nieuwkoop). Dit veen is ten behoeve van de boekweitcultuur grotendeels verdwenen. Mogelijk kunnen er plaatselijk nog veenresten worden verwacht. Geomorfologische gezien ligt het tracé in een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden met als bodemtype laarpodzolgronden en veldpodzolgronden. Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum en een lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd. In de onderstaande tabel is de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied weergegeven. Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen laatpaleolithicum mesolithicum middelhoog Bewoningssporen, tijdelijke kampementen: vuursteen artefacten, haardkuilen neolithicum laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten late aardewerk, natuursteen, middeleeuwen gebruiksvoorwerpen nieuwe tijd Tabel54.1: Archeologische verwachting per periode. vanaf maaiveld vanaf maaiveld 6.3 Archeologische interpretatie veldonderzoek In vooral het westelijke deel van het plangebied, waar de akker ligt, is onder een dun plaggendek een vrijwel intacte podzolbodem aangetroffen. Ook in het oostelijke deel is over een korte afstand onder een dun plaggendek een vrijwel intacte podzolbodem aangetroffen. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolbodem. Hoewel de bodem in vooral het westelijke deel intact is, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. De middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan daarom naar laag worden bijgesteld. Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C- horizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de lage verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffenvoor het plangebied gehandhaafd worden. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 27 van 29

28 S Aanbeveling Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd Het rapport is door dhr. Lammertsen van de gemeente Dalfsen beoordeeld. Het advies is overgenomen en er hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-77 CB Doetinchem 28 van 29