Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Evaluatie mestbeleid Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 22 oktober Tijdens de UCV mestbeleid (Handelingen UCV, vergaderjaar , nr. 47) op 10 september jl. is door de leden van Uw Commissies een aantal moties ingediend en is hierop een eerste reactie gegeven. Als aanvulling hierop doe ik U mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bijgaand onze standpunten toekomen ten aanzien van de tijdens de UCV ingediende moties met uitzondering van de daarbij onder stuknummer 21502, no.5 ingediende motie van Noord/Blauw inzake de uitrijregels. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, P. Bukman F SDU uitgevenj s Gravenhage 1990

2 Motie-Van Noord/Huys/Blauw (CDA/PvdA/WD) (21 502, nr. 6) De regering wordt uitgenodigd de Richtlijn Ammoniak en Veehouderij zodanig inhoud te geven, dat bedrijfsaanpassingen die (mede) als gevolg hebben dat de inrichting minder nadelige effecten heeft voor natuur, miüeu en landschap weer mogelijk worden. De voorstellen tot wijziging van de richtlijn Ammoniak en Veehouderij bieden de mogelijkheid van aanpassingen en ontwikkelingen op bedrijfs niveau. Een bestaand veehouderijbedrijf mag, indien zijn ammoniakdepo sitie op een voor verzuring gevoelig gebied lager is dan 30 mol, maximaal tot een depositiewaarde van 30 mol potentieel zuur per hectare per jaar uitbreiden. Indien de ammoniakdepositie van een bestaand veehouderijbedrijf reeds boven deze depositiegrenswaarde ligt mag een bedrijfsaanpassing (renovatie, uitbreiding van de veehouderij productie) in ieder geval niet leiden tot een toename van de oorspronke lijke ammoniakbelasting van dat bedrijf op een gevoelig gebied. In genoemde situaties zijn op bedrijfsniveau ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig indien ammoniakemissie-armere stalsystemen (kunnen) worden toegepast. Deze stalsystemen hebben een lagere ammoniak emissie per dierplaats. Uitgaande van een bepaalde ammoniakdepositie omvang houdt de richtlijn in, dat bij toepassing van emissie-armere stalsystemen het aantal dieren op bedrijfsniveau kan toenemen totdat de oorspronkelijke ammoniakdepositie omvang bereikt wordt. Het landelijk reductiebeleid is onder andere gericht op het ontwikkelen en introdu ceren van ammoniakemissie-arme stalsystemen. Indien dergelijke prak tijkrijpe stalsystemen beschikbaar komen, zullen zij met een bijbehorende emissiefactor per dierplaats in de richtlijn worden opgenomen. Tenslotte zij vermeld dat de richtlijn Ammoniak en Veehouderij wordt uitgebracht door de Directeur-Generaal Milieubeheer mede namens de Directeur-Generaal Landbouw en Voedselvoorziening. Het ligt niet in de bedoeling om de status van de richtlijn te veranderen. Onderdelen van de nieuwe richtlijn zullen echter in de AMvB-Melkveehouderij en AMvB-Mestbassins worden opgenomen. De inhoud van de motie ligt in de lijn van de huidige voorstellen tot wijziging van de richtlijn Ammoniak en Veehouderij. De motie lijkt in die zin overbodig. Motie-Feenstra/Huys (beiden PvdA) (21 502, nr. 7) De regering wordt verzocht gedurende de ontwikkeling van emissiearme stalsystemen te bevorderen, dat bij nieuwbouw en renovatie steeds de relatief meest emissie-arme stalsystemen worden toegepast. In de Regeringsbeslissing Plan van aanpak beperking ammoniak emissie van de landbouw, die naar verwachting binnenkort wordt gepubliceerd, zal worden aangegeven dat per 1 januari 1994 voor de verschillende diercatagorieën emissie-eisen voor stalsystemen zullen worden ingevoerd in het kader van een AMvB ex artikel 2a van de Hinderwet. Voor legkippen geldt dit per 1 juli 1994 in verband met de welzijnsdiscussie. Voor het jaar 2005 dienen alle stalsystemen te voldoen aan de emissie-eisen die in de AMvB zullen worden vastgelegd. Indien bij de evaluatie van het NHs-reductiebeleid in 1992 blijkt dat er alternatieve beleidsinstrumenten zijn voor het invoeren van emissie-arme stalsys temen, zal de AMvB achterwege blijven.

3 Tijdens de UCV over het mestbeleid is aangegeven dat de resultaten van het onderzoek naar emissie-arme stalsystemen onvoldoende duidelijk zijn om reeds stalsystemen wettelijk te kunnen gaan voorschrijven. Het landbouwkundig onderzoek wordt voortvarend voort gezet. Het beeld is op dit moment nog onvoldoende duidelijk om via voorlichting of subsidiëring het toepassen van bepaalde stalsystemen te stimuleren. Daarnaast kan het volgende worden vermeld: - Indien er perspectiefvolle emissie-arme stalsystemen in de praktijk kunnen worden toegepast, kan d.m.v. voorlichting en subsidiëring het toepassen van dergelijke stalsystemen tot 1 januari 1994 worden gesti muleerd. De regeringsbeslissing Plan van aanpak beperking ammoniakemissie van de landbouw zal hiervoor de ruimte bieden. Overigens heeft mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezegd dat er zal worden nagegaan of een snellere introductie van praktijkrijpe emissie-arme stalsystemen mogelijk is. - Verder geldt dat met name in de omgeving van voor verzuring gevoelige gebieden de ammoniakbelasting van individuele veehouderij bedrijven in geval van een uitbreiding of renovatie niet mag toenemen. Hieraan wordt met behulp van de Hinderwetrichtlijn «Ammoniak en Veehouderij» inhoud gegeven. Indien een veehouderijbedrijf wil uitbreiden (bijvoorbeeld na het van kracht worden van de Verplaatsings regeling), kan dit alleen als de totale NHs-belasting van dat bedrijf niet groter wordt. Dit kan alleen worden bereikt indien emissie-arme stalsys temen worden toegepast. Tot 1994 stimuleert de richtlijn Ammoniak en Veehouderij de ontwik keling en de introductie van emissie-arme stalsystemen. Deze motie sluit aan bij de intenties, zoals die reeds zijn weergegeven in het beleidsvoornemen Plan van aanpak beperking ammoniakemissie van de landbouw en de binnenkort te verwachten Regeringsbeslissing. Deze motie is overbodig. Motie-Ter Veer (D66) (21 502, nr. 8) De regering wordt verzocht de omwisseling van mestquota pluim veemest in mestquota varkensmest zo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Om een aantal redenen is een omwisselingsverbod voor pluimvee naar varkens niet noodzakelijk en niet gewenst: - De fosfaatneutrale omwisseling van mestquota pluimveemest naar mestquota varkensmest heeft voor de veehouder als consequentie dat de afzet en verwerkingskosten van de kwalitatief slechtere varkensmest - in ieder geval op korte termijn - zullen toenemen. Dit zal door de veehouder in beschouwing worden genomen, zeker gelet op de eis dat in 1995 een ieder aantoonbaar de mest op milieuhygiënische wijze dient af te zetten, en het nieuwe heffingensysteem dat door het landbouwbedrijfsleven thans wordt voorbereid. - Op basis van de meest recente resultaten van het ammoniakemissie onderzoek aan varkens en pluimveestalsystemen zullen aangepaste ammoniakemissiefactoren in de nieuwe richtlijn Ammoniak en Veehou derij worden opgenomen. Deze wijzigingen zijn dusdanig dat in het kader van de richtlijn Ammoniak en Veehouderij het in veel gevallen niet

4 mogelijk is om het gehele mestproductierecht naar varkens om te wisselen en ter plekke te benutten. - Bij het instellen van bovengenoemd omwisselingsverbod is een flexibele omschakeling naar een andere intensieve veehouderijsector ten gevolge van markt en prijsontwikkelingen niet meer mogelijk. - Een dergelijk omwisselingsverbod zou overigens een essentiële wijziging van de Meststoffenwet vergen met alle overgangsrechtelijke en uitvoeringstechnische gevolgen van dien. Op basis van het bovenstaande moet aanvaarding van deze motie worden ontraden. Motie-Ter Veer (D66) (21 502, nr. 9) De regering wordt verzocht een studie te maken omtrent het in EG invoeren van een importheffing bij wijze van statiegeld op mineralen in geïmporteerd graanvervangend veevoer, welk statiegeld wordt geresti tueerd bij export uit de EG van deze mineralen. - Tijdens de UCV is al gesteld dat het hier import van veevoedergrond stoffen uit derde landen betreft. Terzake zij opgemerkt dat het instellen van tariefcontingenten voor bepaalde graanvervangende veevoeder grondstoffen deel uitmaakt van het pakket van EG-voorstellen waarover in GATT-verband in de Uruguayronde wordt onderhandeld. De uitkomst van deze onderhandelingen zal mede bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een systeem van statiegeld als hier bedoeld mogelijk en haalbaar zou kunnen zijn. - Het voorstel is met name ingegeven door de gedachte hiermee een milieuhygiënisch effect te bereiken. De ingevoerde veevoedergrond stoffen zullen overwegend door graan worden vervangen. Zoals tijdens de UCV is gesteld, is in het NMP-plus reeds onder actiepunt 106, 106a, 106b onderzoek toegezegd naar de mogelijkheid voor de inzet van financiële instrumenten, mede op basis van ervaringen in buitenland. Tevens is aangekondigd dat in internationale kaders actief wordt bijgedragen aan de gedachtenvorming over de inzet van financiële prikkels. Gezien het bovenstaande moeten aanvaarding van de motie worden ontraden. Motie-Willems (Groen Links) (21 502, nr. 10) De regering wordt verzocht alle landbouwhuisdieren onder de mestwet geving te brengen. De in de notitie bedoelde diersoorten worden veelal op bedrijven gehouden met voldoende grond, waar de mest in het algemeen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze kan worden aangewend. In de structuurnota Landbouw is aangekondigd dat grondgebonden productiesectoren onder de zogenoemde graasdier-normen vallen. Deze normen zullen worden afgestemd op de normen van het mesten ammoniakbeleid. Door deze graasdiernorm gaan voor het houden van deze diersoorten maximale aantallen per hectare gelden. Op grond hiervan wordt thans afgezien van het onder de mestwetgeving brengen van de grondgebonden landbouwhuisdieren als schapen en geiten.

5 De aanvaarding van deze motie wordt ontraden. Motie-Willems (Groen Llnks) (21 502, nr. 11) De regering wordt verzocht begin 1991 een plan van aanpak voor de stikstofproblematiek uit te brengen en een aanpassing van de mestregel geving voor te bereiden. Het advies van de Commissie van Deskundigen Stikstof is in de afron dende fase. De interdepartementale werkgroep Stikstof zal aan de hand van het advies een Plan van aanpak stikstof opstellen. Gestreefd wordt het Plan in het voorjaar van 1991 uit te brengen. Hierna kan pas worden beoordeeld welke instrumenten, al of niet bestaande uit regelgeving, nodig zijn. De inhoud van de motie komt deels overeen met de nagestreefde planning en is deels prematuur. In die zin moet de aanvaarding van de motie worden ontraden.