OPEL COMBO Gebruikershandleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "OPEL COMBO Gebruikershandleiding"

Transcriptie

1 OPEL COMBO Gebruikershandleiding

2

3 Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten Stoelen, veiligheidssystemen Opbergen Instrumenten en bedieningsorganen Verlichting Klimaatregeling Rijden en bediening Verzorging van de auto Service en onderhoud Technische gegevens Klantinformatie Trefwoordenlijst

4 2 Inleiding Inleiding

5 Uw autogegevens Voer hier de gegevens van de auto in zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. Deze informatie is beschikbaar in de hoofdstukken Service en onderhoud en Technische gegevens, alsmede op het typeplaatje. Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtuigende veiligheid, milieuvriendelijkheid en zuinigheid. In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen. Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik van de auto een ongeval tot gevolg kan hebben en dat er risico bestaat voor persoonlijk letsel. Houd u altijd aan de specifieke wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikershandleiding. Als u de beschrijving in deze handleiding negeert, kan dit van invloed zijn op de garantie. Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding adviseren de hulp van een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan. Voor het onderhoud van auto's op gas raden wij een erkend Opel-herstelbedrijf aan. Elke Opel Service Partner biedt u eersteklas service tegen redelijke prijzen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale richtlijnen van Opel. Houd het informatiepakket voor de gebruiker altijd onder handbereik in de auto. Gebruik van deze handleiding Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit model beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing Inleiding 3 wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende landenspecificaties of speciale uitrustingen of accessoires. In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht. De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzonderlijke paragrafen geeft aan waar u de informatie die u zoekt, kunt vinden. Met behulp van het trefwoordenregister kunt u specifieke informatie zoeken. In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's getoond. De bediening van rechtsgestuurde auto's is vergelijkbaar. In de gebruikershandleiding wordt de motoraanduiding gehanteerd. De bijbehorende marktaanduiding treft u aan in het gedeelte Technische gegevens.

6 4 Inleiding Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links, rechts, voor of achter moeten altijd met de blik in de rijrichting worden gezien. Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet. Displaymeldingen en etiketten in het interieur staan vet gedrukt. Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig 9 Gevaar Teksten met de vermelding 9 Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensgevaar inhouden. 9 Waarschuwing Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot verwondingen leiden. Voorzichtig Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan raken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden. Symbolen Verwijzingen naar andere pagina's worden aangeduid met 3. 3 betekent "zie pagina". Paginaverwijzingen en lemma's in de index verwijzen naar de ingesprongen koppen in de inhoudsopgave. We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG

7 Inleiding 5

8 6 Kort en bondig Kort en bondig Basisinformatie Auto ontgrendelen Ontgrendelen met sleutel Ontgrendelen met handzender Draai de sleutel in het bestuurdersportier naar de voorkant van de auto. Ä indrukken om de auto te ontgrendelen. Open de portieren door aan de handgrepen te trekken. Druk op Å om alleen de bagageruimte te ontgrendelen. Om de achterklep te openen, toets onder de hendel van de achterklep indrukken. Handzender Centrale vergrendeling Achterklep Elektrisch bediende ruiten 3 30.

9 Stoelverstelling Verstelling in de lengterichting Hoek van rugleuningen Zithoogte Kort en bondig 7 Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Probeer de stoel heen en weer te bewegen om na te gaan of deze op zijn plaats zit. Stoelpositie Stoelinstelling Aan handwiel draaien. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. Stoelpositie Stoelinstelling Pompbeweging van de hendel omhoog : stoel hoger omlaag : stoel lager Hendel omhoog trekken en meer of minder gewicht op stoel zetten om deze hoger of lager te zetten. Stoelpositie Stoelinstelling 3 36.

10 8 Kort en bondig Hoofdsteunverstelling Veiligheidsgordel Spiegelverstelling Binnenspiegel Ontgrendelingsknop indrukken, hoogte instellen, vastklikken. Hoofdsteunen Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot vastmaken. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten en moet strak tegen het lichaam aanliggen. De rugleuningen mogen niet te ver naar achteren hellen (maximaal ca. 25 ). Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Stoelpositie Veiligheidsgordels Airbagsysteem U verstelt de spiegel door het spiegelhuis in de gewenste richting te verplaatsen. Spiegel met handmatige dimfunctie 3 30.

11 Buitenspiegels Handmatig verstellen Elektrische verstellen Kort en bondig 9 Stuurwiel instellen Hendel in de gewenste richting kantelen. De onderste spiegels zijn niet te verstellen. Desbetreffende buitenspiegel selecteren door de knop naar links _ of rechts 6 te draaien. Beweeg daarna de knop om de spiegel te verstellen. In de stand o is geen enkele spiegel geselecteerd. Bolronde buitenspiegels Elektrisch verstellen Inklapbare buitenspiegels Verwarmbare buitenspiegels Hendel ontgrendelen, stuurwiel verstellen, hendel vastklikken en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Airbagsysteem Contactslotstanden

12 10 Kort en bondig Overzicht instrumentenpaneel

13 1 Vaste ventilatieopeningen Zijdelingse luchtroosters Lichtschakelaar Grootlicht, dimlicht Lichtsignaal Dagrijlicht Richtingaanwijzers Instrumenten Driver Information Centre Voorruitwissers/-sproeiers Achterruitwisser/-sproeier Koplampsproeier Dagteller terugzetten Middelste luchtroosters Documenthouder, zak voor persoonlijk navigatietoestel Koplampverstelling Bedieningsorganen Driver Information Center Tripcomputer Instrumentenverlichting Alarmknipperlichten Mistlampen Mistachterlicht Verwarmbare achterruit Verwarmbare buitenspiegels Klok Airbag deactiveren Passagiersairbag Handschoenenkastje Verwarmings- en recirculatiesysteem Airconditioning Elektronische klimaatregeling (ECC) Schakelpook, handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Contactslot met stuurslot Kort en bondig Afstandsbediening op stuurwiel Claxon Bestuurdersairbag Stuurwiel instellen Cruisecontrol Zekeringenkast Ontgrendelingshandgreep motorkap

14 12 Kort en bondig Rijverlichting Mistlampen Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Lichtschakelaar draaien: : uit / dagrijlicht 9 : zijmarkeringslichten / koplampen Verlichting Dagrijlicht Druk op de lichtschakelaar: > : mistlampen ø : mistachterlicht Mistlampen Mistachterlicht lichtsignaal grootlicht dimlicht : hendel naar u toe trekken : hendel van u af duwen : hendel naar u toe trekken Trek afhankelijk van de versie de hendel naar het stuurwiel om te schakelen tussen groot- en dimlicht. Grootlicht Lichtsignaal 3 99.

15 Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Kort en bondig 13 hendel omhoog : rechter richtingaanwijzer hendel omlaag : linker richtingaanwijzer Richtingaanwijzers Om in te schakelen indrukken. Alarmknipperlichten j indrukken. Claxon 3 70.

16 14 Kort en bondig Wis-/wasinstallatie Voorruitwissers Voorruit- en koplampsproeiers Achterruitwisser en achterruitsproeier Aan hendel draaien: : uit Ç : intervalwissen È : langzaam É : snel Hendel omhoog duwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwisser uitgeschakeld is. Voorruitwissers Wisserblad vervangen Hendel naar u toe trekken. Wis-/wasinstallatie voor Sproeiervloeistof Draai de strook naar stand e om de achterruitenwisser te activeren. Als de voorruitwisser aanstaat, wordt de achterruitwisser bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch ingeschakeld. Hendel van u af duwen: Er wordt sproeiervloeistof op de achterruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Wis-/wasinstallatie achterruit 3 71.

17 Klimaatregeling Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels Ruiten ontwasemen en ontdooien Airconditioning Kort en bondig 15 Elektronische klimaatregeling (ECC) Ü indrukken om verwarming in te schakelen. Verwarmbare achterruit Verwarmbare buitenspiegels Draaiknop voor temperatuur in de hoogste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Luchtverdeelschakelaar op V zetten. Koeling n aan. Verwarmbare achterruit Ü aan. Verwarmings- en ventilatiesysteem Airconditioning Ê indrukken. Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de aanjager draait met een hoge snelheid. Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: n of AUTO indrukken. Elektronisch klimaatregelsysteem

18 16 Kort en bondig Versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Achteruit: vanuit stilstand drie seconden na het intrappen van het koppelingspedaal de ring op de schakelpook omhoogtrekken en de versnelling inschakelen. Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen. Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak N : neutrale stand o : rijstand + : hogere versnelling - : lagere versnelling A/M : wisselen tussen automatische en handgeschakelde modus R : achteruitversnelling (met vergrendeling keuzehendel) Geautomatiseerde versnellingsbak Voordat u wegrijdt Vóór het wegrijden controleren Bandenspanning en - staat 3 160, Motoroliepeil en vloeistofniveaus Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw of ijs en gebruiksklaar. Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 29, 3 36, Werking van remsysteem bij lage snelheid, vooral bij vochtige remmen.

19 Motor starten Dieselmotoren: draai de sleutel naar stand 1 voor het voorgloeien en wacht totdat de controlelamp! dooft. Sleutel kort naar stand 2 draaien en loslaten. Motor starten Kort en bondig 17 Stop/Start-systeem Sleutel naar stand 1 draaien. Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen. Trap de koppeling en rem in. Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak schakelt automatisch naar N (neutraal). Trap het gaspedaal niet in. Als de auto langzaam rijdt of stilstaat en bepaalde voorwaarden zijn vervuld, activeer dan een Autostop zoals hieronder beschreven: Het koppelingspedaal intrappen. Zet de schakelhendel op neutraal. Laat het koppelingspedaal los. Een Autostop wordt aangegeven wanneer ^ op het Driver Information Center verschijnt Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen. Stop/Start-systeem

20 18 Kort en bondig Parkeren 9 Waarschuwing Parkeer de auto niet op een licht ontvlambaar oppervlak. Door de hoge temperatuur van het uitlaatsysteem kan het oppervlak ontbranden. Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken. Op een aflopende of oplopende helling zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd het rempedaal in om minder kracht nodig te hebben. Zet de motor af. Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplopende helling staat de eerste versnelling in voordat u het contact uitschakelt. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Schakel als de auto op een aflopende helling staat de achteruitversnelling in voordat u het contact uitschakelt. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Sluit de ruiten. Draai de contactsleutel in stand 0 en trek deze uit het contactslot. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot merkbaar vergrendelt. Vergrendel de auto met e op de afstandsbediening. Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in werking treden Voorzichtig Na een rit waarbij met hoge motortoerentallen of met hoge motorbelasting werd gereden, de motor vóór het afzetten gedurende een korte tijd met lage belasting laten draaien of gedurende ca. 30 seconden stationair laten draaien om de turbolader te beschermen. Sleutels, sloten Auto een langere tijd stilzetten

21 Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, sloten Sleutels Car Pass Handzender Portiervergrendelknoppen Centrale vergrendeling Kindersloten Portieren Schuifdeur Achterdeuren Bagageruimte Antidiefstalbeveiliging Vergrendelingssysteem Startbeveiliging Buitenspiegels Bolle vorm Handmatig verstellen Elektrische verstelling Inklapbare spiegels Verwarmde spiegels Binnenspiegel Handmatige dimfunctie Ruiten Voorruit Handbediende ruiten Elektrisch bediende ruiten Achterste zijruiten Achterruitverwarming Zonnekleppen Sleutels, portieren en ruiten 19 Sleutels, sloten Sleutels Voorzichtig Bevestig geen zware of massieve voorwerpen aan de contactsleutel. Reservesleutels Het sleutelnummer staat in de Car Pass of op een afneembaar label. Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden vermeld aangezien de sleutels deel uitmaken van de startbeveiliging. Sloten

22 20 Sleutels, portieren en ruiten Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Om uit te klappen toets indrukken. Om in te klappen eerst toets indrukken. Car Pass Op de Car Pass staan veiligheidstechnische autogegevens. Daarom moet deze goed worden bewaard. Een eventueel ingeschakelde werkplaats heeft voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden deze autogegevens nodig. Handzender Wordt gebruikt voor: centrale vergrendeling 3 23 vergrendelingssysteem 3 28 elektrisch bediende ruiten 3 30 De afstandsbediening heeft een bereik van maximaal 5 meter. Dit kan beperkt worden door invloeden van buitenaf. Brandende alarmknipperlichten dienen als bevestiging. Afstandsbediening met zorg behandelen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden. Storing Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergrendeld of ontgrendeld, kan dit het gevolg zijn van het volgende: Storing in afstandsbediening. Het bereik wordt overschreden. De accuspanning is te laag. Herhaald, opeenvolgend gebruik van de afstandsbediening buiten het bereik. Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde, snel opeenvolgende activering van de afstandsbediening, waardoor de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken. Storing door radiogolven afkomstig van externe zenders met een hoog vermogen. Ontgrendelen Batterij van de handzender vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij meteen vervangen.

23 Sleutels, portieren en ruiten 21 Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Klap de sleutel uit (om bij de batterijhouder te kunnen) en demonteer de batterijhouder door de schroef met een geschikte schroevendraaier los te schroeven. Haal de batterijhouder uit de sleutel en vervang de batterij (type CR 2032). Breng deze in de juiste richting aan. Breng de batterijhouder weer aan in de schroef en draai met de schroef vast. Portiervergrendelknoppen Als de voeding is onderbroken, de accuspanning te laag is geworden of als er een storing in de centrale vergrendeling is, werken de portiersloten niet via de afstandsbediening. Ontgrendelen Ontgrendel het bestuurdersportier handmatig door de sleutel in het cilinderslot te steken en deze naar de voorkant van de auto te draaien. Open het bestuurdersportier door aan de buitenkruk te trekken. Daarna kunt u het passagiersportier en de zijschuifdeur(en) met de buitenkrukken of de binnenhandgrepen openen. Ontgrendel de achterdeuren handmatig door aan de sleutel in het cilinderslot (mits aanwezig) te draaien of door ze van binnenuit te openen. In de bovenstaande situatie kan de achterklep niet van buitenaf worden geopend. Achterdeuren Achterklep in noodsituaties van binnenuit openen Kindersloten Vergrendelen Sluit de achterdeuren/achterklep 3 25 en vergrendel door aan de sleutel in het cilinderslot (mits aanwezig) te draaien.

24 22 Sleutels, portieren en ruiten Handvergrendeling zijschuifdeur Druk de binnenvergrendelknop bovenaan de binnenhandgreep (mits aanwezig) op de zijschuifdeur(en) omlaag en/of schakel de handvergrendeling op de zijschuifdeur (mits aanwezig) in, zie hieronder. Sluit daarna de deur van buitenaf. Sluit het passagiersportier van binnenuit en druk de binnenvergrendeknop omlaag. Sluit daarna het bestuurdersportier van buitenaf en vergrendel het door de sleutel in het cilinderslot naar de achterkant van de auto te draaien. De auto is vergrendeld. Mechanisch vergrendelingssysteem Open de deur en schakel de handvergrendeling in om te voorkomen dat de zijschuifdeur van buiten af wordt geopend. Draai de schakelaar van de vergrendeling op de deur met een geschikt gereedschap in de vergrendelde stand 1. De deur kan van buiten af niet worden geopend. Let op De handvergrendeling op de zijschuifdeur blijft zelfs na het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening ingegrepen.

25 Schakel weer uit door de deur van binnenuit te openen en draai de schakelaar in de ontgrendelde stand 2. Bestelwagen Sleutels, portieren en ruiten 23 Druk op Å om: Achterdeuren/achterklep en zijschuifdeuren worden ontgrendeld. Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt de voorportieren, de zijschuifdeuren en de bagageruimte. Door aan de binnenste portierhandgreep te trekken wordt het desbetreffende portier ontgrendeld en geopend. Om veiligheidsredenen kan de auto niet worden vergrendeld, wanneer de sleutel in het contactslot steekt. Ontgrendelen Let op Bij een aanrijding vanaf een bepaalde zwaarte wordt de auto automatisch ontgrendeld. Brandstofblokkeersysteem Druk op Ä om: Voordeuren worden ontgrendeld. Combi, Combo Tour Druk op Ä om: Alle portieren, achterdeuren / achterklep en de zijschuifdeuren worden ontgrendeld. Druk op Å om: Alleen achterdeuren/ achterklep worden ontgrendeld. Let op Na het ingrijpen blijft de handvergrendeling op de zijschuifdeur zelfs na het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening ingegrepen. Handvergrendeling zijschuifdeur Vergrendelen Sluit alle deuren. Bij een niet goed gesloten deur werkt de centrale vergrendeling niet. Let op Als een portier of de achterklep open is, brandt controlelamp ( op de instrumentengroep 3 90.

26 24 Sleutels, portieren en ruiten Bagageruimte van binnenuit ontgrendelen Druk op e. Alle portieren, achterdeuren / achterklep en de zijschuifdeuren worden vergrendeld. Automatisch vergrendelen De auto kan zodanig worden geconfigureerd dat de portieren bij snelheden van meer dan 20 km/u automatisch worden vergrendeld. Driver Information Center Druk op Å om: De bagageruimte (achterdeuren / achterklep en zijschuifdeuren) is ontgrendeld. Als de bagageruimte vergrendeld is, brandt de LED in de toets. Kindersloten 9 Waarschuwing Gebruik de kindersloten wanneer kinderen op de achterste zitplaatsen worden vervoerd. Gebruik een geschikt gereedschap en draai het kinderslot op de zijschuifdeur in de horizontale stand. Het portier kan van binnenuit niet geopend worden. Om de functie te deactiveren, draait u de kinderslotschakelaar in de verticale stand.

27 Sleutels, portieren en ruiten 25 Portieren Schuifdeur Zijschuifdeur met de afstandsbediening ontgrendelen Voorzichtig Open de zijschuifdeur niet wanneer de tankklep nog open is. Tanken Achterdeuren Ontgrendel de achterdeuren met de afstandsbediening of door aan de sleutel in het achterdeurcilinderslot te draaien. Centrale vergrendeling 3 23, Portiervergrendelknoppen Altijd eerst de linkerdeur, dan de rechterdeur openen. Om de achterdeur links te openen aan de buitenkruk trekken. Aan binnenhandgreep trekken en de deur verschuiven. Voorzichtig Controleer vóór het wegrijden of de zijschuifdeur geheel gesloten is en dicht zit. Centrale vergrendeling 3 23.

28 26 Sleutels, portieren en ruiten De deur wordt van de binnenkant geopend door de binnenste handgreep omlaag te drukken. De rechter achterdeur wordt ontgrendeld met de hendel. 9 Waarschuwing Wanneer de auto langs de kant van de weg geparkeerd is en de achterportieren openstaan, zijn de achterlichten mogelijk niet te zien. Medeweggebruikers attent maken op de auto door een gevarendriehoek te gebruiken of andere apparatuur zoals aanbevolen door het verkeersreglement in uw land. De deuren worden met deurvangers onder een hoek van 90 gehouden. Open de deuren 180 door op de klink te drukken en deze in de gewenste stand te openen. 9 Waarschuwing Ver openslaande deuren goed vastzetten bij maximale opening. Geopende deuren kunnen door de wind met kracht dichtslaan! Altijd eerst de rechter deur sluiten en daarna de linker deur. Centrale vergrendeling Bagageruimte Achterklep Openen Achterklep met de afstandsbediening ontgrendelen 3 23.

29 Sleutels, portieren en ruiten 27 Toets onder de hendel van de achterklep indrukken. 9 Gevaar Rijd niet met een geopende of op een kier staande achterklep, bijv. bij het vervoer van omvangrijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaatgassen de auto kunnen binnendringen. Hierdoor kunt u bewusteloos raken en zelfs sterven. Voorzichtig Voordat u de achterklep opent, moet u kijken of er boven de auto niets in de weg zit, zoals een garagedeur, om schade van de achterklep te voorkomen. Controleer altijd het bewegingsgebied boven en achter de achterklep. Let op Afhankelijk van het gewicht van eventueel gemonteerde accessoires blijft de achterklep mogelijk niet in geopende stand staan. Sluiten Binnenste lus gebruiken. Let op Steek ter voorkoming van schade vingers door de lus voordat u omlaag trekt. Alvorens weg te rijden controleren of de achterklep goed dichtzit. Centrale vergrendeling Achterklep in noodsituaties van binnenuit openen Via ene toegangsgat (pijlen) kan het achterklepslot met geschikt gereedschap worden ontgrendeld. Druk op de hendel rechts om de achterklep te ontgrendelen en te openen.

30 28 Sleutels, portieren en ruiten Antidiefstalbeveiliging Vergrendelingssysteem 9 Waarschuwing Niet inschakelen als er zich personen in de auto bevinden! Ontgrendelen van de binnenzijde is niet mogelijk. Alle portieren worden tegen openen beveiligd. Voor activering van het systeem moeten alle portieren gesloten zijn. Inschakelen Druk op de afstandsbediening twee keer op e. Let op Afhankelijk van de versie worden de achterdeuren door de sleutel in de slotcilinder van het voorportier met de hand twee slagen naar de achterkant van de auto te draaien alleen maar geblokkeerd. Portiervergrendelknoppen Deactiveren Het systeem wordt automatisch op elk portier uitgeschakeld bij: het ontgrendelen van de portieren het in de stand 1 draaien van de contactsleutel Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van de contactschakelaar en het controleert of de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart. De startbeveiliging activeert zichzelf automatisch nadat u de sleutel uit de contactschakelaar hebt gehaald. Brandt controlelamp d bij het starten, dan is er een storing in het systeem: de auto kan niet worden gestart. Contact uitschakelen en opnieuw proberen te starten. Als d blijft branden, kunt u proberen om de motor met de reservesleutel te starten en daarna de hulp van een werkplaats inroepen. Let op RFiD-tags (Radio Frequency Identification) kunnen de werking van de sleutel storen. Houd de tag bij het starten uit de buurt van de sleutel. Let op De startbeveiliging vergrendelt de portieren niet. De auto na het verlaten altijd vergrendelen Als controlelamp d onderweg oplicht, voert het systeem wellicht een zelftest uit. Dit is normaal. Controlelamp d 3 89.

31 Buitenspiegels Bolle vorm De bolle buitenspiegel bevat een asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn, waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten. Handmatig verstellen Elektrische verstelling Sleutels, portieren en ruiten 29 Inklapbare spiegels Spiegels instellen door deze in de gewenste richting te draaien. De onderste spiegels zijn niet te verstellen. Desbetreffende buitenspiegel selecteren door de knop naar links _ of rechts 6 te draaien. Beweeg daarna de knop om de spiegel te verstellen. In de stand o is geen enkele spiegel geselecteerd. Voor de veiligheid van voetgangers klappen de buitenspiegels bij aanstoten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door licht op de spiegelbehuizing te drukken terugduwen. Parkeerstand U klapt de buitenspiegels in door zachtjes op de buitenrand van de behuizing te drukken, bijv. bij een krappe parkeerplek.

32 30 Sleutels, portieren en ruiten Verwarmde spiegels Binnenspiegel Handmatige dimfunctie Ruiten Voorruit Stickers op de voorruit Breng rondom de binnenspiegel geen stickers, zoals bijv. tolvignetten of soortgelijke stickers aan. Om in te schakelen Ü indrukken. De verwarming werkt bij een draaiende motor en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld. Om verblinding te verminderen, de hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing verstellen. Handbediende ruiten De portierruiten zijn met de handslingers te bedienen. Elektrisch bediende ruiten 9 Waarschuwing Wees voorzichtig bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen. Als er achterin kinderen zitten, moet u de kinderbeveiliging van de elektrische ruitbediening inschakelen.

33 Sleutels, portieren en ruiten 31 Ruiten tijdens het sluiten goed in de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld raakt. Schakel het contact in om de elektrisch bediende ruiten te bedienen. Druk de schakelaar van de desbetreffende ruit in om de ruit te openen of trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten. Kort induwen of uittrekken: ruit bij vasthouden van de schakelaar gaat in stappen omhoog of omlaag. Toets indrukken of uittrekken en loslaten: ruit gaat geheel omhoog of omlaag met geactiveerde beveiligingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in dezelfde richting te bedienen. Bij losgetrokken contactsleutel of in de stand 0 kunnen de ruiten na het openen van een portier ongeveer 2 minuten worden bediend en worden gedeactiveerd. Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch sluiten op weerstand, dan stopt het sluiten onmiddellijk en beweegt de ruit weer omlaag. Bij het vijf keer binnen een minuut activeren van de beveiligingsfunctie wordt deze gedeactiveerd. De ruiten sluiten alleen in stappen en niet automatisch. Activeer de ruitelektronica door de ruiten te openen. De beveiligingsfunctie werkt weer en de ruiten werken normaal. Overbelasting Worden de ruiten in korte tijd meermaals bediend, dan wordt de ruitbediening enige tijd gedeactiveerd. Elektrisch bediende ruiten initialiseren Kunt u de ruiten niet automatisch sluiten (bijv. na het loskoppelen van de accu), dan moet u de ruitelektronica als volgt activeren: 1. Portieren sluiten. 2. Ontsteking inschakelen. 3. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog eens vijf seconden eraan trekken. 4. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.

34 32 Sleutels, portieren en ruiten Kinderbeveiliging voor achterportierruiten Achterste zijruiten Achterste zijruiten openen Druk op, om elektrisch bediende ruiten achter te deactiveren. Druk voor het activeren nogmaals op,. Ruiten van de buitenzijde bedienen Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de auto kunnen de ruiten van buiten de auto op afstand worden bediend. Centrale vergrendeling Houd Ä ingedrukt om de ruiten te openen. Houd e ingedrukt om de ruiten te sluiten. Laat de toets los om de ruit te stoppen. Zet de hendel naar buiten totdat de ruit geheel open is. Trek de hendel naar u toe en druk erop totdat de ruit geheel gesloten is.

35 Sleutels, portieren en ruiten 33 Achterruitverwarming Aan de achterkant van de zonneklep zit een kaartjeshouder. Om in te schakelen Ü indrukken. De verwarming werkt bij een draaiende motor en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld. Zonnekleppen Om verblinding te vermijden kunnen de zonnekleppen worden neergeklapt en opzij worden gedraaid. Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen aanwezige makeupspiegels tijdens het rijden gesloten houden.

36 34 Stoelen, veiligheidssystemen Stoelen, veiligheidssysteme n Hoofdsteunen Voorstoelen Stoelpositie Stoelverstelling Rugleuning neerklappen Armsteun Verwarming Achterbank Zitplaatsen tweede zitrij Zitplaatsen derde zitrij Veiligheidsgordels Driepuntsgordel Airbagsysteem Frontaal airbagsysteem Zijdelings airbagsysteem Airbag deactiveren Kinderveiligheidssystemen Inbouwposities kinderveiligheidssystemen ISOFIXkinderveiligheidssystemen Top-Tether-bevestigingsogen..59 Hoofdsteunen Stand 9 Waarschuwing Alleen met correct ingestelde hoofdsteunen rijden. De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de bovenzijde van het hoofd. Is dit bij zeer lange personen niet mogelijk, dan de hoofdsteun in de hoogste

37 stand zetten (bij zeer kleine personen de hoofdsteun juist in de laagste stand zetten). Instellen Hoofdsteunen voor, hoogteverstelling Hoofdsteunen achter, hoogteverstelling Stoelen, veiligheidssystemen 35 Let op Goedgekeurde accessoires mogen alleen bevestigd worden als de stoel niet wordt gebruikt. Hoofdsteun omhoog trekken of ontgrendelingsknoppen indrukken en hoofdsteun omlaag schuiven. Verwijderen Ontgrendelingsknop indrukken, hoogte instellen en vastklikken. Hoofdsteunen achter, verwijderen Druk beide ontgrendelingsknoppen in, trek de hoofdsteun omhoog en verwijder deze. Berg de verwijderde in de bagageruimte op.

38 36 Stoelen, veiligheidssystemen Voorstoelen Stoelpositie 9 Waarschuwing Alleen met een correct ingestelde stoel rijden. 9 Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. 9 Waarschuwing Berg nooit voorwerpen onder de stoelen op, behalve in het opbergvak onder de passagiersstoel Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De afstand tot de pedalen zo instellen dat de benen bij het intrappen van de pedalen licht gebogen zijn. De passagiersstoel voor zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De zithoogte van de stoel zo instellen dat u rondom een goed zicht hebt en alle instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakframe moet minstens een handbreed tussenruimte zitten. Uw dijen dienen licht op de zitting rusten, zonder druk uit te oefenen. Met schouders zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De hoek van de rugleuning zo instellen dat u het stuurwiel met licht gebogen armen kunt vastpakken. Bij het verdraaien van het stuurwiel, contact blijven houden tussen schouders en rugleuning. De rugleuning mag niet te ver achteroverhellen. De aanbevolen hellingshoek bedraagt maximaal ca. 25. Stel de stoel en het stuur zodanig op elkaar af dat wanneer uw pols bovenop het stuur rust, uw arm volledig is gestrekt en uw schouders de rugleuning raken. Stuurwiel instellen Hoofdsteun instellen Hoogte veiligheidsgordel instellen Lendensteun zo instellen dat deze de natuurlijke vorm van de wervelkolom ondersteunt. Stoelverstelling Rijd alleen met goed vastgeklikte stoelen en rugleuningen.

39 Zitpositie Rugleuning voorstoelen Stoelen, veiligheidssystemen 37 Zithoogte Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Probeer de stoel heen en weer te bewegen om na te gaan of deze op zijn plaats zit. Aan handwiel draaien. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. Pompbeweging van de hendel omhoog : stoel hoger omlaag : stoel lager Hendel omhoog trekken en meer of minder gewicht op stoel zetten om deze hoger of lager te zetten.

40 38 Stoelen, veiligheidssystemen Lendensteun Schuif de passagiersstoel voor zo ver mogelijk naar achteren, opdat deze tijdens het neerklappen het instrumentenbord niet raakt. Let op Wanneer de stoel in de hoogste stand is, de hoofdsteunen 3 34 omlaag duwen alvorens de rugleuning neer te klappen. Zorg dat niets belet dat de rugleuning neerklapt, bijv. zonneklep, handschoenenkastje. Aan de ontgrendelingshefbomen (1) trekken, de rugleuning helemaal naar voren klappen en de hefbomen loslaten. Druk dan de rugleuning verder helemaal vlak. Lendensteun met draaiknop naar wens afstellen. Aan draaiknop draaien voor meer of minder lendensteun. Rugleuning neerklappen Rugleuning passagiersstoel voor neerklappen Afhankelijk van de versie kan de rugleuning van de passagiersstoel voor in de tafelstand worden neergeklapt. Trek aan de flap (2) onderaan de rugleuning en druk daarbij de rugleuning zo ver mogelijk omlaag. Bij sommige versies zit er één ontgrendelingshefboom aan de binnenkant van de passagiersstoel voor. Trek aan de ontgrendelingshefboom, klap de rugleuning geheel naar voren, laat de hefboom los en druk de rugleuning helemaal vlak omlaag. Bij sommige versies zit er geen flap onderaan de rugleuning.

41 Stoelen, veiligheidssystemen 39 Let op Zithoek bij naar voren geklapte rugleuning niet met handwiel verstellen. 9 Waarschuwing Wanneer de passagiersstoel voor in de opgeklapte stand is, moet het airbagsysteem voor de passagier voor worden gedeactiveerd. Airbag deactiveren Aan de ontgrendelingshefbomen trekken, de rugleuning helemaal omhoog zetten en de hefboom loslaten. Armsteun Verwarming 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen voorwerpen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken. Rugleuning passagiersstoel voor opklappen Trek om de stoel weer rechtop te zetten aan de flap onderaan de rugleuning en trek de rugleuning tegelijkertijd zo ver mogelijk omhoog. Armsteun voorstoel zo nodig omhoog of omlaag zetten. Activeer de stoelverwarming door op ß voor de betreffende voorstoel te drukken. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Druk nogmaals op ß om de stoelverwarming uit te schakelen. De stoelverwarming wordt met een thermostaat geregeld en schakelt automatisch uit wanneer de stoeltemperatuur hoog genoeg is. Langdurig gebruik voor personen met een gevoelige huid wordt afgeraden.

42 40 Stoelen, veiligheidssystemen De stoelverwarming werkt bij ingeschakeld contact en tijdens een Autostop. Stop/Start-systeem Achterbank Zitplaatsen tweede zitrij 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Afhankelijk van de versie kan de bagageruimte worden vergroot door de rugleuningen van de zitplaatsen op de tweede zitrij (indien aanwezig) neer te klappen. Zie voor het vergroten van de bagageruimte als er ook een derde rij zitplaatsen is "Rugleuningen neerklappen" of "Stoelen verwijderen" in het hoofdstuk "Zitplaatsen derde zitrij" Stoelen neerklappen Druk de ontgrendelingsknoppen in en schuif de hoofdsteun omlaag Maak de veiligheidsgordels los en zorg dat ze bij het neerklappen niet in de weg zitten. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking Trek aan de ontgrendelingshefboom van de rugleuning en klap de rugleuning naar de zitting.

43 Stoelen, veiligheidssystemen 41 Let op De rode markering op de ontgrendelingshefboom wordt zichtbaar wanneer de rugleuning wordt losgeklikt. Let op De rugleuning bestaat uit twee delen. U kunt zo nodig beide delen neerklappen. 2. Trek aan de ontgrendelingshefboom, de onderkant van de stoel staat onder spanning en komt automatisch omhoog. 3. Klap de stoel compleet geheel naar voren. Let op Op de buitenrand onderaan de rugleuning kan een etiket met daarop de procedure voor het neerklappen van de rugleuning zitten. 9 Waarschuwing Bij het opklappen van de bank voorzichtig zijn oppassen voor bewegende delen. Ervoor zorgen dat de bank goed vastzit wanneer deze volledig ingeklapt is. Stoelen uitklappen 1. Zorg dat de veiligheidsgordels losgemaakt zijn en dat ze bij het opklappen niet in de weg zitten. 2. Laat de stoel compleet op de vloer zakken, zodat de stoel goed wordt vergrendeld. 3. Zet de rugleuning omhoog en verstel de hoofdsteun. Let op De rugleuning is goed vastgeklikt wanneer de rode markering op de ontgrendelingshefboom niet meer zichtbaar is. 9 Waarschuwing Zorg bij het opklappen van de rugleuning dat de stoel stevig op zijn plaats vergrendeld is voordat u gaat rijden. Als u dat niet doet, kan dit bij krachtig remmen of een botsing letsel veroorzaken.

44 42 Stoelen, veiligheidssystemen 9 Waarschuwing Rijd uitsluitend met goed vergrendelde rugleuningen. Als dat niet het geval is, is er een kans op letsel of schade aan de lading of het voertuig bij krachtig remmen of een botsing. Zitplaatsen derde zitrij 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Afhankelijk van de versie kan de bagageruimte worden vergroot door de zitplaatsen op de derde zitrij op te klappen. Stoelen neerklappen Druk de ontgrendelingsknoppen in en schuif de hoofdsteun omlaag Maak de veiligheidsgordels los en zorg dat ze bij het neerklappen niet in de weg zitten. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking Trek aan de ontgrendelingshefboom van de rugleuning en klap de rugleuning naar de zitting. Let op De rode markering op de ontgrendelingshefboom wordt zichtbaar wanneer de rugleuning wordt losgeklikt. 2. Trek aan de onderste lus en klap de stoel naar voren. 3. Zet de ingeklapte stoel rechtop vast door het flexibele koord (op het stoelframe) aan de hoofdsteun vóór de ingeklapte stoel te bevestigen. Let op Onderaan achter op de rugleuning kan een etiket met daarop de procedure voor het neerklappen van de rugleuning zitten.

45 Stoelen, veiligheidssystemen 43 9 Waarschuwing Bij het opklappen van de bank voorzichtig zijn oppassen voor bewegende delen. Ervoor zorgen dat de bank goed vastzit wanneer deze volledig ingeklapt is. 9 Waarschuwing Laat niemand plaatsnemen op een zitplaats achterin wanneer de stoel ervoor neergeklapt is. Kans op letsel. Stoelen uitklappen 1. Zorg dat de veiligheidsgordels losgemaakt zijn en dat ze bij het opklappen niet in de weg zitten. 2. Maak het flexibele koord los en laat de stoel op de vloer zakken. Hierbij moet de achtersteun op het ankerpunt zitten en goed op zijn plek vergrendeld zijn. 3. Zet de rugleuning omhoog en verstel de hoofdsteun. Let op De rugleuning is goed vastgeklikt wanneer de rode markering op de ontgrendelingshefboom niet meer zichtbaar is. 9 Waarschuwing Zorg bij het opklappen van de rugleuning dat de stoel stevig op zijn plaats vergrendeld is voordat u gaat rijden. Als u dat niet doet, kan dit bij krachtig remmen of een botsing letsel veroorzaken. Stoelen verwijderen Afhankelijk van de versie kan de bagageruimte worden vergroot door de zitplaatsen op de derde zitrij te verwijderen. 9 Waarschuwing Verwijderbare stoelen zijn zwaar! Niet zonder hulp proberen te demonteren. Druk de ontgrendelingsknoppen in en trek de hoofdsteunen achter omhoog om ze te verwijderen Zorg dat de veiligheidsgordels losgemaakt zijn en dat ze bij het opklappen niet in de weg zitten. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking Klap de stoel compleet neer (zie "Stoelen neerklappen" hierboven).

46 44 Stoelen, veiligheidssystemen 2. Druk op de onderste hefboom om de vergrendelingen los te maken en haal de stoel compleet uit de ankerpunten in de vloer. 3. Berg de hoofdsteunen achter op het stoelframe op. Stoelen aanbrengen 1. Bevestig de voorsteunen van de stoel compleet aan de ankerpunten voor. 2. Laat de achterkant van de stoel op de vloer zakken. Hierbij moet de achtersteun op het ankerpunt zitten. 3. Druk op de onderste hefboom en trek eraan om te zorgen om te zorgen dat de vergrendelingen dicht zitten en de stoel goed vastzit. 4. Haal de hoofdsteunen uit de achterkant van het stoelframe, zet de rugleuning omhoog en plaats de hoofdsteunen weer. Let op De rugleuning is goed vastgeklikt wanneer de rode markering op de ontgrendelingshefboom niet meer zichtbaar is. 9 Waarschuwing Controleer bij het plaatsen van de zitplaatsen achterin of het geheel het goed op de ankerpunten zit, de vergrendelingen goed zijn vastgeklikt en de rugleuning weer in de juiste stand staat. Als u dat niet doet, kan dit bij krachtig remmen of een botsing letsel veroorzaken. Veiligheidsgordels De veiligheidsgordels worden bij snel optrekken of hard remmen geblokkeerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Daarom neemt het gevaar voor letsel aanzienlijk af.

47 Stoelen, veiligheidssystemen 45 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor gebruik door slechts één persoon tegelijk. Kinderveiligheidssysteem Alle onderdelen van het gordelsysteem regelmatig op schade, verontreiniging en juiste werking controleren. Beschadigde onderdelen laten vervangen. Na een aanrijding de veiligheidsgordels en de gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Let op Zorg dat de veiligheidsgordels niet door schoenen of voorwerpen met scherpe randen beschadigd raken klem komen te zitten. Oprolautomaten vrijhouden van vuil. Gordelverklikker X Gordelkrachtbegrenzers De gordelkrachtbegrenzers van de voorstoelen beperken de krachten die inwerken op de inzittenden, doordat de gordels tijdens een botsing geleidelijk worden ontspannen. Gordelspanners De gordelsloten van de voorstoelen worden bij een voldoende zware frontale botsing of bij een aanrijding van achteren strakgetrokken. 9 Waarschuwing Onjuist handelen (bijv. het verwijderen of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking stellen. Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de voortdurend brandende controlelamp v Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners worden slechts eenmaal geactiveerd. Let op Bevestig of monteer geen accessoires of andere voorwerpen die de werking van de gordelspanners kunnen verstoren. Geen aanpassingen aan onderdelen van de gordelspanners aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto.

48 46 Stoelen, veiligheidssystemen Driepuntsgordel Bevestiging Hoogteverstelling Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien voor u langs halen en de gesp in het slot steken. Heupgordel tijdens het rijden van tijd tot tijd strak trekken door aan de schoudergordel te trekken. Gordelverklikker X Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen. 9 Waarschuwing De gordel niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van uw kleding laten lopen. 1. Gordel iets uittrekken. 2. Schuif de hoogteverstelling omhoog of druk de knop omlaag om de hoogteverstelling uit te schakelen en omlaag te duwen.

49 Stoelen, veiligheidssystemen 47 Losmaken Gebruik van de veiligheidsgordel tijdens de zwangerschap Hoogte zo instellen dat de gordel over de schouder loopt. Gordel mag niet langs de hals of bovenarm lopen. Niet instellen tijdens het rijden. Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Veiligheidsgordels van achterbank De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin kan alleen uit het oprolmechanisme worden getrokken als de rugleuning in de achterste stand staat. 9 Waarschuwing De heupgordel moet zo laag mogelijk over het bekken lopen om druk op de buik te voorkomen.

50 48 Stoelen, veiligheidssystemen Airbagsysteem 9 Waarschuwing 9 Waarschuwing Het airbagsysteem bestaat uit meerdere afzonderlijke systemen afhankelijk van de omvang van de uitrusting. Bij het activeren worden de airbags binnen enkele milliseconden gevuld. Ook het leeglopen van de airbags verloopt zo snel, dat dit tijdens een aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt. Let op Afhankelijk van de ernst van een botsing worden het brandstofsysteem en de motor omwille van de veiligheid wellicht geblokkeerd resp. uitgeschakeld. Brandstofblokkeersysteem terugzetten; zie "Berichten brandstofsysteem" Let op Voor de vervangingsdatums van de onderdelen van het airbagsysteem verwijzen wij u naar het etiket in het handschoenenkastje. Neem voor het vervangen van de onderdelen van het airbagsysteem contact op met een werkplaats. Bij onoordeelkundige behandeling kunnen de airbagsystemen op explosieve wijze in werking treden. Let op Ter hoogte van de middenconsole bevindt zich de regelelektronica van het airbagsysteem en de gordelspanners. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Bevestig geen voorwerpen op de afdekkingen van de airbags en bedek ze niet met andere materialen. Elke airbag treedt slechts eenmaal in werking. Geactiveerde airbags onmiddellijk laten vervangen door een werkplaats. Ook moeten eventueel het stuurwiel, het instrumentenbord, plaatwerk, de portierafdichtingen, handgrepen en de stoelen worden vervangen. Geen aanpassingen in het airbagsysteem aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Bij het ontplooien van de airbags kunnen ontsnappende hete gassen brandwonden veroorzaken. Controlelamp v voor airbagsystemen Storing Bij een storing in de airbag en gordelspanners licht het controlelampje v op de instrumentengroep op. Het systeem is buiten werking. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Defect airbag, op het Driver Information Center verschijnen Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp v Kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel met airbagsystemen Waarschuwing conform ECE R94.02:

51 Stoelen, veiligheidssystemen 49 EN: NEVER use a rear-facing child restraint system on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur. DE: Nach hinten gerichtete Kindersitze NIEMALS auf einem Sitz verwenden, der durch einen davor befindlichen AKTIVEN AIRBAG geschützt ist, da dies den TOD oder SCHWERE VERLETZUNGEN DES KINDES zur Folge haben kann. FR: NE JAMAIS utiliser un siège d'enfant orienté vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLA BLE ACTIF placé devant lui, sous peine d'infliger des BLESSURES GRAVES, voire MORTELLES à l'en FANT. ES: NUNCA utilice un sistema de retención infantil orientado hacia atrás en un asiento protegido por un AIRBAG FRONTAL ACTIVO. Peligro de MUERTE o LESIONES GRAVES para el NIÑO. RU: ЗАПРЕЩАЕТСЯ устанавливать детское удерживающее устройство лицом назад на сиденье автомобиля, оборудованном фронтальной подушкой безопасности, если ПОДУШКА НЕ ОТКЛЮЧЕНА! Это может привести к СМЕРТИ или СЕРЬЕЗНЫМ ТРАВМАМ РЕБЕНКА. NL: Gebruik NOOIT een achterwaarts gericht kinderzitje op een stoel met een ACTIEVE AIRBAG ervoor, om DODELIJK of ERNSTIG LETSEL van het KIND te voorkomen. DA: Brug ALDRIG en bagudvendt autostol på et forsæde med AKTIV AIRBAG, BARNET kan komme i LIVSFARE eller komme ALVORLIGT TIL SKADE. SV: Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol på ett säte som skyddas med en framförvarande AKTIV AIRBAG. DÖDSFALL eller ALLVARLIGA SKADOR kan drabba BARNET. FI: ÄLÄ KOSKAAN sijoita taaksepäin suunnattua lasten turvaistuinta istuimelle, jonka edessä on AKTIIVINEN TURVATYYNY, LAPSI VOI KUOLLA tai VAMMAUTUA VAKAVASTI. NO: Bakovervendt barnesikringsutstyr må ALDRI brukes på et sete med AKTIV KOLLISJONSPUTE foran, da det kan føre til at BARNET utsettes for LIVSFARE og fare for ALVORLIGE SKADER. PT: NUNCA use um sistema de retenção para crianças voltado para trás num banco protegido com um AIRBAG ACTIVO na frente do mesmo, poderá ocorrer a PERDA DE VIDA ou FERIMENTOS GRAVES na CRIANÇA. IT: Non usare mai un sistema di sicurezza per bambini rivolto all'indietro su un sedile protetto da AIRBAG ATTIVO di fronte ad esso: pericolo di MORTE o LESIONI GRAVI per il BAMBINO!

52 50 Stoelen, veiligheidssystemen EL: ΠΟΤΕ μη χρησιμοποιείτε παιδικό κάθισμα ασφαλείας με φορά προς τα πίσω σε κάθισμα που προστατεύεται από μετωπικό ΕΝΕΡΓΟ ΑΕΡΟΣΑΚΟ, διότι το παιδί μπορεί να υποστεί ΘΑΝΑΣΙΜΟ ή ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ. PL: NIE WOLNO montować fotelika dziecięcego zwróconego tyłem do kierunku jazdy na fotelu, przed którym znajduje się WŁĄCZONA PODUSZKA POWIETRZNA. Niezastosowanie się do tego zalecenia może być przyczyną ŚMIERCI lub POWAŻNYCH OBRAŻEŃ u DZIECKA. TR: Arkaya bakan bir çocuk emniyet sistemini KESİNLİKLE önünde bir AKTİF HAVA YASTIĞI ile korunmakta olan bir koltukta kullanmayınız. ÇOCUK ÖLEBİLİR veya AĞIR ŞEKİLDE YARALANABİLİR. UK: НІКОЛИ не використовуйте систему безпеки для дітей, що встановлюється обличчям назад, на сидінні з УВІМКНЕНОЮ ПОДУШКОЮ БЕЗПЕКИ, інакше це може призвести до СМЕРТІ чи СЕРЙОЗНОГО ТРАВМУВАННЯ ДИТИНИ. HU: SOHA ne használjon hátrafelé néző biztonsági gyerekülést előlről AKTÍV LÉGZSÁKKAL védett ülésen, mert a GYERMEK HALÁLÁT vagy KOMOLY SÉRÜLÉSÉT okozhatja. HR: NIKADA nemojte koristiti sustav zadržavanja za djecu okrenut prema natrag na sjedalu s AKTIVNIM ZRAČ NIM JASTUKOM ispred njega, to bi moglo dovesti do SMRTI ili OZBILJN JIH OZLJEDA za DIJETE. SL: NIKOLI ne nameščajte otroškega varnostnega sedeža, obrnjenega v nasprotni smeri vožnje, na sedež z AKTIVNO ČELNO ZRAČNO BLAZINO, saj pri tem obstaja nevarnost RESNIH ali SMRTNIH POŠKODB za OTROKA. SR: NIKADA ne koristiti bezbednosni sistem za decu u kome su deca okrenuta unazad na sedištu sa AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred sedišta zato što DETE može da NASTRADA ili da se TEŠKO POVREDI. MK: НИКОГАШ не користете детско седиште свртено наназад на седиште заштитено со АКТИВНО ВОЗДУШНО ПЕРНИЧЕ пред него, затоа што детето може ДА ЗАГИНЕ или да биде ТЕШКО ПОВРЕДЕНО. BG: НИКОГА не използвайте детска седалка, гледаща назад, върху седалка, която е защитена чрез АКТИВНА ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА пред нея - може да се стигне до СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на ДЕТЕТО. RO: Nu utilizaţi NICIODATĂ un scaun pentru copil îndreptat spre partea din spate a maşinii pe un scaun protejat de un AIRBAG ACTIV în faţa sa; acest lucru poate duce la DECESUL sau VĂTĂMAREA GRAVĂ a COPI LULUI. CS: NIKDY nepoužívejte dětský zádržný systém instalovaný proti směru jízdy na sedadle, které je chráněno před sedadlem AKTIVNÍM AIRBAGEM. Mohlo by dojít k VÁŽNÉMU PORANĚNÍ nebo ÚMRTÍ DÍTĚTE.

53 Stoelen, veiligheidssystemen 51 SK: NIKDY nepoužívajte detskú sedačku otočenú vzad na sedadle chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM, pretože môže dôjsť k SMRTI alebo VÁŽNYM ZRANENIAM DIEŤAŤA. LT: JOKIU BŪDU nemontuokite atgal atgręžtos vaiko tvirtinimo sistemos sėdynėje, prieš kurią įrengta AKTYVI ORO PAGALVĖ, nes VAIKAS GALI ŽŪTI arba RIMTAI SUSIŽALOTI. LV: NEKĀDĀ GADĪJUMĀ neizmantojiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti sēdvietā, kas tiek aizsargāta ar tās priekšā uzstādītu AKTĪVU DROŠĪBAS SPILVENU, jo pretējā gadījumā BĒRNS var gūt SMAGAS TRAUMAS vai IET BOJĀ. ET: ÄRGE kasutage tahapoole suunatud lapseturvaistet istmel, mille ees on AKTIIVSE TURVAPADJAGA kaitstud iste, sest see võib põhjustada LAPSE SURMA või TÕSISE VIGASTUSE. MT: QATT tuża trażżin għat-tfal li jħares lejn in-naħa ta wara fuq sit protett b AIRBAG ATTIV quddiemu; dan jista jikkawża l-mewt jew ĠRIEĦI SERJI lit-tfal. Gebruik afgezien van de waarschuwing conform ECE R94.02 omwille van de veiligheid nooit een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voor met actieve frontairbag. Het airbaglabel kan zich aan beide zijden van de zonneklep aan bijrijderszijde bevinden. 9 Gevaar Gebruik geen kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel met actieve frontairbag. Airbag deactiveren Frontaal airbagsysteem Het frontale airbagsysteem bestaat uit een airbag in het stuurwiel en een airbag in het instrumentenpaneel aan de passagierszijde. Deze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Ook zit er mogelijk een waarschuwingssticker op de zonneklep van de passagier. Kinderveiligheidssystemen Airbag deactiveren 3 52.

54 52 Stoelen, veiligheidssystemen Het frontairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding aan de voorzijde. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en hoofd van de inzittenden voorin de auto aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Alleen bij een correcte zitpositie is optimale bescherming mogelijk. Stoelpositie Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Veiligheidsgordel correct omdoen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming bieden. Zijdelings airbagsysteem Het zijairbagsysteem bestaat uit een airbag in de rugleuning van beide voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Het zijairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige zijdelingse aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en de heupen bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Let op Op de voorstoelen alleen stoelhoezen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdekken. Airbag deactiveren Wanneer u een kinderveiligheidssysteem op de voorstoel gebruikt, moet u het airbagsysteem van de passagier deactiveren.

55 Stoelen, veiligheidssystemen 53 De sidebagsystemen, de gordelspanners en alle airbagsystemen van de bestuurder blijven actief. Het passagiersairbagsysteem kan worden gedeactiveerd via het menu Instellingen op het Driver Information Center Deactiveer het passagiersairbagsysteem als volgt: 1. Druk één keer op SETq voor het instellingenmenu. 2. Blader door de menuopties met R of S tot Bag pass (in standaardversie) - of - Bag passagier (in multifunctionele versie) verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie. 4. Druk op R of S om te schakelen van Bag pass on naar Bag pass off (standaardversie) - of - van Bag passagier ingeschakeld naar Bag passagier uiteschakeld (multifunctionele versie). 5. Druk op SETq om de selectie te bevestigen. Afhankelijk van de versie verschijnt er ook een bericht met een verzoek om bevestiging op het display. 6. Druk op R of S om Ja te selecteren. 7. Druk kort op SETq ter bevestiging van het deactiveren en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Airbags voor de passagier voorin zijn gedeactiveerd en gaan niet af bij een aanrijding. Controlelampje * brandt voortdurend in de dakconsole. U kunt een kinderzitje aanbrengen in overeenstemming met de tabel Inbouwposities kinderveiligheidssystemen 3 56.

56 54 Stoelen, veiligheidssystemen 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde airbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag. Zolang de controlelamp * niet brandt, zal het airbagsysteem van de passagiersstoel afgaan in geval van een aanrijding. Indien controlelampen * en v tegelijkertijd branden, zit er een storing in het systeem. De systeemstatus wordt niet aangeduid; er mag niemand op de stoel van de voorpassagier vervoerd worden. Roep onmiddellijk de hulp van een werkplaats in. Verander de status alleen tijdens stilstand terwijl het contact is uitgeschakeld. De status blijft actief tot de volgende verandering. Controlelampje v voor airbag en gordelspanners Controlelamp * voor airbag-deactivering Passagiersairbagsysteem voor opnieuw activeren - zie Driver Information Center Kinderveiligheidssystemen Wij bevelen het Opel kinderveiligheidssysteem aan dat specifiek voor montage in uw auto geschikt is. Wanneer u een kinderveiligheidssysteem gebruikt, moet u de gebruikersen montagehandleiding én de instructies bij het kinderveiligheidssysteem opvolgen. Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen op bepaalde zitplaatsen verboden. 9 Waarschuwing Wanneer een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voorin wordt gebruikt, moeten de airbagsystemen voor de passagiersstoel voorin worden uitgeschakeld; zo niet, dan kan het in

57 Stoelen, veiligheidssystemen 55 werking treden van de airbags het leven van het kind in gevaar brengen. Dit is vooral van belang wanneer naar achteren gerichte kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel voorin worden gebruikt. Airbag deactiveren Airbaglabel Juiste systeem selecteren De achterbank is de beste plaats om een kinderzitje vast te maken. Kinderen zo lang mogelijk tegen de rijrichting in vervoeren. Hierdoor wordt de nog erg zwakke ruggengraat van het kind bij een ongeval minder belast. Geschikt zijn veiligheidssystemen die voldoen aan geldige UN ECE verordeningen. Raadpleeg de plaatselijke wetgeving en richtlijnen voor het verplichte gebruik van kinderveiligheidssystemen. Het kinderveiligheidssysteem dat u gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype. Het kinderveiligheidssysteem moet op de correcte positie in de auto worden gemonteerd. Laat kinderen alleen aan de trottoirkant van de auto uit- en instappen. Wanneer het kinderveiligheidssysteem niet wordt gebruikt, moet u vastzetten met een veiligheidsgordel of verwijderen. Let op Kinderveiligheidssystemen niet beplakken of met andere materialen afdekken. Een kinderveiligheidssysteem dat tijdens een aanrijding werd belast moet worden vervangen.

58 56 Stoelen, veiligheidssystemen Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Gewichts- of leeftijdsgroep Groep 0: tot 10 kg of ca. 10 maanden Groep 0+: tot 13 kg of ca. 2 jaar Passagiersstoel voor Tweede rij Derde rij geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag buitenste zitplaats middelste zitplaats X U 1 U, < U X X U 1 U, < U X Groep I: 9 tot 18 kg X U 1 U, < U X of ca. 8 maanden tot 4 jaar Groep II: 15 tot 25 kg of ca. 3 tot 7 jaar Groep III: 22 tot 36 kg of ca. 6 tot 12 jaar X X U U X X X U U X 1 : Zet de stoelhoogteverstelling bij het omdoen van een driepuntsgordel in de hoogste stand en zorg ervoor dat de veiligheidsgordel vanaf de bovenste verankering naar voren loopt. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat de gordel bij de gesp gespannen is. < : Autostoel met ISOFIX-bevestiging verkrijgbaar. Bij bevestiging met ISOFIX mogen alleen de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen gebruikt worden. U : Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel. X : Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.

59 Stoelen, veiligheidssystemen 57 Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtsklasse Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen tweede zitrij Op middelste zitplaats tweede zitrij Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL X X Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL X X D ISO/R2 X IL X X C ISO/R3 X IL 1) X X Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL X X C ISO/R3 X IL 1) X X B ISO/F2 X IUF X X B1 ISO/F2X X IUF X X A ISO/F3 X IUF X X 1) Zet de hoofdsteun geheel omhoog op het ISOFIX-kinderzitje aan te brengen. Op zitplaatsen derde zitrij IL : Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype. IUF : Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X : Geen ISOFIX kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.

60 58 Stoelen, veiligheidssystemen ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3 : voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg B - ISO/F2 : voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg B1 - ISO/F2X : voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg C - ISO/R3 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot 18 kg D - ISO/R2 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 18 kg E - ISO/R1 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg

61 Stoelen, veiligheidssystemen 59 ISOFIXkinderveiligheidssystemen Top-Tetherbevestigingsogen Bevestig de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de ISOFIX bevestigingsbeugels. ISOFIX veiligheidssystemen voor specifieke auto's worden in de tabel aangeduid met IL. ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn aangeduid met een label op de rugleuning. Zet voor het bevestigen van een kinderzitje de hoofdsteun in de stand Aanvullend op de ISOFIX-bevestiging zet u de Top-Tether-band vast aan de Top-Tether-bevestigingsogen. Daarbij moet de bijbehorende gordel tussen de glijstangen van de hoofdsteun lopen. ISOFIX kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie worden in de tabel aangeduid met IUF.

62 60 Opbergen Opbergen Opbergruimten Opbergvakken Opbergvakken instrumentenpaneel Handschoenenkastje Bekerhouders Opbergruimte voor Dakconsole Opbergvak onder passagiersstoel Bagageruimte Opbergruimte achter Bagageruimte-afdekking Sjorogen Scheidingsrooster bagageruimte Dakdragersysteem Dakdrager Beladingsinformatie Opbergruimten Opbergvakken 9 Waarschuwing Berg geen zware of scherpe objecten in de opbergruimten op. Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling afslaan of een ongeval letsel door rondslingerende voorwerpen oplopen. Opbergvakken instrumentenpaneel Er zitten opbergvakken aan beide zijden van het instrumentenpaneel. Documenthouder Trek de achterkant van de documenthouder omhoog uit het instrumentenbord en laat deze gekanteld staan. Klap de documenthouder weg door deze in het instrumentenbord te laten zakken en deze hoorbaar omlaag vast te drukken.

63 Handschoenenkastje Bekerhouders Dakconsole Opbergen 61 Open de klep van het handschoenenkastje door aan de hendel te trekken. Afhankelijk van de versie kan het handschoenenkastje met de contactsleutel worden afgesloten. Het handschoenenkastje tijdens het rijden gesloten houden. De bekerhouders bevinden zich in de console tussen de voorstoelen. De bekerhouders kunnen ook worden gebruikt als houder voor de draagbare asbak Opbergruimte voor Er zitten opbergvakken in de voorportierholtes. Op het kopschot van de cabine (mits aangebracht) zitten kledinghaken. Bewaar in de dakconsole alleen lichte voorwerpen, zoals papierwerk of kaarten.

64 62 Opbergen Opbergvak onder passagiersstoel Trek aan de lus op het zittingkussen voor toegang tot het opbergvak. Bagageruimte Opbergruimte achter Er zitten opbergvakken in de achterdeurholtes en in de zijwanden van de bagageruimte. Dakbalken Overschrijd de maximale last (inclusief het gewicht van de balken van) 25 kg niet. Verdeel de last gelijkelijk over de dakbalken. Voorkom dat de deuren door de last niet kunnen worden gesloten. Trek de bevestigingsschroeven op de vier steunen van tijd tot tijd na. Voorzichtig Gebruik geen elastische sjorogen, bijv. van elastiek. Wij adviseren het stoffen banden te gebruiken. Dakbalken zijn ontworpen om te worden aangebracht op een specifieke positie. Bij het aanbrengen op een andere positie zitten de dakbalken niet gegarandeerd goed vast. Leg voor een goede bevestiging geen materialen (bijv. rubber, kunststof) tussen de voeten van de balken en de carrosserie van de auto. 9 Waarschuwing Het gebruik van dakbalken kan het stuur- en rijgedrag van de auto nadelig beïnvloeden. Verwijderen Dakbalken wegnemen wanneer deze niet worden gebruikt:

65 Opbergen Draai aan een kant van de auto de hendel onder de eerste dakbalk (onder de steun) los en schuif de hendel naar binnen naar het midden van de auto. 2. Herhaal de bovenstaande stap voor de andere kant van de auto. Bagageruimte-afdekking Uittrekbare bagageruimteafdekking Geen zware voorwerpen of voorwerpen met scherpe randen op de uittrekbare bagageruimte-afdekking leggen. Sluiten Openen Haal de bagageruimte-afdekking aan de zijkanten van de houders. Houd de afdekking vast en geleid deze tot hij volledig is opgerold. 3. Druk de dakbalk aan beide zijden omhoog van de steun en verwijder de dakbalk compleet. 4. Herhaal de bovenstaande stappen voor de tweede dakbalk. 5. Draai de schroeven op de vier steunen los om de steunen van de carrosserie van de auto te halen. Bagageruimteafdekking aan handgreep naar achteren trekken en in de zijdelingse houders haken.

66 64 Opbergen Demonteren Bagageruimte-afdekking openen. Trek aan de ontgrendelingshendel en haal de afdekking van de houders. Plaatsen Steek een van de kanten van de bagageruimte-afdekking in de uitsparing en trek aan de ontgrendelingshendel. Steek de bagageruimteafdekking erin en laat deze vastklikken. Hoedenplank achter De hoedenplank achter bestaat uit twee gedeelten - een voorgedeelte en een achtergedeelte. Het voorgedeelte kan worden geopend of gesloten. Zo is de bagageruimte flexibeler. Geen overmatig zware voorwerpen of voorwerpen met scherpe randen op de hoedenplank achter leggen. 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen er voorwerpen in het voertuig rondslingeren en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken. De hoedenplank achter kan in twee standen worden geplaatst, d.w.z. de bovenste stand

67 of de onderste stand. In de onderste stand is de maximaal toegestane belasting 70 kg. Demonteren Als de achterbank neergeklapt is, verwijder dan de hoedenplank en leg deze horizontaal tussen de rugleuning van de voorstoelen en de neergeklapte achterbank. Voorzichtig Zet omwille van de veiligheid geen zware voorwerpen op de neergeklapte zitplaatsen achterin. Verwijder de hoedenplank door deze bij het voorgedeelte aan beide zijden van de voorste houders (1) te halen. Til het achtergedeelte van de hoedenplank op door deze aan beide zijden van de achterste houders (2 en 3) te halen. Plaatsen Breng de hoedenplank weer aan door deze aan beide zijden in de voorste en achterste houders te drukken. Sjorogen Bestelwagen Opbergen 65 De sjorogen dienen om voorwerpen vast te zetten, bijv. met spanbanden of een bagagenet. Combo Tour Scheidingsrooster bagageruimte Afhankelijk van de versie kan de bagageruimte worden vergroot door de scheidingswand van de bagageruimte aan de kant van de passagier (indien aanwezig) voor te openen. Klap de rugleuning van de passagiersstoel voor neer. Zie "Rugleuning neerklappen" 3 38.

68 66 Opbergen Maak binnen in de bagageruimte de pen (1) aan de achterkant van de scheidingswand los om te ontgrendelen en zwaai de klep van de scheidingswand over de neergeklapte passagiersstoel voor open. Schuif de pen in de sleuf (2) op de rugleuning van de ingeklapte passagiersstoel voor om deze te vergrendelen. 9 Waarschuwing Onderweg moet de scheidingswand in de bagageruimte altijd in een van de standen vergrendeld zijn. Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling afslaan of een ongeval letsel door de scheidingswand oplopen. Ladderschutbord Afhankelijk van de versie is er achter de bestuurdersstoel of achter de zitplaatsen achterin een ladderschutbord bevestigd om inzittenden te beschermen tegen eventuele rondvliegende voorwerpen vanuit de bagageruimte. Dakdragersysteem Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermijding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdragersysteem te gebruiken. Raadpleeg een werkplaats voor nadere informatie. Gebruiksaanwijzing van het dakdragersysteem in acht nemen en dakdragersysteem verwijderen wanneer het niet wordt gebruikt. Dakdrager monteren

69 Om een dakdragersysteem te bevestigen, de montagepennen in de in de illustratie weergegeven openingen steken. Let op Op varianten met een hoog dak (H2) zijn geen imperials toegestaan. Afmetingen auto Beladingsinformatie Zware voorwerpen zo ver mogelijk vooraan en gelijkmatig verdeeld in de laadruimte plaatsen. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderaan leggen. Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten Losse voorwerpen in de bagageruimte vastzetten om schuiven tegen te gaan. Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rugleuningen van de achterbank niet schuin naar voren gekanteld of neergeklapt zijn. Bagage niet boven de rugleuningen laten uitsteken. Leg niets op de uitschuifbare bagageruimte-afdekking 3 63 of op het instrumentenpaneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet af Opbergen 67 De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhefboom en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen. Niet met een geopende achterklep rijden. 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen voorwerpen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken. Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto (zie typeplaatje 3 180) en het EU-leeggewicht van de auto. U berekent het nuttige draagvermogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren. Het EU-leeggewicht omvat ook het gewicht van de bestuurder

70 68 Opbergen (68 kg), de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank voor 90 % gevuld). Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht. Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. Lading gelijkmatig verdelen en goed met spanbanden vastzetten. Bandenspanning en rijsnelheid aan de beladingstoestand aanpassen. Spanbanden regelmatig controleren en bijspannen. Niet sneller rijden dan 120 km/u. De toegestane dakbelading (waarin het gewicht van de dakdrager is inbegrepen) is 100 kg. De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdragersysteem en de lading.

71 Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurwielverstelling Stuurbedieningsknoppen Claxon Wis-/wasinstallatie voorruit Wis-/wasinstallatie achterruit Koplampsproeiers Buitentemperatuur Klok Elektrische aansluitingen Aansteker Asbakken Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Instrumentengroep Snelheidsmeter Kilometerteller Dagteller Toerenteller Brandstofmeter Brandstofkeuzeschakelaar Koelvloeistoftemperatuurmeter Service-display Versnellingsbakdisplay Controlelampen Generieke waarschuwing Richtingaanwijzer Gordelverklikker Airbag en gordelspanners Airbag-deactivering Laadsysteem Storingsindicatielamp Remsysteem Slijtage van remblokken Antiblokkeersysteem (ABS)...84 Transmissie Schakelen Hellingrem Ultrasoonparkeerhulp Elektronische stabiliteitsregeling Koelvloeistoftemperatuur Voorverwarming Roetfilter Bandenspanningscontrolesysteem Motoroliedruk Motorolie verversen Motoroliepeil laag Te laag brandstofpeil Brandstoffilter aftappen Startbeveiliging Stop-startsysteem Instrumenten en bedieningsorganen 69 Rijverlichting Grootlicht Mistlamp Mistachterlicht Cruise control Portier open Informatiedisplays Driver Information Center Boordinformatie Geluidssignalen Berichten brandstofsysteem Tripcomputer... 97

72 70 Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurbedieningsknoppen Stuurwielverstelling Claxon Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. U kunt het Infotainmentsysteem en een gekoppelde mobiele telefoon bedienen met de knoppen op het stuurwiel. Meer informatie staat in de handleiding van het infotainment-systeem. j indrukken. De claxon klinkt ongeachte de stand van de contactschakelaar.

73 Instrumenten en bedieningsorganen 71 Wis-/wasinstallatie voorruit Voorruitwissers Instelbaar wisinterval Wisserhendel in stand Ç. De voorruitenwisser past zich automatisch aan de snelheid van de auto aan. Voorruitsproeiers Wis-/wasinstallatie achterruit Aan hendel draaien: : uit Ç : intervalwissen È : langzaam É : snel Hendel omhoog duwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwisser uitgeschakeld is. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. Kort aan hendel trekken, er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten. Hendel naar u toe trekken en vasthouden, er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser werkt totdat u de hendel loslaat. Sproeiervloeistof 3 146, Wisserblad vervangen Draai de strook naar stand e om de achterruitenwisser te activeren. Hendel van u af duwen. Er wordt sproeiervloeistof op de achterruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Niet inschakelen wanneer de achterruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. Als de voorruitwisser aanstaat, wordt de achterruitwisser bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch ingeschakeld.

74 72 Instrumenten en bedieningsorganen Koplampsproeiers Na het inschakelen van het dimlicht wordt er bij het inschakelen van de voorruitsproeiers (afhankelijk van de versie) sproeiervloeistof op de koplampen gesproeid. Let op Er wordt geen sproeiervloeistof op de koplampen gesproeid als het vloeistofpeil te laag is. Buitentemperatuur Afhankelijk van de versie wordt de buitentemperatuur (mits aanwezig) continu weergegeven op het Driver Information Center (DIC) 3 90, of weergegeven op het Driver Information Center door TRIP aan het uiteinde van de wisserhendel 3 97 in te drukken. 9 Waarschuwing Ook bij een aanduiding van enkele graden boven 0 C kan het wegdek al beijzeld zijn. Klok Afhankelijk van de versie (standaardof multifunctioneel display) kan/ kunnen de actuele tijd en/of datum verschijnen op het Driver Information Center U kunt de waarden met SETq, R en S op het instrumentenbord aanpassen. Tijd instellen in Driver Information Center - standaardversie 1. Druk één keer op SETq voor het instellingenmenu. 2. Blader door de menuopties met R of S totdat HOUR verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie; de uren knipperen op het display. 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de minuten knipperen op het display.

75 Instrumenten en bedieningsorganen Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 7. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Tijd en datum instellen in Driver Information Center - multifunctionele versie Tijd instellen Na het selecteren van deze menuoptie kunt u de tijd instellen of de klokmodus op 12 uurs of 24 uurs weergave instellen. Druk één keer op SETq voor het instellingenmenu. Blader door de menuopties met R of S totdat Stel uur in verschijnt. Druk op SETq voor deze menuoptie; Uur verschijnt. Stel de tijd als volgt in: 1. Druk op SETq voor de submenuoptie Uur; de uren knipperen op het display. 2. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 3. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de minuten knipperen op het display. 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk kort op SETq om wijzigingen te bevestigen. Stel de klok als volgt op 12 uurs- of 24 uursweergave in: 1. Na het instellen van de tijd kan Formaat automatisch verschijnen. Druk eventueel op R of S om deze submenuoptie te selecteren. 2. Druk op SETq voor deze submenuoptie: het display knippert. 3. Druk op R of S om de klokmodus op 12h of 24h in te stellen. 4. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Datum instellen 1. Druk één keer op SETq voor het instellingenmenu. 2. Blader door de menuopties met R of S totdat Stel dag in verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie; het jaar knippert op het display. 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de maand knippert op het display. 6. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 7. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de dag knippert op het display.

76 74 Instrumenten en bedieningsorganen 8. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 9. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Elektrische aansluitingen Bestelwagen met korte wielbasis Combo Tour Op de voorkant van de middenconsole zit een 12 V-aansluiting. 12 V-aansluitingen achterin Afhankelijk van de modelvariant zitten er 12 V-aansluitingen in de zijwand van de bagageruimte. Bestelwagen met lange wielbasis Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 180 watt. Wanneer de ontsteking is uitgeschakeld, zijn de stekkerdozen gedeactiveerd. De 12 V-aansluitingen worden ook gedeactiveerd wanneer de accuspanning te laag is. Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE

77 Instrumenten en bedieningsorganen 75 Voorzichtig Sluit geen apparatuur aan die stroom levert, zoals elektrische laadapparatuur of accu's. Aansluitbus niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers. Sluit alle elektrische verbruikers af wanneer u de bandenreparatieset gebruikt. Bandenreparatieset USB-poort, AUX-aansluiting Aan de achterkant van de middenconsole zitten een USB-poort en een AUX-aansluiting voor het aansluiten van externe audiobronnen. Schuif de kap (mits aanwezig) open om bij de aansluiting te komen. Let op Houd de aansluitingen altijd schoon en droog. Meer informatie staat in de handleiding van het infotainment-systeem. Aansteker Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automatisch uitgeschakeld. Aansteker uittrekken. Asbakken Voorzichtig Alleen voor as en niet voor brandbaar afval. Er zit een aansteker in de middenconsole. De draagbare asbak moet in de bekerhouders in de middenconsole worden geplaatst.

78 76 Instrumenten en bedieningsorganen Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Instrumentengroep De naalden van de instrumenten draaien mogelijk even tot tegen de eindaanslag wanneer de ontsteking wordt ingeschakeld. Kilometerteller Om de dagteller te resetten, TRIP aan het uiteinde van de wisserhendel 3 97 gedurende enkele seconden ingedrukt houden terwijl de relevante dagteller wordt weergegeven. Toerenteller Snelheidsmeter Aanduiding van de rijsnelheid. Toont de geregistreerde afstand in km. H kan op het display verschijnen totdat de auto 100 km heeft afgelegd. Dagteller Geeft de gemeten afstand weer sinds de laatste reset. Afhankelijk van de versie (standaardof multifunctioneel display) kunnen twee onafhankelijke dagtellers, A of B, de afgelegde afstand na de laatste reset aangeven. Geeft het motortoerental aan. In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.

79 Instrumenten en bedieningsorganen 77 Brandstofmeter Door brandstofresten in de tank kan de hoeveelheid brandstof die kan worden bijgetankt kleiner zijn dan de gespecificeerde tankinhoud. De naald wijst naar 0 en controlelamp $ knippert ter indicatie van een storing in het systeem. De hulp van een werkplaats inroepen. Controlelampje te laag brandstofpeil $ CNG-brandstofmeter Naarmate het brandstofpeil daalt, verdwijnen de balkjes op de CNGbrandstofmeter. CNG en het ene resterende blakje knipperen als het methaanpeil in de cilinders laag is. Tanken Brandstofkeuzeschakelaar Weergave van het brandstofpeil of gaspeil in de tank, afhankelijk van de geselecteerde brandstof. Tijdens het rijden op aardgas schakelt het systeem automatisch over op rijden op benzine als de gastanks leeg zijn Brandstofkeuzeschakelaar Bij een te laag brandstofpeil brandt controlelamp $. Let op Het symbool k naast Y geeft aan dat de tankklep links op de auto zit. Tank nooit leegrijden. Bij het rijden op aardgas geven de vier verticale balkjes naast CNG het methaanpeil in de cilinders aan. Met Y in de middenconsole (mits aanwezig) schakelt u tussen benzine en aardgas. De LED 1-status toont de huidige werkingsmodus. 1 uit : rijden op aardgas 1 brandt : rijden op benzine

80 78 Instrumenten en bedieningsorganen Als bij het rijden op aardgas controlelamp Y op het Driver Information Center 3 90 oplicht, zijn de aardgastanks leeg en schakelt de auto automatisch over op het rijden op benzine. Brandstof voor rijden op aardgas 3 134, bijtanken Koelvloeistoftemperatuurmeter Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan. Als controlelampje $ brandt, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. Afhankelijk van de versie verschijnt er een bericht op het Driver Information Center De hulp van een werkplaats inroepen. Voorzichtig Stop en zet de motor af wanneer de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Kans op motorschade. Controleer het koelvloeistofpeil meteen. Service-display Het service-display is beschikbaar in auto's met multifunctionele versie van het Driver Information Center Na het inschakelen van het contact verschijnt mogelijk kort de resterende afstand tot de volgende onderhoudsbeurt. Afhankelijk van de rijomstandigheden kan een onderhoudsbeurt met aanzienlijk variërende tussenpozen worden gemeld. Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder dan km is, verschijnt Serv. op het Driver Information Center. De herinnering onderhoudsbeurt verschijnt na elke volgende 200 km en wordt frequenter wanneer de resterende afstand minder dan 200 km is. Wanneer de resterende afstand nul is, verschijnt er een waarschuwingsbericht, bijv. Onderhoudsb. verstreken, op het Driver Information Center. De auto vergt een onderhoudsbeurt. De hulp van een werkplaats inroepen.

81 Instrumenten en bedieningsorganen 79 U kunt de resterende afstand tot de volgende onderhoudsbeurt ook bekijken op het Driver Information Center via de optie Service in het menu Instellingen Service-display terugzetten Na een onderhoudsbeurt moet het service-display door een werkplaats worden gereset. Service-informatie Versnellingsbakdisplay De modus en de huidige versnelling van de geautomatiseerde versnellingsbak verschijnt op het transmissiedisplay. Geautomatiseerde versnellingsbak Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen. Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes variëren. Bij het inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest. Betekenis kleuren controlelampen: rood : gevaar, belangrijke herinnering geel : waarschuwing, aanwijzing, storing groen : inschakelbevestiging blauw : inschakelbevestiging wit : inschakelbevestiging

82 80 Instrumenten en bedieningsorganen Controlelampen in de instrumentengroep

83 Instrumenten en bedieningsorganen 81 Controlelampje in de dakconsole Airbag deactiveren 3 52, Overzicht 9 Generieke waarschuwing 3 81 O Richtingaanwijzer 3 82 X Gordelverklikker 3 82 v Airbags en gordelspanners 3 82 * Airbag deactiveren 3 83 p Laadsysteem 3 83 Z Storingsindicatielamp 3 83 R Remsysteem 3 84 F u Slijtage van remblokken 3 84 Antiblokkeersysteem (ABS) 3 84 s Transmissie 3 84 [Ò Schakelen 3 85 Z Hellingrem 3 85 r Ultrasoonparkeerhulp 3 85 R Elektronische stabiliteitsregeling 3 85 $ Koelvloeistoftemperatuur 3 86! Voorverwarmen 3 86 % Roetfilter 3 86 w I Bandenspanningscontrolesysteem 3 87 Motoroliedruk 3 87, Motorolie verversen 3 88 S Motoroliepeil laag 3 88 $ Te laag brandstofpeil 3 88 U Brandstoffilter aftappen 3 89 d Startbeveiliging 3 89 Æ Stop-startsysteem Buitenverlichting 3 89 µ Storing rijverlichting 3 89 C Grootlicht 3 90 > Mistlamp 3 90 ø Mistachterlicht 3 90 m Cruise control 3 90 ( Portier open 3 90 Generieke waarschuwing 9 brandt geel. Afhankelijk van de modelvariant kan controlelamp 9 afzonderlijk of in combinatie met Æ 3 89, t 3 89, Z 3 85 of r 3 85 branden. Als 9 in combinatie met I 3 88 brandt: motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen. Bij een storing in controlelamp v voor airbags en gordelspanners 3 82 licht 9 op.

84 82 Instrumenten en bedieningsorganen 9 brandt bij het activeren van de brandstofschakelaar ook. De hulp van een werkplaats inroepen. Brandstofblokkeersysteem 3 96, Motor afzetten Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Richtingaanwijzer 2 of 3 knippert groen. Knippert Een richtingaanwijzer of de alarmknipperlichten zijn geactiveerd. Snel knipperen: richtingaanwijzer of bijbehorende zekering defect, richtingaanwijzer aanhanger defect. Gloeilamp vervangen 3 149, zekeringen Richtingaanwijzers Gordelverklikker Gordelverklikker voor de voorstoelen X voor de stoel van de bestuurder en/of de voorpassagier gaat branden of knippert rood. Brandt Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de veiligheidsgordel van de passagier niet is/zijn omgedaan. Ook klinkt er gedurende enkele seconden een geluidssignaal. Knippert Onderweg knippert X en klinkt er gedurende 90 seconden een geluidssignaal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan. Driepuntsveiligheidsgordels Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Airbag en gordelspanners v brandt rood. Bij het inschakelen van het contact brandt het controlelampje circa vier seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na vier seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan mogelijkerwijs niet af tijdens een ongeval.

85 Instrumenten en bedieningsorganen 83 Geactiveerde gordelspanners of airbags worden aangeduid door aanhoudend branden van v. Afhankelijk van de versie licht 9 op bij een storing in controlelamp v. Generieke waarschuwing Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Defect airbag, op het Driver Information Center verschijnen Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Gordelspanners, airbagsysteem 3 44, Airbag-deactivering * brandt geel. Bij geactiveerde passagiersairbag voor: Bij het inschakelen van het contact brandt controlelamp * gedurende ongeveer vier seconden, knippert nog eens vier seconden en gaat vervolgens uit. Bij gedeactiveerde passagiersairbag voor: * brandt onafgebroken geel. Airbag deactiveren Gevaar Levensgevaar voor kinderen in een kinderveiligheidssysteem tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel voorin. Levensgevaar voor volwassenen bij een buiten werking gestelde airbag van de passagiersstoel voorin. Laadsysteem p brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt niet geladen. Motorkoeling wordt mogelijk onderbroken. De rembekrachtiger werkt eventueel niet meer. De hulp van een werkplaats inroepen. Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem. De toegestane emissiewaarden worden mogelijk overschreden. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.

86 84 Instrumenten en bedieningsorganen Knippert bij een draaiende motor Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen totdat de lamp niet meer knippert. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Remsysteem R brandt rood. Brandt nadat de ontsteking is ingeschakeld en de handrem is aangetrokken Bij aangetrokken handrem klinkt er vanaf een bepaalde snelheid een geluidssignaal. Licht op als de handrem wordt gelost en het remvloeistofpeil te laag is Waarschuwing Stoppen. De auto meteen stilzetten. De hulp van een werkplaats inroepen. Brandt bij een storing in de vacuümrembekrachtiger, bij het intrappen voelt het rempedaal hard aan. Het remsysteem blijft werken, maar de bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij het sturen wellicht aanzienlijk meer kracht nodig. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Laag peil remvloeistof, op het Driver Information Center verschijnen Slijtage van remblokken F brandt geel. De reblokken voor zijn versleten, onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Laat remblokjes controleren, op het Driver Information Center verschijnen Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van het controlelampje klaar voor gebruik. Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder ABSregeling. Als u in combinatie met R oplicht, is er een storing in het remsysteem. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. ABS niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Antiblokkeersysteem Transmissie s brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. s licht onderweg op bij een storing in de transmissie.

87 Instrumenten en bedieningsorganen 85 Wellicht verschijnt er ook een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center 3 90 en klinkt er een geluidssignaal. Verder rijden is mogelijk, zij het voorzichtig en anticiperend. Laat de oorzaak van de storing zo snel mogelijk verhelpen in een werkplaats. Geautomatiseerde versnellingsbak Schakelen [ of Ò licht op het Driver Information Center groen op 3 90 wanneer omwille van het brandstofverbruik wordt geadviseerd om te schakelen. Hellingrem Z brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Als de controlelamp niet na een paar seconden dooft of gaat branden tijdens het rijden, is er een storing in de hellingrem. De hulp van een werkplaats inroepen om de storing te laten verhelpen. De controlelamp elektronische stabiliteitsregeling (ESC) R kan ook oplichten 3 85 in combinatie met Z. Afhankelijk van de versie licht 9 mogelijk als alternatief op als controlelamp Z niet aanwezig is. Er kan een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Hill holder niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Hellingrem Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel. Storing in het systeem of Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren of Storingen door externe bronnen van ultrasoon geluid. Als de storingsbron wordt verwijderd, dan werkt het systeem weer normaal. Oorzaak van de systeemstoring onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelampje 9 licht als alternatief op als controlelampje r niet aanwezig is. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Parkeerhulp niet beschikbaar, op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Ultrasoonparkeerhulp Elektronische stabiliteitsregeling R brandt of knippert geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van het controlelampje klaar voor gebruik.

88 86 Instrumenten en bedieningsorganen Knippert onderweg Het systeem is actief ingeschakeld. Het motorvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd. Brandt onderweg Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het wegdek verslechteren. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. ESP niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 129, Traction Controlsysteem/Anti-slipregelaar (ASR) Koelvloeistoftemperatuur $ brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Als controlelampje $ brandt, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen De hulp van een werkplaats inroepen. Voorzichtig Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het contact uitschakelen. Gevaar voor motor. Controleer het koelvloeistofpeil. Raadpleeg uw werkplaats als de controlelamp aan blijft. Koelvloeistoftemperatuurmeter Voorverwarming! brandt geel. Het voorverwarmen van de dieselmotor is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentemperaturen ingeschakeld. Let op Bij zeer hoge buitentemperaturen kan! bij het inschakelen van het contact kort oplichten. De motor kan worden gestart wanneer! dooft. Motor starten Knippert In het motorvoorverwarmingssysteem wordt een storing gedetecteerd. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Laat controleren gloeibougies, op het Driver Information Center verschijnen Roep de hulp van een werkplaats in als! niet dooft. Roetfilter % brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Als het niet na korte tijd dooft of onderweg oplicht, moet het roetfilter worden gereinigd. Blijven rijden totdat % dooft. Afhankelijk van de versie

89 Instrumenten en bedieningsorganen 87 kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Laat het motortoerental tijdens het reinigen zo mogelijk niet tot onder /min zakken. Controlelampje % brandt wanneer het roetfilter vol is. Start het regenereren zo snel mogelijk om schade aan de motor te vermijden. Roetfilter 3 119, Stop-startsysteem Bandenspanningscontrolesysteem w brandt of knippert geel. Brandt Banden verliezen spanning. Meteen stoppen en bandenspanning controleren. Controlelamp w brandt, er klinkt een geluidssignaal en, in modellen met een multifunctionele versie van het Driver Information Center 3 90, verschijnt er ook een bijbehorend bericht wanneer er een lekke band of een veel te lage bandenspanning wordt geconstateerd. Knippert Storing in het systeem. Na enkele seconden brandt w ononderbroken. De hulp van een werkplaats inroepen. Afhankelijk van de versie verschijnt er ook een bijbehorend bericht op het Driver Information Center wanneer er een band zonder een spanningssensor gemonteerd is (bijv. reservewiel). Bandenspanningscontrolesysteem Motoroliedruk I brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Brandt bij een draaiende motor Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Voorzichtig Motorsmering wordt mogelijk onderbroken. Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. 1. Koppelingspedaal intrappen. 2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand N zetten). 3. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 4. Ontsteking uitschakelen.

90 88 Instrumenten en bedieningsorganen 9 Waarschuwing Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop werkt de rembekrachtigingseenheid nog altijd. De contactsleutel niet uitnemen voordat de auto helemaal stilstaat, omdat het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd. Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen Motorolie verversen Dieselmotor met dieselpartikelfilter I knippert rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. De bewaking van de oliekwaliteit laat u weten wanneer de olie moet worden ververst. Controlelampje I knippert ter indicatie dat de motorolie niet lang meer meegaat en moet worden ververst. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Laat motorolie verversen, op het Driver Information Center verschijnen Afhankelijk van de rijomstandigheden, kan het aangegeven verversingsinterval van de olie aanzienlijk variëren. Afhankelijk van de modelvariant kan I op de volgende manieren knipperen: elke twee uur één minuut, of in cycli van drie minuten met I gedurende tussenpozen van vijf seconden uit De waarschuwing verschijnt elke keer bij het starten van de motor totdat de motorolie wordt ververst en het service-display wordt teruggezet. De hulp van een werkplaats inroepen. Service-display Motoroliepeil laag S brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, is het motoroliepeil te laag. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Motoroliepeil controleren, op het Driver Information Center verschijnen Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen Te laag brandstofpeil $ brandt of knippert geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Brandt Peil in brandstoftank is te laag. Onmiddellijk bijtanken Tank nooit leegrijden.

91 Instrumenten en bedieningsorganen 89 Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Bijtanken a.u.b., op het Driver Information Center verschijnen Katalysator Knippert Storing in het brandstofsysteem. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. De naald in de brandstofmeter wijst naar 0. Brandstofmeter Brandstoffilter aftappen U brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in de diesel. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Laat dieselfilter controleren, op het Driver Information Center verschijnen Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Startbeveiliging d brandt geel. Als d tijdens het starten oplicht, is er een storing in het startbeveiligingssysteem. De motor kan niet worden gestart. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen De hulp van een werkplaats inroepen. Startbeveiliging Stop-startsysteem Æ brandt geel. Er is een storing in het systeem. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelampje 9 licht als alternatief op als controlelampje Æ niet aanwezig is. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Start&Stop niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Stop/Start-systeem Rijverlichting 8 brandt groen. De rijverlichting is ingeschakeld Controlelamp 8 licht ook op wanneer de functie Uitstapverlichting ingeschakeld is Storing rijverlichting µ brandt geel. Storing in één of meerdere lampen van de rijverlichting of bijbehorende zekering. Controlelamp 9 licht als alternatief op als µ niet aanwezig is. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen 3 90.

92 90 Instrumenten en bedieningsorganen Generieke waarschuwing Vervangen van lampen Grootlicht C brandt blauw. Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal Mistlamp > brandt groen. De voorste mistlampen zijn ingeschakeld Mistachterlicht ø brandt geel. Het mistachterlicht is ingeschakeld Cruise control m brandt groen. Het systeem wordt ingeschakeld. Afhankelijk van de versie kan er ook een bijbehorend bericht, bijv. Cruise control ingeschakeld, op het Driver Information Center verschijnen Cruise control Portier open ( brandt rood. Brandt bij geopende portieren of een geopende motorkap of achterklep. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Wanneer de auto gaat rijden, klinkt er ook een geluidssignaal. Informatiedisplays Driver Information Center Het Driver Information Center zit in de instrumentengroep tussen de snelheidsmeter en de toerenteller. Er zijn twee versies verkrijgbaar, een standaardversie

93 Instrumenten en bedieningsorganen 91 en een multifunctionele versie met meer aanpasbare instellingen. Sommige weergegeven functies verschillen tussen onderweg en stilstand van de auto. Sommige opties zijn alleen onderweg beschikbaar. Afhankelijk van de versie kunnen de volgende punten op het display verschijnen: kilometerteller, dagteller 3 76 klok 3 72 buitentemperatuur 3 72, 3 97 koplampverstelling versnellingsbakdisplay lampje Stop/Start-systeem boordinformatie 3 96 tripcomputer 3 97 Menu's en opties selecteren U selecteert de menu's en opties met de toetsen op het instrumentenbord. Druk één keer op SETq voor het instellingenmenu. Druk op R of S om door de menuopties te bladeren en druk nogmaals op SETq voor een weergegeven menuoptie. Druk op R of S om door de beschikbare instellingen te bladeren of om de weergegeven waarde te verhogen/ verlagen. Houd R of S ingedrukt om een waarde snel te verhogen/verlagen (opnieuw indrukken om op de gewenste waarde te stoppen). Druk na het aanbrengen van alle wijzigingen nogmaals kort op SETq om wijzigingen te bevestigen en automatisch terug naar het vorige scherm van het display te gaan. Houd eventueel SETq ingedrukt om terug naar het vorige scherm van het display te gaan zonder wijzigingen in de huidige menuoptie op te slaan. Let op Na een bepaalde tijd wordt het menu Instellingen automatisch afgesloten. Alleen wijzigingen die al via SETq bevestigd zijn, worden opgeslagen.

94 92 Instrumenten en bedieningsorganen Opties menu Instellingen - standaardversie Het menu Instellingen bevat de volgende opties: ILLU SPEEd HOUR UNIT buzz BAG P DRL ILLU (helderheid van interieurverlichting) Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met dimlicht de helderheid van de interieurverlichting van de auto in (bijv. instrumentenbord, display klimaatregeling). SPEEd (geluidssignaal maximumsnelheid) Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximumsnelheid of wijzigt u de maximumsnelheid. Snelheden tussen 30 en 200 km/u kunnen worden opgeslagen. Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maximumsnelheid gewaarschuwd met een geluidssignaal. Na het selecteren van deze menuoptie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en bevestigt u de geselecteerde optie. Druk op SETq na het activeren (Aan) om naar de huidige ingestelde snelheid te gaan. Pas deze naar keuze aan en bevestig de nieuwe waarde. Geluidssignalen HOUR (klok instellen) Hiermee stelt u de uren in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de minuten in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Klok UNIT (maateenheid) Hiermee stelt u de maateenheid op km of miles in. buzz (volume geluidssignalen) Hiermee stelt u het volume van geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn acht niveaus beschikbaar. Ook klinkt er elke keer bij het indrukken van SETq, R of S een geluidssignaal. Geluidssignalen BAG P (frontairbag en sidebag passagier activeren/deactiveren) Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passagiersstoel voor zit. Deactiveer de airbags wanneer er een kinderveiligheidssysteem op deze stoel staat. 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde airbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.

95 Instrumenten en bedieningsorganen 93 Activeer of deactiveer in deze menuoptie de airbags (BAG P Aan of BAG P Uit) en bevestig uw keuze; er verschijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen bevestigen) of Nee (wijzigingen annuleren). Airbag deactiveren DRL (dagrijlicht) Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten). Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). Dagrijlicht Opties menu Instellingen - multifunctionele versie Het menu Instellingen bevat de volgende opties: Verlichting Piep snelheid Gegev.tripB Stel uur in Stel dag in Zie radio (of Radio-info) Autoclose Meeteenheid (of Maateenheid) Taal Wrsch. gel. (of Waarschuwingsvolume) Toets. gel (of Toetsvolume) Piep gord. (of Zoemer veiligheidsgordels) Service Bag passagier (of Passagiersairbag) Daglichten (of Dagrijlicht) Sluit Menu Verlichting (helderheid van interieurverlichting) Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met dimlicht de helderheid van de interieurverlichting van de auto in (bijv. instrumentenbord, display klimaatregeling). Afhankelijk van de versie kunt u de helderheid mogelijk ook wijzigen door R of S in te drukken zonder naar het menu Instellingen te gaan. Piep snelheid (geluidssignaal maximumsnelheid) Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximumsnelheid of wijzigt u de maximumsnelheid. Snelheden tussen 30 en 200 km/u kunnen worden opgeslagen. Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maximumsnelheid gewaarschuwd met een geluidssignaal. Na het selecteren van deze menuoptie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en bevestigt u de geselecteerde optie. Druk op SETq na het activeren (Aan) om naar de huidige ingestelde snelheid te gaan. Pas deze naar keuze aan en bevestig de nieuwe waarde. Geluidssignalen Gegev.tripB Hiermee activeert of deactiveert u de tweede tripcomputer (op Aan of Uit zetten).

96 94 Instrumenten en bedieningsorganen Trip B houdt het gemiddelde verbruik, de afgelegde afstand, de gemiddelde snelheid en de reistijd bij. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Boordcomputer Stel uur in (klok en klokmodus instellen) Na het selecteren van deze menuoptie kunt u de tijd instellen of de klokmodus op 12 uurs- of 24 uursweergave instellen. Selecteer Tijd en bevestig. Hiermee stelt u de uren in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de minuten in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Selecteer Modus en bevestig. Selecteer 12h of 24h en bevestig. Klok Stel dag in Hiermee stelt u het jaar in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de maand in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de dag in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Zie radio of Radio-info (audio- en radio-informatie weergeven) Hiermee activeert mits aanwezig in de betreffende versie u de radio-info (op Aan zetten) voor het weergeven van audio- en radio-informatie (bijv. zenderfrequentie, RDS-berichten, tracknummer). Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). Autoclose (automatische centrale vergrendeling onderweg) Activeer de autoclose-functie (op Aan zetten) om de portieren automatisch te vergrendelen bij een snelheid van meer dan 20 km/u. Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). Meeteenheid of Maateenheid (voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur) In deze menuoptie kunt u de maateenheid voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur instellen. Selecteer Afstand en bevestig. Stel de maateenheid in op km of mi (miles) en bevestig. Selecteer Verbruik en bevestig. Wanneer de eenheid voor Afstand op km is ingesteld, kunt u de eenheid voor brandstofverbruik op l/100km of km/l instellen. Wanneer de eenheid voor Afstand op mi (miles) is ingesteld, verschijnt het brandstofverbruik in mpg. Selecteer Temperatuur en bevestig. Stel de maateenheid in op C of F en bevestig. Taal Selecteerbare talen zijn onder andere: Engels, Duits, Frans, Italiaans, Portugees, Spaans, Nederlands, Pools en Turks. Selecteer de gewenste taal en bevestig. Wrsch. gel. of Waarschuwingsvolume (volume geluidssignalen) Hiermee stelt u het volume van geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn acht niveaus beschikbaar.

97 Instrumenten en bedieningsorganen 95 Geluidssignalen Toets. gel of Toetsvolume Elke keer bij het indrukken van SETq, R of S klinkt er een geluidssignaal. Hiermee stelt u het volume van deze signalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn acht niveaus beschikbaar. Geluidssignalen Piep gord. of Zoemer veiligheidsgordels (geluidssignaal voor gordelverklikker bestuurdersen/of passagiersstoel opnieuw activeren) Deze menuoptie is alleen beschikbaar als de gordelverklikker niet actief is. Na het opnieuw activeren wordt/-en de bestuurder en/of de passagier gewaarschuwd met een geluidssignaal als de betreffende veiligheidsgordel niet is omgedaan. Gordelverklikker Service (afstand tot volgende onderhoudsbeurt) In deze menuoptie ziet u de resterende afstand tot de volgende onderhoudsbeurt (afhankelijk van de versie beschikbaar). De afstand tot de volgende onderhoudsbeurt wordt ook automatisch weergegeven wanneer de afstand km bereikt en wordt elke volgende 200 km herhaald. Service-display Bag passagier of Passagiersairbag (frontairbag en sidebag passagier activeren/deactiveren) Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passagiersstoel voor zit. Deactiveer de airbags wanneer er een kinderveiligheidssysteem op deze stoel staat. 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde airbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag. Activeer of deactiveer in deze menuoptie de airbags (Bag Pass Aan of Bag Pass Uit) en bevestig uw keuze; er verschijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen bevestigen) of Nee (wijzigingen annuleren). Airbag deactiveren Daglichten of Dagrijlicht Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten). Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). Dagrijlicht Sluit Menu Via deze menuoptie sluit u het menu Instellingen af.

98 96 Instrumenten en bedieningsorganen Boordinformatie Geluidssignalen Er klinkt slechts één geluidssignaal tegelijk. Het geluidssignaal voor niet gedragen veiligheidsgordels geniet de prioriteit boven alle andere geluidssignalen. Bij het starten van de motor of tijdens het rijden Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Bij aangetrokken handrem vanaf een bepaalde snelheid. Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent. Als er een storing in de parkeerhulp wordt gedetecteerd. Als bij het wegrijden een van de portieren, de motorkap of de achterklep niet goed gesloten is. Als de snelheid korte tijd een bepaalde limiet overschrijdt. Als het Stop/Start-systeem de motor niet automatisch opnieuw kan starten. Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; rempedaal is bij het starten van de motor niet ingetrapt. Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; bij het wegrijden of onderweg is een onjuiste versnelling geselecteerd. Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; wanneer de auto stilstaat, als de motor loopt en er een versnelling ingeschakeld is: transmissie schakelt in bepaalde situaties automatisch N in. Als de koppeling bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak oververhit is. Bij een transmissiestoring bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak. Als er een waarschuwingsbericht, bijv. lage bandenspanning, op het Driver Information Center verschijnt. Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het bestuurdersportier Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt. Berichten brandstofsysteem Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige botsing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld. Controlelamp licht op als de brandstofblokkeerschakelaar wordt geactiveerd en, afhankelijk van de versie, er kan ook een bijbehorend waarschuwingsbericht op het Driver Information Center 3 90 verschijnen. Zie "Motor afzetten" om het brandstofblokkeersysteem terug te zetten en met de auto te kunnen rijden

99 Instrumenten en bedieningsorganen 97 Tripcomputer De boordcomputer geeft informatie over rijgegevens die voortdurend geregistreerd en elektronisch verwerkt worden. Afhankelijk van de versie kunnen de volgende functies worden geselecteerd door TRIP op het uiteinde van de wisserhendel meerdere malen in te drukken: Standaardversie buitentemperatuur (mits beschikbaar) actieradius afgelegde afstand gemiddeld verbruik momentaan verbruik gemiddelde snelheid reistijd (rijtijd) Multifunctionele versie Twee dagtellers, trip A en trip B, kunnen worden geselecteerd en worden apart bijgehouden. U kunt de informatie van de twee tripcomputers onafhankelijk van elkaar resetten, waardoor u de afstanden van verschillende trips kunt bekijken. Trip A actieradius afgelegde afstand gemiddeld verbruik momentaan verbruik gemiddelde snelheid reistijd (rijtijd) Trip B afgelegde afstand gemiddeld verbruik gemiddelde snelheid reistijd (rijtijd) Trip B kan worden gedeactiveerd via het Driver Information Center Informatie boordcomputer resetten Reset de tripcomputer door één van de functies te selecteren en gedurende enkele seconden TRIP ingedrukt te houden. De volgende informatie op de boordcomputer wordt gereset: gemiddeld verbruik afgelegde afstand gemiddelde snelheid reistijd (rijtijd) Bij het resetten van de tripcomputer verschijnt er een bevestigingsbericht op het display. Let op Bij het overschrijden van de maximumwaarde van een van de parameters wordt de boordcomputer automatisch teruggezet.

100 98 Instrumenten en bedieningsorganen Buitentemperatuur De temperatuur buiten de auto wordt weergegeven (afhankelijk van de versie). Buitentemperatuur 3 72, Actieradius De actieradius wordt berekend op basis van de huidige inhoud van de brandstoftank en het gemiddelde verbruik sinds de laatste reset. Wanneer het bereik minder dan 50 km is, verschijnt op het display. Na het tanken wordt de nieuwe actieradius na korte tijd automatisch bijgewerkt. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Let op Het bereik wordt niet getoond als de auto gedurende langere tijd met draaiende motor wordt geparkeerd. Afgelegde afstand Geeft de afgelegde afstand sinds de laatste reset aan. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Gemiddeld verbruik Het gemiddelde verbruik wordt aangegeven op basis van de afgelegde afstand en de verbruikte brandstof sinds de laatste reset. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Momentaan verbruik Weergave van het actuele brandstofverbruik. verschijnt op het display als de auto gedurende langere tijd met een draaiende motor wordt geparkeerd. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid sinds de laatste reset aan. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Ritonderbrekingen waarbij het contact wordt uitgeschakeld niet meegerekend. Reistijd (rijtijd) De tijd die sinds het tonen van de laatste reset verstreken is. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Tripcomputer afsluiten Sluit de tripcomputer af door SETq gedurende meer dan twee seconden ingedrukt te houden. Driver Information Center Stroomonderbreking Als de voeding werd onderbroken of de accuspanning te laag is gezakt, zullen de waarden opgeslagen in de boordcomputer verloren gaan.

101 Verlichting Rijverlichting Lichtschakelaar Grootlicht Lichtsignaal Koplampverstelling Koplampinstelling in het buitenland Dagrijlicht Alarmknipperlichten Richtingaanwijzers Mistlampen voor Mistachterlicht Achteruitrijlichten Beslagen lampglazen Binnenverlichting Regelbare instrumentenverlichting Bagageruimteverlichting Verlichtingsfuncties Uitstapverlichting Ontlaadbeveiliging accu Rijverlichting Lichtschakelaar Lichtschakelaar draaien: : uit / dagrijlicht 9 : zijmarkeringslichten / koplampen Controlelamp Achterlichten De achterlichten branden samen met het dim-/grootlicht en de zijmarkeringslichten. Grootlicht Verlichting 99 Om van dimlicht naar grootlicht om te schakelen, duwt u tegen de hendel. Aan de hendel trekken om het dimlicht in te schakelen. Trek afhankelijk van de versie de hendel naar het stuurwiel om te schakelen tussen groot- en dimlicht. Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.

102 100 Verlichting Koplampverstelling Handmatige koplampverstelling Bereik van de koplampen aanpassen aan de belading om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen: Druk op À of Á totdat de gewenste instelling op het Driver Information Center verschijnt : zitplaatsen voorin bezet 1 : alle zitplaatsen bezet 2 : alle zitplaatsen bezet en bagage in de bagageruimte 3 : bestuurdersstoel bezet en bagage in de bagageruimte Koplampinstelling in het buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant. Stel bij het rijden in landen met linksrijdend verkeer de koplampen bij om tegenliggers niet te verblinden. Koplampen door een werkplaats laten bijstellen. Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag beter zichtbaar. Na het activeren van de functie en het inschakelen van het contact gaan de koplampen vanzelf aan en wordt de verlichting van de instrumenten minder intens. De lichtschakelaar moet op stand staan. Bij het uitschakelen van het contact wordt ook het dagrijlicht uitgeschakeld. Let op De bestuurder blijft verantwoordelijk voor het inschakelen van het dimlicht wanneer dat nodig is, bijv. bij het rijden door een tunnel of 's nachts. De functie Dagrijlicht wordt geactiveerd/gedeactiveerd via een menu op het Driver Information Center Na het deactiveren van de functie gaan de koplampen bij het inschakelen van het contact met de lichtschakelaar in stand niet vanzelf aan. Alarmknipperlichten Om in te schakelen indrukken.

103 Afhankelijk van de versie kunnen tijdens krachtig remmen de alarmknipperlichten automatisch gaan werken. Richtingaanwijzers Om vijfmaal te knipperen, bijv. om van rijstrook te wisselen, de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en loslaten. Voor langer richting aanwijzen de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en vasthouden. Schakel de richtingaanwijzer handmatig uit door de hendel in de oorspronkelijke stand te zetten. Mistlampen voor Verlichting 101 Druk nogmaals op > om de mistlampen voor uit te schakelen. Mistachterlicht Hendel : rechter richtingaanwijzer omhoog Hendel omlaag : linker richtingaanwijzer Als de hendel voorbij het weerstandspunt wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer ingeschakeld. Bij het terugdraaien van het stuurwiel gaat de richtingaanwijzer automatisch uit. Om in te schakelen > indrukken. Bij het inschakelen van de mistlampen voor gaan de zijmarkeringslichten automatisch aan. Om in te schakelen ø indrukken. Het mistachterlicht kan alleen worden ingeschakeld wanneer zowel het contact als de koplampen of de zijmarkeringslichten (in combinatie met de mistlampen voor) zijn ingeschakeld. Druk opnieuw op ø om het mistachterlicht uit te schakelen of om de koplampen en/of de mistlampen voor uit te schakelen.

104 102 Verlichting Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden wanneer de ontsteking is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat. Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen kan bij koud en vochtig weer, bij hevige regen of na een wasbeurt korte tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen de verlichting inschakelen. Binnenverlichting Regelbare instrumentenverlichting Bij 's nachts rijden met de koplampen aan stelt u de helderheid van de interieurverlichting (bijv. instrumentenbord, display klimaatregeling enz.) in via het menu Instellingen van het Driver Information Center Stel de helderheid als volgt in: Standaardversie van Driver Information Center 1. Druk één keer op SETq voor het instellingenmenu. 2. Blader door de menuopties door R of S in te drukken totdat menuoptie VERL op het display verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie. 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Multifunctionele versie van Driver Information Center 1. Druk op SETq voor het instellingenmenu. 2. Blader door de menuopties door R of S in te drukken totdat menuoptie Verlichting op het display verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie.

105 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Afhankelijk van de versie kunt u de helderheid mogelijk ook wijzigen door R of S in te drukken zonder naar het menu Instellingen te gaan. Driver Information Center Binnenverlichting Afhankelijk van de modelvariant worden de voorste en achterste interieurverlichting bij het in- en uitstappen vanzelf ingeschakeld en doven deze met enige vertraging. Let op Bij een in zekere mate ernstig ongeval gaat de binnenverlichting automatisch branden. Brandstofblokkeersysteem Voorste interieurverlichting Schakelaarstand in het midden: automatische interieurverlichting. Druk aan een van beide kanten op het glas voor handmatig bedienen na het sluiten van de portieren. Verlichting 103 Interieurverlichting voorin met leeslampjes Schakelaarstand in het midden: automatische interieurverlichting. Kan na het sluiten van de portieren apart of samen met de schakelaar 7 worden bediend. Druk links op rechts op 7 om het betreffende leeslampje in te schakelen.

106 104 Verlichting Achterste interieurverlichting Demonteerbare interieurverlichting achter Gebruik de verlichting als een zaklantaarn door deze via de knop boven op de verlichting compleet (zie illustratie) los te klikken en voorzichtig omlaag eruit te zwenken. Schakel het licht in/ uit via de schakelaar aan het uiteinde van de zaklantaarn. Breng de zaklantaarn na gebruik weer op zijn plaats aan om de batterij weer op te laden. Schakelaarstand in het midden: automatische interieurverlichting. Druk aan een van beide kanten op het glas voor handmatig bedienen na het sluiten van de portieren. Bagageruimteverlichting Afhankelijk van de modelvariant gaat de bagageruimteverlichting bij het openen van de achterdeuren / achterklep of de zijschuifdeur branden. Afhankelijk van de modelvariant kan de demonteerbare interieurverlichting achter oplichten bij het openen van de achterdeuren / achterklep of zijschuifdeuren en de centrale schakelaar in de middelste stand. Schakel de verlichting permanent in door op het bovenste gedeelte van de centrale schakelaar c te drukken. Schakel de verlichting permanent uit door op het onderste gedeelte van de centrale schakelaar AUTO OFF te drukken.

107 Verlichtingsfuncties Uitstapverlichting Indien aanwezig, gaan de koplampen gedurende ongeveer 30 seconden branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is. Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen. 2. Contactsleutel verwijderen. 3. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken. 4. Doe dat binnen twee minuten nogmaals. Deze handeling kan tot zevenmaal worden herhaald tot een maximale duur van 210 seconden. Controlelamp op de instrumentengroep gaat bij gebruik branden. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Uitschakelen Trek langer dan twee seconden aan de richtingaanwijzerhendel om uit te schakelen. Ontlaadbeveiliging accu Om ervoor te zorgen dat de motor betrouwbaar opnieuw start, zijn er diverse ontlaadbeveiligingsfuncties accu als onderdeel van het Stop/ Start-systeem geïmplementeerd, bijv. sommige lichten worden na enige tijd automatisch uitgeschakeld. Stop/Start-systeem Verlichting 105

108 106 Klimaatregeling Klimaatregeling Klimaatregelsystemen Verwarmings- en ventilatiesysteem Airconditioning Elektronisch klimaatregelsysteem Luchtroosters Verstelbare luchtroosters Vaste luchtroosters Onderhoud Luchtinlaat Pollenfilter Airconditioning regelmatig aanzetten Service Klimaatregelsystemen Verwarmings- en ventilatiesysteem Bedieningsorganen voor: temperatuur luchtdebiet luchtverdeling Achterruitverwarming Ü Temperatuur rood : warm blauw : koud De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventilatorknop in de gewenste stand te zetten. Luchtverdeling M : naar de hoofdruimte L : naar de hoofd- en voetenruimte K : naar de voetenruimte en voorruit J : naar de voorruit, de voorste zijruiten en de voetenruimte V : naar de voorruit en de voorste zijruiten Tussenstanden zijn mogelijk. Ruiten ontwasemen en ontdooien Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Luchtverdeelschakelaar op V zetten.

109 Verwarming achterruit Ü inschakelen. Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten richten. Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschakelaar op J zetten. Airconditioning Naast het verwarmings- en ventilatiesysteem kunnen de volgende functies via het airconditioningssysteem worden geregeld: n : koeling 4 : luchtrecirculatie Verwarmde voorstoelen ß Achterruitverwarming Ü Koeling n Druk op n om naar koeling om te schakelen. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Koeling werkt alleen bij een draaiende motor en ingeschakelde ventilator van de klimaatregeling. Druk opnieuw op n om koeling uit te schakelen. Het airconditioningssysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een bepaalde buitentemperatuur. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling uitschakelen. Geactiveerde koeling kan een Autostop verhinderen. Stop/Start-systeem Luchtrecirculatiesysteem Luchtrecirculatiemodus met 4 inschakelen. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Klimaatregeling 107 Luchtrecirculatiemodus weer met 4 uitschakelen. 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen beslaan. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden. Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer er koude lucht naartoe stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant beslaat, moet u de ruitenwisser aanzetten en V uitzetten. Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de warme lucht snel kan ontsnappen.

110 108 Klimaatregeling Koeling n aan. Luchtrecirculatiesysteem 4 aan. Luchtverdeelschakelaar op M zetten. Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Alle luchtroosters openen. Ruiten ontwasemen en ontdooien Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Luchtverdeelschakelaar op V zetten. Schakelaar koeling n aan. Verwarming achterruit Ü inschakelen. Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten richten. Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschakelaar op J zetten. Stop/Start-systeem Elektronisch klimaatregelsysteem Bedieningsorganen voor: temperatuur luchtverdeling en menu selecteren luchtdebiet AUTO : automatische modus 4 : luchtrecirculatie Ê : ontwasemen en ontdooien OFF : in-/uitschakelen Achterruitverwarming Ü De ingestelde temperatuur wordt automatisch afgeregeld. In de automatische modus regelen het luchtdebiet en de luchtverdeling automatisch de luchtstroom. Het systeem kan met de hand worden bijgesteld aan de hand van de knoppen voor luchtverdeling en luchtstroom. De elektronische klimaatregeling (ECC) werkt alleen optimaal bij een draaiende motor. Dek de sensor op het instrumentenpaneel niet af, anders werkt het systeem niet goed. Automatische modus Basisinstelling voor maximaal comfort: AUTO indrukken. Alle luchtroosters openen.

111 Koeling n aan. Gewenste temperatuur instellen. Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens worden ingesteld. Voor maximaal comfort de temperatuur slechts in kleine stappen wijzigen. Aanpassen door aan knop AUTO te draaien. rechtsom : warm linksom : koud De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Als de minimumtemperatuur op minder dan 16 ingesteld is, koelt de elektronische klimaatregeling maximaal. LO verschijnt op het display. Als de maximumtemperatuur op meer dan 32 ingesteld is, verwarmt de elektronische klimaatregeling maximaal. HI verschijnt op het display. Let op Als A/C wordt ingeschakeld, kan door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd. Stop/Start-systeem Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt aangeduid met balkjes op het display. Verhoog of verlaag het luchtdebiet door respectievelijk op ] of < te drukken. maximaal lucht : vijf balkjes op het debiet minimaal luchtdebiet display : een balkje op het display De koeling n moet uitgeschakeld zijn voordat de ventilator kan worden uitgezet. Terug naar automatisch luchtdebiet: AUTO indrukken. Ruiten ontwasemen en ontdooien Ê indrukken. Klimaatregeling 109 Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de aanjager draait met een hoge snelheid. Als de auto op normale bedrijfstemperatuur komt, blijft de functie gedurende ongeveer drie minuten actief. Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: n of AUTO indrukken. Luchtverdeling Druk op R, S of 6. De LED's in de knoppen branden. De pijlen op het display geven de verdeelinstellingen aan. Koeling Druk op n om naar koeling om te schakelen. Koeling werkt alleen bij een draaiende motor en ingeschakelde ventilator van de klimaatregeling. Druk opnieuw op n om koeling uit te schakelen.

112 110 Klimaatregeling De airconditioning koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een bepaalde buitentemperatuur. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling weer met n uitschakelen. Handmatig bediende luchtrecirculatie Om in te schakelen 4 indrukken. recirculatie aan : LED in knop brandt; D verschijnt op het display recirculatie uit : LED in knop dooft; E verschijnt op het display 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen beslaan. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden. Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer er koude lucht naartoe stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant beslaat, moet u de ruitenwisser aanzetten en V uitzetten. Stop/Start-systeem Luchtroosters Verstelbare luchtroosters Bij ingeschakelde koeling moet er minimaal één ventilatieopening geopend zijn om te voorkomen dat de verdamper door gebrek aan luchtcirculatie bevriest. 9 Waarschuwing Geen voorwerpen bevestigen aan de roosters van de ventilatieopeningen. Kans op schade en letsel in geval van een ongeluk.

113 Luchtroosters midden, zijluchtroosters Open rooster door knop naar links te schuiven. Luchtstroom door zwenken van het rooster richten. Sluit rooster door knop naar rechts te schuiven. Vaste luchtroosters Er bevinden zich bovendien nog luchtroosters onder de voorruit en de zijruiten, alsook in de voetenruimte. Onderhoud Luchtinlaat De luchtinlaat naar de motorruimte onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen. Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenkomende buitenlucht van stof, roet, stuifmeel en sporen. Klimaatregeling 111 Airconditioning regelmatig aanzetten Om te zorgen dat het systeem goed blijft werken, moet de koeling eenmaal per maand, ongeacht de weersgesteldheid of het seizoen, enkele minuten worden ingeschakeld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingeschakeld. Service Om optimale koeling te garanderen, wordt aangeraden het klimaatregelsysteem jaarlijks, voor het eerst 3 jaar na ingebruikneming van de auto, te laten controleren, lettend op: functie- en druktest werking van de verwarming lektest controle van de aandrijfriemen afvoer van condensor en verdamper reinigen prestatietest

114 112 Klimaatregeling Let op Koelmiddel R-134a bevat gefluorideerde broeikasgassen.

115 Rijden en bediening Rijtips Controle over de auto Sturen Starten en bediening Nieuwe auto inrijden Contactslotstanden Motor starten Motor afzetten Uitrol-brandstofafsluiter Stop/Start-systeem Parkeren Uitlaatgassen Roetfilter Katalysator Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Versnellingsbakdisplay Motor starten Keuzehendel Handgeschakelde modus Elektronische rijprogramma's..125 Storing Remmen Antiblokkeersysteem Handrem Remassistentie Hellingrem Rijregelsystemen Traction Control Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) Bestuurdersondersteuningssystemen Cruise control Parkeerhulp Brandstof Brandstof voor benzinemotoren Brandstof voor dieselmotoren. 134 Brandstof voor het rijden op aardgas Tanken Brandstofverbruik - CO 2 -uitstoot Trekhaak Algemene informatie Rijgedrag en aanhangertips Aanhanger trekken Rijden en bediening 113 Rijtips Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrachtiging). Als u op deze manier rijdt, brengt u uzelf en anderen in gevaar. Alle systemen werken tijdens een Autostop, maar er is een gecontroleerde vermindering in de stuurbekrachtiging en de voertuigsnelheid is verlaagd. Stop/Start-systeem Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kunnen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.

116 114 Rijden en bediening Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door een systeemdefect, kunt u nog steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig. Voorzichtig Laat het stuurwiel bij een stilstaande auto nooit geheel vergrendeld, omdat dit de stuurbekrachtigingspomp kan beschadigen. Starten en bediening Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig hard remmen. Tijdens de eerste rit kan er rookontwikkeling optreden door het verdampen van was en olie op het uitlaatsysteem. Na de eerste rit de auto enige tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden. Gedurende de inrijperiode kunnen het brandstof- en motorolieverbruik hoger zijn en wordt het roetfilter wellicht vaker geregenereerd. Autostop wordt mogelijk uitgeschakeld om de accu te kunnen opladen. Dieselpartikelfilter Contactslotstanden 0 : stuurslot opgeheven, contact uit 1 : contact aan, bij dieselmotor: voorgloeien 2 : starten Motor starten Handgeschakelde versnellingsbak: koppeling- en rem intrappen. Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak schakelt automatisch naar N (neutraal) Bedien het gaspedaal niet.

117 Dieselmotor: draai de sleutel naar stand 1 om voor te gloeien totdat de controlelamp! dooft. De sleutel kort naar stand 2 draaien en loslaten. Om de motor opnieuw te starten of deze af te zetten, sleutel in het contactslot eerst terugdraaien naar stand 0. Autostop Tijdens een Autostop wordt de motor automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen. Auto's met een geautomatiseerde versnellingsbak (MTA): schakel een vooruitversnelling in, laat het rempedaal los of zet de hendel in +, of R om automatisch opnieuw te starten. Stop/Start-systeem De auto starten bij lage temperaturen De motor kan zonder bijkomende verwarmers gestart worden bij temperaturen tot -25 C voor dieselmotoren en -30 C voor benzinemotoren. Motorolie met de juiste viscositeit, de juiste brandstof, uitgevoerd onderhoud en een voldoende opgeladen accu zijn vereist. Turbomotor opwarmen Bij het starten is het mogelijk dat het beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral wanneer de motor koud is. Deze beperking is er om het smeersysteem de motor volledig te laten beschermen. Motor afzetten Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige botsing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld. Rijden en bediening 115 Controlelamp 9 licht op als de brandstofblokkeerschakelaar wordt geactiveerd en, afhankelijk van de versie, er kan ook een bijbehorend waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Controlelamp generieke waarschuwing Let op Daarbij wordt de auto automatisch ontgrendeld en branden de waarschuwingsknipperlichten en de interieurverlichting. Draai de contactsleutel in de stand 0 om ontladen van de accu te voorkomen en raadpleeg onmiddellijk een werkplaats. Laat de auto inspecteren op lekken in de motorruimte, onder de auto en bij de brandstoftank. Brandstofblokkeersysteem terugzetten en met de auto kunnen rijden: 1. Contactsleutel naar stand draaien Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in Deactiveer de richtingaanwijzer rechts.

118 116 Rijden en bediening 4. Schakel de richtingaanwijzer links geheel in. 5. Deactiveer de richtingaanwijzer links. 6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en Contactsleutel naar stand 0 draaien. 9 Gevaar Laat een eventuele geur van brandstof in de auto of een brandstoflek door een werkplaats verhelpen. Zet het brandstofblokkeersysteem niet terug, om kans op brand te vermijden. Berichten brandstofsysteem Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automatisch afgesloten bij het uitrollen, d.w.z. wanneer u met een ingeschakelde versnelling onder het rijden het gas loslaat. Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter mogelijk uitgeschakeld. Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brandstof besparen en uitlaatemissies beperken. Wanneer de omstandigheden het toelaten, schakelt het de motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het koppelingspedaal bedient. Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd, als de accu voldoende opgeladen is om opnieuw te kunnen starten. Inschakelen Het Stop/Start-systeem is beschikbaar van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder opgegeven omstandigheden voldaan is. Uitschakelen Deactiveer het Stop/Start-systeem handmatig met ^ in de middenconsole. LED in de knopt brandt ter bevestiging van deactiveren. Afhankelijk van de versie kan er ook een bijbehorend bericht, bijv. Start&Stop uitgeschakeld, op het Driver Information Center verschijnen 3 90.

119 Autostop Als de auto langzaam rijdt of stilstaat, activeer dan een Autostop zoals hieronder beschreven: Trap het koppelingspedaal in Zet de hendel in de neutraalstand Laat het koppelingspedaal los De motor wordt afgezet terwijl het contact ingeschakeld blijft. Een Autostop wordt aangegeven wanneer controlelamp ^ op het Driver Information Center knippert Tijdens een Autostop blijven de verwarming, de stuurbekrachtiging en de remprestaties onveranderd. Voorzichtig Tijdens een Autostop werkt de stuurbekrachtiging wellicht minder goed. Voorwaarden voor een Autostop Het Stop/Start-systeem controleert of aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan. Anders is een Autostop niet mogelijk. het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld de motorkap is volledig gesloten het bestuurdersportier is gesloten en de veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt de accu is voldoende opgeladen en in goede staat de motor is opgewarmd de motorkoeltemperatuur is niet te hoog Rijden en bediening 117 de temperatuur van de uitlaatgassen is niet te hoog, bijv. na ritten met een hoge motorbelasting de omgevingstemperatuur is niet te laag de klimaatregeling laat een Autostop toe de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief de auto is verplaatst sinds de laatste Autostop het remvacuüm is voldoende de voorruitenwissers werken niet met hoge snelheid achteruitversnelling wordt niet ingeschakeld achterruitverwarming werkt niet Buitentemperaturen rond het vriespunt kunnen een Autostop verhinderen. Bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak kan een Autostop tot een snelheid van ong. 10 km/u geblokkeerd zijn.

120 118 Rijden en bediening Onmiddellijk na het rijden op de snelweg kan mogelijk geen Autostop gebeuren. Nieuwe auto inrijden Ontlaadbeveiliging accu Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel van het stop-startsysteem. Motor opnieuw starten Handgeschakelde versnellingsbak De keuzehendel moet in neutraal staan om automatisch herstarten mogelijk te maken. Bedien het koppelingspedaal om de motor te herstarten. Geautomatiseerde versnellingsbak Als de hefboom in de stand N staat, selecteer dan een andere versnelling, of laat anders het rempedaal los of zet de hendel in +, of R om automatisch opnieuw te starten. Als een elektrische accessoire, bijv. een draagbare cd-speler op de elektrische aansluiting is aangesloten, merkt u mogelijk een korte spanningsdaling tijdens het herstarten. Motor opnieuw starten met de sleutel In een van de volgende situaties tijdens een Autostop moet u de auto handmatig met de sleutel starten. de veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het bestuurdersportier is geopend na het uitschakelen van de motor zijn er drie minuten verstreken In deze situatie knippert ^ op het Driver Information Center en klinkt er een geluidssignaal. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend bericht op het Driver Information Center verschijnen Storing Als controlelampje Æ op de instrumentengroep oplicht, is er een storing in het Stop/Start-systeem Afhankelijk van de versie licht 9 als alternatief op als controlelampje Æ niet aanwezig is. Er kan een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Start&Stop niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing De hulp van een werkplaats inroepen. Parkeren 9 Waarschuwing Parkeer de auto niet op een licht ontvlambaar oppervlak. Door de hoge temperatuur van het uitlaatsysteem kan het oppervlak ontbranden. Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken. Op een aflopende of oplopende helling zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd het rempedaal in om minder kracht nodig te hebben. Zet de motor af.

121 Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplopende helling staat de eerste versnelling in voordat u het contact uitschakelt. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Schakel als de auto op een aflopende helling staat de achteruitversnelling in voordat u het contact uitschakelt. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Sluit de ruiten. Draai de contactsleutel in stand 0 en trek deze uit het contactslot. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot merkbaar vergrendelt. Vergrendel de auto Diefstalbeveiliging inschakelen Let op Bij een ongeval waarbij airbags worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als het voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt. Rijden en bediening 119 Uitlaatgassen 9 Gevaar Motoruitlaatgassen bevatten het giftige en bovendien kleur- en geurloze koolmonoxide dat bij inademen levensgevaarlijk kan zijn. Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing door een werkplaats laten verhelpen. Niet met een geopende achterklep rijden, aangezien er dan uitlaatgassen de passagiersruimte binnen kunnen dringen. Roetfilter Het dieselpartikelfilter verwijdert schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het systeem heeft een zelfreinigende functie die tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een melding over verschijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven

122 120 Rijden en bediening roetdeeltjes periodiek bij een hoge temperatuur te verbranden. Dit proces vindt in bepaalde rijomstandigheden automatisch plaats en kan tot 25 minuten duren. Dit neemt normaal 15 minuten in beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik kan in deze periode hoger zijn. Enige geur- en rookontwikkeling tijdens deze procedure is normaal. Onder bepaalde rijomstandigheden, bijv. bij korte ritten, kan het systeem zichzelf niet automatisch reinigen. Wanneer het filter geregenereerd moet worden maar de recente rijomstandigheden geen automatische regeneratie toelieten, knippert controlelamp %. Afhankelijk van de versie kan er ook een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Controlelampje % brandt wanneer het roetfilter vol is. Start het regenereren zo snel mogelijk om schade aan de motor te vermijden. Regeneratieproces Blijf rijden om het regeneratieproces te activeren en houd het motortoerental boven 2000 omw/min. Indien nodig terugschakelen. De regeneratie van het dieselpartikelfilter wordt dan gestart. Voorzichtig Wordt het reinigingsproces onderbroken, dan bestaat het risico dat er zware motorschade ontstaat. De regeneratie verloopt het snelst bij hoge motortoeren en een zware belasting. Controlelampje % dooft zodra de zelfreiniging is afgerond. Katalysator De katalysator vermindert de hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen. Voorzichtig Het gebruik van andere brandstofkwaliteiten dan die genoemd op pagina 3 134, kan aanleiding geven tot schade aan de katalysator en elektronische onderdelen. Onverbrande benzine kan leiden tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet door duwen of slepen proberen te starten. Bij overslag, een onregelmatige motorloop, beperkingen van het motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing meteen door een werkplaats laten verhelpen. In noodgevallen kan er

123 korte tijd met matige snelheid en laag motortoerental verder worden gereden. Handgeschakelde versnellingsbak Rijden en bediening 121 Bij bediening het koppelingspedaal helemaal intrappen. Uw voet niet op het pedaal laten rusten. Voorzichtig Rijd bij voorkeur niet met de hand voortdurend op de selectorhendel. Wanneer schakelen met het oog op het brandstofverbruik wordt aanbevolen, gaat controlelamp [ of Ò op het Driver Information Center branden Achteruit inschakelen: vanuit stilstand drie seconden na het intrappen van het koppelingspedaal de ring op de schakelpook omhoog trekken en de versnelling inschakelen. Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen. Laat de koppeling niet onnodig slippen.

124 122 Rijden en bediening Geautomatiseerde versnellingsbak Met de geautomatiseerde versnellingsbak (MTA) is zowel handmatig schakelen (handgeschakelde modus) als automatisch schakelen (automatische modus) mogelijk; beide met automatische bediening van de koppeling. Versnellingsbakdisplay Weergave van modus en actuele versnelling. Motor starten Bij het starten van de motor het rempedaal intrappen. Als het rempedaal niet ingetrapt is, klinkt er een geluidssignaal 3 96 en kan de motor niet worden gestart. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Rempedaal indrukken, op het Driver Information Center verschijnen Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Bij het intrappen van het rempedaal schakelt de versnellingsbak automatisch naar N (neutraalstand) en de motor kan worden gestart. Dit gebeurt mogelijk met enige vertraging. Autostop Als de hefboom tijdens een Autostop in de stand N staat, selecteer dan een andere versnelling, of laat anders het rempedaal los of zet de hendel in +, of R om de motor automatisch opnieuw te starten. Stop/Start-systeem Keuzehendel De keuzehendel altijd zover mogelijk in de gewenste richting bewegen.

125 Let op Houd de keuzehendel niet in een tussengelegen stand. Bij het niet geheel inschakelen van een versnelling kan er een storing ontstaan en verschijnt er mogelijk een bericht op het Driver Information Center. Zet de keuzehendel weer in de middelste stand. Na korte tijd verschijnt N op het Driver Information Center en werkt het systeem weer normaal. Driver Information Center Na het selecteren van A/M, + of - en het loslaten van de keuzehendel gaat de hendel automatisch terug naar de middelste stand. N : neutrale stand o A/ M : rijstand : wisselen tussen automatische en handgeschakelde modus In de automatische modus staat er AUTO op het versnellingsbakdisplay. R : achteruitversnelling Uitsluitend inschakelen als de auto stilstaat. Bij inschakeling van de achteruitversnelling staat er "R" op het versnellingsbakdisplay. + : opschakelen naar een hogere versnelling : terugschakelen naar een lagere versnelling Voorzichtig Rijd bij voorkeur niet met de hand voortdurend op de selectorhendel. Wegrijden Bij het starten van de motor het rempedaal intrappen en de keuzehendel naar + bewegen om de eerste versnelling in te schakelen. Schakel op of terug door de keuzehendel op + of - te zetten. U kunt versnellingen overslaan door de schakelhendel herhaaldelijk met korte tussenpozen te bewegen. Rijden en bediening 123 Bij het kiezen van een onjuiste versnelling wordt de bestuurder gewaarschuwd door een akoestisch geluidssignaal in combinatie met een bericht op het Driver Information Center Het systeem schakelt automatisch terug naar de meest geschikte versnelling. Bij het selecteren van R wordt de achteruitversnelling ingeschakeld. Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snel weg te rijden het rempedaal loslaten en meteen na het inschakelen van een versnelling gas geven. Schakel de automatische modus in door de keuzehendel op A/M te zetten. Afhankelijk van de omstandigheden schakelt de transmissie automatisch andere versnellingen in. Schakel de handmatige modus in door de keuzehendel in A/M te zetten. De huidige versnelling verschijnt op het versnellingsbakdisplay.

126 124 Rijden en bediening Auto stoppen Wanneer in de automatische of handgeschakelde modus wordt gestopt, wordt de eerste versnelling ingeschakeld, waarna wordt ontkoppeld. In stand R blijft de achteruitversnelling ingeschakeld. Wanneer de auto stilstaat, als de motor loopt en er een vooruit- of achteruitversnelling ingeschakeld is, klinkt er een waarschuwingssignaal en schakelt de transmissie in bepaalde situaties automatisch N in. Bij het stoppen op een helling de handrem aantrekken of het rempedaal intrappen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen, klinkt een onderbroken akoestisch geluidssignaal om aan te geven dat u het rempedaal moet intrappen of de handrem moet aantrekken. Motor afzetten tijdens langere perioden van stilstand, zoals bij files. Afremmen op de motor Automatische modus Bergafwaarts schakelt de geautomatiseerde versnellingsbak pas bij hogere toeren op. Bij het remmen wordt tijdig teruggeschakeld. Handgeschakelde modus Om bij het afdalen van een helling op de motor af te remmen, tijdig een lagere versnelling selecteren. Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto vastzit in zand, modder, sneeuw of een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk tussen R en A/M (of tussen + en -) bewegen terwijl u lichte druk op het gaspedaal uitoefent. Motor niet te hoge toeren laten maken en snel optrekken voorkomen. Parkeren Trek de handrem aan. De laatst geselecteerde versnelling (zie versnellingsbakdisplay) blijft ingeschakeld. Voorzichtig Laat de auto niet achter met de transmissie in de stand N. Wanneer het contact wordt ingeschakeld, klinkt er een geluidssignaal wanneer de auto geparkeerd is met de transmissie nog op N. Na het uitschakelen van het contact reageert de versnellingsbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel. Handgeschakelde modus Bij een te laag motortoerental schakelt de versnellingsbak automatisch terug. In de handmatige modus wordt er bij hoge toerentallen niet automatisch naar een hogere versnelling opgeschakeld. Bij een te hoog motortoerental schakelt de versnellingsbak alleen tijdens een kickdown automatisch op

127 Wanneer schakelen met het oog op het brandstofverbruik wordt aanbevolen, gaat controlelamp [ of Ò op het Driver Information Center branden Elektronische rijprogramma's Ecomodus E Na het inschakelen van de automatische modus kunt u met de ecomodus het brandstofverbruik terugdringen. In de ecomodus selecteert het systeem de meest geschikte versnelling afhankelijk van de rijsnelheid, het motortoerental en de intensiteit waarmee het gaspedaal wordt ingetrapt. Inschakelen Druk op E op de behuizing van de keuzehendel. Controlelamp E verschijnt op het transmissiedisplay ter aanduiding dat het systeem werkt. Uitschakelen Ecomodus wordt uitgeschakeld door: nogmaals op E te drukken omschakelen naar de handmatige modus Om de versnellingsbak te beschermen bij extreem hoge koppelingstemperaturen klinkt er mogelijk een onderbroken akoestisch geluidssignaal. In dit geval de koppeling laten afkoelen door het rempedaal in te trappen, N te selecteren en de handrem aan te trekken. Rijden en bediening 125 Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbij het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoerental een lagere versnelling ingeschakeld. Het volledige motorvermogen is beschikbaar voor acceleratie. Als het motortoerental te hoog oploopt, schakelt de versnellingsbak ook in de handgeschakelde modus automatisch naar een hogere versnelling. Zonder kickdown wordt deze automatisch schakeling niet uitgevoerd in de handgeschakelde modus.

128 126 Rijden en bediening Storing Bij een storing gaat controlelamp s op het versnellingsbakdisplay branden. Verder rijden is mogelijk, zij het voorzichtig en anticiperend. Wellicht verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center en klinkt er een geluidssignaal Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Remmen Het remsysteem omvat twee onafhankelijke remcircuits. Wanneer een remcircuit uitvalt, kan de auto nog met het andere circuit worden afgeremd. De remvertraging wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen. Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot tweemaal intrappen van het rempedaal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal te bedienen. Vooral bij het slepen hiermee rekening houden. Controlelamp R Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt dat de wielen blokkeren. Zodra een wiel dreigt te blokkeren, regelt het ABS de remdruk af op het desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar. De ABS-regeling is merkbaar door het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden. Voor optimale remwerking het rempedaal tijdens het hele remproces volledig intrappen, ongeacht het tikken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen. Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt horen. Storing Bij een storing licht controlelamp u op de instrumentengroep op. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. ABS niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen 3 90.

129 9 Waarschuwing Bij een defect aan het ABS kunnen de wielen bij krachtig remmen de neiging hebben te blokkeren. De voordelen van het ABS vallen dan weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp u Handrem Handbediende handrem 9 Waarschuwing Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken, op op- of aflopende hellingen altijd zo stevig mogelijk. Om de handrem los te zetten, de handremhendel iets optillen, de ontgrendelingsknop indrukken en de hendel helemaal omlaagzetten. Rijden en bediening 127 Trap om minder kracht te hoeven uitoefenen bij het aantrekken van de handrem tegelijkertijd het rempedaal in. Bij aangetrokken handrem klinkt er vanaf een bepaalde snelheid een geluidssignaal. Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Controlelamp R Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop) geremd. De druk op het rempedaal niet verminderen, zolang er maximaal geremd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de remkracht automatisch verminderd.

130 128 Rijden en bediening Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld bewegen bij het wegrijden op hellingen. Wanneer u het rempedaal loslaat nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden ingeschakeld. Bij het optrekken van de auto worden de remmen automatisch gelost. verschijnen De hulp van een werkplaats inroepen om de storing te laten verhelpen. De hellingrem is niet actief tijdens een Autostop. Stop/Start-systeem Rijregelsystemen Traction Control De anti-slipregelaar (ASR) is een onderdeel van de elektronische stabiliteitsregeling (ESC). ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden, door te voorkomen dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de aangedreven wielen beginnen door te slaan, wordt het motorvermogen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. Als controlelamp Z 3 85 onderweg oplicht, is er een storing in de hellingrem. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Hill holder niet beschikb., op het Driver Information Center

131 ASR werkt na elke motorstart zodra de controlelamp R dooft. Wanneer ASR werkt, knippert R. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Uitschakelen U kunt de ASR uitschakelen wanneer de aangedreven wielen moeten kunnen doorslaan: druk even op ASR OFF. De LED in de toets licht op en, afhankelijk van de versie, kan er ook een bijbehorend bericht, bijv. ASR uitgeschak, op het Driver Information Center verschijnen U kunt de ASR weer activeren door nogmaals op ASR OFF te drukken. De ASR wordt ook opnieuw geactiveerd wanneer u de ontsteking de volgende keer weer inschakelt. Rijden en bediening 129 Storing Bij een storing wordt ASR automatisch uitgeschakeld. Controlelampje R op de instrumentengroep gaat branden. Afhankelijk van de versie kan er ook een bijbehorend bericht, bijv. ESP niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp R Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht de staat van het wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur) wordt het motorvermogen verminderd en worden de wielen afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.

132 130 Rijden en bediening ESC werkt na elke motorstart zodra controlelamp R dooft. Wanneer ESC werkt, knippert R. Het ESC-systeem wordt bij het starten van de auto automatisch geactiveerd en kan niet worden gedeactiveerd. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Storing Bij een storing wordt ESC automatisch uitgeschakeld en licht controlelampje R op de instrumentengroep op. Afhankelijk van de versie kan er ook een bijbehorend bericht, bijv. ESP niet beschikb., op het Driver Information Center verschijnen De LED in de knop ASR OFF brandt ook. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp R Waarschuwing Bestuurdersondersteuningssystemen Bestuurdersondersteuningssystemen zijn ontwikkeld om de bestuurder te ondersteunen en niet om zijn aandacht te vervangen. De bestuurder aanvaardt de volledige verantwoordelijkheid wanneer hij de auto bestuurt. Wanneer bestuurdersondersteuningssystemen worden gebruikt, altijd op de huidige verkeerssituatie letten. Cruise control De cruise control kan snelheden van meer dan ongeveer 30 km/u opslaan en handhaven. Bij het op- en afrijden van hellingen zijn afwijkingen van de opgeslagen snelheid mogelijk.

133 De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is. Inschakelen Draai het uiteinde van de hendel in de stand ON; controlelamp m 3 90 op de instrumentengroep licht op. Afhankelijk van de versie kan er ook een bijbehorend bericht, bijv. Cruise control ingeschakeld, op het Driver Information Center verschijnen Inschakelen Accelereer tot de gewenste snelheid en duw de hendel omhoog (+): de huidige snelheid wordt opgeslagen en vastgehouden. U kunt het gaspedaal loslaten. Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het gaspedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden. De cruise control blijft ingeschakeld tijdens het schakelen. Snelheid verhogen Duw de hendel na het activeren van de cruise control omhoog (+) of duw de hendel meerdere malen kort omhoog (+): de snelheid neemt voortdurend of in kleine stapjes toe. Rijden en bediening 131 U kunt ook tot de gewenste snelheid accelereren en deze opslaan door de hendel omhoog (+) te duwen. Snelheid verlagen Duw de hendel na het activeren van de cruise control omlaag (-) of duw de hendel meerdere malen kort omlaag (-): de snelheid neemt voortdurend of in kleine stapjes af. Uitschakelen Automatisch uitschakelen: rijsnelheid onder ong. 30 km/u het rempedaal wordt ingetrapt het koppelingspedaal wordt ingetrapt het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of de elektronische stabiliteitsregeling (ESC) werkt Opgeslagen snelheid hervatten = bij een snelheid van meer dan 30 km/u indrukken. De opgeslagen snelheid wordt nu overgenomen.

134 132 Rijden en bediening Uitschakelen Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft. De opslagen snelheid wordt gewist. Bij het uitschakelen van het contact wordt ook de opgeslagen snelheid gewist. Parkeerhulp De parkeerhulp meet de afstand tussen uw auto en eventuele obstakels, wat het parkeren vergemakkelijkt, en geeft geluidssignalen. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren. Het systeem bestaat uit vier ultrasone parkeersensoren in de achterbumper. Werking van het systeem Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt de parkeerhulp automatisch ingeschakeld. De pieptonen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Bij een afstand van minder dan 30 cm klinkt er een ononderbroken pieptoon die meteen stopt wanneer de afstand groter wordt. Storing Bij een storing in het systeem licht r 3 85 op de instrumentengroep op. Afhankelijk van de versie kan er een bijbehorend waarschuwingsbericht, bijv. Parkeerhulp niet beschikbaar, op het Driver Information Center verschijnen Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed: De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de bumper vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk. De sensoren zijn bedekt met rijp of ijs. De achterdeuren / achterklep zijn/is open. Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterdeuren / achterklep. Na het wegnemen van het object werkt de parkeerhulp weer normaal. Op de achterkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking.

135 De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren. Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorhamer, doen het systeem minder goed werken. Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt. Bij een storing of het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt er ook kort een geluidssignaal Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen 9 Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken. Voorzichtig De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt. De parkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Bij grotere voertuigen (bijv. offroad-voertuigen, minivans, bestelauto's) is er sprake van bijzondere omstandigheden. De Rijden en bediening 133 objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De parkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren. Let op Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemonteerde trekhaak. Het systeem wordt gedeactiveerd zodra u de stekker erin steekt. De sensor kan een niet-bestaand voorwerp (storingsecho) herkennen als gevolg van akoestische of mechanische invloeden van buitenaf.

136 134 Rijden en bediening Brandstof Brandstof voor benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brandstof die voldoet aan de Europese norm EN 228 of E DIN of gelijkwaardig. De motor kan draaien op brandstof met een ethanolgehalte van maximaal 10 % (bijv. E10). Brandstof met het aanbevolen octaangetal gebruiken Voor de motorspecifieke vereisten verwijzen we u naar het overzicht motorgegevens Eventuele andere informatie op een label op de tankklep heeft altijd prioriteit. Voorzichtig Gebruik geen brandstof of brandstofadditieven die metalen bestanddelen bevatten, zoals additieven op mangaanbasis. Dat kan motorschade veroorzaken. Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 228 of E DIN of soortgelijk, kan leiden tot afzettingen of motorschade. Voorzichtig Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecontroleerde verbranding en daarmee motorschade tot gevolg hebben. Brandstof voor dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof gebruiken die voldoet aan EN 590. Landen buiten de Europese Unie gebruiken Euro-Diesel met een zwavelconcentratie onder 50 ppm. Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 590 of soortgelijk, kan leiden tot een verminderd motorvermogen, meer slijtage of motorschade en kan van invloed zijn op de garantie. Gebruik geen scheepsdieseloliën, lichte stookoliën, Aquazole en soortgelijke diesel-water emulsies. Het is niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemotoren. Brandstof voor het rijden op aardgas Gebruik aardgas met een methaangehalte van ongeveer %. L- gas (laag) heeft ongeveer % en H-gas (hoog) heeft ongeveer %. Eventueel kunt u, mits chemisch voorbereid en ontzwaveld, ook biogas met hetzelfde methaangehalte gebruiken. Alleen aardgas of biogas gebruiken dat voldoet aan DIN Geen vloeibaar gas of LPG-autogas gebruiken.

137 Brandstofkeuzeschakelaar Met Y in de middenconsole schakelt u tussen benzine en aardgas. De LED 1-status toont de huidige werkingsmodus. 1 uit : rijden op aardgas 1 brandt : rijden op benzine Zodra de aardgastanks leeg zijn, schakelt het systeem over op benzine. Controlelamp Y brandt op het Driver Information Center 3 90 totdat het contact wordt uitgeschakeld. Bij het automatisch omschakelen van rijden op benzine op gas of omgekeerd werkt de motor wellicht even niet. De benzinetank om de zes maanden leegrijden totdat controlelamp oplicht en daarna bijtanken. Dit is nodig om de voor het rijden op benzine vereiste systeemfunctie en brandstofkwaliteit te handhaven. De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan. Tanken De tankklep zit achteraan aan de linkerzijde van de auto. 9 Gevaar Zet voor het tanken de motor en alle hulpverwarmingen met verbrandingskamers uit. Zet alle mobiele telefoons uit. Bij het tanken de gebruiks- en veiligheidsvoorschriften van het tankstation in acht nemen. Rijden en bediening Gevaar Brandstof is brandbaar en explosief. Niet roken. Geen open vuur of vonken. Wanneer u brandstof in de auto kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een werkplaats te laten verhelpen. Voorzichtig Wanneer u foute brandstof hebt getankt, mag u het contact niet aanzetten. Ontgrendel de tankklep met de hand door aan de klep te trekken. Steek de contactsleutel in de tankdop en ontgrendel deze linksom. Draai de tankdop linksom. Voorzichtig Open de zijschuifdeur niet wanneer de tankklep nog open is.

138 136 Rijden en bediening Let op Afhankelijk van het model kan de zijschuifdeur zijn uitgevoerd met een veiligheidssysteem dat voorkomt dat de deur geheel wordt geopend wanneer de tankklep open is. Zijschuifdeur Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen. Om te tanken, het vulpistool volledig in de vulopening brengen en inschakelen. Na het automatisch afslaan kunt de tank nog maximaal twee keer door drukken op het pistool helemaal vol maken. Voorzichtig Gemorste brandstof onmiddellijk afwassen. Afsluiten door de tankdop te plaatsen en rechtsom vast te draaien. Steek de contactsleutel in de tankdop en ontgrendel deze linksom en trek de sleutel eruit. Sluit de tankklep. Aardgas tanken Open de tankklep. 9 Waarschuwing Alleen tanken bij een maximale afleverdruk van 250 bar. Alleen bij tankstations met temperatuurcompensatie tanken. Het tanken van aardgas helemaal voltooien, d.w.z. de vulopening ontluchten. De capaciteit van de aardgastanks is afhankelijk van de buitentemperatuur, de afleverdruk en het type tankinstallatie. Sluit de tankklep na het tanken. Benamingen van "aardgasauto's" in het buitenland: Duits Engels Erdgasfahrzeuge NGVs = Natural Gas Vehicles Frans Véhicules au gaz naturel or Véhicules GNV Italiaans Metano auto Benamingen van "aardgas" in het buitenland:

139 Duits Engels Frans Erdgas CNG = Compressed Natural Gas GNV = Gaz Naturel (pour) Véhicules - of - CGN = carburantgaz naturel Italiaans Metano (per auto) Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdoppen. Auto's met een dieselmotor hebben een speciale tankdop. Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige botsing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld. Brandstofblokkeersysteem terugzetten: zie "Berichten brandstofsysteem" Brandstofverbruik - CO 2 -uitstoot Het brandstofverbruik (gecombineerd) van het model Opel Combo ligt binnen een bereik van 7,7 tot 4,5 l/100 km. Afhankelijk van het land verschijnt het brandstofverbruik in km/l. In dit geval ligt het brandstofverbruik (gecombineerd) van het model Opel Combo binnen een bereik van 13,0 tot 22,2 km/l. De CO 2 -emissie (gecombineerd) ligt binnen een bereik van 179 tot 120 g/km. Raadpleeg voor de waarden die specifiek voor uw voertuig gelden het 'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de andere nationale autopapieren. Algemene informatie De opgegeven getallen voor het officiële brandstofverbruik en specifieke CO 2 -emissie hebben betrekking op het EU-basismodel met standaard uitrusting. Rijden en bediening 137 Brandstofverbruikgegevens en CO 2 - emissiegegevens worden bepaald volgens verordening R (EG) nr. 715/2007 (in de meest recente van toepassing zijnde versie), waarbij rekening wordt gehouden met het gewicht van de auto in bedrijfstoestand, zoals voorgeschreven door de verordening. De getallen worden alleen gegeven ter vergelijking tussen verschillende varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het werkelijke brandstofverbruik van een bepaalde auto. Extra uitrusting kan enigszins hogere resultaten tot gevolg hebben dan de vermelde getallen voor brandstofverbruik en CO 2. Het brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden. Aardgas De brandstofverbruikswaarden werden verkregen bij gebruik van de referentiebrandstof G20 (methaangehalte mol%) onder de voorgeschreven rijomstandigheden. Bij

140 138 Rijden en bediening het rijden op aardgas met een lager methaangehalte kan het brandstofgebruik van de aangegeven waarden afwijken. Trekhaak Algemene informatie Alleen trekhaken gebruiken die voor uw auto zijn goedgekeurd. Voor auto's die op aardgas rijden is er wellicht speciale sleepapparatuur nodig. Het achteraf monteren van een trekhaak door een werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de auto aanbrengen, zoals in het koelsysteem, de hitteschilden of andere uitrusting. Door montage van een trekhaak wordt de opening voor het sleepoog mogelijk afgedekt. Maak in dat geval gebruik van een kogelstang. Houd de kogelstang altijd in de auto. Rijgedrag en aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te koppelen, de kogel van de trekhaak smeren. Bij gebruik van een trillingsdemper die slingerbewegingen dempt en op de koppelingskogel inwerkt, mag de kogel niet worden gesmeerd. Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaatbaar totaalgewicht van meer dan 1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam een stabilisator te gebruiken wanneer u sneller rijdt dan 80 km/u. Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegensturen en zo nodig krachtig remmen. Bergafwaarts dezelfde versnelling inschakelen als bergopwaarts en ongeveer dezelfde snelheid aanhouden. Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading Aanhanger trekken Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekgewicht hangt af van de auto en de motor en mag niet worden overschreden. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaalgewicht van de aanhanger en het werkelijke kogelgewicht in aangekoppelde toestand.

141 Rijden en bediening 139 Het maximaal toelaatbare trekgewicht staat in de autopapieren vermeld. Het geldt normaal bij hellingspercentages tot maximaal 12 %. Het maximaal toelaatbare trekgewicht geldt tot aan het aangegeven hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel. Omdat het motorvermogen bij toenemende hoogte door de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt, moet het maximaal toelaatbare treingewicht voor elke 1000 meter hoogtetoename met 10 % worden verminderd. Bij het rijden op wegen met een gering hellingspercentage (minder dan 8 %, bijv. snelwegen) hoeft het maximaal toelaatbare treingewicht niet te worden verminderd. Het maximaal toelaatbare treingewicht mag niet worden overschreden. Het maximaal toelaatbare treingewicht staat op het typeplaatje vermeld. Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het laden van de aanhanger is van invloed op de kogeldruk. De maximaal toelaatbare kogeldruk (60 kg) staat op het typeplaatje van de trekhaak en in de autopapieren vermeld. Altijd de maximale kogeldruk nastreven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager dan 25 kg. Achterasbelasting De toegestane asbelastingen (zie identificatieplaatje of voertuigdocumenten) mogen niet overschreden worden.

142 140 Verzorging van de auto Verzorging van de auto Algemene informatie Accessoires en modificaties van auto Auto stallen Verwerking van sloopauto Controle van de auto Werkzaamheden uitvoeren Motorkap Motorolie Koelvloeistof Stuurbekrachtigingsvloeistof Sproeiervloeistof Remmen Remvloeistof Accu Wisserblad vervangen Gloeilamp vervangen Halogeenkoplampen Mistlampen Achterlichten Zijrichtingaanwijzers Derde remlicht Kentekenverlichting Binnenverlichting Instrumentenverlichting Elektrisch systeem Zekeringen Zekeringenkast in motorruimte 156 Zekeringenkast instrumentenpaneel Boordgereedschap Gereedschap Velgen en banden Winterbanden Aanduidingen op banden Bandenspanning Bandenspanningscontrolesysteem Profieldiepte Van banden- en velgmaat veranderen Wieldoppen Sneeuwkettingen Bandenreparatieset Wiel verwisselen Reservewiel Starthulp gebruiken Trekken Auto slepen Andere auto slepen Verzorging van uiterlijk Verzorging exterieur Verzorging interieur

143 Algemene informatie Accessoires en modificaties van auto Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen, accessoires en andere uitdrukkelijk door de fabriek voor uw autotype goedgekeurde onderdelen. Voor andere onderdelen kunnen wij ook als deze door autoriteiten of anderszins zijn goedgekeurd niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan. Bij eventuele aanpassingen, omzettingen of andere wijzigingen in de standaard voertuigspecificaties (waaronder, zonder beperkingen, softwarematige aanpassingen, aanpassingen in de elektronische regeleenheden) wordt de door Opel geboden garantie mogelijk ongeldig. Bovendien kunnen dergelijke wijzigingen het brandstofverbruik, de CO 2 -uitstoot en andere uitstoot van de auto nadelig beïnvloeden waardoor deze mogelijk niet meer voldoet aan de typegoedkeuring en de geldigheid van uw kentekenbewijs in het geding kan komen. Voorzichtig Wanneer het voertuig getransporteerd wordt op een trein of een takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden. Auto stallen Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maanden moet stallen: Auto wassen en conserveren. Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren. Afdichtrubbers reinigen en conserveren. Brandstoftank helemaal vullen. Motorolie verversen. Sproeiervloeistofreservoir leegmaken. Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren. Verzorging van de auto 141 Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading. Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren. Voorkom dat de auto wegrolt door de eerste of de achteruitversnelling in te schakelen. Handrem niet aantrekken. Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat geen van de systemen werkt, waaronder het vergrendelingssysteem. Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik neemt: Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor de elektrische ruitbediening inschakelen. Bandenspanning controleren. Sproeiervloeistofreservoir vullen. Motoroliepeil controleren.

144 142 Verzorging van de auto Koelvloeistofpeil controleren. Zo nodig kentekenplaten monteren. Verwerking van sloopauto Informatie over autodemontagebedrijven en de recycling van sloopauto's vindt u op onze website. Laat dit werk uitsluitend over aan een erkend autodemontagebedrijf. Aardgasvoertuigen moeten worden afgevoerd door een speciaal daartoe bevoegd bedrijf. Controle van de auto Werkzaamheden uitvoeren 9 Waarschuwing Controles in de motorruimte alleen met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren. De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde ontsteking gaan draaien. 9 Gevaar Het ontstekingssysteem werkt met een zeer hoge spanning. Niet aanraken. Motorkap Openen Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.

145 Veiligheidspal zijwaarts verplaatsen en de motorkap openen. Motorkapsteun vastzetten. Als de motorkap wordt geopend tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van veiligheidsredenen. Stop/Start-systeem Sluiten Druk alvorens de motorkap te sluiten de steun in de houder. Laat de motorkap zakken en laat deze vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in de grendel vallen. Controleer of de motorkap vergrendeld is. Voorzichtig Druk de motorkap niet in het slot om deuken te voorkomen. Motorolie Controleer het oliepeil ook regelmatig manueel om schade aan de motor te voorkomen. Vergewis u ervan dat de gebruikte olie de juiste specificatie heeft. Aanbevolen olie en smeermiddelen Verzorging van de auto 143 Controlelampje motoroliepeil laag S Het maximale motorolieverbruik is 0,6 liter per 1000 km. Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur zijn en minstens vijf minuten uitgeschakeld zijn geweest. Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot aan de aanslag van de handgreep weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen. Peilstok tot aan de aanslag van de handgreep insteken en een halve slag draaien. Let op Afhankelijk van de motor worden er mogelijk verschillende oliepeilstokken gebruikt.

146 144 Verzorging van de auto Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, dan motorolie bijvullen. Let op De motor in uw auto kan verschillen van de hier afgebeelde. Wij raden u aan dezelfde soort olie te nemen als voor de laatste olieverversing is gebruikt. Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok. Voorzichtig Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen. Inhouden Dop recht terugplaatsen en vastdraaien. Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescherming tot ca. -28 C. In koude streken met zeer lage temperaturen biedt de af-fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot ca. -37 C. Voorzichtig Alleen goedgekeurde antivries gebruiken. Koelvloeistofpeil Voorzichtig Een te laag koelvloeistofpeil kan motorschade veroorzaken.

147 Verzorging van de auto 145 Bij een koud koelsysteem moet het koelvloeistofpeil tussen MIN en MAX staan. Bijvullen als het peil te laag is. 9 Waarschuwing Vóór het openen van de dop de motor laten afkoelen. Dop voorzichtig openen zodat de druk langzaam kan ontsnappen. Gebruik voor bijvullen een mengsel van een goedgekeurde geconcentreerde koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1:1. Gebruik schoon kraanwater als er geen geconcentreerde koelvloeistof voorhanden is. Dop goed vastdraaien. Koelvloeistofgehalte door een werkplaats laten controleren en oorzaak van het koelvloeistofverlies laten verhelpen. Koelvloeistof en anti-vries Stuurbekrachtigingsvloeistof Voorzichtig Zeer kleine hoeveelheden vuildeeltjes kunnen schade aan de stuurinrichtingssysteem veroorzaken, waardoor het niet meer goed werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistofzijde van de reservoirdop/peilstok of dat ze in het reservoir terechtkomen. Neem contact op met een werkplaats, als het vloeistofpeil in het reservoir tot onder het merkteken MIN zakt. Als er bij het sturen een ongewoon geluid klinkt of als de stuurbekrachtiging vreemd reageert, roep dan de hulp van een werkplaats in.

148 146 Verzorging van de auto Sproeiervloeistof Schoon water vermengd met een passende hoeveelheid goedgekeurde sproeiervloeistof en antivries bijvullen. Voorzichtig Alleen sproeiervloeistof met voldoende antivries biedt voldoende bescherming bij lage temperaturen of een plotselinge daling van de temperatuur. Het gebruik van sproeiervloeistof dat isopropanol bevat, kan de buitenlampen beschadigen. Sproeiervloeistof Remmen Een piepend geluid, of het oplichten van het lampje remblokslijtage F duidt aan dat de dikte van de remvoering minimaal is. Verder rijden is mogelijk maar laat de remvoeringen zo spoedig mogelijk vervangen. Na de montage van nieuwe remblokken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen. Lampje remblokslijtage F Remvloeistof 9 Waarschuwing Remvloeistof is giftig en bijtend. Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. De remvloeistof moet tussen de merktekens MIN en MAX staan. Bij het bijvullen schoon te werk gaan, omdat verontreinigde remvloeistof storingen in het remsysteem tot gevolg kan hebben. Oorzaak van het remvloeistofverlies door een werkplaats laten verhelpen. Gebruik uitsluitend hoogwaardige, voor de auto goedgekeurde remvloeistof. Rem- en koppelingsvloeistof

149 Accu De accu van de auto is onderhoudsvrij als het rijgedrag zodanig is dat deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan de accu ontladen raken. Vermijd het gebruik van onnodige elektrische verbruikers. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Wanneer de auto meer dan vier weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Accu van de auto alleen bij uitgeschakelde ontsteking aansluiten en loskoppelen. Ontlaadbeveiliging van accu Accu vervangen Let op Elke afwijking van de in deze paragraaf gegeven instructies kan leiden tot een tijdelijke uitschakeling van het stop-startsysteem. Vervang bij auto's met een Stop/ Start-systeem de accu altijd door de juiste accu. Het wordt geadviseerd de accu door een werkplaats te laten vervangen. Stop/Start-systeem Accu opladen 9 Waarschuwing Bij auto's met een stop-startsysteem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt overschrijdt wanneer u een accuoplader gebruikt. Anders kan de accu beschadigd raken. Starthulp gebruiken Verzorging van de auto 147 Waarschuwingslabel Betekenis van symbolen: Geen vonken of open vlammen en niet roken. Bescherm de ogen altijd. Explosieve gassen kunnen blindheid of letsel veroorzaken. Houd de accu buiten het bereik van kinderen. De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blindheid of ernstige brandwonden.

150 148 Verzorging van de auto Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie. Explosief gas kan in de buurt van de accu aanwezig zijn. Wisserblad vervangen Ruitenwisserblad op achterdeur Ruitenwisserblad op achterklep Til de ruitenwisserarm op tot hij omhoog blijft staan, druk op de knop om het wisserblad los te maken en verwijder het. Maak het ruitenwisserblad in een lichte hoek vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tot het vastklikt. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag. Wisserarm optillen, borgclip blijven indrukken en wisserblad losmaken. Maak het ruitenwisserblad in een lichte hoek vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tot het vastklikt. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag. Wisserarm optillen, borgclips indrukken en wisserblad losmaken. Maak het ruitenwisserblad vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tot het vastklikt. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag.

151 Gloeilamp vervangen Contact uitschakelen en desbetreffende schakelaar uitschakelen of portieren sluiten. Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloeilamp niet met blote handen aanraken. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. Vervang de gloeilampen van de koplampen vanuit de motorruimte. Lampcontrole Schakel het contact na het vervangen van een lamp in en bedien en controleer de lichten. Halogeenkoplampen Koplampen hebben gescheiden systemen voor dimlicht/zijmarkeringslichten 1 (buitenste gloeilamp), grootlicht/dagrijlicht 2 (binnenste gloeilamp). Trek de koplampafdekkingen los om bij de gloeilampen te komen. Dimlicht 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Stekker van gloeilamp loskoppelen. 3. Klik de draadklem los en haal de gloeilamp uit de reflector. Verzorging van de auto Nieuwe gloeilamp zodanig in reflector aanbrengen dat het centreerlipje van de gloeilamp op één lijn ligt met de uitsparing van de reflector. 5. Stekker op gloeilamp aanbrengen. 6. Klik de draadklem vast. 7. Koplampafdekking aanbrengen. Grootlicht 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Stekker van gloeilamp loskoppelen. 3. Klik de draadklem los en haal de gloeilamp uit de reflector.

152 150 Verzorging van de auto 4. Nieuwe gloeilamp zodanig in reflector aanbrengen dat de gloeilamp op één lijn ligt met de uitsparing van de reflector. 5. Klik de draadklem vast en sluit de stekker op de gloeilamp aan. 6. Koplampafdekking aanbrengen. Zijmarkeringslichten 1. Koplampafdekking verwijderen. Trek de lamphouder linksom draaiend uit de reflector. 2. Gloeilamp uit lamphouder nemen, nieuwe gloeilamp plaatsen. 3. Lamphouder in reflector aanbrengen. 4. Rechtsom vastdraaien. 5. Koplampafdekking aanbrengen. Dagrijlicht 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Trek de lamphouder linksom draaiend uit de reflector. 3. Gloeilamp uit lamphouder nemen, nieuwe gloeilamp plaatsen. 4. Lamphouder in reflector aanbrengen. 5. Rechtsom vastdraaien. 6. Koplampafdekking aanbrengen. Richtingaanwijzer vooraan 1. Koplampafdekking verwijderen.

153 Verzorging van de auto 151 Achterlichten 2. Trek de lamphouder linksom draaiend uit de reflector. 3. Gloeilamp iets in houder duwen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 4. Lamphouder in reflector aanbrengen. 5. Rechtsom vastdraaien. 6. Koplampafdekking aanbrengen. Mistlampen Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. 1. Draai de drie borgschroeven los. 2. Demonteer de lamp compleet uit de auto. 3. Ontkoppel de stekker van de lamphouder. 4. De vier borgschroeven met een schroevendraaier losdraaien. Draai de lamphouder voor het achteruitrijlicht linksom eruit en vervang de gloeilamp. 5. Demonteer de lamphouder en de afdichting van de lamp compleet. 6. Gloeilamp iets in lamphouder duwen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen.

154 152 Verzorging van de auto 10. Steek de lamp compleet goed in de carrosserie. Draai de drie borgschroeven vast. 11. Schakel de ontsteking in en kijk of alle lampen werken. Kentekenverlichting Achterklep Remlicht (1) Richtingaanwijzer (2) Achterlicht (3) Achterlicht/mistlamp (4) 7. Breng de afdichting goed op de lamphouder aan. Breng de lamphouder goed in de lamp compleet aan. De vier borgschroeven met een schroevendraaier vastdraaien. 8. Breng de lamphouder voor het achteruitrijlicht aan en draai deze rechtsom vast. 9. Sluit de stekker aan. Zijrichtingaanwijzers Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Derde remlicht Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. 1. Steek de schroevendraaier zoals aangegeven door de pijlen erin, druk deze opzij en maak het lamphuis los.

155 Verzorging van de auto 153 Achterdeuren Binnenverlichting Voorste en achterste interieurverlichting 2. Draai de lamphouder linksom uit het lamphuis. Trek de gloeilamp eruit. 3. Vervang de gloeilamp. 4. Lamphouder in lamphuis plaatsen en rechtsom draaien. 5. Breng het lamphuis aan en laat het goed vastklikken. 1. Steek de schroevendraaier zoals aangegeven door de pijlen erin, druk deze naar links en maak het lamphuis los. 2. Gloeilamp voorzichtig in de richting van de veerklem drukken en verwijderen. 3. Vervang de gloeilamp. 4. Breng het lamphuis aan en laat het goed vastklikken. 1. Lens verwijderen met een platte schroevendraaier. 2. Open de afdekking achter. 3. Lamp vervangen. 4. Sluit de afdekking achter. 5. Lampglas weer aanbrengen.

156 154 Verzorging van de auto Interieurverlichting voorin, leeslampjes Demonteerbare interieurverlichting achter 1. Lens verwijderen met een platte schroevendraaier. 2. Open de afdekking achter. 3. Lampen vervangen. 4. Sluit de afdekking achter. 5. Lampglas weer aanbrengen. 1. Druk op de knop bovenaan het lamphuis compleet om het los te maken. 2. Wrik het lamphuis bij de aangegeven punten los. 3. Vervang de gloeilamp en laat deze goed vastklikken. 4. Lamphuis terugplaatsen. Instrumentenverlichting Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen.

157 Verzorging van de auto 155 Elektrisch systeem Zekeringen Controleren of het opschrift op de vervangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. Er zitten twee zekeringendozen in de auto: rechts in de motorruimte, naast de accu achter een kap onder op het instrumentenbord, aan bestuurderszijde Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en de ontsteking uitschakelen. Er zitten verschillende typen zekeringen in de auto. Het wordt geadviseerd altijd een volledige set zekeringen mee te nemen. Sommige functies worden door meerdere zekeringen beveiligd. Er kunnen zekeringen aanwezig zijn die geen functie hebben. Let op Het is mogelijk dat niet alle in deze gebruikershandleiding beschreven zekeringenkasten op uw auto aanwezig zijn. Raadpleeg het zekeringenkastlabel indien aanwezig. Zekeringtrekker Trek zekeringen met een zekeringtrekker los. Afhankelijk van het type zekering is een doorgebrande zekering herkenbaar aan de gesmolten draad. Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is.

158 156 Verzorging van de auto Zekeringtrekker van bovenaf of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken. Zekeringenkast in motorruimte Een zekeringtrekker kan worden gebruikt bij het vervangen van zekeringen. De zekeringenkast zit rechts in de motorruimte, naast de accu. Draai de twee schroeven (zie illustratie) los om de beschermkap te verwijderen en voor toegang tot de zekeringen.

159 Verzorging van de auto 157 Nr. Stroomkring F09 Achterdeurschakelaar F10 Claxon F14 Grootlicht F15 PTCI-verwarming F19 Airconditioning F20 Verwarmbare achterruit F21 Brandstofpomp F30 Mistlampen F84 CNG-systeem F85 Stekkerdozen F86 Aansteker/Verwarmde stoelen F87 Stop/Start-systeem F88 Spiegelverwarming Zekeringenkast instrumentenpaneel De zekeringhouder bevindt zich achter een kap onder op het instrumentenbord, aan bestuurderszijde. Breng het deksel van de zekeringenkast na het vervangen van doorgebrande zekeringen weer aan. Wanneer u het deksel van het zekeringenkastje niet goed sluit, kan een storing optreden.

160 158 Verzorging van de auto Nr. Stroomkring F12 Dimlicht rechts F13 Dimlicht links/koplampverstelling F31 Relais in zekeringenkast/relais carrosserieregelmodule F32 Instapverlichting F36 Diagnosestekker/Klimaatregelsysteem/Infotainmentsysteem/ Bandenspanningscontrolesysteem/Alarmsirene F37 Instrumentenpaneel/Remsysteem F38 Centrale vergrendeling F43 Wis-/wasinstallatie voor F47 Elektrische ruitbediening F48 Elektrische ruitbediening F49 Buitenspiegels/Infotainmentsysteem/Parkeerhulp/Bandenspanningscontrolesysteem/ Instrumentenverlichting/ Regensensor Nr. Stroomkring F51 Infotainmentsysteem/Remsysteem/Koppeling/Interieurverwarming F53 Instrumentenpaneel F94 Stekkerdoos bagageruimte F95 Aansteker/Elektrische aansluiting F96 Aansteker/Elektrische aansluiting F97 Verwarmde voorstoel F98 Verwarmde voorstoel Boordgereedschap Gereedschap Bestelwagen Het gereedschap en de boordkrik liggen in het opbergvak achter de voorstoel. Trek aan de hendel voor en schuif de stoel naar voren voor toegang tot 3 36.

161 Combi, Combo Tour Het gereedschap en de krik liggen in de bagageruimte achter een paneel rechts. Wiel verwisselen Reservewiel Velgen en banden Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen. De wielen regelmatig op beschadiging controleren. Bij beschadigingen of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen. Winterbanden Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 C en moeten daarom op alle wielen worden gemonteerd. Bandenmaten 185/65 R15, 195/65 R15 en 195/60 R16 C zijn toegestaan als winterbanden. De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen. Verzorging van de auto 159 Aanduidingen op banden Bijv. 215/60 R H 215 : bandbreedte in mm 60 : hoogte-breedteverhouding (bandhoogte t.o.v. bandbreedte) in % R : type koordlagen: Radiaal RF : type: RunFlat C : bestel- of bedrijfswagen 16 : velgdiameter in inch 95 : kengetal voor draagvermogen, 95 komt bijv. overeen met 690 kg H : kenletter voor snelheid Kenletter voor snelheid: Q : Maximaal 160 km/u S : Maximaal 180 km/u T : Maximaal 190 km/u H : Maximaal 210 km/u V : Maximaal 240 km/u W : Maximaal 270 km/u Kies een band die geschikt is voor de topsnelheid van uw auto.

162 160 Verzorging van de auto De topsnelheid is bereikbaar op rijklaar gewicht met bestuurder (75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door optionele uitrusting kan de topsnelheid van de auto afnemen. Prestaties Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden moeten zo worden gemonteerd dat ze in de juiste richting draaien. De juiste draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band. Bandenspanning De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij koude banden controleren. Het reservewiel niet vergeten. Dit geldt ook voor auto's met een bandenspanningscontrolesysteem. Draai het ventieldopje los. Bandenspanning De bandenspanningsinformatiesticker in de portieropening (indien aanwezig) vermeldt de originele banden en de bijbehorende bandenspanning. De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winterbanden. Reservewiel altijd oppompen tot de bandenspanning bij maximale belading. Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt de veiligheid, het weggedrag, het rijcomfort en het brandstofverbruik negatief en verhoogt de bandenslijtage. De bandenspanningswaarden verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste bandenspanningswaarde als volgt te werk: 1. Bepaal de code van de motor-id. Motorgegevens Bepaal de betreffende band. De bandenspanningswaardetabellen vermelden alle mogelijke bandencombinaties Voor de voor uw auto goedgekeurde banden kunt u de EEG-conformiteitsverklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocumenten raadplegen. De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de bandenspanningswaarden. 9 Waarschuwing Een te lage bandenspanning kan aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne beschadigingen, wat bij hoge snelheden loslatende loopvlakken en zelfs klapbanden kan veroorzaken. 9 Waarschuwing Bij specifieke banden mag de aanbevolen bandenspanning zoals vermeld in de bandenspanningstabel de op de band aangegeven maximale bandenspanning overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maximale bandenspanning.

163 Wanneer u de bandenspanning van een auto met bandenspanningscontrolesysteem moet verhogen of verlagen, schakel dan de ontsteking uit. Afhankelijkheid van temperatuur De bandenspanning hangt af van de temperatuur van de band. Onderweg lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspanningen op de bandinformatiesticker en in de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een temperatuur van 20 C. De druk wordt voor iedere temperatuurstijging van 10 C met bijna 10 kpa (0,1 bar) verhoogd. Houd hiermee rekening wanneer u warme banden controleert. Bandenspanningscontrolesysteem Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) gebruikt radiografische en sensortechnologie ter controle van de bandenspanningswaarden. Voorzichtig Het bandenspanningscontrolesysteem waarschuwt alleen bij een te lage bandenspanning en treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder. De sensoren van het TPMS controleren de spanningswaarden van de banden en verzenden de meetwaarden naar een ontvanger in de auto. Alle wielen moeten zijn voorzien van een spanningssensor en de banden moeten de voorgeschreven bandenspanning hebben. Overzicht bandenspanningswaarden Let op In landen waar het bandenspanningscontrolesysteem wettelijk vereist is, wordt de typegoedkeuring van het voertuig bij het gebruik van wielen zonder druksensoren nietig. Verzorging van de auto 161 Bandenspanning te laag Het vaststellen van een te lage bandenspanning wordt aangegeven door het oplichten van controlelampje w 3 87 en het klinken van een geluidssignaal. Bij auto's met een multifunctioneel Driver Information Center verschijnt er ook een bijbehorend bericht. Als w oplicht, stop dan bij de eerstvolgende gelegenheid en breng de banden op de aanbevolen spanningswaarden

164 162 Verzorging van de auto Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de bandenspanningswaarden in het systeem bij te werken. Hierbij kan w oplichten. Als w bij lagere temperaturen oplicht en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage bandenspanning. Controleer de bandenspanningswaarden van alle vier de banden. Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden verhoogd of verlaagd. Monteer alleen wielen met druksensoren, anders kan het systeem de bandenspanningswaarde niet herkennen en knippert w gedurende enkele seconden en brandt dan voortdurend. Bij auto's met een multifunctioneel Driver Information Center verschijnt er ook een bijbehorend bericht. Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet uitgerust met druksensoren. Bij dergelijke wielen zal het TPMS niet werken. Bij de drie andere wielen blijft het TPMS wel werken. Reservewiel 3 168, Wiel verwisselen Controlelampje w en (afhankelijk van de versie) een bijbehorend bericht blijven bij elke contactcyclus actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn gezet. Driver Information Center Inleerfunctie Na het verwisselen van wielen moet het TPMS opnieuw worden ingeleerd. Het inleerproces duurt max. 20 minuten bij een minimumsnelheid van 20 km/u. Als er zich tijdens het inleren problemen voordoen, knippert controlelampje w gedurende enkele seconden. Daarna brandt het ononderbroken en (afhankelijk van de versie) verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center. Driver Information Center Algemene informatie Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan de werking van het systeem nadelig beïnvloeden. Gebruik door de fabriek goedgekeurde bandenreparatiesets. Bandenreparatieset 3 164, Sneeuwkettingen Als u elektronische apparaten gebruikt of zich in de buurt vindt van voorzieningen die vergelijkbare frequenties gebruiken, kan dit de werking van het bandenspanningscontrolesysteem verstoren. Wanneer de banden zijn verwisseld, moeten de TPMS-sensoren altijd door een werkplaats worden gedemonteerd en nagekeken. Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controleren. Om veiligheidsredenen de banden te vervangen wanneer een profieldiepte van 2 3 mm (4 mm voor winterbanden) is bereikt. Om veiligheidsredenen is het aan te bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan 2 mm verschilt.

165 De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtageindicatoren (TWI = Tread Wear Indicator) is afgesleten. De locatie hiervan is met markeringen op de zijkant van de band weergegeven. Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden regelmatig omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet dezelfde als voorheen zijn. Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de zes jaar te vervangen. Van banden- en velgmaat veranderen Bij het gebruik van banden met een andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de snelheidsmeter en de voorgeschreven bandenspanning geherprogrammeerd worden en moeten er eventueel andere aanpassingen aan de auto worden verricht. Na montage van banden met een andere bandenmaat de sticker met de bandenspanning laten vervangen. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of velgen kan tot ongelukken leiden en maakt de typegoedkeuring van het voertuig ongeldig. Wieldoppen Gebruik wieldoppen en banden die door de fabriek voor de desbetreffende auto zijn goedgekeurd en daarmee aan alle eisen voor de desbetreffende combinatie van wielen en banden voldoen. Verzorging van de auto 163 Indien geen wieldoppen en banden worden gebruikt die door de fabriek zijn goedgekeurd, mogen de banden niet voorzien zijn van een velgbeschermingsrand. Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of wieldoppen kan tot plotseling drukverlies leiden met ongelukken als mogelijk gevolg. Sneeuwkettingen

166 164 Verzorging van de auto Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de vooras. Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal 10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant van de band uitsteken. Rijd met sneeuwkettingen maximaal 50 km/u. 9 Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klapband veroorzaken. Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van het loopvlak van de banden kan met de bandenreparatieset worden verholpen. Vreemde voorwerpen niet uit de banden verwijderen. Beschadigingen die groter zijn dan 4 mm of die in de bandwang zitten, kunnen niet met de bandenreparatieset worden verholpen. 9 Waarschuwing Niet sneller rijden dan 80 km/u. Niet langdurig gebruiken. Bestuurbaarheid en rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Bij bandenpech: Handrem aantrekken en eerste of achteruitversnelling inschakelen. De bandenreparatieset kan onder de voorstoel, in het handschoenenkastje of rechts in de bagageruimte achter een klep liggen. 1. Haal de bandenreparatieset uit de auto. 2. Verwijder de compressor. 3. Zet de compressor rechtop bij de band. 4. Ventieldop van defecte band losschroeven. 5. Schroef de flexibele vulslang op het ventiel. 6. De schakelaar van de compressor moet op J staan. 7. Steek de compressorstekker in de 12V-aansluiting of de aanstekeraansluiting.

167 Om te voorkomen dat de accu leegraakt, is het raadzaam de motor te laten draaien. 8. Zet de kantelschakelaar op de compressor op I. Het afdichtmiddel stroomt de band in. 9. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de band opgepompt. Bandenspanning Schakel de compressor uit wanneer de juiste bandenspanning is bereikt. 10. Demonteer de bandenreparatieset als de druk niet binnen vijf minuten tot 1,5 bar opgelopen is. De auto één wielomwenteling verplaatsen. De bandenreparatieset weer aansluiten en het vulproces vijf minuten lang voortzetten. De band is te zeer beschadigd als de druk niet binnen nog eens vijf minuten tot 1,8 bar opgelopen is. De hulp van een werkplaats inroepen. De compressor niet langer dan 20 minuten laten werken. 11. Maak de bandenreparatieset los. 12. Eventueel vrijgekomen afdichtmiddel met een doek verwijderen. 13. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maximaal toelaatbare snelheid in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen. 14. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na 10 minuten) stoppen en de bandenspanning controleren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor schroeven. Verzorging van de auto 165 Bij een bandenspanning hoger dan 1,8 bar, de bandenspanning op de voorgeschreven waarde brengen. Procedure herhalen totdat de bandenspanning niet meer afneemt. Bij een bandenspanning lager dan 1,8 bar, de auto niet meer gebruiken. De hulp van een werkplaats inroepen. 15. Bandenreparatieset in de bagageruimte opbergen.

168 166 Verzorging van de auto Let op De rijeigenschappen van de herstelde band zijn veel minder goed, laat deze band daarom vervangen. Bij abnormale geluiden of sterke verhitting van de compressor, deze uitschakelen en laten afkoelen. Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gegarandeerd dat het middel nog goed afdicht. Op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel letten. Gebruikte fles met afdichtmiddel vervangen. Afvoeren volgens de desbetreffende wettelijke voorschriften. De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -20 C te gebruiken. Blik afdichtmiddel vervangen Vervang het blik afdichtmiddel als volgt: 1. Ontkoppel de luchtslang van de compressor. 2. Til het blik linksom draaiend eruit. 3. Plaats het nieuwe blik rechtsom draaiend. 4. Sluit de luchtslang van de compressor aan op het blik en breng de flexibele vulslang op zijn plaats aan. Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset De onderstaande voorbereidingen treffen en de instructies opvolgen: Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren. Voorwielen in de rechtuitstand draaien. Handrem aantrekken en eerste of achteruitversnelling inschakelen. Reservewiel verwijderen Nooit meerdere wielen tegelijkertijd vervangen. Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van bandenpech en niet voor de jaarlijkse montage van winter- of zomerbanden. De krik is onderhoudsvrij. Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen. In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren bevinden. Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.

169 Verzorging van de auto 167 Opgekrikte auto niet starten. Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek voordat u het wiel plaatst. 9 Waarschuwing Vet de wielbout, de wielmoer en de conus van de wielmoer niet in. 1. Wielmoerdoppen met een schroevendraaier loswippen en verwijderen. Trek de wieldop met geschikt gereedschap eraf. 2. Plaats de wielsleutel goed en draai elke wielmoer met een halve slag los. 3. Er zijn hefpunten voor en achter op de auto. 4. Zet de krik op de vereiste hoogte. Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is. Plaats de krik goed en draai eraan totdat het wiel van de ondergrond loskomt. 5. Draai de wielmoeren los. 6. Wiel verwisselen. Reservewiel Draai de wielmoeren erop. 8. Auto laten zakken. 9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en de wielmoeren kruiselings aanhalen. Het aanhaalkoppel is 85 Nm (stalen velg) of 120 Nm (lichtmetalen velg).

170 168 Verzorging van de auto 10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening over het bandventiel valt. Wielmoerdoppen aanbrengen. 11. Het vervangen wiel en het boordgereedschap opbergen. 12. Bandenspanning en het aanhaalkoppel van de wielmoeren van het gemonteerde wiel zo spoedig mogelijk controleren. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Reservewiel Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset Bij het aanbrengen van een reservewiel met een andere maat dan de andere wielen kan het wiel worden beschouwd als een tijdelijk reservewiel en gelden de betreffende maximumsnelheden, zelfs als dit niet door een label wordt aangegeven. Raadpleeg een werkplaats voor informatie over de geldende maximumsnelheid. Voorzichtig Is het gemonteerde reservewiel kleiner dan de andere wielen of wordt het gebruikt in combinatie met winterbanden, dan kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen. Afhankelijk van de modelvariant zit het reservewiel onder de vloer of in de bagageruimte. 1. Bevestig het verlengstuk 2 aan de wielsleutel 1. Boordgereedschap Zet de wielsleutel in de opening in de vloer van de bagageruimte. 3. Laat het reservewiel in de vloer zakken door aan de wielsleutel te draaien.

171 Verzorging van de auto Haal het reservewiel onder de auto uit. 5. Schroef knop 2 los en haal kabelbevestiging 1 van het reservewiel. 6. Wiel verwisselen. 7. Plaats het vervangen wiel aan de achterkant van de auto met de buitenkant van het wiel omlaag. 8. Steek de houder 1 door het gat in de rand en de paspen in een van de boutgaten en zet deze vast met knop Zet de wielsleutel in de opening in de vloer van de bagageruimte en zet het reservewiel geheel omhoog door aan de sleutel te draaien. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Auto's op CNG Bij auto's op CNG zit het reservewiel in de bagageruimte. 1. Schroef twee bouten met de wielsleutel los en haal het reservewiel van de steun. Boordgereedschap Wiel verwisselen.

172 170 Verzorging van de auto 3. Plaats het vervangen reservewiel op de steun en ga hierbij na of de paspen goed uitgelijnd is. 4. Zet het reservewiel vast door de twee bouten met de wielsleutel vast te draaien. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band. Voor banden die tegen de draairichting in gemonteerd zijn geldt: Rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Laat de defecte band zo snel mogelijk vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reservewiel aan. Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden. Starthulp gebruiken Niet starten met behulp van een snellader. Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met hulpstartkabels en de accu van een andere auto. 9 Waarschuwing Hulpstartkabels alleen met de uiterste voorzichtigheid gebruiken. Elke afwijking van de onderstaande instructies kan letsel of schade als gevolg van het exploderen van de accu's en schade aan de elektrische systemen van beide auto's tot gevolg hebben. 9 Waarschuwing Laat de accu niet in contact komen met de ogen, de huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat zwavelzuur, dat bij direct contact persoonlijk letsel en schade aan de auto kan veroorzaken. De accu van de auto nooit aan vonken of open vuur blootstellen. Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 C bevriezen. Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten. Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en beschermende kleding dragen. Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. De capaciteit van de hulpstartaccu (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu. Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter van minstens 16 mm 2 (bij dieselmotoren 25 mm 2 ) gebruiken. De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen. Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen. Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.

173 De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet raken. Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken. Handrem aantrekken, versnellingsbak in neutrale stand. Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4. Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de massa van de auto aansluiten, bijv. op het motorblok of op een bout van de motorophanging. Zover mogelijk van de ontladen accu aansluiten; minimaal 60 cm. De kabels zo leggen dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden. Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leverende voertuig starten. 2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer dan 15 seconden laten duren met tussenpozen van één minuut. 3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair laten draaien. Verzorging van de auto Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwarming) van de stroom ontvangende auto inschakelen. 5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de omgekeerde volgorde volgen.

174 172 Verzorging van de auto Trekken Auto slepen Til de kap voorzichtig met een schroevendraaier eraf. Plaats ter voorkoming van schade een doek tussen de schroevendraaier en het frame. Het sleepoog is opgeborgen bij het boordgereedschap Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vastdraaien. Sleepkabel beter is een sleepstang aan sleepoog bevestigen. Voorzichtig Het sleepoog mag alleen worden gebruikt om te slepen en niet om de auto te bergen. Ontsteking inschakelen om het stuurslot te ontgrendelen en remlichten, claxon en voorruitwisser te kunnen bedienen. Versnellingsbak in neutrale stand. Let op Als bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak (MTA) de Neutralstand niet kan worden geselecteerd, mag de auto alleen met de aandrijfwielen van de grond af worden gesleept. Voorzichtig Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen. Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgassen van de slepende auto kunnen binnendringen. De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog losdraaien en afdekkapje terugplaatsen. Andere auto slepen Steek een schroevendraaier in de gleuf bij de zijkant van de afdekking. Maak de afdekking los door de schroevendraaier voorzichtig

175 omhoog te bewegen. Plaats ter voorkoming van schade een doek tussen de schroevendraaier en het frame. Het sleepoog is opgeborgen bij het boordgereedschap Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vastdraaien. Sleepkabel of nog beter, een sleepstang aan sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen. Voorzichtig Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen. Na het slepen verwijdert u het sleepoog. Breng de kap aan. Verzorging van uiterlijk Verzorging exterieur Sloten De sloten zijn af fabriek gesmeerd met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvettend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van ontdooimiddelen, de sloten door een werkplaats opnieuw laten smeren. Wassen Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf. De auto daarom regelmatig wassen en met was conserveren. Bij het bezoek aan wasstraten, een programma met een wasbehandeling selecteren. Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk verwijderen. Hierin zitten agressieve bestanddelen bevatten die lakschade kunnen veroorzaken. Verzorging van de auto 173 Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvolgen. De voorruitwisser en achterruitwisser moeten worden uitgeschakeld. Antenne en accessoires op de buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem verwijderen. Bij handmatig wassen erop letten dat ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt. Randen en naden van geopende portieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden reinigen. Voorzichtig Gebruik altijd een reinigingsmiddel met een ph-waarde van vier tot negen. Gebruik reinigingsmiddelen niet op warme oppervlakken. Reinig de motorruimte niet met een stoomcleaner of hogedrukreiniger. Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen. Voor de carrosserie en de ruiten

176 174 Verzorging van de auto verschillende zeemlappen gebruiken: wasresten op de ruiten belemmeren het zicht. Laat alle portierscharnieren door een werkplaats smeren. Teervlekken niet met harde voorwerpen verwijderen. Op gelakte oppervlakken een spray voor het verwijderen van teervlekken gebruiken. Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en de overige verlichting zijn gemaakt van kunststof. Geen schurende, bijtende of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen. Polijsten en in de was zetten De auto regelmatig met was conserveren (uiterlijk wanneer het water geen parels meer vormt). Zo niet, droogt de lak uit. Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont. Autopolish met siliconen vormt een vuilwerende laag, waardoor in de was zetten overbodig is. Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen worden behandeld. Ruiten en ruitenwisserbladen Een zachte, pluisvrije doek of een zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar gebruiken. Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan het verwarmingselement om schade te voorkomen. Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen krassen op de ruit worden gemaakt. Wisserbladen die strepen trekken, met een zachte doek en een ruitenreiniger reinigen. Verwijder achtergebleven vuil van wisserbladen die strepen op de ruit veroorzaken, met een zachte doek en ruitenreiniger. Zorg dat u ook achtergebleven was, insecten en dergelijke van de ruit verwijdert. IJs, verontreiniging en continu vegen op droge ruiten beschadigen of vernietigen zelfs de wisserbladen. Panoramadak Voor het reinigen nooit oplos- of schuurmiddelen, brandstoffen, agressieve middelen (bijv. lakreinigers, acetonhoudende oplossingen etc.), zuurhoudende of sterk alkalische middelen dan wel schuursponzen gebruiken. Geen was of poetsmiddelen op het panoramadak aanbrengen. Velgen en banden Niet schoonmaken met hogedrukreinigers. Velgen met een ph-neutrale velgenreiniger reinigen. Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde middelen worden behandeld als de carrosserie.

177 Lakschade Geringe lakschade voordat er roestvorming optreedt met een lakstift herstellen. Grotere lakschade of roestvorming door een werkplaats laten herstellen. Onderstel Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende pvc-laag, terwijl er op andere delen een duurzame beschermende waslaag is aangebracht. De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwe waslaag laten aanbrengen. Bitumineuze/rubber materialen kunnen de pvc-laag aantasten. Werkzaamheden aan de bodemplaat door een werkplaats laten uitvoeren. De bodemplaat vóór en ná de winter schoonspuiten en daarna de beschermende waslaag laten controleren. Aardgasinstallatie Stoom- of hogedrukstraal niet op de onderdelen van de aardgasinstallatie richten. In het bijzonder de aardgastanks en de drukkleppen op de bodemplaat en het schutbord in de motorruimte beschermen. Deze onderdelen niet behandelen met chemische reinigers of conserveringsmiddelen. Reiniging van de onderdelen van de aardgasinstallatie door een voor onderhoud van aardgasauto's bevoegde werkplaats laten uitvoeren. Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- of hogedrukreiniger reinigen. Verzorging interieur Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instrumentenpaneel en bekleding alleen met een droge doek of interieurreiniger schoonmaken. Verzorging van de auto 175 Reinig de lederen bekleding met zuiver water en een zachte doek. Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als de bekleding erg vuil is. Instrumentengroep en de displays alleen met een zachte, vochtige doek reinigen. Gebruik zo nodig water en milde zeep. Stoffen bekleding met een stofzuiger en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen. Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleuringen veroorzaken, met name op lichtgekleurde bekleding. Reinig verwijderbare vlekken en verkleuringen zo spoedig mogelijk. Veiligheidsgordels met lauw water of een interieurreiniger schoonmaken.

178 176 Verzorging van de auto Voorzichtig Klittenbandsluitingen sluiten omdat geopende klittenbandsluitingen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen. Hetzelfde geldt voor kledingstukken met scherpe voorwerpen zoals ritssluitingen, riemen of spijkerbroeken met metalen accenten. Kunststof en rubber onderdelen Kunststof en rubberen onderdelen mogen met dezelfde middelen worden gereinigd als de carrosserie. Zo nodig een interieurreiniger gebruiken. Geen andere middelen gebruiken. Vooral geen oplosmiddelen of brandstof. Niet schoonmaken met hogedrukreinigers.

179 Service en onderhoud Algemene informatie Service-informatie Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Algemene informatie Service-informatie Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat alle servicewerkzaamheden met de voorgeschreven intervallen worden uitgevoerd. Het uitgebreide en actuele serviceschema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats. Service-display Onderhoudsintervallen - benzineen CNG-motoren Laat uw auto onderhouden om de km of na twee jaar, wat het eerst van toepassing is. Onderhoudsintervallen - dieselmotoren Tenzij anders vermeld op het Driver Information Center moet aan de auto om de km, of na twee jaar, wat het eerst voorkomt, onderhoud worden gepleegd Service en onderhoud 177 Bij een zwaardere belasting, bijv. bij taxi's en politievoertuigen, geldt wellicht een korter onderhoudsinterval. Service-display Internationale service-intervallen Onderhoud van uw auto is nodig om de km of na 1 jaar, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet, tenzij anders aangegeven op het servicedisplay. De internationale service-intervallen gelden voor: Albanië, Wit-Rusland, Bosnië-Herzegovina, Georgië, Macedonié, Moldavië, Montenegro, Servië, Oekraïne. Service-display Registraties Uitgevoerde service wordt geregistreerd op de daarvoor bestemde plaatsen in het service- en garantieboekje. De datum en afgelezen kilometerstand worden bevestigd met stempel en handtekening van de uitvoerende werkplaats.

180 178 Service en onderhoud Zorg ervoor dat het service- en garantieboekje correct wordt ingevuld, omdat een sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto. Service-interval met resterende levensduur van motorolie Het onderhoudsinterval is gebaseerd op diverse parameters afhankelijk van het gebruik. Wanneer de motorolie moet worden ververst, knippert controlelampje I op de instrumentengroep Afhankelijk van de versie verschijnt er wellicht een bericht op het Driver Information Center Service-display Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Gebruik alleen producten die voldoen aan de aanbevolen specificaties. 9 Waarschuwing Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk en mogelijk giftig. Voorzichtig hanteren. Informatie op de verpakking in acht nemen. Motorolie Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de keuze van motorolie is kwaliteit belangrijker dan viscositeit. Door de oliekwaliteit blijft o.a. de motor schoon, is de slijtage minimaal en veroudert de olie minder snel. De viscositeit geeft informatie over de dikte van de olie bij diverse temperaturen. Dexos is de nieuwste kwaliteit motorolie, en biedt optimale bescherming voor benzine- en dieselmotoren. Indien deze niet voorhanden i,s moet motorolie van een andere gerenommeerde kwaliteit worden gebruikt. Aanbevelingen voor benzinemotoren gelden ook voor CNG-motoren. Selecteer de betreffende motorolie op basis van de kwaliteit en de minimumomgevingstemperatuur Motorolie bijvullen Motoroliesoorten van verschillende fabrikanten en merken kunnen worden gemengd zolang ze voldoen aan de vereiste motoroliecriteria kwaliteit en viscositeit. Het gebruik van motorolie met alleen ACEA A1/B1 of alleen A5/B5-kwaliteit is verboden, omdat deze in bepaalde omstandigheden langdurige motorschade kan veroorzaken. Selecteer de betreffende motorolie op basis van de kwaliteit en de minimumomgevingstemperatuur

181 Service en onderhoud 179 Extra motorolieadditieven Het gebruik van extra motorolieadditieven kan schade tot gevolg hebben en de garantie ongeldig maken. Motorolieviscositeit De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie over de dikte van de olie. Multigrade-olie wordt geklasseerd door twee cijfers, bijv. SAE 5W-30. Het eerste cijfer, gevolgd door een W, geeft de viscositeit bij lage temperaturen, het tweede cijfer de viscositeit bij hoge temperaturen aan. Selecteer de betreffende viscositeitsindex afhankelijk van de minimumomgevingstemperatuur Alle aanbevolen viscositeitswaarden zijn geschikt voor hoge omgevingstemperaturen. Koelvloeistof en antivries Gebruik alleen voor de auto goedgekeurde anti-vries. De hulp van een werkplaats inroepen. Het systeem is af fabriek afgevuld met koelvloeistof voor optimale corrosiewering en vorstbescherming tot een temperatuur van ca. -28 C. In regio's met extreem lage temperaturen biedt de af fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot ca. -37 C. Deze concentratie dient het gehele jaar in stand te worden gehouden. Extra koelvloeistofadditieven die bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid te bieden of om kleine lekken te dichten kunnen functiestoringen veroorzaken. Aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen van het gebruik van extra koelvloeistofadditieven wordt niet aanvaard. Sproeiervloeistof Gebruik uitsluitend voor de auto goedgekeurde sproeiervloeistof om schade aan wisserbladen, lakwerk, kunststof en rubberen onderdelen te voorkomen. De hulp van een werkplaats inroepen. Rem- en koppelingsvloeistof Remvloeistof absorbeert na verloop van tijd vocht waardoor de remmen minder efficiënt werken. De remvloeistof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst.

182 180 Technische gegevens Technische gegevens Voertuigidentificatie Voertuigidentificatienummer Typeplaatje Motor-ID Autogegevens Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Motorgegevens Prestaties Voertuiggewicht Afmetingen auto Inhouden Bandenspanningswaarden Voertuigidentificatie Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer is zichtbaar door de voorruit en op de vloer achter een afdekking aan passagierszijde voor. Typeplaatje

183 Het typeplaatje zit in de motorruimte, bevestigd aan het schutbord. Gegevens op het typeplaatje: 1 : typegoedkeuringsnummer 2 : voertuigidentificatienummer 3 : identificatiecode voertuigtype 4 : toegelaten totaal voertuiggewicht in kg 5 : toegelaten totaal treingewicht in kg 6 : maximale toegelaten belading van de vooras in kg 7 : maximale toegelaten belading van de achteras in kg 8 : motortype 9-11 : gegevens die specifiek zijn voor de auto of voor het land waarin de auto wordt gebruikt Let op Het typeplaatje op uw auto kan verschillen van het plaatje op de afbeelding. De som van de voor- en achterasbelasting mag niet groter zijn dan het maximale totaalgewicht van de auto. Indien bijv. de vooras maximaal wordt belast, mag de achteras slechts met een gewicht worden belast dat gelijk is aan het maximaal toelaatbare totaalgewicht verminderd met de voorasbelasting. Deze technische gegevens zijn samengesteld volgens EU-normen. Wijzigingen voorbehouden. Specificaties in de voertuigdocumenten prevaleren altijd boven die in deze handleiding. Motor-ID Het motornummer is op het motorblok gestanst. Technische gegevens 181 De tabellen met technische gegevens bevatten de code van de motor-id. Motorgegevens Voor het bepalen van de betreffende motor kunt u de EEG-conformiteitsverklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocumenten raadplegen.

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 60 Instrumenten en bedieningsorganen... 69 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 23 Stoelen, veiligheidssystemen... 41 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 56 Verlichting... 93 Klimaatregeling...

Nadere informatie

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 75 Instrumenten en bedieningsorganen... 86 Verlichting...

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting... 77 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

MOKKA X Gebruikershandleiding

MOKKA X Gebruikershandleiding MOKKA X Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 61 Instrumenten en bedieningsorganen... 79 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL COMBO Gebruikershandleiding

OPEL COMBO Gebruikershandleiding OPEL COMBO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 66

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 65

Nadere informatie

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 101

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 59

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 77 Verlichting...

Nadere informatie

CROSSLAND X Gebruikershandleiding

CROSSLAND X Gebruikershandleiding CROSSLAND X Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen... 74

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting... 98 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

OPEL Astra Gebruikershandleiding

OPEL Astra Gebruikershandleiding OPEL Astra Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

OPEL Insignia Gebruikershandleiding

OPEL Insignia Gebruikershandleiding OPEL Insignia Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL MOVANO Gebruikershandleiding

OPEL MOVANO Gebruikershandleiding OPEL MOVANO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

Orlando. Instructieboekje

Orlando. Instructieboekje Orlando Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 61 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL MERIVA Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 82

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 94 Verlichting...

Nadere informatie

Cruze. Instructieboekje

Cruze. Instructieboekje Cruze Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 70 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 44 Opbergen... 73 Instrumenten en bedieningsorganen... 88 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen... 81 Verlichting...

Nadere informatie

ZAFIRA Gebruikershandleiding

ZAFIRA Gebruikershandleiding ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 99 Verlichting...

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

OPEL Ampera Gebruikershandleiding

OPEL Ampera Gebruikershandleiding OPEL Ampera Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 66

Nadere informatie

OPEL COMBO. Gebruikershandleiding

OPEL COMBO. Gebruikershandleiding OPEL COMBO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 61

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding

OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 66 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 85 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 4 Sleutels, portieren en ruiten... 16 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 26 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding OPEL ADAM Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

CORSA Gebruikershandleiding

CORSA Gebruikershandleiding CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 76 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL CORSA Gebruikershandleiding

OPEL CORSA Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

OPEL ADAM Gebruikershandleiding

OPEL ADAM Gebruikershandleiding OPEL ADAM Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

OPEL Cascada Gebruikershandleiding

OPEL Cascada Gebruikershandleiding OPEL Cascada Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Spark. Instructieboekje

Spark. Instructieboekje Spark Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 63 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL CORSA Gebruikershandleiding

OPEL CORSA Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

OPEL Adam Gebruikershandleiding

OPEL Adam Gebruikershandleiding OPEL Adam Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 72

Nadere informatie

OPEL Antara Gebruikershandleiding

OPEL Antara Gebruikershandleiding OPEL Antara Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 77

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

OPEL MOKKA Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 54 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

KARL Gebruikershandleiding

KARL Gebruikershandleiding KARL Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 58 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

Opel Agila Gebruikershandleiding

Opel Agila Gebruikershandleiding Opel Agila Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 18 Stoelen, veiligheidssystemen... 28 Opbergen... 44 Instrumenten en bedieningsorganen... 51

Nadere informatie

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 55 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

OPEL CORSA Gebruikershandleiding

OPEL CORSA Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 60 Instrumenten en bedieningsorganen... 79

Nadere informatie

OPEL CORSA. Gebruikershandleiding

OPEL CORSA. Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 73

Nadere informatie

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding OPEL ADAM Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

OPEL Mokka Gebruikershandleiding

OPEL Mokka Gebruikershandleiding OPEL Mokka Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

Aveo. Instructieboekje

Aveo. Instructieboekje Aveo Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting...

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 63

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting...

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

OPEL KARL Gebruikershandleiding

OPEL KARL Gebruikershandleiding OPEL KARL Gebruikershandleiding Inleiding.......................... 2 Inhoud Kort en bondig................... 5 Sleutels, portieren en ruiten.... 18 Stoelen en veiligheidssystemen.........................

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

OPEL Meriva Gebruikershandleiding

OPEL Meriva Gebruikershandleiding OPEL Meriva Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 84

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1 Citroën Berlingo Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING Blz. 1 1. INHOUDSOPGAVE 1. INHOUDSOPGAVE... 2 2. BEKNOPTE SAMENVATTING... 3 3. HANDELINGEN TEN BEHOEVE VAN

Nadere informatie

OPEL Movano Gebruikershandleiding

OPEL Movano Gebruikershandleiding OPEL Movano Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 18 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 61 Instrumenten en bedieningsorganen... 70

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE Over deze handleiding Opmerkingen met betrekking tot de handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager Versie 1, 2015 Tilly Light BV 2 inhoudsopgave Inhoudsopgave Onderdelen 5 Eerste gebruik 8 Op de auto plaatsen 12 Fietsen plaatsen 15 Rijden 20 Fietsen afnemen 21 Van

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL druk 1 1TH 084070 NSN 30-17-1-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB5.480 TAKEL Vastgesteld door de Directeur Defensie Materieel Organisatie voor deze Hoofd Logistieke

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE OPMERKINGEN Over deze handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool op onderdelen van

Nadere informatie

FORD FIESTA Korte beschrijving

FORD FIESTA Korte beschrijving FORD FIEST Korte beschrijving De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties,

Nadere informatie