Antwoorden bij het katern LICHAAMSMASSAGE

Transcriptie

1 Antwoorden bij het katern LICHAAMSMASSAGE Behorend bij deelkwalificatie 3.12 Lichaamsbehandeling KOC Nederland Lichaamsmassage - 1 -

2 Hoofdstuk 1 Het beenderstelsel Opdracht 1 Wat wordt bedoeld met het skelet beweegt passief? - Het skelet is belangrijk voor het bewegen van het lichaam, maar kan zelf geen bewegingen tot stand brengen. Dat gebeurt in samenwerking met de spieren. Opdracht 2 Bekijk de tekening van het skelet en geef aan welke beenderen van het gehele lichaam behoren tot: a. de platte beenderen - Ribben, borstbeen, schouderbladen, heupbeenderen. b. de onregelmatige beenderen - Handwortelbeentjes, voetwortelbeentjes, wervels, sesambeenderen (bijvoorbeeld de knieschijf). Opdracht 3 Noem vijf organen die door het skelet beschermd worden. - De longen, het hart, de baarmoeder, de blaas, de hersenen. Opdracht 4 Bekijk het skelet dat op school aanwezig is. Hoe kun je zien dat beenderen met elkaar vergroeid zijn? - Op de plaats waar beenderen vergroeid zijn, zijn meestal naden zichtbaar. Opdracht 5 a. Waarom kan een baby nog niet laten staan? - De beenderen van baby s bevatten in vergelijking met de beenderen van volwassenen meer eiwitten dan kalkzouten en zijn nog buigzaam. b. Waarom hebben oudere mensen meer kans op botbreuken? - Bij het ouder worden gaan de beenderen steeds minder eiwitten en steeds meer kalkzouten bevatten, waardoor ze brozer worden. Opdracht 6 Waarom zijn de schaambeenderen door kraakbeen met elkaar verbonden? - Tijdens de bevalling kunnen de schaambeenderen hierdoor enigszins wijken. Opdracht 7 Waarom bevinden zich in de ledematen vooral beweeglijke gewrichten? - Omdat je met je armen en benen veel verschillende bewegingen moet kunnen maken. Opdracht 8 Wat is de functie van het kraakbeen aan de gewrichtsuiteinden? - Dat zorgt ervoor dat de gewrichtsuiteinden soepel over elkaar kunnen bewegen. Opdracht 9 Welke beenderen liggen distaal en welke proximaal? - Distaal: spaakbeen, ellepijp, handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes, vingerkootjes, scheenbeen, kuitbeen, voetwortelbeentjes en teenkootjes. - Proximaal: opperarmbeen en dijbeen Lichaamsmassage KOC Nederland

3 Opdracht 10 Bekijk de tekening van de wervelkolom en geef aan welk gedeelte dorsaal en welk gedeelte ventraal ligt. - Dorsaal: de wervellichamen. - Ventraal: de uitsteeksels. Opdracht 11 Hoe verklaar je dat er bij een beschadiging van de wervelkolom soms verlammingsverschijnselen ontstaan? - In het wervelkanaal liggen vele zenuwen. Bij beschadigingen van de wervelkolom kunnen de zenuwen beschadigd worden, waardoor er verlammingsverschijnselen kunnen optreden. Opdracht 12 Wat is de functie van de tussenwervelschijven? - De tussenwervelschijven vormen de verbinding tussen de wervels en zorgen ervoor dat de wervels langs elkaar kunnen bewegen zonder dat de wervels beschadigd worden. Opdracht 13 Verklaar de naam zwevende ribben. - Dit zijn de laatste twee paar ribben die niet met het borstbeen in verbinding staan en dus min of meer zwevend zijn. Opdracht 14 Waarom moet de borstkas gedeeltelijk beweegbaar zijn? - Dat is in het belang van de ademhaling. De borstkas moet zich kunnen verruimen tijdens de inademing en verkleinen tijdens de uitademing. Opdracht 15 Wat zou zwaarder zijn: de bekkengordel of de schoudergordel? Verklaar je antwoord. - De bekkengordel is zwaarder. Deze moet meer gewicht dragen dan de schoudergordel. Opdracht 16 a. Hoe komt het dat een arm nogal makkelijk uit de kom kan schieten? - De gewrichtskom van het schouderblad is ondiep en het gewrichtskapsel van het schoudergewricht is ruim. b. Hoe kan een uit de kom geschoten arm verholpen worden? - Een arts kan de arm weer terug plaatsen. Opdracht 17 a. Welke beenderen vormen het polsgewricht? - De handwortelbeentjes en het spaakbeen vormen het polsgewricht. b. Welke beenderen vormen met elkaar het ellebooggewricht? Het ellebooggewricht bestaat uit: - een scharniergewricht, dat gevormd wordt door ellepijp en opperarmbeen. - een kogelgewricht, dat gevormd wordt door het spaakbeen en het opperarmbeen. - een rol- of draaigewricht, dat gevormd wordt door het spaakbeen en de ellepijp. Opdracht 18 Welke gewrichten komen voor in de handen? Geef aan waar ze zich bevinden. - Straf gewricht: de handwortelbeentjes onderling. - Eigewricht: het spaakbeen en de handwortel. - Zadelgewricht: duim met de handwortel. - Scharniergewricht: de middenhandsbeentjes met de vingerkootjes en de vingerkootjes onderling. KOC Nederland Lichaamsmassage - 3 -

4 Opdracht 19 a. Welk bot vormt de binnenenkel en welk bot de buitenenkel? - Een verdikking van het scheenbeen vormt de binnenenkel. Een verdikking van het kuitbeen vormt de buitenenkel. b. Welke beenderen vormen samen het kniegewricht? - De scheenbeen- en de dijbeenknobbels samen vormen het kniegewricht. Opdracht 20 Welke gewrichten komen voor in de voet? Geef aan waar ze zich bevinden. - Straf gewricht: de voetwortelbeentjes onderling. - Scharniergewricht: de midden voetsbeentjes met de teenkootjes en de teenkootjes onderling. Opdracht 21 Lees de hele tekst nog eens door en geef aan waar bindweefselverbindingen, kraakbeenverbindingen en beenvergroeiingen voorkomen. Geef voorbeelden van straffe gewrichten en beweeglijke gewrichten. Geef van de beweeglijke gewrichten aan om wat voor soort gewricht het gaat. - Beenvergroeiingen: het darmbeen, het zitbeen en het schaambeen vormen samen het heupbeen. De heiligbeenwervels vormen samen het heiligbeen. De staartbeenweefsels vormen samen het staartbeen. - Bindweefselverbindingen: het scheenbeen en het kuitbeen zijn door middel van een bindweefselvlies met elkaar verbonden. Tussen de beenderen van de schedel komt een smalle bindweefselstrook voor. De band van Poupart is een bindweefselband die een verbinding vormt tussen de voorste bovenste darmbeendoorn en het schaambeen. De wervels zijn met elkaar verbonden door middel van ligamenten. Hoofdstuk 2 Het spierstelsel Opdracht 1 De hartspier bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel. Is het hart daarom ook een willekeurige spier? Verklaar je antwoord. - Nee, het hartspierweefsel trekt zich samen buiten de wil en is dus een onwillekeurige spier. Opdracht 2 Geef een voorbeeld van een elektrische prikkel op een spier. - Als je stroom krijgt van bijvoorbeeld de auto, dan trek je direct je hand terug. Opdracht 3 Leg uit dat de spierstofwisseling zowel aëroob als anaëroob kan verlopen. - Aëroob: glucose wordt verbonden met zuurstof, waardoor energie vrijkomt dat nodig is voor spierarbeid. Daarbij ontstaan kooldioxide en water als afvalstoffen. - Anaëroob: er is te weinig zuurstof, waardoor glucose zonder zuurstof vrijgemaakt wordt voor spierarbeid. Daarbij ontstaat melkzuur als afvalstof. Opdracht 4 Wat bedoelen we met spierverzuring? Probeer te verklaren hoe spierverzuring ontstaat. - Spierverzuring is de ophoping van melkzuur in de spieren. Spierverzuring kan ontstaan bij intensieve spierarbeid waardoor er onvoldoende zuurstof aanwezig is voor de verbranding van glucose Lichaamsmassage KOC Nederland

5 Opdracht 5 Hoe kun je myogelosen behandelen? - Door middel van massage kun je de afvalstoffen losmaken en afvoeren. Opdracht 6 a. Bedenk een aantal bewegingen waardoor isometrische spiercontracties plaatsvinden. - Duwen tegen een tegenwerkende kracht (bijvoorbeeld fitnessapparaat). b. Bedenk een aantal bewegingen waardoor isotonische spiercontracties plaatsvinden. - Rustig fietsen, lopen, dansen. Opdracht 7 Ter genezing van een botbreuk, bijvoorbeeld bij een breuk van het kuitbeen, moet het been een tijdje in het gips. Als het gips na enige tijd verwijderd wordt, kan het been een stuk dunner geworden zijn. Verklaar hoe dit komt. - Als je je spieren enige tijd niet gebruikt, nemen ze in omvang af. Opdracht 8 Noem nog twee paar synergisten en twee paar antagonisten. Omschrijf welke bewegingen ze maken. Synergisten: - Het hoofd/halsgedeelte en het schoudergedeelte van de monnikskapspier: trekken beiden de schouderbladen naar binnen en naar boven. - Brede rugspier en deltaspier: heffen beiden de arm naar achteren. - Deltaspier, brede rugspier en grote borstspier draaien de arm naar binnen. - Rechte buikspier, buitenste en binnenste schuine buikspier buigen de wervelkolom voorover. - Hamstrings: halfvliesachtige, halfpeesachtige en de tweehoofdige dijbeenspier buigen het been. - Kamspier: lange aanvoerder en grote aanvoerder zijn aanvoerders van het been. Antagonisten: - Brede rugspier en deltaspier: synergisten én antagonisten: brede rugspier heft de arm naar achteren en deltaspier ook, maar deltaspier heft arm ook naar voren. - Tweehoofdige armspier (buigt de arm) en driehoofdige armspier (strekt de arm). - Spieren aan de achterzijde van het been zijn buigers (met uitzondering van de kleermakersspier), spieren aan de voorkant van het been zijn strekkers. Opdracht 9 Geef van elke bewegingsvorm twee voorbeelden. - Abduceren: een arm omhoog doen, een been zijdelings strekken. - Adduceren: een arm omlaag doen, een been naar het lichaam toe halen. - Exoroteren: een arm of been naar buiten draaien. - Endoroteren: een arm of been naar binnen draaien. - Extenseren: strekken van benen en armen. - Flexeren: buigen van benen en armen. Opdracht 10 Leg uit waarom je verschillende soorten oefeningen moet doen als je je buikspieren wilt trainen. - De buikspieren bestaan uit rechte en schuine buikspieren. Het is moeilijk deze gelijktijdig te trainen. Er zijn oefeningen waarmee de schuine en oefeningen waarmee de rechte buikspieren getraind worden. KOC Nederland Lichaamsmassage - 5 -

6 Opdracht 11 a. Door welke spieren wordt de oksel aan de voorzijde gevormd? - De grote en de kleine borstspier. b. Door welke spier wordt de oksel aan de achterzijde gevormd? - De brede rugspier. Opdracht 12 Leg uit wat bedoeld wordt met de opperarm-spaakbeenspier is een hulpspier bij supinatie of pronatie van de onderarm. - Deze spier is nodig voor het naar beneden en naar boven draaien van de handpalm. Opdracht 13 Over het algemeen bevinden de buigers van het been zich aan de achterzijde. Welke spier vormt hierop een uitzondering? - De kleermakersspier. Hoofdstuk 3 De effecten van een massage Opdracht 1 a. Hoeveel tussenstof gebruik je bij een doorbloedende massage? - de hoeveelheid tussenstof staat niet vast, omdat het naast het doel van de massage ook afhankelijk is van de huid van de cliënt. b. Wat is het effect van de massage bij gebruik van weinig of geen tussenstof? - Hoe minder tussenstof je gebruikt, hoe intensiever de massage. Opdracht 2 Noem een aantal absolute indicaties en een aantal relatieve indicaties. - Een absolute indicatie is bijvoorbeeld koorts of circulatiestoornissen. - Een relatieve indicatie is bijvoorbeeld een opgezette schildklier of spataderen op de benen. Hoofdstuk 4 De grepen van de massage Opdracht 1 Verklaar de mechanische, reflectorische, biochemische en psychische effecten van: a. Lengtestrijkingen - Een lengtestrijking werkt afvoerend en is hartwaarts gericht. Een rustige lengtestrijking bevordert de afvoer van bloed en lymfe (dehydratie). Een zacht uitgevoerde lengtestrijking werkt kalmerend en vermindert pijn. b. dwarsstrijkingen - De dwarsstrijkingen voer je loodrecht op het verloop van de bloed- en lymfevaten en de spieren uit. Deze greep werkt stimulerend en tonusverhogend. Opdracht 2 Beschrijf de effecten van lengte- en dwarskneding. - Een soepele, in rustig tempo uitgevoerde lengtekneding werkt kalmerend en ontspannend. Een krachtige, in rustig tempo uitgevoerde lengtekneding werkt vochtafvoerend. - Krachtige dwarsknedingen verhogen de doorbloeding en verbeteren de spanning van de spieren Lichaamsmassage KOC Nederland

7 Hoofdstuk 5 Opbouw van de lichaamsmassage Opdracht 1 Waarom is het tijdens de massage zo belangrijk dat de cliënt prettig ligt en jij goed zit. - Als je de cliënt niet lekker ligt, kan zij zich niet zo goed ontspannen. Jij moet goed, zodat je je goed kunt concentreren op de massage en deze zo optimaal mogelijk kunt uitvoeren. Opdracht 2 Waarom reinig je de voeten van de cliënt voordat je begint aan de lichaamsmassagee? - Je reinigt de voeten uit hygiënische overwegingen. Opdracht 3 Waarom moet je de massage-olie voorverwarmen in je handen? - Koude massage-olie op de huid aanbrengen is niet prettig voor de cliënt. Bovendien is de olie dan goed verdeeld, zodat niet alles op een plek op de huid van de cliënt terecht komt. Opdracht 4 Bekijk verschillende soorten massage-olie die op school aanwezig zijn. Kies er één uit en breng wat van de olie aan in je handpalmen. Verwarm de olie met beide handen en breng de olie aan op je onderarmen. Hoe voelt dit aan? - Het voelt vet aan. Een massage-olie trekt niet snel in de huid, daardoor kun je er lang mee masseren. Opdracht 5 Wat is de functie van een warm kompres na de massage? - Hiermee maak je de huid van de cliënt vetvrij. Opdracht 6 Waarom voer je het intermitterend drukken uit zonder tussenstof? - Omdat je je handen niet over de huid verschuift. Opdracht 7 Welke handgreep gebruik je na het frictioneren en waarom? - Effleurages Opdracht 8 a. Beschrijf wat de huidreactie van de cliënt zou kunnen zijn bij een ondeskundig uitgevoerde effleurage. Bijvoorbeeld wanneer deze te snel of met te veel druk wordt uitgevoerd. b. Beschrijf wat de huidreactie van de cliënt zou kunnen zijn bij een ondeskundig uitgevoerde lopende vibratie. Bijvoorbeeld wanneer deze te schokkend of met te veel druk wordt uitgevoerd. c. Beschrijf wat er met de verslapte huid van de cliënt gebeurt als je op deze huid effleurages en rotaties gaat uitvoeren. - Huidreacties kunnen bijvoorbeeld zijn: - Vlekkerige roodheid: biochemische invloed is indirect gevolg veroorzaakt door vorming acetylcholine. - Loslatende huidschilfers: mechanische invloed is direct gevolg door wrijving. - Warme huid: mechanische invloed, direct gevolg. - Tonusverlaging spieren: reflectorische invloed, door beïnvloeding zenuwen, is indirect gevolg. KOC Nederland Lichaamsmassage - 7 -

8 Kennistoets Hoofdstuk 1 Het beenderstelsel 1. De vijf functies van het skelet zijn: - geeft vorm en steun aan het lichaam; - beschermt belangrijke organen; - vormt een oorsprongs- en aanhechtingsplaats voor spieren; - is een passief bewegingsapparaat; - is een bloedvormend orgaan. 2. Het skelet is voornamelijk opgebouwd uit beenweefsel Pijpbeenderen: zijn hol en gevuld met geel beenmerg, geven vooral steun aan het - lichaam. - Platte beenderen: zijn plat en gevuld met rood beenmerg, waarin rode en witte bloedcellen gevormd worden. - Onregelmatige beenderen: de botten vertonen geen specifieke structuur, zijn onregelmatig van vorm en meestal massief Beenvergroeiingen: de heupbeenderen, het heiligbeen en het staartbeen. - Bindweefselverbindingen: het scheenbeen en het kuitbeen, de beenderen van de schedel, de wervels (door ligamenten), darmbeen met schaambeen (door band van Poupart). - Kraakbeenverbindingen: de tussenwervelschijven, de schaambeenderen, de ribben en het borstbeen. - Gewrichten: kniegewricht, polsgewricht, heupgewricht. 5. Een gewricht is opgebouwd uit: - gewrichtsholte - gewrichtsuiteinden, - gewrichtskapsel - gewrichtsbanden. 6. a. De atlas en de draaier vormen een rolgewricht. b. Dit gewricht maakt draaibewegingen van het hoofd mogelijk. 7. De zevende halswervel heeft een extreem groot doornuitsteeksel waarop zich vet kan afzetten. Dat wordt een bizonbult genoemd. 8. De heiligbeenwervels en de staartbeenwervels zijn met elkaar vergroeid en zijn in tegenstelling tot de overige wervels niet beweeglijk. 9. De wervelkolom bestaat uit: - zeven halswervels - twaalf rug- of borstwervels - vijf lendenwervels - vijf heiligbeenwervels - vijf staartbeenwervels Lichaamsmassage KOC Nederland

9 10. Een wervel bestaat uit: - een wervellichaam - een wervelgat - vier gewrichtsvlakken - twee dwarsuitsteeksels - een wervelboog - een doornuitsteeksel. 11. De wervelkolom geeft steun aan de romp, beschermt het ruggenmerg en maakt bewegingen van de romp mogelijk. 12. De borstkas is opgebouwd uit de ribben, het borstbeen en de borstwervels. 13. De borstkas beschermt het hart en de longen en is van belang voor de ademhaling. 14. De schoudergordel bestaat uit het schouderblad en het sleutelbeen. 15. Het schouderblad en het opperarmbeen vormen het schoudergewricht. 16. De bekkengordel is opgebouwd uit het heupbeen, het heiligbeen en het staartbeen. 17. De bekkengordel beschermt de organen in de buikholte, geeft steun aan het lichaam en aan organen en is een oorsprongs- en aanhechtingsplaats voor spieren. 18. Het heupbeen is opgebouwd uit het darmbeen, het zitbeen en de schaambeenderen. Deze beenderen zijn met elkaar vergroeid. 19. In de arm bevinden zich het opperarmbeen, het spaakbeen en de ellepijp. In de hand bevinden zich de handwortelbeentjes, de middenhandsbeentjes en de vingerkootjes. 20. In het been bevindt zich het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de knieschijf. In de voet bevinden zich de voetwortelbeentjes, de middenvoetsbeentjes en de teenkootjes. 21. Het spaakbeen en de ellepijp vormen samen met het opperarmbeen het ellebooggewricht. 22. Het spaakbeen en de handwortelbeentjes vormen het polsgewricht. 23. Het dijbeen en het scheenbeen vormen samen het kniegewricht. 24. Het kuitbeen, het scheenbeen en een deel van de handwortelbeentjes vormen samen het enkelgewricht. KOC Nederland Lichaamsmassage - 9 -

10 Hoofdstuk 2 Het spierstelsel 1. Eenhoofdige spier: de slanke dijbeenspier. Tweehoofdige spier: de tweehoofdige dijbeenspier. Driehoofdige spier: de driehoofdige armspier. Vierhoofdige spier: de vierhoofdige dijbeenspier. Eenbuikige spier: de deltaspier Meerbuikige spier: de rechte buikspier. Eenpezige spier: de tweehoofdige armspier. Meerpezige spier: het schoudergedeelte van de monnikskapspier. Waaiervormige spier: de grote borstspier. Platte spier: de buikspieren. Kringspier: de oogkringspier. 2. Een spierinnervatie is een spierprikkel waardoor een spiercontractie tot stand komt. 3. De spierstofwisseling kan aëroob en anaëroob plaatsvinden. 4. Myogelosen zijn verhardingen in het spierweefsel die zijn ontstaan door ophoping van afvalstoffen (melkzuur). 5. Spiertonus: de basisspanning van de spier in rust. Hypertonische spier: verkrampte, harde spier. Hypotonische spier: verslapte spier. Isometrische spiercontractie: spannen van de spier zonder dat de spier zich samentrekt. Isotonische spiercontractie: samentrekking spier waarbij de spanning gelijk blijft. Antagonisten: spieren die elkaars werking tegenwerken. Synergisten: spieren die elkaars werking ondersteunen. 6. Abduceren: afvoeren. Adduceren: toevoeren. Exoroteren: buitenwaarts draaien. Endoroteren: binnenwaarts draaien. Extenseren: strekken. Flexeren: buigen. Proneren: handpalm naar beneden draaien. Supineren: handpalm naar boven draaien. 7. De monnikskapspier heeft een gedeeltelijke aanhechting aan de schoudertop. De rechte buikspier is meerbuikig. De deltaspier is aangehecht aan het opperarmbeen. De brede rugspier is aangehecht aan de kam van de kleine opperarmbeenknobbel. Het middenrif is niet koepelvormig bij samentrekking. De borstkas wordt vergroot tijdens de inademing. Het lange hoofd van de tweehoofdige armspier ontspringt aan de gewrichtskom van het schoudergewricht. De driehoofdige armspier strekt de arm in het ellebooggewricht. De grote bilspier ontspringt aan de achterzijde van het darmbeen, heiligbeen, staartbeen en aan de zitbeenknobbel. Het rechte hoofd van de vierhoofdige dijbeenspier ontspringt aan de voorste onderste darmbeendoorn. De kleermakerspier beweegt het been voorwaarts. De slanke dijbeenspier is aangehecht aan de bovenbinnenzijde van het dijbeen Lichaamsmassage KOC Nederland

11 Het buitenste hoofd van de tweehoofdige kuitspier ontspringt aan de buitenste dijbeenknobbel. De halfpeesachtige spier buigt het onderbeen in het kniegewricht. Hoofdstuk 3 Effecten van een massage 1. Een reactie die direct optreedt als gevolg van een massagegreep wordt een primair effect genoemd. Reacties die niet direct optreden maar wel op gang gebracht worden door de massage worden secundaire effecten genoemd. 2. Mechanische invloeden: loslaten dode huidcellen, afvoeren aderlijk bloed en lymfe, warmte-ontwikkeling, prikkeling sensibele zenuwuiteinden, losmaken talgophopingen, losmaken weefsel. Reflectorische invloeden: bloedvatverwijding, ontspanning spierweefsel, tonisering spierweefsel, prikkeling mestcellen. Psychische invloeden: ontspanning. Biochemische invloeden: vorming weefselhormonen acetylcholine en histamine. 3. Acetylcholine en histamine hebben een bloedvatverwijdende werking op de haarvaten in de huid. 4. Met toniseren wordt het verhogen van de spierspanning bedoeld. 5. Mestcellen spelen een rol bij de vorming van de bindweefselgrondsubstantie, bij de aanmaak van histamine en acetylcholine en bij processen ten behoeve van de celreparatie. 6. Factoren die de massage beïnvloeden: de massagerichting, de drukintensiteit, de snelheid van de handgrepen, de houding van de cliënt, het reactievermogen van de huid, de duur van de massage en de tussenstof. 7. Een olie wordt niet snel opgenomen door de huid en is daarom zeer geschikt als tussenstof voor een lichaamsmassage. 8. Een cosmetische lichaamsmassage heeft een ontspannende werking en stimuleert de stofwisseling in de huid en in de spieren. [Vraag 9 is in het boek weggevallen. 9. a. Wat zijn de contra-indicaties voor een totale lichaamsmassage? b. Geef aan bij welke indicaties je wel een deelmassage zou kunnen uitvoeren.] 9 a. De contra-indicaties voor een totale lichaamsmassage zijn: koorts, hart- en vaatziekten, circulatiestoornissen, hoge of sterk verlaagde bloeddruk, zwangerschap, oedeem. b. Bij actieve acne op schouders en rug, eczeem, oedeem, huidgezwellen, spataderen, zwellingen van lymfeklieren, jonge operatielittekens, menstruatie, verwondingen, opgezette schildklier, pijn, huidontstekingen mogen deelmassages toegepast worden. De plaats waar de aandoening zich voordoet mag niet gemasseerd worden.. KOC Nederland Lichaamsmassage

12 Hoofdstuk 4 [De vragen over hoofdstuk 4 zijn per abuis niet in het boek opgenomen. U vindt ze hieronder.] 1. Wat is een effleurage? 2. Welke soorten effleurages zijn er en wat is hun invloed? 3. Hoe wordt een rotatie uitgevoerd? 4. Wat is een petrissage? 5. Welke soorten petrissages zijn er en wat is hun invloed? 6. Welke verschillende tapotements kunnen op het lichaam uitgevoerd worden en wat is hun invloed? 7. Wat is een vibratie? 8. Welke soorten vibraties zijn er en wat is hun invloed? 9. Wat wordt verstaan onder schudden van de huid en wat is de invloed van deze greep? 10. Hoe wordt een frictie uitgevoerd en wat is de invloed daarvan? 11. Wat is de invloed van het intermitterend drukken? 12. Waarom mogen huidverschuivingen wel op het lichaam, maar niet op het gezicht worden uitgevoerd? 13. Maak een lijstje van werkmaterialen die je nodig hebt voor het uitvoeren van een lichaamsmassage. 14. Aan welke eisen moet een behandelruimte voldoen waar lichaamsmassages gegeven worden. 15. Op welke hoogte moet de massagetafel ingesteld worden voor het uitvoeren van een lichaamsmassage? Geef aan waarom. 16. Uit welke onderdelen bestaat de voorbehandeling bij een lichaamsmassage? 17. Wat is het doel van de nabehandeling van de lichaamsmassage? Hoe kun je de nabehandeling uitvoeren? 18. Wat is een partiële massage. Geef vier voorbeelden van partiële massages. 19. Welke grepen worden uitgevoerd binnen een klassieke lichaamsmassage? Lichaamsmassage KOC Nederland

13 Antwoorden 1. Een effleurage is een langzaam en ritmisch uitgevoerde strijkende beweging. 2. Lengtestrijking: loslaten dode huidcellen, afvoer afvalstoffen, ontspanning verkrampte spieren, toniseren verslapte spieren. Rotaties: zie lengtestrijking. Dwarsstrijking: loslaten dode huidcellen, verbetering huiddoorbloeding, tonisering spierweefsel, aanmaak weefselhormonen. 3. Een rotatie is een ronddraaiende strijkende beweging die met de vingertoppen wordt uitgevoerd. 4. De petrissage is een ritmische kneding van spier- en vetweefsel. 5. Lengtekneding: afvoer vocht, geestelijke ontspanning. Dwarskneding: verhoging weefseldoorbloeding, tonisering spierweefsel, aanmaak weefselhormonen. 6. De verschillende tapotements die op het lichaam uitgevoerd kunnen worden zijn slaan, hakken en kloppen. Tapotements verhogen de weefseldoorbloeding, toniseren het spierweefsel en stimuleren de aanmaak van acetylcholine en histamine. 7. Een vibratie is een trillende beweging die met de gehele hand of de vingers wordt uitgevoerd. 8. Vibraties kunnen lopend of statisch uitgevoerd worden. Door middel van vibraties worden de zenuwuiteinden geprikkeld, wordt aderlijk bloed afgevoerd, de spiertonus verhoogd en hypertonische spieren ontspannen. 9. Schudden is het op en neer bewegen van huid- en spierweefsel tussen de handen. Deze greep heeft een ontspannende werking. 10. Een frictie is een draaiende druk in de diepte, waarbij de huid wordt bewogen over de onderlaag. Daardoor worden vochtophopingen afgevoerd, spierverhardingen verminderd en de aanmaak van weefselhormonen bevorderd. 11. Intermitterend drukken bevordert de afvoer van bloed en lymfe, de geestelijke ontspanning en werkt toniserend op de spieren. 12. Omdat de huid en spieren van het lichaam steviger zijn dan van het gelaat mogen huidverschuivingen wel plaatsvinden op het lichaam maar niet in het gelaat. 13. Voor het uitvoeren van een lichaamsmassage zijn nodig: een massagetafel, badhanddoeken, washandjes, eventueel badjassen en slippers, warm en koud stromend water, zeep, massage-olie of massagecrème. 14. In een behandelruimte waar massages gegeven worden moet warm en koud stromend water aanwezig zijn. Tevens moet de ruimte goed verwarmd kunnen worden. 15. De massagetafel moet ingesteld zijn op heuphoogte van de schoonheidsspecialist. Dit is de juiste hoogte om een massage uit tevoeren. Staat de massagetafel te hoog of te laag ingesteld dan kun je nek-, schouder- en rugklachten krijgen. Bovendien kan de massage dan niet optimaal uitgevoerd worden. KOC Nederland Lichaamsmassage

14 16. Voordat je een lichaamsmassage gaat uitvoeren laat je de cliënt op de massagetafel plaatsnemen. Daarbij ondersteun je de lichaamsholten met handdoeken of rollen.. Het lichaam dek je toe met badhandoeken. De haren worden met een bandeau en/of een haarnetje weggewerkt. De voeten van de cliënt woroden gewassen met water en zeep. 17. Na de lichaamsmassage moet de huid vetvrij gemaakt worden. Dat kun je doen met warme kompressen of door middel van frotteren. 18. Een partiële massage is een deelmassage, waarbij je niet het hele lichaam, maar een deel daarvan masseert. Er zijn verschillende deelmassages mogelijk bijvoorbeeld: - beide armen, handen en decolleté, - achterkant beide benen en billen, - voorkant beide benen, voeten en buik, - billen, rug en schouders. 19. Een klassieke lichaamsmassage bestaat uit effleurages, petrissages, tapotements, vibraties, huidschudden, fricties, intermitterende drukbewegingen en huidgrepen Lichaamsmassage KOC Nederland