Inleiding Anatomie & Fysiologie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Inleiding Anatomie & Fysiologie"

Transcriptie

1 Werkboek Inleiding tot de Anatomie & Fysiologie Bouw en Werking van het Menselijk Lichaam

2 2

3 3 Anatomie & Fysiologie Inhoudsopgave Voorwoord en uitleg van de methode... 6 Begrippen, cellen, weefsels en organen... 7 Definities & woordbetekenissen... 8 De opbouw van het lichaam... 8 Orgaanstelsels... 8 De cel... 9 De bouw van de cel... 9 Chromosomen... 9 Samenhang van de orgaanstelsels Weefsels en huid Hoofdgroepen van weefsels Dekweefsel Bindweefsel Kraakbeen Beenweefsel = botweefsel Groeischijf Het rode beenmerg Spierweefsel Soorten spierweefsel en hun kenmerken Bouw van het dwarsgestreepte spierweefsel Glad spierweefsel Hartspierweefsel Zenuwweefsel De mate van doorbloeding van de weefsels Huid en temperatuurregulatie Functies van de huid Warmteregulatiecentrum Bouw van de huid Lagen van de huid Bijzondere vormsels van de huid Lederhuid Onderhuidse bindweefsel Beenderstelsel Functies van het beenderstelsel Soorten beenderen (en voorbeeld) Wervelkolom Bouw van de wervel Het wervelkanaal De tussenwervelgaten Atlas en draaier Tussenwervelschijf Borstkas Schoudergordel Bekken = pelvis of bekkengordel Heupbeen Arm Been... 19

4 4 Spierstelsel Functies van het spierstelsel Begrippen Indeling van spiergroepen Bloed en bloedsomloop Samenstelling van het bloed Plasma Serum Functie van het bloed Bloedcellen Bloedstolling Bloedgroepen Bloedsomloop Belangrijkste kenmerken van de slagaders Belangrijkste kenmerken van de haarvaten Belangrijkste kenmerken van de aders Hart Spijsvertering Mond Speeksel Slikken Slokdarm Maag Duodenum Pancreas Gal Dunne darm Dikke darm Lever Uitscheiding Bouw van de nieren Werking van de nieren De urinewegen Ademhaling Functies van het ademhalingsstelsel Delen van het ademhalingsstelsel Functies van de neus Strottenhoofd Het vertakkingspatroon van de luchtwegen Longen Ademhalingsbewegingen Gevaar van zuurstof Zenuwstelsel Indeling van het zenuwstelsel Schematische indeling van de hersenen De kleine hersenen Het ruggenmerg Hersen en ruggenmergvocht Kruising van de zenuwbanen Reflexen Het autonome zenuwstelsel = het onwillekeurige zenuwstelsel... 38

5 5 Zintuigen Zintuiglijke waarnemingen Pijn Reuk Smaak Smaakzones van de tong Het oog Harde oogrok Vaatvlies Iris Pupil Netvlies Staafjes Kegeltjes Vitamine-a Lens Glasachtig lichaam Traanklier en traanbuis Kruising van de oogzenuwbanen Brekingsafwijkingen van het oog Gehoor- en evenwichtsorgaan Buitenoor Trommelvlies Middenoor Hamer, aambeeld en stijgbeugel Buis van eustachius Binnenoor Evenwicht Geslachtsorganen Primaire geslachtskenmerken Secundaire geslachtskenmerken Vrouwelijke geslachtsorganen De uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen De inwendige vrouwelijke geslachtsorganen Menstruele cyclus Innesteling van de bevruchte eicel Mannelijke geslachtsorganen Testis Prostaat Zaadblaasjes Sperma Levensduur van de zaadcel en de eicel Hormonen Wat zijn hormonen Hormoonvormende organen Hypothalamus Hypofyse = hersenaanhangsel Hypofyse-voorkwab-hormonen Hypofyse-achterwab-hormonen Schildklier Bijschildkliertjes Alvleesklier = pancreas Bijnieren... 47

6 6 Voorwoord en uitleg van de methode Dit werkboek heeft als doel om de leerling kennis te laten maken met de bouw en werking van het menselijk lichaam. Elk hoofdstuk begint met oefenvragen waardoor je een beeld krijgt van wat er in het hoofdstuk behandeld wordt en waarmee je moet oefenen om kennis en inzicht te verkrijgen. Er wordt voor de oefenvragen geen antwoordmodel verstrekt; alle antwoorden zijn in de tekst van het hoofdstuk te vinden! Succes met de studie!

7 7 Begrippen, Cellen, Weefsels en Organen Oefenvragen Basisbegrippen 1. Wat betekenen de woorden: Anatomie en Fysiologie 2. Vul de ontbrekende begrippen in: 1. Het organisme bestaat uit Deze bestaan uit Deze zijn opgebouwd uit Weefsels bestaan uit De cel 3. Wat is de kleinste levende eenheid van het menselijk lichaam. 4. Wat zijn chromosomen. 5. Hoeveel chromosomen bevinden zich in de menselijke lichaamscel. 6. In welk gedeelte van de cel bevinden zich de chromosomen. 7. Wat zijn genen. 8. Wat zijn geslachtschromosomen. 9. Welk geslachtschromosoom bevindt zich in een eicel. 10. Welke geslachtschromosomen kunnen zich in de zaadcel bevinden. 11. Welke geslachtschromosomen heeft de man. 12. Welke geslachtschromosomen heeft de vrouw. 13. Wordt het geslacht van het kind door de man of door de vrouw bepaald en waarom. Samenhang van de orgaanstelsels. 14. Uit welke vloeistof halen de lichaamscellen hun voedingsstoffen. 15. Op welke wijze wordt deze vloeistof ververst. 16. Via welke orgaanstelsels worden voedingsstoffen en zuurstof aan het bloed toegevoegd. 17. Noem drie organen die een functie hebben bij de uitscheiding van afvalstoffen.

8 8 LEERSTOF DEFINITIES & WOORDBETEKENISSEN ANATOMIE = "De leer van de bouw van het (menselijk) lichaam" Vaak wordt in één adem met het woord anatomie het woord fysiologie gebruikt FYSIOLOGIE = De leer van de levensverrichtingen Anatomie beschrijft hoe het in elkaar zit Fysiologie beschrijft "hoe het werkt" Bijvoorbeeld: Als je beschrijft dat de maag links boven in de buikholte onder het middenrif ligt, dan ben je bezig met anatomie. Als je beschrijft dat er zich in het maagsap zoutzuur bevindt en dat dit bacteriën doodt die zich in het voedsel kunnen bevinden, dan ben je bezig met fysiologie. DE OPBOUW VAN HET LICHAAM 1. Het lichaam is opgebouwd uit zeer veel cellen. 2. Deze cellen vormen samen weefsels (bijvoorbeeld bindweefsel en dekweefsel). 3. Organen (bijvoorbeeld de maag of het hart) zijn opgebouwd uit verschillende soorten weefsels. 4. Orgaanstelsels (bijvoorbeeld het spijsverteringsstelsel) bestaan uit verschillende organen (bijvoorbeeld de slokdarm de maag en de alvleesklier). 5. Het totale lichaam wordt het organisme genoemd; het organisme bestaat uit een aantal orgaanstelsels. Het lichaam bestaat uit ORGAANSTELSELS We onderscheiden de volgende orgaanstelsels 1. Ademhalingsstelsel 2. Spijsverteringsstelsel 3. Bloed en bloedsomloop 4. Hormoonstelsel 5. Zenuwstelsel en Zintuigen 6. Beenderstelsel 7. Spierstelsel 8. Uitscheidingsstelsel 9. Voortplantingsstelsel 10. Huid

9 9 De cel Het menselijk lichaam (het organisme) is opgebouwd uit zeer veel cellen. Je kunt de cellen van het lichaam vergelijken met de medewerkers van een groot bedrijf. Doordat de cellen met elkaar samenwerken kan het lichaam functioneren. De definitie van de cel luidt: "De cel is de kleinste levende bouwsteen van het organisme." DE BOUW VAN DE CEL Cel met Nederlandse benamingen x x x x x x celwand cellichaam waarin celvloeistof kernwand kern waarin kernvocht en kleurbare lichaampjes De cel bestaat uit een cellichaam en een celkern. In de celkern bevinden zich de chromosomen of kleurbare lichaampjes. De chromosomen zijn de dragers van de erfelijke eigenschappen. Een erfelijke eigenschap (bijvoorbeeld de kleur van de ogen) wordt bepaald door de genen die zich op de chromosomen bevinden. Via de buitenste celwand vindt de uitwisseling van voedingsstoffen en afvalstoffen van en naar de cel plaats. Deze uitwisseling wordt de celstofwisseling of ook wel de celademhaling genoemd. Deze stofwisseling is een wezenlijk kenmerk van het leven. CHROMOSOMEN Er bevinden zich 46 chromosomen in de menselijke cellen. In een eicel bevinden zich 23 chromosomen waarvan er één een X-chromosoom is. In een zaadcel bevinden zich ook 23 chromosomen. Één van die chromosomen is een X-chromosoom of een Y-chromosoom. De zaadcel kan dus of een X-chromosoom of een Y-chromosoom bevatten. De X- en Y-chromosomen zijn de geslachtschromosomen. Als de eicel bevrucht wordt met een zaadcel waarin zich een X-chromosoom bevindt, dan ontwikkelt deze bevruchte eicel zich tot een vrouw. Als de eicel bevrucht wordt met een zaadcel waarin zich een Y-chromosoom bevindt, dan ontwikkelt deze bevruchte eicel zich tot een man. De vrouw heeft dus een X-chromosoom van haar moeder en een X-chromosoom van haar vader; daarnaast heeft zij nog 44 andere chromosomen. De man heeft dus een X-chromosoom van z n moeder en een Y-chromosoom van z n vader; daarnaast heeft hij nog 44 andere chromosomen.

10 10 Samenhang van de orgaanstelsels De lichaamscellen moeten voorzien worden van voedingsstoffen en zuurstof; daarbij moeten ze hun afvalstoffen kunnen afvoeren. Voor een ééncellig diertje dat in het slootwater leeft is de voorziening van voedingsstoffen een eenvoudige zaak. Hij haalt zijn voedingsstoffen uit het slootwater en deponeert zijn afvalstoffen ook in dit slootwater. Voor de cellen van een meercellig organisme zoals de mens vervult de weefselvloeistof de functie van het 'slootwater'. De weefselvloeistof omspoelt de cellen van het lichaam. De cellen halen hun voedingsstoffen uit het weefselvocht. Daarnaast geven ze hun afvalstoffen af aan de weefselvloeistof. De weefselvloeistof wordt ververst door het BLOED. Voedingsstoffen en zuurstof worden via het SPIJSVERTERINGSSTELSEL en het ADEMHALINGSSTELSEL aan het bloed gegeven. Het HART zorgt ervoor dat het BLOED door het hele lichaam wordt gepompt. De LEVER, NIEREN en LONGEN zuiveren het bloed en scheiden afvalstoffen uit naar de buitenwereld. Het lichaam heeft nog een aantal orgaanstelsels zoals het HORMOONSTELSEL en het ZENUWSTELSEL; deze zorgen voor het regelen van de lichaamsfuncties. Het zenuwstelsel is samen met de ZINTUIGEN van belang voor de waarneming, het contact met de buitenwereld, het bewustzijn en het sociaal functioneren. Het SPIERSTELSEL en het BEENDERSTELSEL maken de bewegingen mogelijk en zorgen ervoor dat de kwetsbare inwendige organen tegen mechanisch geweld beschermd worden. Het organisme beschikt over een AFWEERSYSTEEM tegen ziekmakende invloeden zoals bacteriën en virussen.

11 11 Weefsels en Huid Oefenvragen ALGEMEEN 1. Welke vijf hoofdgroepen van weefsels kun je onderscheiden. 2. De cellen van dekweefsel liggen aaneengesloten; juist/onjuist? 3. De cellen van de bindweefsels liggen aaneengesloten; juist/onjuist? BINDWEEFSEL 4. Welke weefsels behoren tot de groep van bind en steunweefsels. 5. Welke bindweefselsoorten kun je onderscheiden en waar bevinden zij zich. 6. Uit welke soort bindweefsel zijn pezen opgebouwd. 7. Op welke plaats(en) van het lichaam vind je losmazig bindweefsel. 8. Noem drie functies van het vetweefsel. KRAAKBEEN 9. Wat zijn de eigenschappen van kraakbeen. 10. Noem plaatsen in het lichaam waar zich kraakbeen bevindt. BEENWEEFSEL 11. Wat zijn de eigenschappen van het beenweefsel. 12. Wat is de functie van de groeischijf in het bot. 13. Welk soort weefsel bevindt zich in de holten van het beenmerg. 14. Wat is de functie van dit weefsel. SPIERWEEFSEL 15. Welke soorten spierweefsel zijn er, noem hun kenmerken. 16. Welke soort spierweefsel kan de grootste kracht ontwikkelen. 17. Welke soort(en) spierweefsel zijn niet rechtstreeks met de wil te beïnvloeden. 18. Noem vier organen die in de wand glad spierweefsel bevatten. ZENUWWEEFSEL 19. Wat is de functie van de zenuwcellen. BLOEDVOORZIENING VAN DE WEEFSELS 20. Waarom wordt medicijn dat in een spier wordt geïnjecteerd snel in het bloed opgenomen. 21. Insuline wordt onder de huid geïnjecteerd; waarom op die plaats? HUID & TEMPERATUURREGULATIE 22. Wat zijn de functies van de huid. 23. Onder invloed van welke soort straling wordt er in de huid vitamine-d gevormd. 24. Op welke wijzen kan het lichaam warmte afvoeren. 25. Op welke wijze verliest het lichaam gewoonlijk de meeste warmte. 26. Op welke wijzen kan het lichaam warmte produceren. 27. Hoeveel transpiratievocht produceert een mens gemiddeld per 24 uur, in het Nederlandse klimaat. 28. Hoe groot is ongeveer de oppervlakte van de huid. 29. Beschrijf hoe de huid is opgebouwd. 30. Welke bijzondere vormsels komen uit de huid voort. 31. Welke soort vezels bevinden zich in de lederhuid. 32. Wat bedoelen we met de splijtlijnen van de huid. 33. Waar bestaat het onderhuidse bindweefsel uit.

12 12 LEERSTOF Het menselijk lichaam is een organisme. Een organisme is opgebouwd uit orgaanstelsels zoals het spijsverteringstelsel. Orgaanstelsels bestaan uit organen. Een orgaan zoals bijv. de maag is opgebouwd uit meerdere soorten weefsels. HOOFDGROEPEN VAN WEEFSELS 1. Dekweefsel (zoals de huid) 2. Bindweefsel en steunweefsel (zoals botten, kraakbeen en pezen) 3. Spierweefsel 4. Zenuwweefsel en zintuigweefsel 5. Bloed (vloeibaar weefsel); dit wordt behandeld bij het hoofdstuk 'circulatie'. DEKWEEFSEL Dekweefsels bedekken het lichaamsoppervlak en ze bekleden de inwendige holten van het lichaam. Een belangrijk kenmerk van dekweefsel is dat de cellen aaneengesloten liggen (zoals de tegels van de stoep), er blijft dus geen ruimte tussen de cellen over. BINDWEEFSEL De GROEP VAN BIND EN STEUNWEEFSELS bestaat uit de volgende soorten: 1. Bindweefsel (in engere zin) collageen bindweefsel elastisch bindweefsel losmazig bindweefsel (bevat zowel collagene - als elastische vezels) vetweefsel 2. Kraakbeen 3. Beenweefsel = bot Een belangrijk kenmerk van de bindweefsels is: "De bindweefselcellen liggen niet aaneengesloten doch zijn via VEZELS en TUSSENSTOF met elkaar verbonden." Bindweefsel bevindt zich overal in het lichaam; het doordrenkt de organen en verbindt deze met de naburige weefsels. SOORTEN BINDWEEFSEL Collageen bindweefsel Losmazig bindweefsel Elastisch bindweefsel Vetweefsel VOORBEELDEN VAN PLAATSEN WAAR HET ZICH BEVINDT Pezen; peesplaten; spierkapsels Onder de huid en tussen de organen In de wand van de grote slagaders. In de stembanden. Als reserve en warmte-isolatie onder de huid. Als steunvet om de nieren, in de gewrichten, oogkassen, wangen, handpalmen, voetzolen, borsten, billen. VETWEEFSEL HEEFT DE VOLGENDE FUNCTIES 1. Reservevoedsel 2. Vorm- en steungeving aan het lichaam 3. Warmte-isolatie

13 13 KRAAKBEEN Kraakbeen is elastisch maar ook stevig bindweefsel. De kraakbeencellen liggen meestal in groepjes van twee tot vier cellen bij elkaar. De tussenstof van het kraakbeen is veerkrachtig en doorschijnend. Kraakbeen bevindt zich onder andere op de volgende plaatsen in het lichaam: op de gewrichtsvlakken; tussen de ribben en borstbeen; in de ringen van luchtpijp; het neustussenschot; de oorschelpen; het strotklepje; de tussenwervelschijven. BEENWEEFSEL = BOTWEEFSEL Beenweefsel of botweefsel bestaat uit collagene vezels en kalkzouten. Beenweefsel verandert steeds en past zich voortdurend aan de belasting aan. Het beenweefsel heeft een sterke stofwisseling, doorbloeding en celdeling. Beenweefsel en beenweefselcellen worden regelmatig vervangen; daartoe zijn er botoplossende cellen of "botvreters" en botvormende cellen in een beenstuk aanwezig. GROEISCHIJF In de pijpbeenderen van een kind bevinden zich groeischijven. De groeischijf bestaat uit kraakbeen en maakt lengtegroei van het been mogelijk doordat hij naar de uiteinden van het beenstuk toe, bot afzet. Het kraakbeen van de groeischijf verbeent aan het eind van de puberteit (16-20 jr); dan stopt de lengtegroei. De diktegroei van het bot (en de genezing van een beenbreuk) gaat uit van het beenvlies. Diktegroei is tot op hoge leeftijd mogelijk. Het beenvlies bestaat uit bindweefsel dat is voorzien van veel bloedvaten en zenuwen, het is sterk pijngevoelig (denk aan een schop tegen je schenen). HET RODE BEENMERG In de holten van de botten bevindt zich rood beenmerg; in het rode beenmerg worden bloedcellen gevormd.

14 14 SPIERWEEFSEL SOORTEN SPIERWEEFSEL EN HUN KENMERKEN SOORT SNELHEID KRACHT VERMOEIBAARHEID Dwarsgestreept Snel Groot Spoedig Glad Langzaam Redelijk Onvermoeibaar Hart Snel Redelijk Onvermoeibaar PLAATSEN WAAR HET ZICH BEVINDT Dwarsgestreept Aan het skelet Glad Hart In de wand van de holle organen zoals: darm, blaas, baarmoeder, bloedvaten en in de huid. In de wand van het hart. BOUW VAN HET DWARSGESTREEPTE SPIERWEEFSEL Het dwarsgestreepte spierweefsel is opgebouwd uit zeer veel spiervezels. Elke spiervezel wordt omgeven door bindweefsel. Vele spiervezels vormen met elkaar spierbundels. Deze spierbundels worden ook omgeven door bindweefsel. Vele spierbundels vormen met elkaar een spierbuik. De spierbuik wordt ook omgeven door bindweefsel; dit bindweefsel is het spierkapsel. Het spierkapsel gaat over in de pees. De pees zit vast aan het bot. GLAD SPIERWEEFSEL Bestaat uit spoelvormige cellen met één kern. Bij glad spierweefsel is geen dwarsstreping te zien. HARTSPIERWEEFSEL Bestaat uit een netwerk van spiercellen die in hun bouw lijken op dwarsgestreepte spiercellen; ze vertonen dus wel een dwarse streping. ZENUWWEEFSEL Zenuwweefsel vinden we vooral in de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwbanen. Het zenuwweefsel bestaat uit zeer veel zenuwcellen en een speciaal soort bind- en steunweefsel. Zenuwcelen hebben als functie: het doorgeven van zenuwprikkels of juist het tegenhouden van prikkels. De zenuwcel heeft verschillende uitlopers (als de takken van een boom); deze uitlopers van de zenuwcel zijn de zenuwvezels. Er zijn vezels die de prikkel naar het cellichaam van de zenuwcel toevoeren en er zijn zenuwvezels die de prikkel van het cellichaam afvoeren. Zij voeren de prikkel dan af naar een volgende zenuwcel, of naar een spier of een klier.

15 15 DE MATE VAN DOORBLOEDING VAN DE WEEFSELS Dekweefsels (huid); kraakbeen; bindweefsel. Losmazig (onderhuidse) bindweefsel. Spierweefsel en beenweefsel. Niet tot weinig doorbloed. Deze weefsels krijgen hun voeding voornamelijk uit de aangrenzende weefsels. Matig doorbloed. Medicijn dat geïnjecteerd wordt in dit weefsel wordt langzaam opgenomen. Sterk doorbloed. HUID EN TEMPERATUURREGULATIE FUNCTIES VAN DE HUID 1. Bescherming tegen mechanisch geweld; uitdroging; bacteriën; schadelijke stoffen; UV-straling. 2. Warmteregulatie. 3. Uitscheiding van zweet. 4. Zetel v.d. zintuigen (tast, temperatuur, pijn). 5. Vetopslag. 6. Vorming van vitamine-d onder invloed van ultra violet licht. WARMTEREGULATIECENTRUM Het warmteregulatiecentrum bevindt zich in de hersenen. Warmteregulatie vindt plaats door middel van: 1. Regeling van de huiddoorbloeding. 2. Uitstraling; het lichaam verliest z'n warmte voor ± 75% via uitstraling. 3. Rillen. 4. Kippenvel. 5. Isolatie door vet in onderhuidse bindweefsel. 6. Regeling van het stofwisselingsniveau (een hogere verbranding betekent meer warmteproductie). 7. Zweten; het lichaam verliest z'n warmte voor ± 25% via zweten (bij ons klimaat), dit betekent ± 3/4 liter transpiratie-vocht per 24 uur. Je produceert minimaal 1/4 liter per 24 uur aan transpiratie-vocht en je kunt maximaal ongeveer 6 liter per 24 uur aan transpiratie-vocht produceren. Dit laatste als je je bijvoorbeeld in een droge, hete woestijn bevindt. Dan moet je dus ook 6 liter per dag meer drinken dan normaal! De huid heeft een oppervlakte van ongeveer 1,7 m 2. BOUW VAN DE HUID LAGEN VAN DE HUID van buiten naar binnen OPPERHUID LEDERHUID ONDERHUIDSE BINDWEEFSEL De opperhuid bestaat uit een HOORNLAAG en een KIEMLAAG en bevat geen bloedvaten. De voeding van de levende cellen van de opperhuid vindt plaats vanuit het weefselvocht dat door de bloedvaten van de lederhuid ververst wordt.

16 16 In de kiemlaag bevinden zich ook pigmentvormende cellen, deze vormen - onder invloed van ultraviolet licht - pigmentkorrels. BIJZONDERE VORMSELS VAN DE HUID 1. haren 2. nagels 3. zweetklieren 4. geurklieren 5. talgklieren 6. oorsmeerklieren 7. melklieren Deze vormsels worden voortgebracht door de opperhuid, ze kunnen zich in de lederhuid of het onderhuidse bindweefsel bevinden: LEDERHUID De lederhuid bestaat uit collagene en elastische bindweefselvezels. Deze vezels zijn gerangschikt volgens een langgerekt ruitvormig patroon. Hierdoor ontstaan de zogenaamde splijtlijnen van de huid; deze lopen in de lengterichting van het lichaam. (Een chirurg zal een snede door de huid zoveel mogelijk in de richting van de splijtlijnen maken; hij snijdt in dit geval minder vezels door om een minder lelijk litteken te veroorzaken.) DE LEDERHUID BEVAT DE VOLGENDE ONDERDELEN bloedvaten lymfevaten zenuwvezels zintuigorgaantjes ONDERHUIDSE BINDWEEFSEL Het onderhuidse bindweefsel bestaat uit losmazig bindweefsel waarin zich meestal veel vetcellen bevinden; het bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwvezels.

17 17 Beenderstelsel Oefenvragen BEENDERSTELSEL 1. Wat zijn de functies van het beenderstelsel. 2. Welke soorten beenderen zijn er en geef twee voorbeelden van elke soort. 3. Uit hoeveel wervels bestaat de wervelkolom. 4. Welke soorten wervels kun je aan de wervelkolom onderscheiden. 5. Beschrijf de bouw van de wervel. 6. Wat is het verschil tussen het wervelgat en het tussenwervelgat. 7. Wat bevindt er zich in het wervelkanaal. 8. Beschrijf hoe het "ja knikken" en het "nee schudden" tot stand komt, welke halswervels bewegen er dan. 9. Hoeveel tussenwervelschijven bevat de wervelkolom. 10. Waaruit bestaat een tussenwervelschijf. 11. Welke botstukken behoren tot de borstkas. 12. Hoeveel ribben bevat de borstkas. 13. Uit welke delen bestaat de schoudergordel. 14. Noem de onderdelen van de bekkengordel. 15. Noem de botstukken van het heupbeen. 16. Wat zijn de benamingen van de beenderen van de arm. 17. Hoeveel kootjes hebben de handen en voeten bij elkaar. 18. Noem de beenderen van de hand. 19. Noem de beenderen van het been. 20. Noem de beenderen van de voet. 21. Welke delen kunnen we aan de schedel onderscheiden. 22. Wat zijn fontanellen.

18 18 LEERSTOF FUNCTIES VAN HET BEENDERSTELSEL 1. Maakt bewegingen mogelijk. 2. Geeft vorm en steun aan het lichaam. 3. Beschermt inwendige organen (hersenen, longen e.d.). 4. Aanmaak van bloedcellen (in rode beenmerg). SOORTEN BEENDEREN (en voorbeeld) 1. Pijpbeenderen (dijbeenbeen, vingerkootje) 2. Platte beenderen (borstbeen, schouderblad) 3. Onregelmatig gevormde beenderen (wervel, handwortelbeentje) WERVELKOLOM bestaat van boven naar beneden uit: Aantal Naam 7 Halswervels 12 Borstwervels 5 Lendenwervels 5 Heiligbeenwervels Deze zijn met elkaar vergroeid tot het heiligbeen 4 Staartbeenwervels zijn met elkaar vergroeid tot het stuitje = staartbeen = koekoeksbeen BOUW VAN DE WERVEL 1. Doornuitsteeksel 2. Dwarsuitsteeksel 3. Wervellichaam 4. Wervelboog 5. Wervelgat 6. Tussenwervelgat 7. Gewrichtsvlakje voor rib 8. Gewrichtsvlakje voor rib 9. Gewrichtsvlakje voor bovenliggende wervel 10. Gewrichtsvlakje voor onderliggende wervel HET WERVELKANAAL Het wervelkanaal wordt gevormd door de boven elkaar liggende wervelgaten. In het wervelkanaal ligt het ruggenmerg.

19 19 DE TUSSENWERVELGATEN De tussenwervelgaten dienen voor doorlaten van de uit het ruggenmerg tredende zenuwwortels. ATLAS EN DRAAIER De bovenste halswervel is de "ATLAS". Deze heeft twee gewrichtsvlakjes waarop de achterhoofdsknobbels rusten. Bij het "ja-knikken" beweegt het hoofd ten opzichte van de gewrichtsvlakjes van de atlas. De "DRAAIER" (axis) is de tweede halswervel. Bij het "nee-schudden" draait de atlas om de tand van de draaier. (Draaier is dus eigenlijk een onjuiste benaming omdat bij het "nee-schudden" de atlas draait en de draaier stilstaat). TUSSENWERVELSCHIJF De tussenwervelschijven bevinden zich tussen de opeenvolgende wervellichamen, vanaf de 2 e halswervel tot het heiligbeen; dit is 23 stuks! Tussen de atlas en de draaier, in het heiligbeen en het staartbeen bevinden zich geen tussenwervelschijven. De tussenwervelschijf bestaat uit een kapsel van vezelig kraakbeen en uit een waterrijke kern. Bij beschadiging van het kapsel kan er een uitpuiling aan de tussenwervelschijf optreden. Dit is een HERNIA NUCLEI PULPOSI = HNP. BORSTKAS De borstkas bestaat uit de ribben, het borstbeen en de borstwervels. De mens heeft 12 paar ribben. SCHOUDERGORDEL Deze bestaat uit de schouderbladen en de sleutelbeenderen. BEKKEN = PELVIS of BEKKENGORDEL bestaat uit het heiligbeen en de heupbeenderen. HEUPBEEN Dit bestaat uit drie met elkaar vergroeide botstukken: 1. DARMBEEN 2. ZITBEEN 3. SCHAAMBEEN Het bekken wordt onderverdeeld in het GROTE en het KLEINE BEKKEN. ARM Bestaat uit: 1. opperarmbeen. 2. ellepijp (aan pinkzijde). 3. spaakbeen (aan duimzijde). HAND Bestaat uit: 8 handwortelbeentjes 5 middenhandsbeentjes 14 vingerkootjes (vingers 3, duim 2) BEEN Bestaat uit: 1. dijbeen. 2. scheenbeen. 3. kuitbeen. VOET Bestaat uit: 7 voetwortelbeenderen 5 middenvoetsbeentjes 14 teenkootjes (grote teen 2, andere tenen 3)

20 20 SCHEDEL Aan de schedel onderscheiden we: De hersenschedel; dit is als het ware "de doos waar de hersenen in liggen." De aangezichtsschedel; dit zijn de botstukken van het gezicht onder het voorhoofd. SCHEDEL VAN DE PASGEBORENE Bij de schedel van de pasgeborene zijn de botstukken van het schedeldak nog niet met elkaar vergroeid. De open ruimten tussen de botstukken van het schedeldak zijn de FONTANELLEN. De grote fontanel ligt tussen het voorhoofdsbeen en de beide wandbeenderen. De kleine fontanel ligt tussen de wandbeenderen en het achterhoofdsbeen.

21 21 Spierstelsel Oefenvragen 1. Wat zijn de functies van het spierstelsel. 2. Wat zijn synergisten en antagonisten. 3. In welk geval leidt contractie van een spier 'niet' tot verkorting van deze spier. Bedenk dit antwoord zelf! 4. Wat is de betekenis van de begrippen hypertrofie en hypotrofie. 5. Welke spiergroepen behoren tot de romp. 6. Welke spier vormt de scheiding tussen de borstholte en de buikholte. 7. Welke doorgangen bevinden er zich in de bekkenbodemspieren bij de man en bij de vrouw. 8. Welke spier zorgt vooral voor de adembewegingen.

22 22 LEERSTOF FUNCTIES VAN HET SPIERSTELSEL 1. Het zorgt voor handhaving van de lichaamshouding. 2. Het maakt samen met het beenderstelsel de bewegingen mogelijk. 3. Het beschermt de kwetsbare inwendige organen. 4. Het produceert warmte. BEGRIPPEN SPIER = MUSCULUS (meervoud: musculi) SYNERGISTEN zijn spieren die tezamen een bepaalde beweging uitvoeren (bijv. de buigers van de arm). ANTAGONISTEN zijn spieren die tezamen de beweging van de synergisten kunnen tegenwerken (in dit voorbeeld de strekkers van de arm). CONTRACTIE = aanspanning van een spier; contractie leidt niet altijd tot verkorting van een spier. HYPERTROFIE overmatige ontwikkeling van spierweefsel (bodybuilders). HYPOTROFIE slinking van spierweefsel. INDELING VAN SPIERGROEPEN 1. Hoofd- en halsspieren: a. Spieren van het aangezicht; deze zorgen onder andere voor de gezichtsuitdrukking. b. Spieren van de hals. 2. Rompwandspieren: a. Spieren van de borstwand. b. Spieren van de buikwand; deze beschermen de kwetsbare buikorganen. c. Rugspieren. d. Middenrif; dit is de belangrijkste ademhalingsspier en het vormt de scheiding tussen de borstholte en de buikholte. e. Bekkenbodemspieren; deze sluiten de onderzijde van het bekken af en bevatten doorgangen voor de urinebuis, de vagina en de anus. 3. Spieren van de ledematen: a. Spieren van de schoudergordel. b. Armspieren. c. Spieren van de bekkengordel. d. Beenspieren.

23 23 Bloed en bloedsomloop Oefenvragen 1. Wat is het verschil tussen bloed, plasma en serum. 2. Wat zijn de functies van het bloed. 3. Noem de soorten bloedlichaampjes met hun Nederlandse en Latijnse benamingen. 4. Wat is de functie van hemoglobine. 5. Hoe hoog is het Hb gehalte ongeveer bij de man en bij de vrouw. 6. Wat is de functie van de witte bloedcellen. 7. Wat is fagocytose. 8. Wat zijn antistoffen. 9. Welke bloedgroepen zijn er; in welke mate komen ze ongeveer voor in Nederland. 10. In welk gedeelte van het hart begint de grote bloedsomloop. 11. Wat bedoelen we met de kleine bloedsomloop. 12. Wat zijn kenmerken van slagaders. 13. Wat zijn kenmerken van aders. 14. Wat zijn kenmerken van haarvaten. 15. Beschrijf de ligging van het hart. 16. Via welke bloedvaten wordt de hartspier van bloed voorzien; wat is het gevolg van afsluiting van een van deze vaten.

24 24 LEERSTOF SAMENSTELLING VAN HET BLOED Hoeveelheid ± 5 liter. Bloed bestaat voor ± 45% uit bloedcellen en voor 55% uit plasma. Bij de bloedcellen onderscheiden we: Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplaatjes PLASMA = bloed zonder bloedcellen. Plasma bestaat voor 90% uit water. SERUM = plasma zonder stollingseiwitten. FUNCTIE VAN HET BLOED Transport van: zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen, antistoffen en warmte. BLOEDCELLEN 1. De rode bloedcellen bevatten veel HEMOGLOBINE (Hb). Hemoglobine bevat ijzer, dit heeft een sterke bindingskracht voor zuurstof. Zuurstof wordt - gebonden aan Hb - via het bloed naar de weefsels vervoerd en daar afgegeven aan de weefselvloeistof. Via de weefselvloeistof wordt zuurstof dan aan de lichaamscellen afgegeven. Hb GEHALTE = hemoglobinegehalte van het bloed. NORMAALWAARDE van het Hb: voor mannen ± 10 mmol/liter, voor vrouwen ± 9 mmol/liter. 2. De witte bloedcellen hebben een functie bij de afweer van het lichaam tegen ziekteverwekkers. Witte bloedcellen kunnen bacteriën en andere ongewenste stoffen fagocyteren (opvreten). 3. De bloedplaatjes zijn van belang voor de BLOEDSTOLLING. BLOEDSTOLLING DUUR: 3 tot 6 minuten. BLOEDGROEPEN Bloedgroep en mate van voorkomen in Nederland 0 = nul 46% A 42% B 9% We onderscheiden de bloedgroepen A, B, AB of 0 (men zegt voor deze laatste bloedgroep vaak oo maar het is nul ) De RESUSFACTOR kan tezamen met bloedgroep 0, A, B, of AB voorkomen. Het aantal mogelijke bloedgroepen bedraagt dus: 8 BLOEDGROEPEN; te weten: 0+, 0-, A+, A-, B+, B-, AB+, AB-. AB Resusfactor Geen resusfactor 3% 85% 15% Het bloed van een donor kan niet aan een 'ontvanger' gegeven worden als er in het bloed van de ontvanger antistoffen gevormd worden (of al in het bloed van de ontvanger aanwezig zijn) die gericht zijn tegen het bloed van de donor. Als deze antistoffen wel aanwezig zijn treedt er een levensgevaarlijke klontering van het bloed van de ontvanger op. Wanneer er resuspositief bloed gegeven wordt aan een ontvanger met resusnegatief bloed zal deze ontvanger antistoffen gaan maken tegen de resusfactor.

25 25 BLOEDSOMLOOP We onderscheiden de GROTE en de KLEINE BLOEDSOMLOOP. De grote bloedsomloop begint in de linker kamer van het hart; hieruit ontspringt de aorta wiens vertakkingen = slagaders = arteriën het hele lichaam van zuurstofrijk bloed voorzien. Het naar het hart terugstromende zuurstofarme bloed gaat via aders = venen naar de bovenste en onderste holle ader; deze monden uit in de rechter boezem van het hart. Hier begint de kleine bloedsomloop. Via de rechter kamer gaat het zuurstofarme bloed naar de longslagader; deze vervoert het bloed naar de longen. De longen halen koolstofdioxide uit het bloed en voegen zuurstof aan het bloed toe. Via vier longaders gaat het zuurstofrijke bloed naar de linker boezem van het hart en van daaruit naar de linker kamer, hier begint weer de grote bloedsomloop. BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN DE SLAGADERS 1. Het bloed stroomt in de slagaders van het hart af (behalve bij de kransslagaders). 2. Slagaders hebben een dikke elastische wand. 3. Ze liggen voornamelijk dieper in het lichaam. BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN DE HAARVATEN 1. Het bloed stroomt van het slagaderlijk deel naar het aderlijk deel. 2. Haarvaten hebben een zeer dunne doorlaatbare wand. 3. Haarvaten hebben een kleine diameter zodat bijvoorbeeld rode bloedcellen er alleen achter elkaar in de rij doorheen kunnen. 4. Ze zorgen voor de uitwisseling van stoffen van en naar het weefselvocht. 5. Ze vormen een zeer uitgebreid netwerk in de verschillende weefsels en organen. BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN DE ADERS 1. Het bloed stroomt in de aders naar het hart toe. 2. Aders hebben een dunne wand. 3. Ze liggen ook oppervlakkiger in het lichaam. 4. Ze zijn talrijker (je hebt er een groter aantal van dan van slagaders).

26 26 HART Ligging: in de borstholte, direct achter het borstbeen, de rechter kamer ligt op het middenrif, de punt van het hart is naar links gericht. Het hart is ongeveer zo groot als je vuist. HET HART BESTAAT UIT: Rechter boezem Rechter kamer Linker boezem Linker kamer Tussen de linker en de rechter helft van het hart bevindt zich het harttussenschot. Om het hart bevindt zich het hartzakje = pericard. 1.Rechter boezem. 2.Rechter kamer. 3.Linker boezem. 4.Linker kamer. 5.Bovenste holle ader. 6.Onderste holle ader. 7.Longslagader. 8.Aorta. 9.Longaders. 10.Linker AV-klep. 11.Aortaklep. 12.Rechter AV-klep. 13.Pulmonaalklep. De BLOEDVOORZIENING van het hartspierweefsel zelf vindt plaats via de kransslagaderen, dit zijn de eerste aftakkingen van de aorta, ze ontspringen direct achter de aortaklep. Vernauwing van de kransslagaderen leidt tot krampachtige, uitstralende pijn op de borst = angina pectoris. Bij afsluiting van een kransslagader ontstaat een hartinfarct.

27 27 Spijsvertering Oefenvragen 1. Geef de onderdelen van het spijsverteringsstelsel op de afbeelding aan. 2. Wat is de functie van de mond. 3. Welke soorten speekselklieren zijn er. 4. Wat is amylase en wat is z'n functie. 5. Wat is de functie van het strotklepje en de huig. 6. Wat is de functie van de slokdarm en wat is z'n Latijnse benaming. 7. Wat is peristaltiek. 8. Welke stoffen bevinden zich in het maagsap en welke functie hebben ze. 9. Wat is de pylorus. 10. Wat is de Latijnse benaming voor de twaalf vingerige darm. 11. Waar bevindt zich de papil van Vater en welke buizen monden er op uit. 12. Welke werking heeft het pancreassap. 13. Welke hormonen worden door de pancreas gemaakt. 14. Wat is de werking van deze hormonen. 15. Door welk orgaan wordt gal gemaakt. 16. Wat is de functie van gal. 17. Wat gebeurt er met het voedsel in de dunne darm. 18. Wat is resorptie. 19. Wat is de functie van de darmplooien en darmvlokken in de dunne darm. 20. Wat is de Latijnse naam van de dikke darm. 21. Waar bevindt zich de blinde darm en de appendix. 22. Wat zijn de functies van de dikke darm. 23. Welke bacteriën produceren vitamine K; waar is vitamine K voor nodig. 24. Beschrijf 3 functies van de lever.

28 28 LEERSTOF Het spijsverteringsstelsel bestaat van boven naar beneden uit: - Mond - Keel - Slokdarm - Maag - Dunne darm; deze bestaat uit drie delen: 1. twaalfvingerige darm 2. nuchtere darm 3. kronkeldarm - Dikke darm = colon Het begin van de dikke darm heet 'blinde darm'; hieraan bevindt zich een wormvormig aanhangsel = appendix. - Endeldarm = rectum - Anus Tot het spijsverteringsstelsel behoren ook twee zogenaamde hulporganen, dit zijn de: - Lever - Alvleesklier = pancreas MOND In de mond vindt door het kauwen, vermaling en vermenging met speeksel van het voedsel plaats. Daarbij proef je het voedsel. SPEEKSEL Speekselklieren vinden we vóór de oren, onder en opzij van de tong en in de wangen. We onderscheiden daarom de volgende speekselklieren: - Oorspeekselklieren - Ondertongspeekselklieren - Onderkaakspeekselklieren In de wang bevinden zich veel kleine speekselkliertjes. In het speeksel bevindt zich het enzym amylase. Amylase zorgt ervoor dat koolhydraten gesplitst worden in twee-waardige suikers. (Zij gaan dan zoeter smaken; doe maar eens een droog stukje brood in je mond en laat je speeksel er twee minuten op inwerken; de smaak wordt dan licht zoet)! SLIKKEN Het slikken vindt plaats doordat de tong het voedsel naar achteren drukt; dan trekken de keelwandspieren samen; het strottenhoofd gaat omhoog, daardoor sluit het strotklepje de luchtpijp af; het zachte gehemelte met de huig (de huig is een aanhangsel van het zachte gehemelte) wordt omhoog geduwd en sluit de neusholte af; het voedsel wordt dan de slokdarm ingeduwd. SLOKDARM De slokdarm = oesophagus is een gespierde buis. De wand van de slokdarm vertoont een soort golvende beweging = peristaltiek waardoor het voedsel naar de maag geduwd wordt. MAAG In het maagsap bevinden zich de volgende stoffen, met de volgende werking: 1. Zoutzuur; doodt bacteriën en maakt een begin met de vertering van eiwitten. 2. Pepsine; verteert eiwitten tot kleinere eiwitten. 3. Slijm; beschermt de wand van de maag tegen de verterende werking van zoutzuur en pepsine. De uitgang van de maag is de maagportier = pylorus, deze bevat een sluitspier. Als het voedsel in de maag voldoende bewerkt is gaat de pylorus open en laat een gedeelte van het voedsel uit de maag doorgaan naar het begin van de dunne darm.

29 29 DUODENUM Het begin van de dunne darm heeft een lengte van ongeveer twaalf vingerbreedtes naast elkaar, het heet daarom de twaalfvingerige darm = duodenum. In de wand van het duodenum bevindt zich een opening die voorzien is van een sluitspier, deze opening is de papil van Vater. Op de papil van Vater monden de afvoerbuis van de alvleesklier en de afvoerbuis van de galblaas uit. PANCREAS De alvleesklier = pancreas bevindt zich achter de maag. Hij produceert spijsverteringssap met de volgende werking: 1. Het maakt het zoutzuur uit de maag onschadelijk. 2. Vertering van koolhydraten. 3. Vertering van vetten. 4. Vertering van eiwitten. De alvleesklier produceert ook hormonen; deze hormonen hebben de volgende werking: 1. Glucagon verhoogt het glucosegehalte van het bloed. 2. Insuline verlaagt het glucosegehalte van het bloed. GAL Gal wordt door de lever gemaakt en in de galblaas opgeslagen. Na een vetrijke maaltijd trekt de galblaas zich samen zodat de gal via de galbuis en de papil van Vater in het duodenum terecht komt. Gal zorgt ervoor dat de vetten gemakkelijker worden verteerd. Het voedsel gaat vanuit het duodenum naar de volgende delen van de dunne darm; deze delen heten de nuchtere darm en de kronkeldarm. DUNNE darm In de dunne darm wordt het voedsel tot zeer kleine deeltjes verteerd. In de dunne darm worden: De koolhydraten omgezet in glucose. De vetten omgezet in vetzuren en glycerol. De eiwitten omgezet in aminozuren. De deeltjes glucose, vetzuren, glycerol en aminozuren zijn zo klein dat ze door de darmwand heen opgenomen kunnen worden in het bloed. Dit opnemen in het bloed noemen we resorptie.

30 30 De wand van de dunne darm vertoont veel plooien en uitstulpingen. Deze uitstulpingen noemen we darmvlokken. De darmvlokken zijn met het blote oog net te zien (ze hebben een afmeting van ± 0,1 x 2mm). De oppervlakte van de wand van de dunne darm wordt door de aanwezigheid van de plooien en darmvlokken sterk vergroot (ongeveer 200 keer). DIKKE DARM De onverteerbare en onverteerde voedselresten komen dan in de dikke darm = colon. De dunne darm gaat niet aan het begin van de dikke darm naar binnen, maar iets boven dit begin. Het gedeelte van de dikke darm dat zich onder de inmondingsplaats van de dunne darm bevindt heet de blinde darm. Aan de blinde darm bevindt zich een wormvormig aanhangsel = appendix (bij een zogenaamde blinde darmontsteking is de appendix ontstoken = appendicitis). De dikke darm heeft de volgende functies: 1. Onttrekken van vocht uit de voedselresten. 2. Opslag. 3. Uitscheiding. 4. Productie van vitamine K. De colibacteriën die in de dikke darm leven produceren vitamine K uit de cellulose die zich in de voeding bevindt. Vitamine K wordt door de lever gebruikt om producten te maken die van belang zijn voor de bloedstolling. LEVER De lever kan glucose opslaan en later weer afgeven aan het bloed. Tevens is de lever in staat om uit vetten en uit aminozuren glucose te produceren. (Glucose is de belangrijkste brandstof voor het lichaam). Daarbij kan de lever een aantal giftige producten afvoeren of onschadelijk maken.

31 31 Uitscheiding Oefenvragen 1. Welke organen hebben een functie bij de uitscheiding van afvalstoffen uit het lichaam. 2. Waar liggen de nieren in het lichaam en waarom ligt de rechter nier lager dan de linker nier. 3. Wat is een nefron. 4. Hoeveel nefronen bevat één nier ongeveer. 5. Hoeveel urine wordt er ongeveer per dag geproduceerd. 6. Wat is het verschil tussen een ureter en een urethra; waar bevinden zij zich.

32 32 LEERSTOF De volgende organen/orgaanstelsels hebben een functie bij de uitscheiding van afvalproducten en giftige stoffen uit het lichaam: 1. Nieren en urinewegen. 2. Lever en maagdarmkanaal. 3. Longen. 4. Huid. In dit gedeelte besteden we alleen aandacht aan de nieren en de urinewegen. BOUW VAN DE NIEREN De nieren liggen boven-achter in de buikholte ter hoogte van de lendenstreek, aan weerszijden van de wervelkolom. De rechter nier ligt lager doordat de lever erboven ligt. Nier Urineleider Blaas De nier is omgeven door een kapsel van steunvet. Elke nier bevat ongeveer één miljoen microniertjes die nefronen worden genoemd. Elk nefron zorgt voor de urineproductie. De urineverzamelbuizen van de nefronen monden uit op de nierpapillen in het nierbekken. WERKING VAN DE NIEREN In de nieren wordt het bloed gefilterd en worden de afvalstoffen - tezamen met water - uitgescheiden naar de urineleiders. DE URINEWEGEN Vanaf de nieren lopen de urineleiders = URETERS naar de blaas. Vanaf de blaas loopt de urinebuis = plasbuis = URETHRA naar de uitmonding. Deze uitmonding bevindt zich bij de man midden op de top van de penis en bij de vrouw ongeveer in het midden tussen de clitoris en de vagina.

33 33 Ademhaling Oefenvragen 1. Wat zijn de functies van het ademhalingsstelsel. 2. Noem de delen van het ademhalingsstelsel van neus t/m longblaasjes. 3. Noem de functies van de neus. 4. Beschrijf het vertakkingspatroon van de luchtwegen. 5. Hoeveel kwabben hebben de longen. 6. Waar bestaat een ademhaling uit. 7. Wat gebeurt er met het middenrif tijdens de inademing; wordt de borstholte dan groter of kleiner. 8. Waarom kan de toediening van zuurstof gevaarlijk zijn.

34 34 LEERSTOF FUNCTIES VAN HET ADEMHALINGSSTELSEL Het ademhalingsstelsel dient voor opname van O 2 = zuurstof en uitscheiding van CO 2 = koolstofdioxide van en naar de buitenlucht. Tevens maakt het ruiken en praten mogelijk. DELEN VAN HET ADEMHALINGSSTELSEL De delen van het ademhalingsstelsel (van neus tot en met longblaasjes) zijn: Neus Keel Strottenhoofd Grote luchtpijp = trachea Grote luchtpijpvertakkingen = bronchiën Kleinere luchtpijpvertakkingen Longtrechtertjes Longblaasjes FUNCTIES VAN DE NEUS Verwarming, bevochtiging en reiniging van de inademingslucht. Ruiken. STROTTENHOOFD Het strottenhoofd heeft een kraakbenig skelet. Tijdens het slikken sluit het strotklepje de luchtpijp af. In het strottenhoofd bevinden zich de stembanden.

35 35 HET VERTAKKINGSPATROON VAN DE LUCHTWEGEN De grote luchtpijp = TRACHEA ligt vóór de slokdarm (oesofagus). De trachea vertakt zich in de RECHTER EN LINKER HOOFDBRONCHUS. De hoofdbronchus vertakt zich in drie rechter - en twee linker BRONCHIËN. De bronchiën vertakken zich in kleinere bronchiën, deze eindigen in LONGTRECHTERTJES, deze zijn omgeven door LONGBLAASJES. LONGEN De rechter long heeft drie kwabben. De linker long heeft twee kwabben. ADEMHALINGSBEWEGINGEN Één ademhaling bestaat achtereenvolgens uit: 1. Inademing 2. Uitademing 3. Pauze De inademing en de uitademing volgen elkaar dus direct op. Tijdens de inademing wordt het middenrif platter en worden de ribben geheven; daardoor wordt de borstholte groter en gaat de buikwand naar voren. Het middenrif is de belangrijkste ademhalingsspier; tijdens rust adem je vrijwel alleen met je middenrif, bij inspanning gaan ook de tussenribspiertjes meedoen met de ademhaling. Gevaar van zuurstof Het kan levensgevaarlijk zijn om een patient extra zuurstof toe te dienen, omdat daardoor de ademhaling kan worden geremd, zodat de patient te weinig CO 2 = koolstofdioxide uitademt.

36 36 Zenuwstelsel Oefenvragen ZENUWSTELSEL 1. Welke twee regelsystemen bevat het lichaam 2. Hoe wordt het zenuwstelsel anatomisch ingedeeld. 3. Hoe wordt het zenuwstelsel fysiologisch ingedeeld. 4. Wat is het centrale zenuwstelsel. 5. Wat is het het perifere zenuwstelsel. 6. Wat is de functie van de groeven en windingen van de hersenschors. 7. Uit welke delen bestaan de hersenen. 8. Uit welke delen bestaat de hersenstam. 9. Wat is de benaming van het onderdeel dat de beide grote hersenhelften (hemisferen) met elkaar verbindt. 10. Waar bevinden zich de kleine hersenen. 11. Wat is de functie van de kleine hersenen. 12. Teken een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg, benoem de verschillende delen, geef aan waar de zenuwprikkels het ruggenmerg ingaan en waar ze het ruggenmerg verlaten. 13. Noem twee functies van de vloeistof die zich rond de hersenen en het ruggenmerg bevindt. 14. Verklaar hoe het komt dat mensen met een aandoening in de linker hersenhelft over het algemeen neurologische verschijnselen in de rechter helft van het lichaam vertonen. 15. Wat is een reflex; geef een voorbeeld. 16. Beschrijf de functie van het sympathisch deel van het autonome zenuwstelsel. 17. Beschrijf de functie van het parasympathisch deel van het autonome zenuwstelsel.

37 37 LEERSTOF INLEIDING Het zenuwstelsel is een van de twee regelsystemen van het lichaam. Het andere regelsysteem is het hormoonstelsel. Beide stelsels zorgen ervoor dat de lichamelijke en geestelijke functies zoals: regeling van de bloeddruk, de afscheiding van spijsverteringssappen, bewegen, denken etc. op de juiste wijze verlopen. Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en zenuwen die van en naar de hersenen en het ruggenmerg verlopen. INDELING VAN HET ZENUWSTELSEL ANATOMISCHE INDELING = indeling naar 'waar het zich bevindt'. 1. CENTRAAL ZENUWSTELSEL. Dit is het deel van het zenuwstelsel dat binnen de hersenschedel en in het wervelkanaal ligt. 2. PERIFEER ZENUWSTELSEL. Dit is het deel van het zenuwstelsel dat buiten de hersenschedel en buiten het wervelkanaal ligt. FYSIOLOGISCHE INDELING = indeling naar 'hoe het werkt'. 1. WILLEKEURIG ZENUWSTELSEL. Dit staat onder invloed van de wil. 2. ONWILLEKEURIG ZENUWSTELSEL. Dit werkt automatisch en staat niet onder invloed van de wil. De hersenschors bevat veel GROEVEN EN WINDINGEN (bergen en dalen); hierdoor wordt de oppervlakte van de hersenschors sterk vergroot zodat de schors meer hersencellen kan bevatten. SCHEMATISCHE INDELING VAN DE HERSENEN 1. Twee grote hersenhelften (hemisferen). 2. Verbindingsbalk tussen de grote hersenhelften. 3. Tussenhersenen. 4. Middenhersenen. 5. Pons of brug van Varol, dit is de verbinding tussen de kleine hersenen en de hersenstam. 6. Verlengde merg, gaat over in het ruggenmerg. 7. Hersenstam; bestaat uit 4, 5 en Kleine hersenen.

38 38 DE KLEINE HERSENEN Deze bevinden zich aan de onder- achterkant van de grote hersenen. Ze zorgen voor de coördinatie van houding en beweging, dat wil zeggen dat de bewegingen soepel en zonder schokken verlopen. HET RUGGENMERG Bevindt zich in het wervelkanaal. Uit het ruggenmerg ontspringen ± 31 paar ruggenmergzenuwen. Op doorsnede bevat het ruggenmerg de zogenaamde vlinderfiguur. Zenuwprikkels komen bij de ACHTERHOORN het ruggenmerg in en verlaten het ruggenmerg bij de VOORHOORN. HERSEN EN RUGGENMERGVOCHT De hersenen en het ruggenmerg zijn omgeven door een VLOEISTOF. Deze vloeistof werkt als een stootkussen om schokken op te vangen. Tevens bevat het voeding voor het oppervlak van de hersenen en het ruggenmerg. KRUISING VAN DE ZENUWBANEN Prikkels uit rechter hersenhelft komen in de de linker lichaamshelft terecht. Prikkels uit de linker hersenhelft komen in de rechter lichaamshelft terecht. REFLEXEN Een REFLEX is een onwillekeurige reactie op een prikkel, bijv. de kniepeesreflex of de knipperreflex van de oogleden. Reflexen gaan dus buiten de wil om. Een aantal reflexen zijn wel met de wil te beïnvloeden, je kunt bijvoorbeeld de knipperreflex onderdrukken. HET AUTONOME ZENUWSTELSEL = HET ONWILLEKEURIGE ZENUWSTELSEL Dit bestaat uit: 1. Het SYMPATHISCH DEEL van het autonome zenuwstelsel Dit heeft een stimulerende invloed op die functies van het lichaam welke het lichaam nodig heeft als het actief is zoals: vechten, vluchten en bang zijn (fight, flight, fright,) 2. Het PARASYMPATHISCH DEEL van het autonome zenuwstelsel Dit heeft een stimulerende invloed op die functies van het lichaam welke het lichaam heeft als het in rust is zoals: eten, spijsvertering en slapen.

39 39 Zintuigen Oefenvragen 1. Welke soorten pijn kun je onderscheiden. 2. In welk gedeelte van de neus bevindt zich het reukslijmvlies. 3. Welke functies heeft het reukvermogen. 4. Maak een tekening van de tong en geef de smaakzones erop aan. 5. In welke gedeelten van de mond bevinden zich smaakreceptoren. 6. Uit welke drie lagen bestaat de wand van het oog. 7. Welk vlies bevat de bloedvaten die zorgen voor de bloedvoorziening van het oog. 8. In welk deel van het oog bevinden zich de staafjes en de kegeltjes. 9. Wat is de functie van de staafjes. 10. Wat is de functie van de kegeltjes. 11. Wat is de oorzaak van nachtblindheid. 12. Wat is de functie van de lens van het oog. 13. Is bij 'staren' de lens plat of bol van vorm. 14. Waar bestaat het glasachtig lichaam voor het grootste gedeelte uit. 15. In welke volgorde passeert een lichtstraal de onderdelen van het oog voordat hij het netvlies bereikt. 16. Beschrijf de ligging van de traanklier. 17. Waar mondt de traanbuis in uit. 18. Wat is de functie van de oogzenuw. 19. Op welke manier bereiken de zenuwprikkels van de zintuigcellen de gezichtscentra in de hersenen. 20. Leg uit wat er bij hemianopsie aan de hand is. 21. In welk botstuk ligt het gehoor en evenwichtsorgaan. 22. In welke drie delen wordt het gehoororgaan ingedeeld. 23. Welke onderdelen bevinden zich in het middenoor. 24. Wat is de functie van de buis van Eustachius. 25. Waar bestaat het binnenoor uit. 26. Beschrijf de weg die de geluidstrillingen in het oor afleggen, welke onderdelen worden daarbij achtereenvolgens in trilling gebracht. 27. Welke organen werken samen bij het bewaren van het evenwicht.

40 40 LEERSTOF De zintuigen stellen je in staat om waar te nemen. ZINTUIGLIJKE WAARNEMINGEN PIJN Er zijn twee soorten pijn: 1. Stekende, scherpe, snijdende, snelle, goed aan te wijzen pijn. 2. Zeurende, kloppende, doffe, slecht aan te wijzen pijn. REUK De functie van het reukvermogen is het OPWEKKEN van: eetlust, genot; WAARSCHUWING tegen giftige stoffen en slechte lichaamshygiëne en AFKEER (stinkdier). De reuk heeft ook een belangrijke functie bij de SMAAKWAARNEMING, als je niet kunt ruiken proef je ook heel weinig (verkoudheid). Het reukslijmvlies bevindt zich in de bovenste neusgangen. SMAAK LOKALISATIE: Smaakknoppen bevinden zich op de tong, het gehemelte en in de keelwand. SMAAKZONES VAN DE TONG ZOET wordt het beste waargenomen door de punt van de tong. (Let wel: ook de achterkant van de tong kan zoet waarnemen; maar de punt kan het beter!) ZUUR en ZOUT worden het beste waargenomen door de zijrand van de tong. BITTER wordt het beste waargenomen door de achterkant van de tong. De smaakwaarneming komt voor een belangrijk deel tot stand door het REUKVERMOGEN. HET OOG Het oog ligt in de oogkas. De oogkas is naast het oog ook gevuld met oogspieren en vetweefsel. De wand van het oog bestaat van buiten naar binnen uit: HARDE OOGROK Dit is het 'wit' van het oog, het bestaat uit stevig bindweefsel. De harde oogrok gaat aan de voorzijde van het oog over in het HOORNVLIES. VAATVLIES Deze bevat veel bloedvaten die zorgen voor de bloedvoorziening van het oog. Hij gaat aan de voorzijde van het oog over in de IRIS Bij bruine ogen bevat de iris meer pigment dan bij blauwe ogen. De opening in de iris is de PUPIL De grootte van de pupil wordt geregeld door spiertjes. NETVLIES Dit is het eigenlijke zintuigblad van het oog. Deze is bezet met staafjes en kegeltjes. STAAFJES Aantal ongeveer 100 miljoen. Deze zijn voor het zien van grijsnuances en het zien bij weinig licht.

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten Hoofdstuk 1 Meerkeuzevraag 1.1 Meerkeuzevraag 1.2 Meerkeuzevraag 1.3 Meerkeuzevraag 1.4 Meerkeuzevraag 1.5 Meerkeuzevraag 1.6 Meerkeuzevraag 1.7 Waar ligt de lever in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven

Nadere informatie

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 2. Wat is een voorbeeld van een animale verrichting? A) De stofwisseling. B) De uitscheiding

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 4:

Samenvatting Biologie Thema 4: Samenvatting door L. 717 woorden 19 juni 2013 4,8 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Samenvatting Biologie Thema 4: Zintuig Ligging Prikkel Waarneming Gezichts~ In de ogen Licht Zien

Nadere informatie

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling? 1. Welke stof beweegt zich het makkelijkst door het celmembraan? A) Eiwit. B) Vet. C) Water. 2. Waarbij zijn de centraallichaampjes van belang? A) Bij de celdeling. B) Bij de celgroei. C) Bij de celstofwisseling.

Nadere informatie

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan THEMA 4 REGELING EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 3 VMBO-bk Examentrainer Vragen vmbo-bk Scan In een Engelse folder staat informatie over een bepaald apparaat. Hiermee kan het centrale zenuwstelsel onderzocht

Nadere informatie

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen Cijfer In te vullen voor docent In te vullen door leerling Beroepsprestatie B.P.1.3 S.B Naam leerling Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen Klas SB3O1A+B Versie 1 Datum Tijdsduur 60 minuten Naam docent

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam GEZONDHEIDSKUNDE Het menselijk lichaam 1 KENMERKEN VAN HET LEVEN Anatomie à wetenschap die zich bezighoudt met de bouw van het menselijk lichaam (waar ligt wat?). Fysiologie à Wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan?

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan? De lever is gelegen in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven links C. Onder rechts D. Onder links Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan? A. De aorta B. De holle

Nadere informatie

Inhoud. Woord vooraf 1 1. Over de auteurs 1 2. Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4

Inhoud. Woord vooraf 1 1. Over de auteurs 1 2. Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4 Inhoud Woord vooraf 1 1 Over de auteurs 1 2 Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4 1 Cellen en weefsels 1 6 1.1 Kenmerken van het leven 1 7 1.2 De opbouw

Nadere informatie

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

In welke volgorde vindt deze deling plaats? 1. Wat behoort tot de vegetatieve levensverrichtingen van een cel? A) Beweging. B) Prikkelbaarheid. C) Stofwisseling. 2. Wat is de functie van het centraallichaampje? A) Het leveren van energie. B) Het

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Regeling

Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting door P. 1319 woorden 20 maart 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting Regeling SE2 Het zenuwstelsel Het zenuwstelsel

Nadere informatie

H.6 regeling. Samenvatting

H.6 regeling. Samenvatting H.6 regeling Samenvatting Zenuwstelsel Het zenuwstelsel bestaat uit: Centrale zenuwstelsel ( bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg Zenuwen Functies van zenuwstelsel: Verwerken

Nadere informatie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Thema: Transport HAVO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet - de bestanddelen van bloed kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken

Nadere informatie

Algemene anatomie en fysiologie

Algemene anatomie en fysiologie Naam kandidaat: Voetverzorger Kwalificatiecode 10505 Algemene anatomie en fysiologie Datum : 4 juni 2009 Werktijd : 60 minuten Deelkwalificatiecode : 51934 Waardering Cesuur Werkwijze : 1 punt per vraag,

Nadere informatie

Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3

Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3 Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3 Samenvatting door K. 1464 woorden 10 december 2012 5,6 11 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 8.1 Het werkt! Hoe werkt je lichaam? Organen: delen van het lichaam

Nadere informatie

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan.

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan. Herhalingsles Het lichaam Ademhaling Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan. Als we ademen, stroomt er lucht binnen in ons lichaam. Welke weg legt deze lucht af? Vul het schema aan.

Nadere informatie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie Inleiding Wat goed dat je hebt doorgezet naar de volgende cursus! Je wilt dus nog meer te weten komen over hoe je lichaam precies in elkaar zit en hoe het werkt! En dat precies is wat je in deze cursus

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen: Samenvatting Thema 6: Regeling Basisstof 1 Zenuwstelsel regelt processen: - regelen werking spieren en klieren - verwerking van impulsen van zintuigen Zintuigcellen: - staan onder invloed van prikkels

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop Samenvatting door Madelief 1197 woorden 7 februari 2018 5,2 16 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Paragraaf

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk door een scholier 2111 woorden 5 maart 2003 6,1 174 keer beoordeeld Vak Biologie Inhoud 1.1 het skelet 1.2 botten en kraakbeen 1.3 alle botten in het lichaam

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen 1 In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: opbouw van het menselijk lichaam algemene fysiologie spijsverteringsstelsel ademhalingsstelsel

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam Samenvatting door S. 823 woorden 12 oktober 2014 6,8 15 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 2. De 4 functies van het skelet : Stevigheid

Nadere informatie

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari 2014 4,3 5 keer beoordeeld Vak Biologie Bloed bestaat uit bloedplasma, in het bloedplasma drijven bloedcellen en bloedplaatjes. Waar bestaat bloedplasma

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels Werkstuk Biologie Lichaamstelsels Werkstuk door een scholier 2239 woorden 10 oktober 2005 3,8 23 keer beoordeeld Vak Biologie Ademhaling Als je inademt, dan neem je zuurstof uit de lucht op. Als je uitademt,geef

Nadere informatie

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt. THEMA 8 Paragraaf 1 het skelet De mens heeft ( net als alle andere gewervelden) een inwendig skelet of geraamte. Dit skelet bestaat uit vele beenderen (botten). De beenderen in het hoofd vormen samen de

Nadere informatie

Spijsverteringsstelsel. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/88213

Spijsverteringsstelsel. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/88213 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 16 december 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/88213 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs

Nadere informatie

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding DC 14 Het bewegingsstelsel 1 Inleiding Wij bewegen voortdurend. Om dat mogelijk te maken, hebben we een heel systeem. Dat systeem bestaat voornamelijk uit beenderen, gewrichten en spieren. De spieren worden

Nadere informatie

Capabel Examens 2011 Pagina 1

Capabel Examens 2011 Pagina 1 1. Wat is de kleinste levende eenheid van een organisme? A) Een cel. B) Een orgaan. C) Een weefsel. 2. Bij welke levensverrichting van de cel speelt chromatine een belangrijke rol? A) Bij de prikkelbaarheid.

Nadere informatie

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN BASISSTOF 1 HET BLOED Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en bloedplaatjes. 55% is bloedplasma. 45% bloedcellen en bloedplaatjes. Er zijn twee soort bloedcellen: rode bloedcellen en witte bloedcellen.

Nadere informatie

1. We ademen om te leven

1. We ademen om te leven 1. We ademen om te leven Net als alle levende wezens hebben wij energie nodig om te leven. De spijsvertering zorgt ervoor dat ons lichaam de voedingsstoffen opneemt. De bloedsomloop brengt die stoffen

Nadere informatie

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen 1 Hersenen Mediane doorsnede van de hersenen. Model op ware grootte. Model rustend op sokkel. Afmetingen: 150 x 140 x 175 mm. 1000222 76,80 Hersenen Model op ware grootte. De rechterhelft is uitneembaar

Nadere informatie

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed? Naam: BLOEDSOMLOOP Bloed Een volwassen persoon heeft 5 á 6 liter bloed. Dat bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen (rode en witte) en bloedplaatjes. Als bloed een paar dagen heeft gestaan, zakken de

Nadere informatie

Uitscheiding en afweer

Uitscheiding en afweer Uitscheiding en afweer De lever: slokdarm galblaas maag 12-ving. darm dunne darm ligging van de lever Functies van de lever: bloedsuikerspiegel (glucosegehalte in bloed) op peil houden overtollige eiwitten

Nadere informatie

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5 Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5 8.1 Het werkt! Organen zijn delen van het lichaam met een bepaalde taak (hart, longen, darmen, enzovoort). De meeste organen liggen in je romp. Je kan de romp verdelen

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 6

Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting door Saar 879 woorden 10 april 2018 0 keer beoordeeld Vak Biologie Aantekeningen Biologie P3: Homeostase en regelkringen: Bij meercellige organismen: de cellen

Nadere informatie

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling 4.1 Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving Prikkel = invloed uit de omgeving van een organisme Alle zintuigen samen =

Nadere informatie

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen

dimat Biologische modellen - menskunde Hersenen 1 Hersenen Mediane doorsnede van de hersenen. Model op ware grootte. Model rustend op sokkel. Afmetingen: 150 x 140 x 175 mm. Art. nr. 1000222 76,80 Hersenen Model op ware grootte. De rechterhelft is uitneembaar

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk door een scholier 1888 woorden 29 januari 2006 7,1 80 keer beoordeeld Vak Biologie Mijn werkstuk gaat over het menselijk lichaam. Na veel zoeken en nadenken

Nadere informatie

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop Als er geen punten bij een vraag staan, dan is die vraag 1 punt waard. Onderdeel A: waar of niet waar? 1. Bloedplaatjes bevatten hemoglobine. 2. Het gehalte koolstofdioxide

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3 Zintuigen 1 INLEIDING Zintuigcellen Reuk-, smaak- en PH-sensoren Smaakzintuig Warmte- en koudesensoren Tast-, druk- en pijnsensoren Fotosensoren 2 ZINTUIGEN VORMEN DE VERBINDING

Nadere informatie

1. Bloedvatenstelsel geeft zuurstof en glucose aan spierstelsel; water aan uitscheidingstelsel; CO² aan ademhalingsstelsel.

1. Bloedvatenstelsel geeft zuurstof en glucose aan spierstelsel; water aan uitscheidingstelsel; CO² aan ademhalingsstelsel. Samenvatting door een scholier 1873 woorden 16 november 2006 6,2 205 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Nectar Hoofdstuk I par. 1 t/m 4 Par 1. ORGANEN EN ORGAANSTELSELS Orgaan = deel van lichaam

Nadere informatie

Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag. Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving

Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag. Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag 6.1 Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving Prikkel = invloed uit de omgeving van een organisme Alle zintuigen

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: bloed uitscheidingsstelsel huid beenderstelsel spierstelsel Beschikbare tijd: 45 minuten

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting door M. 721 woorden 15 januari 2014 7,1 28 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Organismen Organismen is een levend wezen:

Nadere informatie

4 keer beoordeeld 30 mei 2017

4 keer beoordeeld 30 mei 2017 8 Samenvatting door een scholier 1301 woorden 4 keer beoordeeld 30 mei 2017 Vak Biologie Methode Biologie voor jou H6 Waarneming, regeling en gedrag Zintuigen in het algemeen zintuig orgaan dat reageert

Nadere informatie

Tractus digestivus externe secretie

Tractus digestivus externe secretie Tractus digestivus externe secretie Spijsverteringskanaal: Mond Mond keelholte Slokdarm Maag Dunne darm Dikke darm Endeldarm Anus Spijsverteringsstelsel: Lever Galblaas Alvleesklier Wand van het spijsverteringskanaal

Nadere informatie

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op.

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op. Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 2 Cellen Bouw en functie van cellen Levende organismen bestaan uit één of meer cellen, die er voor zorgen dat de soort en het individu in stand wordt

Nadere informatie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 2016-2017 NIVEAU BASIS VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 uten per week P periode

Nadere informatie

3,7. Antwoorden door een scholier 706 woorden 15 april keer beoordeeld

3,7. Antwoorden door een scholier 706 woorden 15 april keer beoordeeld Antwoorden door een scholier 706 woorden 5 april 0,7 keer beoordeeld Vak Biologie Vita: In beweging schedelbeenderen spaakbeen bovenkaak 5 ellepijp onderkaak 6 opperarmbeen halswervels 7 borstbeen 5 sleutelbeen

Nadere informatie

6,9. Werkstuk door een scholier 1972 woorden 23 mei keer beoordeeld

6,9. Werkstuk door een scholier 1972 woorden 23 mei keer beoordeeld Werkstuk door een scholier 1972 woorden 23 mei 2003 6,9 240 keer beoordeeld Vak Biologie Inhoudsopgave Inleiding Hoofdstuk 1: Huid Hoofdstuk 2: Spieren Hoofdstuk 3: Geraamte Hoofdstuk 4: Ademhaling Hoofdstuk

Nadere informatie

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel. Regeling Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: (1) Zenuwstelsel (2) Hormoonstelsel Verschillen in bouw en functie: bestaat uit functie

Nadere informatie

Opstel Biologie Menselijk lichaam

Opstel Biologie Menselijk lichaam Opstel Biologie Menselijk lichaam Opstel door een scholier 3370 woorden 14 mei 2010 5,7 14 keer beoordeeld Vak Biologie Inhoud 1 Inhoud blz. 1 2 Voorwoord blz. 2 3 De spieren blz. 3 4 Het skelet blz. 4

Nadere informatie

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs VOORBLAD EXAMENOPGAVE Toetsdatum: Vakcode: BIO Vak: Biologie voorbeeldexamen Tijdsduur: 2 uur en 30 minuten - De volgende hulpmiddelen zijn toegestaan bij het

Nadere informatie

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62551

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62551 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 25 oktober 2016 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/62551 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken

Nadere informatie

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave Werkstuk door E. 1687 woorden 25 juni 2006 6.9 23 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Inhoudsopgave Het Bloed De Bloedsomloop De bloedvaten Uitscheiding De Hartslag Weefselvloeistof

Nadere informatie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 205-206 NIVEAU BASIS VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x uten per week P periode C code

Nadere informatie

Thema 3 Voeding en je lichaam

Thema 3 Voeding en je lichaam Naut samenvatting groep 7 Mijn Malmberg Thema 3 Voeding en je lichaam Samenvatting Voeding en je lichaam Je lichaam heeft voedingsstoffen nodig. Die zitten in ons eten en drinken. Voedsel en vocht zijn

Nadere informatie

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Thema: Transport VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet 5V: blz. 215 t/m

Nadere informatie

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs VOORBLAD EXAMENOPGAVE Toetsdatum: Vakcode: BIO Vak: Biologie voorbeeldexamen Tijdsduur: 2 uur en 30 minuten - De volgende hulpmiddelen zijn toegestaan bij het

Nadere informatie

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen Bewegen Om te kunnen bewegen hebben we spieren nodig, maar ook een skelet dat ons lichaam vorm geeft en de beweging mogelijk maakt. Onze gewrichten zorgen er voor dat dit mogelijk is binnen ons lichaam.

Nadere informatie

UNIFORM HEREXAMEN MULO 2008

UNIFORM HEREXAMEN MULO 2008 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU VAK : BIOLOGIE DATUM : VRIJDAG 08 AUGUSTUS 2008 TIJD : 10.50 12.05 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. UNIFORM HEREXAMEN MULO 2008 TENZIJ ANDERS

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Weefsels

Samenvatting Biologie Weefsels Samenvatting Biologie Weefsels Samenvatting door een scholier 1693 woorden 29 oktober 2008 7,1 21 keer beoordeeld Vak Biologie Samenvatting epitheelweefsel: Epitheelweefsel kan in gedeeld worden naar vorm:

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting door I. 2669 woorden 14 december 2014 5,8 9 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie samenvatting 9.1: Lichaam à orgaanstelsels Orgaanstelsel

Nadere informatie

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband?

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband? Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband? Bij mensen kan slechts 1 w h i p l a s h a c c i d e n t langdurige pijn en lijden veroorzaken. De anatomie van de hond is fundamenteel gelijk aan

Nadere informatie

OMSCHRIJVING LESSTOF

OMSCHRIJVING LESSTOF PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING KLAS 3 VAK : : Biologie METHODE : Biologie voor Jou KLAS: : 3 NIVEAU : KADER CONTACTUREN PER WEEK 3 X 50 MINUTEN PER WEEK STUDIEJAAR : 2017-2018 EINDCIJFER KLAS 3 MOET

Nadere informatie

Van cel tot organisme vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62357

Van cel tot organisme vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62357 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 09 juni 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/62357 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken van Kennisnet.

Nadere informatie

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen? Computeropdracht Bloedsomloop Basisstof 2, 3 en 5 Ga naar biologiepagina.nl > Havo 5 > Bloedsomloop > PC- les > computerles 1 Bekijk de animaties zorgvuldig en maak de opdrachten in de opgegeven volgorde,

Nadere informatie

Voedingsleer. Waar gaat deze kaart over? Wat wordt er van je verwacht? Voedingsleer en het plantenrijk

Voedingsleer. Waar gaat deze kaart over? Wat wordt er van je verwacht? Voedingsleer en het plantenrijk Waar gaat deze kaart over? Deze kaart gaat over voedingsleer: over voedingsstoffen en de manier waarop ons lichaam met deze stoffen omgaat. Wat wordt er van je verwacht? Na het bestuderen van deze kaart

Nadere informatie

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte Paragraaf 6.1 en 6.2 1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving Homeostase In stand houden van het interne milieu opperhuid Bovenste laag van de huid chitine Koolhydraat

Nadere informatie

Fysiologie Huid Spijsvertering

Fysiologie Huid Spijsvertering Bart van der Meer WM/SM theorie les 10 Amice Bewerkt door Reina Welling niow.nl Fysiologie Huid Spijsvertering http://www.youtube.com/watch?v=iud7uxaq hue De 3 hoofdlagen Meest oppervlakkig (perifeer)

Nadere informatie

Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem

Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem Take-home toets Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem 1. Welke van de onderstaande spieren speelt (spelen) een rol bij de ademhaling? a. diafragmaspieren b.

Nadere informatie

REGELING. 1 G o e d g e r e g e l d. 2 Z e n u w s t e l s e l

REGELING. 1 G o e d g e r e g e l d. 2 Z e n u w s t e l s e l REGELING 1 G o e d g e r e g e l d In je lichaam gebeuren veel dingen te gelijk: je haalt adem, je beweegt je spieren, je hart klopt, reservevoedsel wordt opgeslagen, enzovoort. Het zenuwstelsel en het

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door: Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging Basisstof 1 Stevigheid bij dieren door: - uitwendig skelet (pantser bij bv. insecten aan de buitenkant) - inwendig skelet (botten aan de binnenkant) Alle botten

Nadere informatie

Spijsvertering vmbo-b12

Spijsvertering vmbo-b12 banner Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres VO-content 04 juli 2017 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/62399 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van

Nadere informatie

MODULE 3 Levensreddende handelingen

MODULE 3 Levensreddende handelingen MODULE 3 Levensreddende handelingen cursus brandweerman Levensreddende handelingen Hoofdstuk 1: Algemene interventieprocedures Het menselijk lichaam De eerste minuten Opbouw van het lichaam Ons lichaam

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Basisstof 1 tot 10

Samenvatting Biologie Basisstof 1 tot 10 Samenvatting Biologie Basisstof 1 tot 10 Samenvatting door Binc 2141 woorden 16 januari 2018 0 keer beoordeeld Vak Biologie Biologie B1: Reageren op je omgeving Reageren op je omgeving doe je met Zintuigen,

Nadere informatie

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het Samenvatting door R. 1946 woorden 10 maart 2016 7 37 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Bio samenvatting H9 9.1 WAT WORDT ER BINNENIN JE LICHAAM GEREGELD? Je lichaam probeert vanbinnen om constant

Nadere informatie

Module Anatomie en fysiologie

Module Anatomie en fysiologie Module Anatomie en fysiologie Colofon Auteur Body Bosgra Esther van Schuur Henriëtte van Grinsven Marianne de Jonge Marieke Poort Redactie Clazien Rodenburg, Tekstbureau RoMein Beeld ARKA media BV Het

Nadere informatie

Spijsvertering. Voorwoord. Mijn spreekbeurt gaat over de reis van het voedsel. Met een moeilijk woord heet dat Spijsvertering.

Spijsvertering. Voorwoord. Mijn spreekbeurt gaat over de reis van het voedsel. Met een moeilijk woord heet dat Spijsvertering. Spijsvertering Voorwoord Mijn spreekbeurt gaat over de reis van het voedsel. Met een moeilijk woord heet dat Spijsvertering. Spijsvertering betekent: "Het verteren van het voedsel tot stoffen die door

Nadere informatie

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1 Boekverslag door K. 1704 woorden 10 mei 2005 6.5 317 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1 Opdracht 1 1) Bloedplasma bestaat uit 90% water, opgeloste stoffen als zouten, zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide,

Nadere informatie

DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. WEEFSELS EN ORGANEN STEVIGHEID. 1 De afbeelding geeft een doorsnede van een stengel schematisch weer.

DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. WEEFSELS EN ORGANEN STEVIGHEID. 1 De afbeelding geeft een doorsnede van een stengel schematisch weer. DEZE TAAK BESTAAT UIT 0 ITEMS. TENZIJ ANDERS AANGEGEVEN, GAAT HET STEEDS OVER GEZONDE ORGANISMEN EN NORMALE OMSTANDIGHEDEN. WEEFSELS EN ORGANEN De afbeelding geeft een doorsnede van een stengel schematisch

Nadere informatie

Anatomie 1. renate Bourgonje. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/58907

Anatomie 1. renate Bourgonje. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. http://maken.wikiwijs.nl/58907 Anatomie 1 Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres renate Bourgonje 17 May 2015 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/58907 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein.

Nadere informatie

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden Paragraaf 5.1 1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden 2. a) Huid, longen, nieren en lever b) Water c) Huid: zouten, Longen: CO 2, Nieren: Ureum,

Nadere informatie

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari 2003 5,2 202 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1; samenstelling van bloed Opdr.1 1. Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en plaatjes 2.

Nadere informatie

De stoma operatie stap voor stap

De stoma operatie stap voor stap Specialist in Stomazorg Dansac ontwikkelt voortdurend nieuwe oplossingen gebaseerd op de wensen en behoeften van stomapatiënten en stomaverpleegkundigen. Om een dialoog aan te moedigen en taboes te doorbreken,

Nadere informatie

UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2012

UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2012 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU VAK : BIOLOGIE DATUM : DINSDAG 0 JULI 0 TIJD : 07.45 9.00 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. UNIFORM EINDEXAMEN MULO 0 TENZIJ ANDERS AANGEGEVEN,

Nadere informatie

Eencellige en meercellige organismen

Eencellige en meercellige organismen 2 Eencellige en e organismen 2.1 Eencelligen en en Tonen onderstaande microscopische foto s een of een organisme? Kruis aan. 1 2 pantoffeldiertje amoebe 3 4 lever nier 5 6 blauwwier wortel tuinboon Conclusie

Nadere informatie

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. Zwangerschap Lees eerst informatie tot en met en beantwoord dan vraag tot en met. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. p In de afbeelding van informatie is een deel van het

Nadere informatie

DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. WEEFSELS EN ORGANEN. De tekening geeft een gewricht met de verschillende delen schematisch weer.

DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. WEEFSELS EN ORGANEN. De tekening geeft een gewricht met de verschillende delen schematisch weer. DEZE TAAK BESTAAT UIT 0 ITEMS. TENZIJ ANDERS AANGEGEVEN, GAAT HET STEEDS OVER GEZONDE ORGANISMEN EN NORMALE OMSTANDIGHEDEN. WEEFSELS EN ORGANEN In welke rij zijn er alleen organen genoemd die geheel in

Nadere informatie

Hart anatomie en fysiologie

Hart anatomie en fysiologie Hart anatomie en fysiologie Anatomie van het hart Het hart is omgeven door een effen vlies, het hartzakje of pericard(3). Het hart ligt in de borstholte, tussen de longen (1), bijna in het midden met de

Nadere informatie

Hoe zit je skelet in elkaar? In je lichaam zitten 206 botten. Samen vormen ze je skelet.

Hoe zit je skelet in elkaar? In je lichaam zitten 206 botten. Samen vormen ze je skelet. Tekst over skelet, gewrichten en spieren pag. 1/5 Hoe zit je skelet in elkaar? In je lichaam zitten 206 botten. Samen vormen ze je skelet. De botten in je hoofd vormen je schedel. Je schedel wordt gedragen

Nadere informatie

Biologie ( havo vwo )

Biologie ( havo vwo ) Tussendoelen Biologie ( havo vwo ) Biologie havo/vwo = Basis Biologische eenheid Levenskenmerk Uitleggen hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging

Nadere informatie

UNIFORM HEREXAMEN MULO 2007

UNIFORM HEREXAMEN MULO 2007 MINISTERIE VN ONERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXMENUREU VK : IOLOGIE TUM: TIJ : UNIFORM HEREXMEN MULO 2007 EZE TK ESTT UIT 40 ITEMS. TENZIJ NERS VERMEL, GT HET STEES OVER GEZONE ORGNISMEN. WEEFSELS EN ORGNEN

Nadere informatie

R.K.B.S. De Hoeksteen Werkstuk Groep 7. maandag 16 april 2012. HET MENSELIJK LICHAAM Door Fleur Jalving

R.K.B.S. De Hoeksteen Werkstuk Groep 7. maandag 16 april 2012. HET MENSELIJK LICHAAM Door Fleur Jalving 2012 R.K.B.S. De Hoeksteen Werkstuk Groep 7 maandag 16 april 2012 HET MENSELIJK LICHAAM Door Fleur Jalving Inhoud Voorwoord... 2 Het Skelet... 3 De Huid... 4 De Organen... 5 Het hart... 5 De maag... 6

Nadere informatie

UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2009

UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2009 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU UNIFORM EINDEXAMEN MULO 009 VAK : BIOLOGIE DATUM : DONDERDAG 09 JULI 009 TIJD : 07.45 09.00 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. TENZIJ ANDERS

Nadere informatie

Mitochondriële ziekten

Mitochondriële ziekten Mitochondriële ziekten Spijsvertering NCMD Het Nijmeegs Centrum voor Mitochondriële Ziekten is een internationaal centrum voor patiëntenzorg, diagnostiek en onderzoek bij mensen met een stoornis in de

Nadere informatie