Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen het CO3-project

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen het CO3-project"

Transcriptie

1 Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen het CO3-project Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen In opdracht van de Provincie Antwerpen en de Stad Antwerpen Elke ROEVENS Ivo AERTSEN December 2013

2 Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen het CO3-project. Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen. Rapport geschreven in opdracht van de Provincie Antwerpen en de Stad Antwerpen. Onderzoeksperiode: Goedgekeurd door de lokale en bovenlokale stuurgroep van CO3. Leuvens Instituut voor Criminologie KU Leuven Hooverplein 10, B-3000 Leuven Tel: (+32) (0) Fax: (+32) (0) Website: Promotor: Prof. Dr. Ivo Aertsen Onderzoeker: Elke Roevens Redactie: Elke Roevens & Ivo Aertsen Vormgeving: Elke Roevens Leden van de klankbordgroep Sofie Adé (Parket, CO3); Ann Beliën (Provincie Antwerpen, CO3); Karel Berteloot (FOD Justitie); Pieterjan Buysse (Justitiehuis, CO3); Sofie Colpaert (Stad Antwerpen, CO3); Kathleen De Meutter (Stad Antwerpen); Jan De Ridder (Vlaamse Overheid, WVG); Carine De Wilde (Vlaamse Overheid, WVG); Pascale Franck (Provincie Antwerpen, CO3); Monique Gauquie (CAW); Anne Groenen (Thomas More Hogeschool); Joris Herweyers (CAW, CO3); Ilse Jacques (OCMW); Liliane Keuleers (Politie Antwerpen); Natacha Leonard (OCMW, CO3); Anneleen Meersman (Justitiehuis Antwerpen); Renilde Rens (Politie Antwerpen); Marguerite Servais (CAW, CO3); Davy Simons (Stad Antwerpen, CO3); Margo Taeymans (FOD Justitie); Caroline Vervaet (Steunpunt Jeugdhulp); Lutgardis Van Rompaey (Politie Antwerpen); Helen Verspeelt (Stad Antwerpen); Marijke Weewauters (Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen). Met dank aan CO3-medewerkers Respondenten binnen de partnerorganisaties Lokale Politie Antwerpen Dienst Analyse en Projectwerking Digitt-team stad Antwerpen

3 Inhoud Inleiding... 1 Hoofdstuk 1. Geweld en de aanpak ervan Het intieme karakter van intrafamiliaal geweld Het stoppen van intrafamiliaal geweld De aanpak van intrafamiliaal geweld Het CO3-project als antwoord? Voorstelling CO Het CO3-project in de praktijk Meerwaarde CO3-samenwerking Hoofdstuk 2. Evaluatie van de aanpak Evaluatieonderzoek Efficiëntie en effectiviteit Onderzoeksvragen Methode Kwantitatief luik Kwalitatief luik Hoofdstuk 3. Resultaten Respons kwantitatief luik Beschrijving piloot- en controledossiers op het moment van de aanmelding Beschrijving piloot- en controledossiers tijdens het dossierverloop Besluit Onderzoeksvraag 1: Effecten van de samenwerking Effect op het vlak van intakes Effect op het vlak van het bereik van het cliëntsysteem Effect op het vlak van begeleidingscontinuïteit i

4 3. Onderzoeksvraag 2: Recidive Recidive op niveau van proces-verbaal Recidive volgens de betrokken hulp- en dienstverleners Besluit Onderzoeksvraag 3: Evolutie levensdomeinen Levensdomeinen individueel Meerwaarde van CO3 in de evolutie Meerwaarde CO3 voor partnerorganisaties Afronding dossier Grenzen voor CO Besluit Hoofdstuk 4. Conclusie en aanbevelingen Conclusie Wat zijn de effecten van de CO3-samenwerking op het vlak van de aanpak? Wat zijn de effecten van de CO3-samenwerking op het vlak van recidive? Hoe ontwikkelt zich de situatie binnen het cliëntsysteem op een aantal levensdomeinen? Tot slot Aanbevelingen Bibliografie ii

5 Bijlagen Bijlage 1: Selectiecriteria CO3-dossiers Bijlage 2: Selectiecriteria niet-co3-dossiers Bijlage 3: Topiclijst evolutie levensdomeinen Bijlage 4: Topiclijst nuancering resultaten kwantitatieve bevraging Bijlage 5: Aantal diensten betrokken op cliëntsysteem in zijn geheel en bijkomend op cliënten individueel voor de aanmelding Bijlage 6: Aantal diensten betrokken op cliëntsysteem in zijn geheel en bijkomend op cliënten individueel tussen de aanmelding en het afsluiten van het dossier Bijlage 7: Acties levensdomeinen iii

6 Lijst van tabellen en figuren Tabel 1. Verdeling dossiers over de partnerorganisaties Tabel 2. Vergelijking soorten geweld binnen de dossiers Tabel 3. Vergelijking aantal kinderen binnen de dossiers Tabel 4. Vergelijking aanwezigheid soort problematische levensdomeinen binnen dossiers Tabel 5. Vergelijking aantal aanwezige cliënten binnen de dossiers Tabel 6. Vergelijking leeftijdscategorieën van de cliënten Tabel 7. Vergelijking meest duidelijke rol van de cliënten Tabel 8. Vergelijking aanwezigheid soort problematische levensdomeinen bij cliënten Tabel 9. Wijze eerste contact met cliënt Tabel 10. Aard eerste contact met cliënt Tabel 11. Wijze doorverwijzing cliënt Tabel 12. Gevolg doorverwijzing voor cliënt Tabel 13. Vorm en volledigheid van de informatie aan de ontvangende dienst Tabel 14. Wijze ontvangen feedback Tabel 15. Vorm en volledigheid ontvangen feedback Tabel 16. Aanwezigheid nieuwe feiten tussen aanmelding en afsluiting Tabel 17. Aantal recidivefeiten per categorie Tabel 18. Aard van de feiten tijdens verloop dossier Tabel 19. Evolutie risicofactoren op moment afronding dossier (N=9) Tabel 20. Evolutie beschermende factoren op moment afronding dossier (N=9) Figuur 1. Voorstelling dossierverloop Figuur 2. Snelheid eerste contact met cliënt na aanmelding Figuur 3. Aantal verkennende gesprekken per cliënt Figuur 4. Actie (doorverwijzing en/of interventie) ondernomen naar levensdomein Figuur 5. Aantal doorverwijzingen iv

7 INLEIDING Inleiding De manier waarop het fenomeen intrafamiliaal geweld het meest effectief aangepakt kan worden vormt voor beleidsmakers en praktijkwerkers reeds decennia lang een uitdaging. Hoewel deze vorm van geweld voor de betrokkenen een uitermate ingrijpend gebeuren betreft, blijkt de aanpak niet evident, precies door het intieme en complexe karakter ervan. Ook in het arrondissement Antwerpen is men op zoek naar een effectieve aanpak en tracht men aan de hand van een nieuwe vorm van samenwerken een zo gepast mogelijk antwoord te bieden voor gezinnen en cliëntsystemen die in de spiraal van geweld verzeild zijn geraakt. Tot op heden lijkt hulp aan deze gezinnen zeer gefragmenteerd op basis van verschillende deelaspecten van de problematiek. De kern van het CO3-project is een ketensamenwerking waarbij de verschillende relevante actoren samen werken aan hetzelfde doel om het geweld te doen stoppen, te voorkomen en de beschermende factoren te vergroten op een cliëntcentrale wijze. Hiervoor werd een samenwerkingsmodel uitgewerkt tussen politie en justitie, hulpverlenings- en zorgsector en het bestuur. Dit innovatieve project dat tot stand gebracht werd door de Provincie Antwerpen en de Stad Antwerpen onderscheidt zich van de reguliere gefragmenteerde aanpak door de problematiek op een multidisciplinaire manier te benaderen. CO3 1 gaat uit van een specifieke visie op de aanpak van intrafamiliaal geweld die concreter gemaakt wordt in processen die de dagelijkse werking vorm geven. Na een jaar functioneren en een aanhoudende interne procesevaluatie is het nuttig extern na te gaan of er in de praktijk binnen de individuele dossiers ook wel degelijk een verschil gemaakt wordt in deze manier van samenwerken. De vraag of deze ketensamenwerking binnen CO3 zoals deze functioneerde tijdens de eerste 80 pilootdossiers voldoet aan de verwachting om de cliëntsystemen op een meer effectieve wijze hulp te bieden, vormt de hoofdvraag binnen voorliggend onderzoeksrapport. Zonder een waardeoordeel te vellen over de huidige aanpak van de verschillende organisaties afzonderlijk, werd in opdracht van de provincie Antwerpen en de stad Antwerpen het verschil nagegaan tussen dossiers intrafamiliaal geweld die het reguliere hulpverlenings- en/of justitieel parcours volgen en dossiers die opgevolgd werden door CO3. Mogelijke verschillen werden onderzocht op het vlak van aanpak van een dossier en recidive. Daarnaast werd er onderzocht op welke manier CO3 tracht in te grijpen op de verschillende levensdomeinen die in een situatie van intrafamiliaal geweld als problematisch beschouwd kunnen worden. De resultaten van dit onderzoek geven een beeld van de mate waarin de eerste effecten die beoogd werden met de opstart van CO3, bereikt worden. De visie of de werkwijze kan aan de hand van de bevindingen van deze tussentijdse externe evaluatie bijgestuurd worden, indien uit de resultaten zou blijken dat de gewenste effecten niet behaald worden. Meteen dient er een kanttekening gemaakt te worden over de beperkingen van het gevoerde onderzoek. CO3 is een project in volle evolutie, dit wil zeggen dat de resultaten van dit onderzoek geenszins een totaalbeeld pogen te geven van wat er maximaal met een samenwerkingsverband zoals CO3 bereikt kan worden. De resultaten geven wel een indicatie van de mate waarin CO3 voor de bestudeerde dossiers een verschil in de voorspelde richting heeft kunnen maken. CO3 doorliep de opstartfase en heeft nog heel wat potentieel vooraleer gesteld kan worden dat de eindfase bereikt is. 1 Cliënt Centrale Organisatie. 1

8 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Deze resultaten kunnen dan ook gebruikt worden voor een verdere visievorming en ontwikkeling van interne processen. Daarnaast biedt dit onderzoek meer algemeen inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van een samenwerkingsverband zoals vormgegeven binnen CO3. Het feit dat CO3 zelf nog in volle evolutie is, maakt een evaluatie als deze niet eenvoudig. Doorheen de afgelopen periode werd het onderzoek geconfronteerd met enkele beperkingen die niet voorzien werden aan de start van de evaluatie. Desalniettemin kan voorliggend onderzoeksrapport een duidelijk antwoord bieden op de vraag naar bepaalde effecten en kan dit van nut zijn voor CO3 en andere projecten die een gelijkaardige weg willen bewandelen. In een eerste hoofdstuk van dit onderzoeksrapport wordt toegelicht wat intrafamiliaal geweld en het stopzetten ervan zo specifiek maakt. Intrafamiliaal geweld is immers een vorm van geweld waarbij de slachtoffers en daders zich in eenzelfde cliëntsysteem bevinden, in zekere mate afhankelijk zijn van elkaar en in de toekomst vaak samen verder willen gaan. Het proces tot stoppen van geweld is dan ook onderworpen aan heel wat factoren die elk afzonderlijk hun belang hebben, maar enkel in combinatie met elkaar tot het gewenste resultaat kunnen leiden. De aanpak van het geweld binnen een gezinssysteem is met andere woorden niet eenvoudig. De wijze waarop sommige buitenlandse samenwerkingsverbanden een antwoord trachten te bieden op intrafamiliaal geweld, wordt eveneens in dit eerste hoofdstuk toegelicht. Het CO3-project wordt in dit onderdeel vanzelfsprekend verder uitgediept naar de praktijk en de mogelijke meerwaarde, wat meteen leidt tot de centrale probleemstelling voor het gevoerde onderzoek. In het tweede hoofdstuk wordt, na een korte verduidelijking van efficiëntie, effectiviteit en methoden om aan evaluatieonderzoek te doen, toegelicht op welke manier huidig onderzoek uitgevoerd werd. De verschillende onderzoeksactiviteiten die zowel op kwalitatieve als kwanitatieve wijze bijdragen tot een antwoord op de centrale onderzoeksvraag worden weergegeven samen met de bijhorende beperkingen. Deze laatste geven meteen de reikwijdte van de resultaten en conclusies aan. De resultaten krijgen in het derde hoofdstuk uitgebreid aandacht en worden gestructureerd volgens de verschillende (deel)onderzoeksvragen. Dit hoofdstuk geeft op gedetailleerde wijze een antwoord op de mate waarin effecten in de aanpak van een dossier vast te stellen zijn, in welke mate er effecten zijn op het vlak van recidive en op welke manier CO3 een evolutie op het vlak van de problematische levensdomeinen bewerkstelligt. De belangrijkste bevindingen worden samengevoegd in het vierde en laatste hoofdstuk dat de eindconclusie bevat en waarin enkele aanbevelingen worden geformuleerd in functie van het CO3- project zelf, alsook in functie van het bredere beleid rond de aanpak van intrafamiliaal geweld. 2

9 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN Hoofdstuk 1. Geweld en de aanpak ervan De aanpak van intrafamiliaal geweld is alles behalve eenvoudig. Enerzijds is het een fenomeen dat zich afspeelt achter gesloten deuren en dus niet eenvoudig toegankelijk is voor externen die een helpende hand willen bieden. Anderzijds is de spiraal van intrafamiliaal geweld een complex gebeuren dat moeilijk te doorbreken valt. Zoeken naar de juiste aanpak om dit fenomeen te bestrijden vormt reeds decennia een leerproces voor velen. 1. Het intieme karakter van intrafamiliaal geweld De opvatting van de maatschappij over wat geweld is, en dus wat men al dan niet als geweld beschouwd, is aan verandering onderhevig. Het omschrijven van een handeling als gewelddadig is geen objectief, maar een sociaal en dus subjectief oordeel. 2 Daarnaast spelen bij het definiëren van geweld ook culturele en situationele factoren een rol. 3 Door de World Health Organisation (WHO) wordt geweld als volgt gedefinieerd: the intentional use of physical force or power, threatened or actual, against oneself, another person, or against a group or community, that either results in or has a high likelihood of resulting in injury, death, psychological harm, maldevelopment or deprivation. 4 Het CO3-project dat binnen voorliggend onderzoeksrapport onder de loep genomen wordt, definieert geweld in het algemeen als zowel fysiek, psychisch en seksueel geweld, alsook economische verdrukking, isolatie, verwaarlozing. Het geweld kan zowel actief als passief zijn, inclusief de dreiging met geweld. Het geweld kan één of meer strafrechtelijke inbreuken vormen, maar kan ook vormen aannemen die niet als dusdanig als strafrechtelijk feit zijn omschreven. Geweld kan publiekelijk gepleegd worden, maar kan ook plaatsvinden in huiselijke kring. Het intrafamiliale karakter van geweld komt volgens het CO3-project voort uit het feit dat het zich voordoet in intieme kring; hieronder verstaat men zowel familiale als relationele kring. Door het hanteren van deze brede definitie valt ook misbruik door (intieme) huisvrienden onder intrafamilaal geweld. Zowel kinderen als volwassenen en zowel vrouwen als mannen kunnen het geweld plegen, maar er ook het slachtoffer of getuige van zijn. Publiek geweld wordt reeds van oudsher afgekeurd door de maatschappij en aldus erkend als misdrijf. Geweld gepleegd in huiselijke kring daarentegen werd gedurende lange tijd niet in diezelfde mate als een probleem ervaren, zeker niet zolang de verwondingen niet ernstig waren. Er moest een zeker bewustwordingsproces aan vooraf gaan vooraleer het geweld in intieme kring beschouwd kon worden als een inbreuk op de mensenrechten. 5 Ook de politie in zekere zin de vertegenwoordiger van de samenleving (h)erkende de signalen van intrafamiliaal geweld niet. 6 De behandeling van daders van intrafamiliaal geweld gebeurde in vergelijking met daders die geweld pleegden op 2 A. Groenen, E. Jaspaert en G. Vervaeke, Geweld tussen partners: een stand van zaken na vier decennia onderzoek in A. Groenen, E. Jaspaert en G. Vervaeke (Eds.), Partnergeweld. Als liefde een gevecht wordt, Leuven, Acco, 2011, L.M. Van der Knaap, L.T.J. Nijssen en S. Bogaerts, Geweld verslagen? Een studie naar de preventie van geweld in het publieke en semi-publieke domein, Meppel, Boom Juridische Uitgevers, 2006, E.G. Krug, L.L. Dahlberg en J.A. Mercy (Eds.), World Report on Violence and Health, Geneva, World Health Organisation, 2002, 5. 5 Meer hierover in oa. D.Q. Thomas en M.E. Beasley, Domestic Violence as a Human Rights Issue, Human Rights Quarterly, 1993(1), L. Richards, S. Letchford en S. Stratton, Policing Domestic Violence, Oxford, Oxford University Press, 2008, 10. 3

10 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING onbekenden, vaak op een meer milde manier. 7 Het is pas sinds de jaren tachtig dat de overheid en politie mede onder invloed van de feministische beweging meer aandacht gingen besteden aan het geweld dat zich binnenshuis afspeelde Het stoppen van intrafamiliaal geweld Fagan gaf reeds eind jaren tachtig aan dat het stoppen van intrafamiliaal geweld eerder gezien moet worden als een proces dan iets dat van de ene op de andere dag bereikt kan worden. 9 De studies van Fagan en later Sampson en Laub hebben een belangrijke basis gelegd voor het begrijpen van het stoppen van delinquent gedrag. 10 Het proces dat de dader ondergaat bestaat volgens hen ruwweg uit drie fases. Men start in een eerste fase met het ontdekken van een motivatie om te stoppen. Dit kan ingeleid zijn door een serie van negatieve ervaringen (fysieke gevolgen, juridische problemen, problemen met de familie, ), en/of de daling van de positieve effecten van het geweld (dominantie, uitlaatklep, sociale status onder gelijkgestemden,... tot en met de liefdevolle verzoening achteraf). In deze logica zou volgens Fagan een eenmalige justitiële interventie minder effectief zijn dan meerdere keren een politieoptreden, inmenging van meerdere hulporganisaties, meerdere acties van het slachtoffer om het geweld te doen stoppen of een combinatie van interventies uitgaande van de hulpverlening, het slachtoffer en justitie samen. 11 Wanneer de motivatie om te stoppen gevonden is, kunnen dader en slachtoffer in een tweede fase onder andere door de reacties van de omgeving (hulpverlening, familie, ) hun waarden omtrent het geweld veranderen en kan het geweld ook daadwerkelijk bestreden worden. Deze nieuwe identiteit van de dader waar geweld niet meer in past, het besef van de kosten van het geweld, het accepteren van de gewijzigde balans in de relatie en de competentie van de dader om met conflict om te gaan zullen moeten groeien. Uiteindelijk moet ook een evenwicht binnen de relatie terug gevonden worden. In de laatste fase komt het er voornamelijk op neer om de nieuwe omgangsvormen in de relatie te handhaven. Dit proces tot stopzetting van het geweld voltrekt zich niet enkel bij de dader. Ook het slachtoffer moet heel wat obstakels overwinnen vooraleer deze beslist om zelf iets te ondernemen richting het einde van het geweld. Cluss et al. ontwikkelden het Psychological Readiness Model dat drie interne factoren bevat die noodzakelijk zijn om slachtoffers 12 te overtuigen iets te ondernemen om de situatie te veranderen. 13 Een eerste factor betreft het bewustzijn van het feit dat het gedrag dat ze ondergaan, misbruik is. De tweede is de perceptie van ondersteuning waarop ze in hun omgeving een beroep kunnen doen. Dit kan immers verschillen van de reële ondersteuning: het is het gevoel dat bepaalt of een slachtoffer zich ondersteund voelt of niet. Ten derde is er self-efficacy, wat inhoudt dat het slachtoffer ervan overtuigd is dat het voldoende capabel is om met zijn of haar acties een effect te bereiken. Daarnaast zijn er externe invloeden die de ontwikkeling van voorgaande 7 L. Bennett, L. Goodman en M.A. Dutton, Systemic Obstacles to the Criminal Prosecution of battering Partner: A Victim Perspective, Journal of Interpersonal Violence, 1999(14), L. Ray, Violence & society, Londen, SAGE Publications Ltd, 2011, ; A. Boas en J. Lambert, La violence conjugale. Partnergeweld, Droit et Justice (56), Etablissements Emile Bruylant, S.A., Brussel, 2004, J. Fagan, Cessation of Family Violence: Deterrence and Dissuasion, Crime and Justice, 1989 (11), C. Carlsson, Using Turning Points to understand Processes of Change in Offending, British Journal of Criminology, 2012 (52), 1-16; J.H. Laub en R.J. Sampson, Understanding Desistance from crime, Crime and justice, 2001 (28), J. Fagan, Cessation of Family Violence: Deterrence and Dissuasion, Crime and Justice, 1989 (11), In het onderzoek van P.A. Cluss et al. zijn de slachtoffers enkel vrouwen. 13 P.A. Cluss et al., The Process of Change for Victims of Intimate Partner Violence. Support for a Psychosocial readiness Model, Women s Health issues, 2006(16),

11 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN factoren enerzijds kunnen stimuleren en anderzijds kunnen tegenwerken. Voorbeelden van positieve invloeden zijn de uiting van ondersteuning door een vriendin, een nieuwe job of zelf geld kunnen sparen. Negatieve invloeden zijn dan weer bijvoorbeeld het door een hulpverlener negeren van het probleem wanneer het geweld aan het licht komt, werk of woonst verliezen,. De motivatie om op zoek te gaan naar verandering hangt samen met één of meerdere turning points die door Chang et al. 14 thematisch geclusterd werden na interviews en focusgroepen met 61 slachtoffers van intrafamiliaal geweld. Deze turning points zijn gebeurtenissen of situaties die de betrokkenen voorgoed anders naar het geweld en hun relatie doen kijken. De vrouwen uit het onderzoek keken anders naar de eigen situatie nadat ze inzagen dat het geweld gevaarlijk werd voor anderen dan zichzelf (bijvoorbeeld de kinderen), dat het geweld buitenproportioneel werd (bv. levensbedreigend), dat anderen geïnteresseerd waren om hen te helpen en lieten inzien dat er alternatieven bestonden (bijvoorbeeld hulpverleners, vrienden, ), dat de dader zijn gedrag nooit uit zichzelf zou veranderen en tot slot dat hun partner hen bedroog en het lijden in deze relatie het voor hen niet meer waard was. Het stopzetten van intrafamiliaal geweld is met andere woorden voor de betrokkenen zelf geen eenvoudige zaak. Waar de eigen omgeving faalt, krijgt een extern controle- en hulpmechanisme een zekere rechtvaardiging om binnen te dringen in het gezinsleven. Inmenging in het privéleven bij het optreden van geweld wordt echter maar sinds kort aanvaard en blijft een delicate zaak. 3. De aanpak van intrafamiliaal geweld Uit het voorgaande blijkt dat het stoppen van intrafamiliaal geweld een uitdaging vormt waarbij men zich onmogelijk slechts op één aspect kan concentreren. Men kan en moet zich richten op verschillende factoren en levensdomeinen die van belang zijn en op psychologische processen die zich afspelen bij zowel de dader als het slachtoffer. De bestaande zorg- en hulpverlening wordt traditioneel georganiseerd op grond van de verschillende deelproblemen en is bij complexe problemen vaak versnipperd. 15 Afstemming, voldoende prioriteit en capaciteit en een goede regie zijn volgens Beckers en Bruggeman echter sleutelelementen voor een verbeterde aanpak van intrafamiliaal geweld. 16 In de VS ontstonden voor de aanpak van intrafamiliaal geweld de Family Justice Centers die intussen wereldwijd ingang kennen; in Nederland werkt men met veiligheidshuizen. Beide initiatieven zijn gelijkaardig in die zin dat ze de voornaamste betrokkenen rond de tafel zetten om zo de complexe problemen in al hun aspecten het hoofd te bieden. De Family Justice Centers brengen een multidisciplinair team van verschillende organisaties samen onder één dak. Op die manier kunnen slachtoffers en hun gezinnen gebruik maken van de gecoördineerde diensten op een gezamenlijke locatie. Het model is oorspronkelijk gebaseerd op dat van San Diego dat zijn opstart vond in Uit de evaluatie hiervan blijkt dat dit model positieve resultaten boekt: minder (dodelijk) geweld, meer veiligheid en autonomie voor de slachtoffers, minder ongerustheid voor slachtoffers en hun kinderen, meer efficiëntie van en een betere coördinatie tussen de diensten, etc. Het algemene 14 J.C. Chang et al., Understanding Turning Points in Intimate Partner Violence: Factors and Circumstances Leading Women Victims Toward Change, Journal of Woman s Health, 2010(2), N. van Riet en H. Wouters, Casemanagement. Een leer- en werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg-, hulp- en dienstverlening, Assen, Uitgeverij van Gorcum, 2010, E. Beckers en W. Bruggeman, Intrafamiliaal geweld: tussen droom en werkelijkheid, De orde van de dag, afl. 43, 2008, 6. 5

12 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING basisprincipe van de Family Justice Centers wordt in federale wetgeving vastgelegd, maar ieder Family Justice Center richt zich naar de specifieke noden van de slachtoffers binnen de regio. Er zijn wereldwijd een 70-tal Familiy Justice Centers operationeel, waarvan het merendeel op het grondgebied van de Verenigde Staten. Het eerste Europese Family Justice Center werd opgericht in Croydon, Verenigd Koninkrijk, waarna er later nog enkele volgden op het Europese continent. Het soort betrokken diensten kan in samenstelling verschillen. Er worden minstens politionele en gerechtelijke diensten betrokken, maar deze samenstelling kan worden uitgebreid tot medische of psychologische hulpverlening, diensten voor loopbaanbegeleiding, diensten voor kinderen, diensten die informatie bieden over huisvesting, opvang, etc. 17 Welke diensten op een bepaald moment actief betrokken worden, is afhankelijk van de casus in kwestie. 18 In 2013 is er een European Alliance of Family Justice Centres ontwikkeld, met middelen uit de Europese Daphne-projecten. 19 De hoofdzetel van deze Alliance bevindt zich in Nederland. In het kader van dit project zijn er 6 organisaties in evenveel steden die zich verbonden hebben tot de doorontwikkeling naar een Family Justice Centre: Tilburg, Venlo, Berlijn, Warschau, Milaan en Antwerpen. In Antwerpen tekende CO3 in op dit project. 20 Zoals vermeld werd in Nederland begonnen met een gelijkaardig concept: de Veiligheidshuizen. Momenteel zijn deze met een 45-tal landelijk dekkend. Naar aanleiding van een strafbaar feit, dat meestal niet onafhankelijk is van problematieken op andere levensdomeinen, beslist de politie of een cliënt door een Veiligheidshuis begeleid kan worden. In dit Veiligheidshuis wordt, samen met verschillende organisaties die hun activiteiten coördineren, een op maat gesneden zorgtraject uitgeschreven. Diensten die betrokken zijn bij de repressie of preventie van overlast, criminaliteit en/of de (na-)zorg van daders of slachtoffers stemmen hun activiteiten op elkaar af. De verschillende actoren, inclusief het gezin, zijn aanwezig op het overleg waardoor alle kritische factoren meteen duidelijk worden 21 en er zowel repressief als curatief gereageerd kan worden. Naast justitiële partners, is ook het lokale bestuur en de zorg- en welzijnssector vertegenwoordigd. De Veiligheidshuizen richten zich op een breed gamma aan daders en slachtoffers, maar deze van huiselijk geweld, jeugdige overlastplegers, jeugdige delinquenten en veelplegers vormen in alle veiligheidshuizen belangrijke doelgroepen. 22 De veiligheidshuizen zijn hoofdzakelijk gericht op de vermindering van recidive en het signaleren van problemen in een vroeg stadium. 23 Uit een inventarisatie van beschikbaar evaluatieonderzoek naar de Veiligheidshuizen, komt naar voor dat deze leiden tot verbeteringen op het vlak van de uitvoering van de interventies, alsook tot maatschappelijke opbrengsten op het vlak van veiligheid en het welzijn van cliënten (laatst geconsulteerd op 3 januari 2013). 18 Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, (laatst geconsulteerd op 30 december 2013). 20 CO3 is een Family Justice Centre in wording en kan vanaf 2014 dit label ook dragen. 21 E. Beckers, De ketenaanpak van partnergeweld/intrafamiliaal geweld (IFG): waar zit de zwakste schakel?, De orde van de dag, afl. 43, 2008, 18; Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, (laatst geconsulteerd op 3 januari 2013). 23 M. Christophe, H. Ferwerda en P. Gruter, Partnergeweld en de politionele afhandeling in Nederland in A. Groenen, E. Jaspaert en G. Vervaeke (Eds.), Partnergeweld. Als liefde een gevecht wordt, Leuven, Acco, 2011, B. Rovers, Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek, s Hertogenbosch, Bureau voor Toegepast Veiligheidsonderzoek, 2011, 81; B. Verhoeven, G. Vanderstraeten en K. 6

13 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN 4. Het CO3-project als antwoord? 4.1 Voorstelling CO3 De provincie Antwerpen voert al jaren een uitgesproken beleid in de aanpak van intrafamiliaal geweld. 25 Het uitbouwen, coördineren en faciliteren van een multidisciplinaire aanpak van intrafamiliaal geweld is één van de kerntaken van het provinciale team inzake geweld- en slachtofferbeleid. 26 In het kader van dit beleid heeft de provincie ingezet op het innovatieve project CO3 dat zijn inspiratie vond in de Family Justice Centers en de Veiligheidshuizen. 27 Het verleden leerde immers dat er op dossierniveau meer samengewerkt moest worden om effectief toegang te krijgen tot de gezinnen. 28 Volgens de samenwerkingsverklaring tussen de provincie Antwerpen en de Stad Antwerpen is het CO3-project gericht op het stoppen van intrafamiliaal geweld, het voorkomen van herhaling en het vergroten van de beschermende factoren in de cliëntsystemen in het arrondissement Antwerpen. De samenwerking binnen CO3 neemt de vorm aan van een ketenmodel waarbij de verschillende partners (politie, justitie, hulpverlening, beleid, ) de inspanningen op individueel dossierniveau op elkaar afstemmen in een gezamenlijk plan van aanpak. Door het bundelen van de krachten van de verschillende diensten, zijn deze niet meer gelimiteerd door hun eigen werkwijze en expertise 29 en gaat men ervan uit dat er meer bereikt kan worden dan wanneer er afzonderlijk gehandeld zou worden. De samenwerking binnen CO3 concentreert zich niet enkel op de geweldfeiten an sich, maar focust tevens op de achterliggende problemen van het gezin. Binnen CO3 kijkt men met andere woorden niet enkel naar de risicofactoren waarmee het gezin geconfronteerd wordt, maar stelt men daarnaast de sterkte van het gezin zelf centraal waarbij de focus gelegd wordt op de beschermende factoren. Krachten van het gezin kunnen bij wijze van voorbeeld zijn: de bespreekbaarheid van het probleem, de wil om de situatie te veranderen, de aanwezigheid van een sociaal netwerk, de beschikbaarheid van hulpverlening, financiële middelen of zelfredzaamheid. 30 Bovendien wordt er een systeemgerichte benadering gehanteerd: er worden gelijktijdig diensten verleend aan zowel slachtoffer(s), pleger(s), als kind(eren). 31 Dit uit de overtuiging dat niet enkel de plegers moeten De Groof, Samenwerking tussen CAW, politie en justitie in K. De Groof en T. De Gendt (Red.), Kans op slagen. Een integrale kijk op geweld in gezinnen, Leuven, Uitgeverij LannooCampus, 2007, N. Bogaerts, Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord, Alert, 38(4), 17; B. Verhoeven, G. Vanderstraeten en K. De Groof, Samenwerking tussen CAW, politie en justitie in K. De Groof en T. De Gendt (Red.), Kans op slagen. Een integrale kijk op geweld in gezinnen, Leuven, Uitgeverij LannooCampus, 2007, Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, N. Bogaerts, Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord, Alert, 38(4), C. Huxham en S. Vangen, Managing to collaborate. The theory and practice of collaborative advantage, New York, Routledge, 2005, CO3 Antwerpen weegploeg, CO3: screeningsinstrument weegploeg: signalen risico en beschermende factoren, 2012, Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, 6; Provincie Antwerpen en Stad Antwerpen, Samenwerkingsverklaring pilootproject CO3, 3. 7

14 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING worden aangepakt, maar dat de slachtoffers en getuigen eveneens noden hebben en desgevallend beschermd moeten worden tegen mogelijk toekomstig geweld binnen het gezin. 32 Het CO3-pilootproject loopt van 1 september 2011 tot en met 31 december Binnen deze periode wordt een resultaatsmeting verwacht. Deze meting betreft een wetenschappelijke evaluatie van de mate waarin de inhoudelijke doelstellingen en effecten van het pilootproject worden gerealiseerd. De opdrachtgever wil met andere woorden in het kader van de monitoring van dit recente en innovatieve project een zicht verkrijgen op de mate waarin dit project de meerwaarde bereikt die men met de opstart ervan voor ogen had. Hoewel het een evaluatie vergemakkelijkt zou hebben 33, werden de doelstellingen door CO3 op voorhand niet meetbaar vastgelegd. Dit maakt de beoordeling van een meerwaarde niet eenvoudig. De algemene doelstelling van CO3 bestaat uit het stoppen van intrafamiliaal geweld, het voorkomen van herhaling en het vergroten van de beschermende factoren. Doelstellingen bevatten volgens Swanborn twee aspecten, namelijk criteria en standaarden. Criteria kunnen zeer abstract geformuleerd worden, waaruit operationele variabelen afgeleid worden. In deze context gaat het om het stoppen van intrafamiliaal geweld, het voorkomen van herhaling en het vergroten van de beschermende factoren. Standaarden, namelijk de grootte-orde van deze effecten, werden niet verder gepreciseerd bij de aanvang van CO3. Wanneer men met zulke open-enddoeleinden te maken heeft, volstaat een vergelijking tussen voor- en nascores of vergelijking met een controlegroep, waarbij men op zoek gaat naar een verschil in de voorspelde richting. 34 Vantomme, Voets en Verhoest wijzen eveneens op het belang van concrete doelstellingen in hun onderzoek naar de samenwerking in ketens en netwerken binnen de zorg- en welzijnssector. Zij zijn er zich echter tevens van bewust dat een te zwaar planningsproces de samenwerking in de weg kan staan en er dus beter met mate gepland kan worden. 35 Volgens Azerki is er bij de totstandkoming van de CO3-keten inderdaad bewust gekozen om een kans te geven aan het leerpotentieel binnen de samenwerking, waarbij de te behalen prestaties beter zo ruim mogelijk geformuleerd worden. 36 De meer algemene subdoelstellingen die CO3 beoogt zijn volgens de samenwerkingsverklaring op organisatorisch vlak de volgende: Samenwerking organiseren tussen ketenpartners rond dossiers van intrafamiliaal geweld zodat interventies van diensten, met elk een eigen missie, op elkaar worden afgestemd en cliëntsystemen een integraal en effectief aanbod krijgen. Creëren en organiseren van een fysieke omgeving en facilitaire voorzieningen om de samenwerking tussen diensten uit de domeinen zorg/welzijn, politie/justitie en bestuur te ondersteunen. 32 Provincie Antwerpen en Stad Antwerpen, Samenwerkingsverklaring pilootproject CO3, S. Azerki, Samenvatting van de eindverhandeling De totstandkoming van de Antwerpse CO3-keten, Universiteit van Tilburg, 2012, P.G. Swanborn, Evalueren. Het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2002, N. Van Tomme, J. Voets en K. Verhoest, Samenwerking in ketens en netwerken: praktijkervaringen uit de zorg- en welzijnssector, Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Leuven, Presentatie S. Azerki van de eindverhandeling De totstandkoming van de Antwerpse CO3-keten, 9 januari 2013, Antwerpen. 8

15 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN Organiseren van informatiedeling tussen de betrokken partners en beschrijven van de randvoorwaarden en procedures waarbinnen dit kan gebeuren met respect voor de eigen deontologische richtlijnen (bv. bescherming persoonlijke levenssfeer minderjarigen). Inrichten van samenwerkingsprocessen voor de multidisciplinaire behandeling van dossiers. Organiseren van regievoering over de uitvoering van de dossiers. Behandeling van 100 pilootdossiers. Op het vlak van de dossiers vermeldt CO3 in de samenwerkingsverklaring de volgende doelstellingen: Cliënten/cliëntsystemen hebben (weer) regie op eigen leven. Het doorbreken van intergenerationele overdracht. Het verbeteren van de leefomstandigheden en vaardigheden van het cliëntsysteem om geweld op de lange termijn te voorkomen. Het verminderen van de risicofactoren voor het geweld. Het vergroten van de beschermende factoren voor het gezin om intrafamiliaal geweld te voorkomen. Het versterken van het gezinsfunctioneren op de verschillende leefdomeinen. Zowel de fysieke als psychische ontwikkeling van kinderen beschermen (indien nodig, met dwang). Vrijwaren van de onbedreigde ontwikkelingssituatie van een kind. In hulpverlening krijgen en houden (zolang als nodig) van cliëntsystemen. In staat om een eigen steunsysteem op te bouwen en te aanvaarden. In staat om steun en hulp te organiseren. Het herstel van (familie)relaties (wat niet wil zeggen dat het cliëntsysteem per definitie bij elkaar moet blijven). Herstel van vertrouwen in relaties. 4.2 Het CO3-project in de praktijk Om bovenstaande doelstellingen te bereiken heeft CO3 een ketenaanpak uitgewerkt. Voor de uitvoering van de deelprocessen binnen de keten die hieronder verder toegelicht worden, bestaat het CO3-team uit personen die naar het CO3-poject gedetacheerd worden vanuit de eigen organisatie. 37 Het CO3-project beschikt daarvoor over een gemeenschappelijke kantoorruimte waar de gedetacheerde personen werken en samen acties binnen de dossiers ondernemen. Voor deze samenwerking krijgen zij vanuit hun eigen organisatie het mandaat om samen met de andere actoren rond de tafel te zitten om concrete dossiers te bespreken en te behandelen. 38 De gemeenschappelijke huisvesting en het delen van informatie zou permanent bijdragen tot een meer efficiënte behandeling van de dossiers. 39 Er dient opgemerkt te worden dat het functioneren van dit soort keten, waarbij er personen gedetacheerd worden vanuit andere diensten, sterk afhankelijk is van de inzet van deze individuele 37 Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, N. Bogaerts, Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord, Alert, 38(4), 18; Provincie Antwerpen en Stad Antwerpen, Samenwerkingsverklaring pilootproject CO3, N. Vijt, Stageopdracht Het verloop van de samenwerking binnen het project CO3 en de ervaring van de medewerkers rond deze samenwerking, Katholieke Universiteit Leuven, 2013, 25. 9

16 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING personen. Een succesvolle samenwerking is zeer gevoelig aan relaties tussen personen, carrièrewendingen van individuele leden en andere ontwikkelingen binnen de eigen organisatie. Door interne factoren kan de samenwerking met externe partners deels wijzigen en in extremis stopgezet worden. 40 Het dossierverloop binnen de keten van CO3 wordt opgedeeld in de achtereenvolgende deelprocessen: onthaal en intake, dossiervorming en analyse, weging en kwalificatie, toewijzing casusregie, uitvoering en tot slot evaluatie. Deze fasen worden hieronder kort toegelicht Onthaal en intake Indien signalen van mogelijk intrafamiliaal geweld toekomen bij (één van) de verschillende betrokken diensten (zowel vanuit justitie, politie of hulpverlening), kunnen deze aangemeld worden bij CO3 om ze op te nemen op één centraal casus-kruispunt. Van hieruit kan via een permanent overleg het verdere verloop bepaald worden. De diensten die menen een dossier te hebben dat een CO3-aanpak nodig heeft, vullen hiervoor een aanmeldingsfiche in. Op 1 oktober 2012 werden er reeds 79 dossiers bij CO3 aangemeld, waarvan het gros afkomstig is van het parket (32%), de lokale politie (14%) en VOEM 42 (14%). Dossiers kunnen door de individuele diensten slechts aangemeld worden indien ze voldoen aan de volgende vier criteria: het gaat om een complexe situatie die vraagt om gecombineerde aanpak van hulp/zorg, strafrecht en bestuur; er bestaat een gevaar voor slachtoffer en/of kinderen, waarvoor preventieve maatregelen kunnen worden getroffen; er is sprake van een meervoudige problematiek in meerdere leefdomeinen (minimaal 3 problematische leefdomeinen); en er is een moeizame opstart van hulpverlening, strafrechtelijke maatregelen en/of bestuurlijke maatregelen. De deelnemende diensten screenen de dossiers op gevaarrisico s. Indien nodig worden crisisinterventies uitgevoerd om gevaar af te wenden. Reeds in deze fase probeert men de goedkeuring te verkrijgen van de cliënt om het dossier voor te leggen aan CO3; indien deze goedkeuring niet verkregen is, moet dit gemotiveerd zijn. Mogelijke argumenten zijn bijvoorbeeld de veiligheid voor de gezinsleden of lopende strafrechtelijke maatregelen Dossiervorming en analyse Tijdens de zogenaamde ronde tafel -bijeenkomsten worden de dossiers multidisciplinair besproken onder de operationele medewerkers van de deelnemende diensten binnen CO3. Hier bekijkt iedereen wat vanuit hun partnerorganisatie geweten is over een bepaald gezin en relevant kan zijn voor het dossier dat voorligt. Per casus kunnen er tevens externen van andere diensten uitgenodigd worden indien dit nuttig geacht wordt omwille van hun nauwe samenwerking met het gezin of wanneer deze een belangrijke rol kunnen spelen in de dossieropbouw. Wanneer de cliënt zijn goedkeuring nog niet gegeven heeft om zijn casus in CO3-verband op te volgen, wordt dit besproken en opgenomen met de cliënt. Er wordt een dossierhouder aangewezen en aanvullende informatie verzameld over het cliëntsysteem (voorgeschiedenis cliënt, reeds ondernomen acties, informatie over risico- en beschermende factoren, etc). Bij onduidelijkheden wordt er afgesproken hoe de 40 C. Huxham en S. Vangen, Managing to collaborate. The theory and practice of collaborative advantage, New York, Routledge, 2005, Provincie Antwerpen en Stad Antwerpen, Samenwerkingsverklaring pilootproject CO3, 4; CO3, Powerpoint Simulatie ketenaanpak, september 2012; Provincie Antwerpen, Provinciaal Domein Welzijn, thema innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld, afl. 19, 2012, Vereniging voor Ontwikkeling & Emancipatie van Moslims (VOEM) vzw. 10

17 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN verdere informatievergaring zal verlopen en wordt het dossier uitgesteld tot de volgende ronde tafel. Op het moment dat er beslist wordt dat de informatie zo volledig mogelijk is, wordt deze informatie door de dossierhouder gebundeld en geregistreerd. De informatie wordt indien noodzakelijk geacht vervolgens doorgespeeld aan de weegploeg (zie infra), samen met een overzicht van de noodzakelijke deelnemers aan de weegploeg. Tevens wordt een voorbereidende inschatting gemaakt van de aanwezige problematieken aan de hand van een screeningsinstrument dat eveneens overgemaakt wordt aan deze weegploeg. Op 1 oktober 2012 zaten 32 van 79 aangemelde dossiers in de fase van de dossiervorming, 47 dossiers vonden reeds doorgang naar de weegploeg Weging en kwalificatie De weegploeg bestaat eveneens uit medewerkers van de deelnemende partnerorganisaties binnen CO3. Er kunnen echter ook operationele medewerkers van overige samenwerkingspartners bij betrokken worden (enkel op uitnodiging) en medewerkers met een specifieke expertise (eveneens op uitnodiging). De dossierhouders zorgden er in de vorige fase voor dat alle relevante informatie in het dossier aanwezig is; de weegploegleden nemen deze op voorhand door. Op het moment van de weegploeg worden de gegevens kort overlopen en wordt er overlegd over de kwalificatie van het dossier (welke problematieken), risicoscreening (ernst van de problematiek) en geeft men advies voor een plan van aanpak dat zowel strafrechtelijk, bestuurlijk of hulpverlenend kan zijn waaruit tevens blijkt hoe urgent er ingegrepen moet worden. Dit alles gebeurt aan de hand van een screeningsdocument voor IFG-situaties dat hiervoor door CO3 ontworpen werd. De weegploegleden scoren dit instrument in gezamenlijk overleg. Het plan van aanpak dat hieruit tot stand komt geeft in grote lijnen aan wat het aanbod naar het cliëntsysteem zal zijn en de interventies die uitgevoerd moeten worden. Vervolgens wordt er een casusregisseur aan het dossier toegewezen die het dossier verder zal opvolgen. Om te starten koppelt de casusregisseur dit terug naar het gezin en de aanmelder. De terugkoppeling naar het gezin is belangrijk zodat ook daar het nodige draagvlak gecreëerd kan worden. Van de 47 dossiers die naar de weging en kwalificatie doorstroomden, was er op 1 oktober 2012 in 43 dossiers een casusregisseur aanwezig, was er een plan van aanpak opgesteld en was het dossier in uitvoering Casusregie Het plan van aanpak wordt geconcretiseerd met de uitvoerende ketenpartners en afgestemd met alle betrokken leden van het cliëntsysteem. Hierop kan het plan van aanpak eventueel bijgestuurd worden om een maximale betrokkenheid en samenwerking met het cliëntsysteem te bekomen. Dit kan door middel van een cliëntoverleg waarbij de gezinsleden betrokken worden om deze zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid te geven om de situatie in eigen handen te nemen. Men kan tevens kiezen voor een casusoverleg waarbij men het dossier bespreekt met de betrokken organisaties, in afwezigheid van het cliëntsysteem. Indien er sprake is van consensus over het plan van aanpak inclusief de volgorde en timing van de acties, wordt dit uitgevoerd Uitvoering De interventies worden uitgevoerd, gemonitord, gecoördineerd en bijgestuurd op basis van de beoogde resultaten voor het cliëntsysteem. Bij nood aan aanpassing van het plan van aanpak kan er nog steeds een casusoverleg of cliëntoverleg georganiseerd worden. De ronde tafel voorziet één keer per maand een moment om dossiers in uitvoering te behandelen op vraag van de casusregisseurs. Bij het wijzigingen van cruciale elementen of de doelen waarop het plan van aanpak initieel gebaseerd 11

18 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING was, wordt het dossier opnieuw op de weegploeg gebracht. Op het einde, dit wil zeggen bij het bereiken van het doel van het actieplan, organiseert de casusregisseur een cliëntoverleg waarna het dossier overgebracht wordt naar de evaluatie Evaluatie In de evaluatie worden de effecten op het cliëntsysteem geëvalueerd en wordt er geëvalueerd op welke manier de samenwerking tussen de ketenpartners is verlopen. Er wordt ook nagegaan welke vervolghulpverlening aangewezen is en wanneer een hercontactname zal plaatsvinden. De casusregisseur controleert immers een half jaar na afronding van de interventies of de situatie al dan niet onder controle is. Indien onder controle, checkt de procesmanager de criteria en de motivering voor het afsluiten van het dossier en registreert deze vervolgens de afsluiting. Indien niet onder controle, kan het dossier terug opgenomen worden door CO Meerwaarde CO3-samenwerking Een ketensamenwerking zoals CO3 heeft volgens Goedee en Entken als voordeel dat door het bundelen van de activiteiten de focus gericht wordt op de nood van het cliëntsysteem en dat de organisatiedoelen effectiever bereikt kunnen worden. Uitsluitend de partners die daadwerkelijk van belang kunnen zijn voor het cliëntsysteem (en dus de organisatiedoelen), zullen gerichte activiteiten ondernemen. 43 Eden en Huxam waarschuwen wel voor het feit dat deze activiteiten door de verschillende partners steeds vanuit de eigen achtergrond en eigen organisatiedoelen uitgevoerd zullen worden. Dit is het meest duidelijk wanneer men denkt aan de verschillen tussen een welzijnsgerichte finaliteit en een justitiële finaliteit binnen een dossier intrafamiliaal geweld. Justitie richt zich in hoofdzaak op de bescherming van de samenleving terwijl de hulpverlening het welzijn van de mensen beoogt te vergroten vanuit een vraag van de cliënt. 44 Toch moet dit een constructieve samenwerking niet in de weg staan: mede door een samenwerking kunnen deze schijnbaar uiteenlopende doelstellingen na verloop van tijd wijzigen en in het beste geval meer naar elkaar toe groeien. 45 Actoren zouden er immers belang bij kunnen hebben om beter en meer gericht samen te werken 46, zonder de eigen finaliteit uit het oog te verliezen. De CO3-medewerkers zelf geven alvast aan dat de betrokken diensten elkaar beter leren kennen en er wederzijds begrip groeit voor elkaars werkwijze. 47 Dit proces zou veel trager verlopen wanneer ze niet fysiek zouden samenzitten. Vroeger werd er meer eenzijdig gesteund op (eventueel verkeerde) vooronderstellingen over de andere, wat de samenwerking natuurlijk niet steeds ten goede kwam J. Goedee en A. Entken, (Ont)keten. Implementeren van werken in ketens, Den Haag, Uitgeverij Lemma, 2008, B. Verhoeven, G. Vanderstraeten en K. De Groof, Samenwerking tussen CAW, politie en justitie in K. De Groof en T. De Gendt (Red.), Kans op slagen. Een integrale kijk op geweld in gezinnen, Leuven, Uitgeverij LannooCampus, 2007, C. Eden en C. Huxam, The negotiation of purpose in multi-organizational collaborative groups, Journal of Management Studies, 38(3), 2001, B. Verhoeven, G. Vanderstraeten en K. De Groof, Samenwerking tussen CAW, politie en justitie in K. De Groof en T. De Gendt (Red.), Kans op slagen. Een integrale kijk op geweld in gezinnen, Leuven, Uitgeverij LannooCampus, 2007, 133; C. Huxham en S. Vangen, Managing to collaborate. The theory and practice of collaborative advantage, New York, Routledge, 2005, N. Vijt, Stageopdracht Het verloop van de samenwerking binnen het project CO3 en de ervaring van de medewerkers rond deze samenwerking, Katholieke Universiteit Leuven, 2013, N. Bogaerts, Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord, Alert, 38(4),

19 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN Binnen een onderzoeksstage onderzocht Nele Vijt de ervaringen van de medewerkers omtrent de samenwerking binnen CO3. Deze wordt algemeen positief geëvalueerd 49, zowel op niveau van de samenwerking binnen het project in zijn geheel, als in specifieke dossiers. In het onderzoek worden tevens enkele voorwaarden naar voor gebracht die minimaal aanwezig moeten zijn opdat een samenwerking zoals CO3 zou kunnen functioneren. Zo zijn een duidelijk juridisch kader, transparantie ten opzichte van de cliënten en de andere partners met hun achterban, respect voor de eigenheid van iedere dienst, en vertrouwen omtrent het hanteren van de gedeelde informatie van essentieel belang om de samenwerking in eerste instantie in stand te houden, maar ook om met deze samenwerking een meerwaarde te bereiken. 50 Het casusonderzoek intrafamiliaal geweld waarin 45 dossiers intrafamiliaal geweld binnen de Stad Antwerpen voor de opstart van CO3 werden geanalyseerd, laat zien dat gezinnen die met intrafamiliaal geweld te maken hebben, doorgaans geconfronteerd worden met uiteenlopende problematieken op het vlak van meerdere levensdomeinen. Men besluit dan ook dat deze doelgroep nood heeft aan een multidisciplinaire aanpak en een doeltreffende casusregie van de interventies vanuit verschillende partners. 51 De resultaten van dit casusonderzoek waren voor de provincie Antwerpen een eyeopener 52, waarna besloten werd om aan deze multidisciplinaire vraag te beantwoorden met een ketensamenwerking. Deze zou met concrete resultaatsafspraken een meerwaarde kunnen betekenen ten opzichte van de netwerkbenadering (waarbij de samenwerking meer vrijblijvend opgevat wordt) die voordien volgens de bevindingen van Azerki reeds tussen een aantal partners in de aanpak van intrafamiliaal geweld aanwezig was. 53 Een ketensamenwerking heeft als meerwaarde dat de mogelijkheid bestaat om de regievoering over de activiteiten en resultaten van de ketenpartners nader te bepalen. Hierdoor zou de samenwerking een meer resultaat- en cliëntgericht karakter kunnen krijgen en zou er een grotere begeleidingscontinuïteit verwezenlijkt kunnen worden. Bovendien concludeerde men in een onderzoek naar de hulp voor kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld in Nederland dat informatiedeling samen met een goede casusregie centrale elementen zijn in de opstart, maar belangrijker, in de continuïteit van de hulpverlening. 54 Uit het eerder vernoemde casusonderzoek intrafamiliaal geweld blijkt tevens dat eenzelfde cliëntsysteem meerdere intakeprocedures moet doorlopen. De intakes zouden door een ketensamenwerking zoals CO3 meer samenhangend en gecoördineerd kunnen verlopen. Het delen van informatie wordt meer vanzelfsprekend waardoor de informatie die vroeger door alle ketenpartners afzonderlijk werd verzameld, niet telkens opnieuw bij het cliëntsysteem zelf vergaard moet worden. De screening en diagnostiek van de problematiek binnen een gezin die buiten een 49 N. Vijt, Stageopdracht Het verloop van de samenwerking binnen het project CO3 en de ervaring van de medewerkers rond deze samenwerking, Katholieke Universiteit Leuven, 2013, N. Vijt, Stageopdracht Het verloop van de samenwerking binnen het project CO3 en de ervaring van de medewerkers rond deze samenwerking, Katholieke Universiteit Leuven, 2013, M. Albrecht, S. de Beer, A. Rijkers en R. de Jong, Rapportage casusonderzoek. Intrafamiliaal geweld in casu, Antwerpen, Stad Antwerpen, 2010, Presentatie S. Azerki van de eindverhandeling De totstandkoming van de Antwerpse CO3-keten, 9 januari 2013, Antwerpen. 53 Azerki, S., Samenvatting van de eindverhandeling De totstandkoming van de Antwerpse CO3-keten, Universiteit van Tilburg, 2012, K.B.M. de Vaan en M.C. Vanoni, Voldoende geholpen? Onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld, Amsterdam, Regioplan Beleidsonderzoek, 2011,

20 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING ketenaanpak door verscheidene organisaties vanuit het eigen perspectief worden uitgevoerd, kunnen nu eventueel aan de hand van objectieve instrumenten meer integraal worden beoordeeld op overlegmomenten die structureel en regelmatig worden georganiseerd. 55 De voordelen van het delen van informatie zijn volgens Richards, Letchford en Stratton meer bepaald voor slachtoffers en kinderen velerlei: er kan sneller actie ondernomen worden om de slachtoffers te beschermen tegen toekomstig geweld; er kan een meer effectieve risico-inschatting gemaakt worden op basis van de meest volledige informatie op dat moment; er kan aangepast advies en ondersteuning gegeven worden in antwoord op de individuele noden van de slachtoffers. Tot slot wijzen ook zij er op dat het slachtoffer de details van zijn of haar verhaal minder zal moeten herhalen aan de verschillende organisaties. 56 Niet enkel de acties vanuit de verschillende diensten kunnen op elkaar afgestemd worden; de acties ten aanzien van verschillende cliënten binnen een cliëntsysteem kunnen eveneens meer samenhangend tot uitvoering gebracht worden. Bij deze meer systeemgerichte werkwijze worden de interventies meer gericht op het gehele cliëntsysteem in plaats van op de betrokkenen afzonderlijk. 57 Mogelijke resultaten van deze samenwerking zouden bovendien door deze centralisering makkelijker na te gaan zijn in een evaluatie achteraf. De doorlooptijd van een dossier moet best zo kort mogelijk gehouden worden. Zeker in het geval van veelplegers zou deze niet te sterk mogen oplopen gezien dit de dader de tijd geeft om opnieuw feiten te plegen. Toch lijkt dit niet altijd even evident: het is juist bij veelplegers met een complexe en terugkerende problematiek zoals in een situatie van intrafamiliaal geweld dat de doorlooptijden van een dossier hoog kunnen oplopen. 58 In de literatuur wordt aangegeven dat de aanpak van dit soort complexe problematiek kan winnen bij een samenwerking omdat net daar een groot aantal partners van belang kan zijn en een goede afstemming en samenhang tussen deze partners een meerwaarde kan betekenen. 59 Het casusonderzoek intrafamiliaal geweld in opdracht van de stad Antwerpen toont aan dat de gemiddelde doorlooptijd van een casus 13,9 maanden is na melding. 60 De opdrachtgever is er echter van overtuigd dat niet een verkorte doorlooptijd an sich het doel van CO3 hoeft te zijn, maar een betere begeleidingscontinuïteit het verschil zal kunnen maken. Gedurende de doorlooptijd kan er korter op de bal gespeeld worden en de gezinnen zouden hierdoor op bepaalde momenten minder uit het zicht van de begeleiding geraken en daardoor minder aan hun lot overgelaten worden. Uit het casusonderzoek intrafamiliaal geweld, dat mede aan de basis ligt van de motivatie om het CO3 project op te starten, komen met andere woorden een aantal elementen naar voor die door middel van een ketensamenwerking de hulp aan het cliëntsysteem op een meer effectieve wijze 55 M. Albrecht, S. de Beer, A. Rijkers en R. de Jong, Rapportage casusonderzoek. Intrafamiliaal geweld in casu, Antwerpen, Stad Antwerpen, 2010, L. Richards, S. Letchford en S. Stratton, Policing Domestic Violence, Oxford, Oxford University Press, 2008, M. Albrecht, S. de Beer, A. Rijkers en R. de Jong, Rapportage casusonderzoek. Intrafamiliaal geweld in casu, Antwerpen, Stad Antwerpen, 2010, B. Rovers, Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek, s Hertogenbosch, Bureau voor Toegepast Veiligheidsonderzoek, 2011, B. Rovers, Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek, s Hertogenbosch, Bureau voor Toegepast Veiligheidsonderzoek, 2011, M. Albrecht, S. de Beer, A. Rijkers en R. de Jong, Rapportage casusonderzoek. Intrafamiliaal geweld in casu, Antwerpen, Stad Antwerpen, 2010,

21 GEWELD EN DE AANPAK ERVAN kunnen organiseren. Na een jaar werking van CO3 is het de tijd om deze mogelijke effecten in de praktijk van de ketensamenwerking in kaart te brengen. De hoofdonderzoeksvraag van voorliggend onderzoek luidt dan ook Wat is het effect van het samenwerkingsverband binnen CO3 op de inhoudelijke eigenschappen van de dossiers intrafamiliaal geweld?. Enerzijds is de opdrachtgever geïnteresseerd in effecten die vanuit de samenwerking ontstaan op het vlak van de aanpak, namelijk een verbetering van de intakes, de begeleidingscontinuïteit en het betrekken van het gehele cliëntsysteem (dader(s), slachtoffer(s) en kind(eren)). CO3 heeft als doel om met zijn innovatieve cliëntgerichte samenwerking een verschil op het vlak van deze factoren te kunnen betekenen. Anderzijds is er de interesse naar de effecten bij het cliëntsysteem zelf, namelijk recidive en verbetering op een aantal levensdomeinen en beschermende factoren. De mogelijke resultaatsvelden die Rovers hanteert in een meta-analyse van een aantal evaluatieonderzoeken van de Veiligheidshuizen in Nederland, en hier qua indeling van nut kunnen zijn, vereenvoudigt deze onderzoeker ruwweg naar resultaten op het vlak van uitvoering en resultaten op het vlak van maatschappelijke opbrengsten. 61 CO3 wil aan de hand van een wetenschappelijk onderzoek na een jaar functioneren een beeld verkrijgen van de mate waarin de inhoudelijke doelstellingen en effecten worden gerealiseerd. Meer bepaald wil CO3 na een jaar functioneren meer zicht krijgen op het verschil dat verwezenlijkt wordt op een aantal kenmerken in bij hen aangemelde dossiers versus dossiers die niet door hen opgevolgd worden. 61 B. Rovers, Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek, s Hertogenbosch, Bureau voor Toegepast Veiligheidsonderzoek, 2011,

22 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Hoofdstuk 2. Evaluatie van de aanpak In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de manier waarop een antwoord gezocht werd op de hoofdonderzoeksvraag. Vooraleer in te gaan op de concreet ondernomen onderzoeksactiviteiten, wordt de plaats en functie van dit evaluatieonderzoek binnen de ontwikkeling van een pilootproject zoals CO3 toegelicht. Een evaluatie kan immers de verschillende ontwikkelingsfasen van een project ondersteunen en zal op ieder moment binnen dit proces een andere functie vervullen. Vervolgens is een verduidelijking van het onderscheid tussen efficiëntie en effectiviteit van belang. Hieruit zal blijken dat dit onderzoek zich richt op de effectiviteit. Verder wordt er aangegeven hoe dit in kaart gebracht kan worden. De onderzoeksvragen worden nader gespecificeerd en toegelicht en tot slot wordt de gevolgde methode met bijhorende beperkingen beschreven. 1. Evaluatieonderzoek Op bovenstaande vraag, namelijk Wat is het effect van het samenwerkingsverband binnen CO3 op de inhoudelijke eigenschappen van dossiers intrafamiliaal geweld?, wordt een antwoord gezocht aan de hand van een evaluatieonderzoek. Evaluatieonderzoek wordt in de literatuur omschreven als een vorm van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek waarin een interventie wordt ontworpen, onderzoeksmatig begeleid en uiteindelijk geëvalueerd. 62 Wanneer de interventie reeds lopende is, zoals in dit geval het CO3-project, gaat het om het krijgen van een zicht op wat er precies teweeg gebracht wordt door de interventie. Een evaluatieonderzoek kan zich volgens Swanborn 63 naar analogie met de definitie toespitsen op drie aspecten, namelijk een planevaluatie (ontwerpen), procesevaluatie (onderzoeksmatig begeleiden) en een productevaluatie (evalueren). Een planevaluatie is het onderbouwd ontwerpen van één of meer interventies die mogelijk een oplossing kunnen bieden voor het ervaren probleem. In Antwerpen werd het CO3-project opgericht om de problematiek rond intrafamiliaal geweld geïntegreerd aan te pakken. De interventie die een oplossing moet bieden aan het probleem, werd met andere woorden reeds bepaald. Planevaluatie maakt bijgevolg geen onderdeel uit van dit evaluatieonderzoek. Een tweede vorm van evaluatie is een procesevaluatie. Dit heeft als doel een zicht te verkrijgen op mogelijke aandachtspunten bij de invoering en uitvoering van de interventie, met de bedoeling deze eventueel tijdig te kunnen bijsturen. Deze procesevaluatie is en blijft intern bij CO3 reeds vanaf de opstart een aandachtspunt. Tot op heden werd er reeds een deontologische code ontwikkeld, alsook een risicoscreeningsinstrument; er werd overgeschakeld naar een elektronisch systeem voor dossierbeheer zodat de werking ook cijfermatig opgevolgd kan worden; er werd een draaiboek ontwikkeld dat steeds meer gedetailleerd uitgewerkt wordt; er werd een plan opgesteld met doelstellingen om de werking in de toekomst structureel te verzekeren etc. De ontwikkeling van deze instrumenten en documenten vergt een intensieve denkoefening over de eigen processen en doelstellingen en zorgt voor een doorlopende interne procesevaluatie. Een laatste vorm, de productevaluatie, is de meest voorkomende vorm van evaluatieonderzoek. Deze evaluatie behelst het zo duidelijk mogelijk vaststellen of, en in welke mate, de interventies de gewenste effecten hebben gehad. Voorliggend onderzoek omvat deze laatste vorm van evaluatie, namelijk een 62 P.G. Swanborn, Evalueren. Het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2002, P.G. Swanborn, Evalueren. Het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2002,

23 EVALUATIE VAN DE AANPAK productevaluatie, waarop het beleid tijdens deze innovatieve fase van CO3 bijgestuurd zou kunnen worden. 2. Efficiëntie en effectiviteit De efficiëntie en effectiviteit spelen in evaluatieonderzoek vaak een belangrijke rol. De effectiviteit of doeltreffendheid geeft aan in welke mate het effect toe te wijzen is aan de interventie en kan opgedeeld worden in twee stappen: eerst moet er nagegaan worden of een doel bereikt wordt, de tweede stap is het nagaan in welke mate dit resultaat causaal toe te schrijven is aan de interventie. 64 Effectonderzoek leunt voornamelijk aan bij productevaluatie 65 waarbij voorzien wordt in een advies over het verder uitvoeren van (bepaalde onderdelen van) de interventie of eventuele aanpassing hiervan. 66 De efficiëntie of doelmatigheid geeft aan wat de uiteindelijke kosten of verbruikte middelen zijn in relatie tot de positieve en negatieve effecten. 67 De evaluatie van efficiëntie leunt voornamelijk aan bij procesevaluatie. 68 Dit onderzoek dient de aanwezigheid en aard van inhoudelijke effecten van de CO3-samenwerking op dossierniveau na te gaan, en dus de meerwaarde te achterhalen die CO3 kan betekenen voor concrete dossiers. De vraag op welke manier effecten bereikt worden en of deze op een efficiënte wijze bereikt worden (wat dus een waardeoordeel inhoudt over het proces van de ketensamenwerking), leunt aan bij een procesevaluatie en valt buiten het opzet van voorliggend onderzoek. Een onderzoek naar de mate van effectiviteit dat een antwoord moet bieden op meer diepgaande vragen dan enkel het in kaart brengen van aantal dossiers, kosten of tevredenheid, gebeurt idealiter door een vergelijking tussen een experimentele en controlegroep zodat er voor een bepaalde variabele gezocht kan worden naar een verandering in score door de interventie. 69 Deze variabele wordt voor het invoeren van de sociale interventie bij voorkeur in beide groepen onderworpen aan een nulmeting. Vervolgens wordt na het doorvoeren van de te evalueren sociale interventie bij beide groepen opnieuw een meting uitgevoerd waarbij de vastgestelde verschillen tussen beide toegeschreven worden aan de interventie. In het criminologisch werkveld is zulk een experimenteel design echter niet eenvoudig 70 : een nulmeting is meestal niet voor handen en effecten zijn zelden eenduidig toe te schrijven aan de interventie. Er dient steeds aandacht te zijn voor de context die 64 J. Billiet en H. Waege, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, Uitgeverij De Boeck, 2003, 63; P.G. Swanborn, Evalueren. Het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2002, P. Goris, D. Burssens, B. Melis en N. Vettenburg (Red.), Wenselijke preventie stap voor stap, Antwerpen, Garant, 2007, J. Billiet en H. Waege, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, Uitgeverij De Boeck, 2003, P.G. Swanborn, Evalueren. Het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2002, P. Goris, D. Burssens, B. Melis en N. Vettenburg (Red.), Wenselijke preventie stap voor stap, Antwerpen, Garant, 2007, P.G. Swanborn, Evalueren. Het ontwerpen, begeleiden en evalueren van interventies: een methodische basis voor evaluatie-onderzoek, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2002, P. Colle, H. Hofman en C. Versluys, Evaluatie-onderzoek in het veiligheidsdomein in K. Beyens, J. Goethals, P. Ponsaers en G. Vervaeke (Eds.), Criminologie in actie. Handboek criminologisch onderzoek, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 2002,

24 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING evenzeer een invloed (versterken of belemmeren) kan uitoefenen op de te meten verandering of waarbinnen neveneffecten van de interventie kunnen ontstaan. Wanneer een nulmeting ontbreekt, maar er wel gebruik gemaakt wordt van een experimentele en controlegroep 71, spreekt men van een zogenaamd static group comparison design (wanneer de toewijzing aan een experimentele en controlegroep niet at random gebeurt) of een two group posttest only design (wanneer de toewijzing aan een experimentele en controlegroep at random gebeurt). De onderzoekers moeten bij deze designs aandacht hebben voor de mogelijkheid dat een eventueel gevonden verschil reeds aanwezig was vóór het optreden van de interventie, al wordt aangenomen dat deze kans kleiner is bij een at random toewijzing aan de experimentele- en controlegroep. Een afwezigheid van een nulmeting heeft alleszins tot gevolg dat dit reeds bestaande verschil niet vastgesteld kan worden. 72 Voor huidig onderzoek was een at random toewijzing onmogelijk gezien de CO3-dossiers reeds bepaald waren. Er werd dan op basis van deze experimentele groep een controlegroep samengesteld. Hierover later meer. Bij gebrek aan krachtige theoretische (evaluatie)modellen kan men aandacht hebben voor de volgende drie werkingsprincipes: het betrachten van systematiek, werk maken van objectiviteit en het inlassen van reflexiviteit. 73 Het systematisch tewerk gaan heeft als voordeel dat de evaluatie haalbaar en overzichtelijk voor de onderzoekers blijft en transparant en dus herhaalbaar voor andere onderzoekers. Het tweede werkingsprincipe, objectiviteit, is niet evident. Men moet vaak gevoelens, meningen, situaties of gebeurtenissen objectiveren om deze te kunnen meten. Het derde werkingsprincipe dat aanzet tot reflexiviteit, betekent niet meer of minder dan het openstaan voor kritische (zelf)reflectie. 3. Onderzoeksvragen Om een antwoord te bieden op de hoofdonderzoeksvraag Wat is het effect van het samenwerkingsverband binnen CO3 op de inhoudelijke eigenschappen van dossiers intrafamiliaal geweld?, moesten de bereikte resultaten op het vlak van aanpak en op het vlak van het cliëntsysteem binnen de concrete dossiers van het CO3-samenwerkingsverband geëvalueerd worden. De verdere onderzoeksvragen waarop dit onderzoek een antwoord diende te geven, werden geformuleerd op het vlak van aanpak of uitvoering (zie onderzoeksvraag 1) en op het vlak van opbrengsten voor de maatschappij of het cliëntsysteem (zie onderzoeksvraag 2 en 3) 74 en kunnen als volgt geformuleerd worden. 71 Waarbij de experimentele groep onderworpen wordt aan de interventie, en de controlegroep deze behandeling niet ondergaat. 72 J. Billiet en H. Waege, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, Uitgeverij De Boeck, 2003, P. Colle, H. Hofman en C. Versluys, Evaluatie-onderzoek in het veiligheidsdomein in K. Beyens, J. Goethals, P. Ponsaers en G. Vervaeke (Eds.), Criminologie in actie. Handboek criminologisch onderzoek, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 2002, Indeling geïnspireerd op conceptueel model van de meta-analyse evaluatie veiligheidshuizen van B. Rovers, Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek, s Hertogenbosch, Bureau voor Toegepast Veiligheidsonderzoek, 2011,

25 EVALUATIE VAN DE AANPAK (1) Wat zijn de effecten van de CO3-samenwerking op het vlak van de aanpak ten aanzien van het gehele cliëntsysteem? (1.1) Wat zijn de effecten op het vlak van de intakes binnen het cliëntsysteem? (1.2) Wat zijn de effecten op het vlak van het bereiken van het cliëntsysteem? (1.3) Wat zijn de effecten op het vlak van de begeleidingscontinuïteit ten aanzien van het cliëntsysteem? Deze eerste onderzoeksvraag met deelonderzoeksvragen peilde naar de mate waarin CO3 erin slaagt om in de dossiers die zij opvolgen een verschil te maken in aanpak ten opzichte van dossiers die niet door CO3 opgevolgd zouden worden. Hierin werd er gezocht naar een verschil in die factoren waarin CO3 een meerwaarde hoopt te betekenen en dus de mate waarin resultaten behaald worden die niet behaald worden binnen dossiers door de reguliere activiteiten van de organisaties afzonderlijk. De opdrachtgever is met name ten eerste geïnteresseerd of de CO3-samenwerking een effect heeft op de intakes (1.1). Zoals eerder aangegeven hoopt CO3 de intakes voor het cliëntsysteem meer gecoördineerd te laten verlopen in plaats van de afzonderlijke intakes waarbij iedere partner (opnieuw) alle informatie zou moeten vergaren bij de cliënt zelf. De CO3-samenwerking zou met andere woorden kunnen resulteren in minder intakes, of alleszins minder intensieve intakes. De CO3- intakes kunnen vergeleken worden met de intakes van de controledossiers 75 ; daarnaast kan er informatie verzameld worden die iets zegt over mogelijke toekomstige intakes. Ten tweede is de opdrachtgever geïnteresseerd of en op welke manier CO3 in de behandelde dossiers een verschil maakt ten opzichte van dossiers die niet door CO3 opgevolgd worden in het bereiken van het gehele cliëntsysteem (1.2). Het CO3-project wenst een systeemgerichte benadering te hanteren en gelijktijdig interventies uit te voeren ten aanzien van alle actoren van het cliëntsysteem, op basis van een overtuiging dat iedere relevante actor van het gezin gesterkt moet worden tegen intrafamiliaal geweld. Hier kunnen factoren zoals het bereik, het aantal interventies en de volledigheid van de interventies in het licht van de problematische levensdomeinen bekeken worden. Tot slot hoopt CO3 een verschil te maken in de begeleidingscontinuïteit naar het cliëntsysteem (1.3). Complexere problemen hebben nood aan een langere keten aan begeleiding en hoe langer de keten, hoe meer de kans bestaat dat er ergens in de keten een begeleidingsbreuk optreedt. 76 Door een betere afstemming en regie van de activiteiten van de verschillende partners in de CO3-keten zouden de activiteiten elkaar beter en logischer kunnen opvolgen waardoor er aan het gezin een meer samenhangende begeleiding geboden wordt zonder te verzeilen in een begeleidingsvacuüm. Door de centrale figuur van de casusregisseur wordt de samenwerking tussen de verschillende partners binnen CO3-dossiers nauw opgevolgd en hoopt men een betere continuïteit te kunnen verwezenlijken. Een mogelijke aanwijzing van deze begeleidingscontinuïteit, en dus een streefdoel voor de opdrachtgever, is de realisatie van een kwaliteitsvolle doorverwijzing van cliënten. 75 Het vergelijken van beide intakes bleek reeds naar het einde van het onderzoek minder relevant in die zin dat CO3 na een jaar van ontwikkeling de klemtoon minder legt op persoonlijk contact met de cliënten in deze eerste intake dan dat werd verwacht aan de start van het CO3-project. 76 L. Casteleijn et al., Naar continuïteit en samenhang in de begeleiding tijdens het justitietraject, Utrecht, Hogeschool Utrecht, 2012, 8. 19

26 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Doorverwijzingen zouden met name meer gericht kunnen gebeuren en de doorverwijzende dienst zou beter op de hoogte kunnen blijven van het gevolg dat aan een dossier gegeven wordt. (2) Wat zijn de effecten van de CO3-samenwerking op het vlak van recidive? Het hoofddoel van de opzet van een ketensamenwerking binnen CO3 betreft het geweld te willen stoppen en herhaling te willen voorkomen. Deze tweede deelonderzoeksvraag sluit hier rechtstreeks op aan. Uit de literatuur blijkt dat recidivevermindering vaak moeilijk te koppelen is aan de inspanningen die gericht zijn op de doelgroep, maar over het algemeen kan men vermoeden dat wanneer het recidivecijfer van de doelgroep dat onderworpen werd aan de interventie, systematisch lager ligt dan dat van een controlegroep die niet onderworpen werd aan de interventie, dit verschil het resultaat is van de aanwezigheid van de interventie. 77 Op die manier kan er met andere woorden een voorzichtige uitspraak gedaan worden over de doeltreffendheid van CO3 op het vlak van de vooropgestelde hoofddoelstelling, namelijk het stoppen van geweld. (3) Hoe ontwikkelt zich de situatie binnen het cliëntsysteem op een aantal levensdomeinen? Naast het willen stoppen van intrafamiliaal geweld en herhaling te willen voorkomen, stelt CO3 zichzelf tot doel om de beschermende factoren van de cliëntsystemen te vergroten. De derde onderzoeksvraag sluit rechtstreeks aan bij dat aspect: door mogelijke risico s of achterliggende oorzaken op een aantal levensdomeinen te verkleinen en de beschermende factoren te vergroten, wordt het gezin versterkt in zijn eigen kracht om intrafamiliaal geweld in de toekomst te voorkomen. De opdrachtgever is geïnteresseerd in de mate waarin en op welke domeinen de cliëntsystemen binnen de CO3-dossiers geëvolueerd zijn. Daarom werd er voor deze onderzoeksvraag geen vergelijking gemaakt met controledossiers, maar werd de evolutie binnen de CO3-dossiers zelf bestudeerd. 4. Methode Voor de eerste twee onderzoeksvragen die de effecten nagaan op dossierniveau, diende er zoals eerder aangegeven een vergelijking plaats te vinden met casussen die niet door CO3 behandeld werden. Door deze vergelijking kon er een voorzichtige uitspraak gedaan worden over de mogelijke causaliteit tussen de gemeten effecten en de CO3-samenwerking. CO3 wil in kaart brengen in welke mate zij het verschil maken op het vlak van aanpak en recidive tegenover een situatie zonder het inschakelen van CO3. Vandaar dat een beschrijvende vergelijking op een aantal factoren waaraan de opdrachtgever belang hecht tussen CO3-dossiers en dossiers die in het normale circuit belanden, hier voor de hand lag. Dit zonder enig waardeoordeel te vellen over de huidige IFG-werking of benadering van andere organisaties en diensten. Voor de derde onderzoeksvraag werd er enkel gefocust op CO3-dossiers zelf. De opdrachtgever is geïnteresseerd in de mate waarin vooruitgang vast te stellen valt op die levensdomeinen waar men met een CO3-samenwerking invloed op tracht te hebben. Dit betreft met andere woorden de vraag of er op het vlak van de levensdomeinen waarop er met het plan van aanpak, en dus de interventies, ingezet wordt, verandering op te merken valt. Het gaat hier om een diepgaande analyse waarbij een vergelijking niet op zijn plaats was, gezien binnen de dossiers waar geen CO3 aan te pas komt, de 77 B. Rovers, Resultaten van veiligheidshuizen. Een inventarisatie en evaluatie van beschikbaar onderzoek, s Hertogenbosch, Bureau voor Toegepast Veiligheidsonderzoek, 2011,

27 EVALUATIE VAN DE AANPAK interveniërende diensten misschien niet de intentie (of mogelijkheden) hebben om een verbetering binnen diezelfde levensdomeinen te bereiken. Om een antwoord te bieden op de onderzoeksvragen werden er verschillende onderzoeksactiviteiten gepland die zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn. Enerzijds werd er een aantal dossierkenmerken gekwantificeerd, anderzijds werden er enkele dossiers meer in de diepte kwalitatief benaderd. De methode wordt hieronder per onderzoeksvraag verder toegelicht. Voor de eerste onderzoeksvraag die de effecten op enkele dossierkenmerken nagaat, werden de eerste 80 dossiers binnen CO3 geselecteerd. 78 Op een aantal criteria die kenmerkend waren voor de dossiers bij aanmelding werden 80 gelijkaardige dossiers geselecteerd bij de diensten en organisaties waar signalen van intrafamiliaal geweld toekomen. Deze dossiers werden geanalyseerd en vergeleken naar een aantal kenmerken die informatie geven over de intakes, het bereik en de begeleidingscontinuïteit. De dossiers werden doorgaans niet geregistreerd met het oog op het verzamelen van deze kenmerken en een evaluatie zoals deze, vandaar dat de nodige gegevens niet steeds rechtstreeks af te leiden waren uit de dossiers. Dit is één van de grote nadelen bij het gebruik van secundaire data die opgesteld zijn met een ander doeleinde. 79 Om de gegevens van ieder dossier toch zo toegankelijk mogelijk te maken en deze op een eenvormige manier te kunnen verzamelen over de verschillende registratiewijzen van de afzonderlijke organisaties heen, werd er een gestandaardiseerde vragenlijst opgesteld die peilde naar de nodige variabelen. Deze kon vervolgens per dossier door een persoon ingevuld worden die geacht was bekend te zijn met het dossier, of die indien onmogelijk door bijvoorbeeld langdurige afwezigheid, verlaten van de organisatie, minstens bekend was met de wijze waarop dossiers binnen de eigen organisatie opgesteld werden en geïnterpreteerd moeten worden. Een aandachtspunt hierbij was dat de niet-co3-dossiers binnen de partnerorganisaties bij voorkeur niet begeleid/opgevolgd mochten zijn door een medewerker die vanuit die organisatie gedetacheerd is naar CO3. Hier had immers een vertekening in de dossiers kunnen optreden gezien de gedetacheerde medewerkers hun CO3-visie kunnen aanwenden in hun persoonlijke dossiers. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een grotere aandacht aan het bereiken van alle actoren van het cliëntsysteem, een grotere aandacht voor opvolging nadat het dossier doorverwezen werd, etc. Dit had als gevolg kunnen hebben dat eventuele verschillen tussen CO3- dossiers en niet-co3-dossiers in deze meting geminimaliseerd werden terwijl dit verschil in werkelijkheid misschien groter was. In de praktijk bleek het vermijden van een respondent vanuit CO3 voor een controledossier echter minder gemakkelijk te realiseren. 80 Daarnaast werden de variabelen voor de eerste onderzoeksvraag ook meer algemeen en kwalitatief onderzocht in interviews met casusregisseurs die voornamelijk bevraagd werden in het kader van de derde onderzoeksvraag. Op die manier konden de resultaten uit de eerder geanalyseerde gegevens genuanceerd of geduid worden. 78 Initieel werd er een selectie van 100 pilootdossiers vooropgesteld. Doorheen het verloop van het onderzoek bleek echter dat 20 pilootdossiers zich niet tijdig in de fase van casusregie (en dus uitvoering) bevonden om mee opgenomen te worden in het onderzoek. Hier wordt verder dieper op ingegaan. 79 J. Billiet en H. Waege, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, Uitgeverij De Boeck, 2003, VOEM vzw heeft bijvoorbeeld te weinig personeelsleden om te voorkomen dat er geen controledossiers afkomstig waren van de CO3-gedetacheerde; bij het parket werden de vragenlijsten ingevuld door de CO3- gedetacheerde uit praktische overwegingen, maar het merendeel van de dossiers werd niet door deze persoon begeleid. 21

28 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Voor de tweede onderzoeksvraag die peilt naar het effect op mogelijk nieuwe feiten, werden dezelfde 80 CO3 en 80 niet-co3-dossiers bekeken op het vlak van recidive. Uit de registratiegegevens van de van de lokale Politie Antwerpen kon opgemaakt worden of er binnen een cliëntsysteem al dan niet intrafamiliaal geweld voorviel, dit zowel tijdens de begeleiding als na afsluiting van het dossier. De periode waarover recidive na afsluiting in kaart gebracht werd, was afhankelijk van de geselecteerde dossiers: de termijn van ieder pilootdossier en bijhorend controledossier werden op elkaar afgestemd in die zin dat het dossier dat het minst lang afgesloten was, bepaalde hoe lang de termijn was waarbinnen de processen-verbaal van het andere dossier bekeken werden. Zo waren eventuele verschillen in het aantal nieuwe feiten alleszins niet toe te schrijven aan het verschil in de lengte van de periode die onderzocht werd. Voor de derde onderzoeksvraag die ingaat op de evolutie op het vlak van een aantal levensdomeinen binnen CO3-dossiers, werd een screeningsinstrument gebruikt dat de signalen en beschermende factoren in kaart brengt. Het screeningsinstrument is een werkinstrument voor CO3 dat opgesteld werd in functie van de eigen werking; de te scoren elementen worden namelijk beoordeeld door de weegploeg bij de start van een dossier en bepalen op welke levensdomeinen CO3 zal inzetten. De scores op dit instrument geven CO3 een beeld van de aandachtspunten en geruststellende factoren binnen een geweldssituatie. Het instrument heeft geenszins een voorspellende waarde voor de situatie of voor mogelijk herval. Er werd met de opdrachtgever afgesproken dat hetzelfde screeningsinstrument eveneens overlopen en beoordeeld zou worden bij de afsluiting van een dossier. Voor alle dossiers die afgesloten werden binnen de onderzoeksperiode en waar dus een beoordeling van de situatie op het einde heeft plaatsgevonden, konden de gegevens van beide momenten vervolgens met elkaar vergeleken worden. Met deze werkwijze werd er gefocust op die levensdomeinen die CO3 belangrijk acht en waarop het plan van aanpak probeerde in te werken. De analyse van de screeningsdocumenten leverde informatie omtrent de aan- of afwezigheid van (signalen van) risico s en beschermende factoren in een voor- en nameting en was dus kwantitatief van aard. Bij het in kaart brengen van gegevens die op de screeningsdocumenten geregistreerd staan, kwam de beperking naar voor dat een 15-tal dossiers niet volgens de standaard geregistreerd werden. Dit betekent dat er wel enkele risicofactoren af te leiden waren uit het dossier, maar dat deze niet op een gestandaardiseerde wijze geregistreerd werden. Dit is een logisch gevolg van een project in volle opstart- en ontwikkelingsfase, maar heeft als gevolg dat de gegevens uit deze dossiers moeilijk vergeleken konden worden met de dossiers die wel volgens een standaard gescreend werden. Bovendien kan er nog een verschil optreden binnen de dossiers die volgens een standaard geregistreerd werden: men besliste vanuit CO3 een extra categorie dagbesteding aan de lijst risicofactoren toe te voegen. Dit heeft als gevolg dat de aanwezigheid van dit kenmerk bepaald kon worden bij dossiers die gescreend werden na toevoeging van deze screeningsmogelijkheid terwijl de afwezigheid van dit kenmerk bij eerdere dossiers niet noodzakelijk wijst op een werkelijke afwezigheid binnen het dossier (de mogelijkheid tot registratie bestond eenvoudigweg nog niet). Daarnaast werden 14 dossiers in de diepte geanalyseerd op het vlak van deze levensdomeinen. Daarbij werden de betreffende casusregisseurs in een semi-gestructureerd interview bevraagd, zodat nagegaan kon worden hoe de levensdomeinen evolueerden en wat eventueel het aandeel van CO3 was in de opgemerkte evolutie. Op die manier kon er een meer diepgaand beeld geschetst worden van de evolutie binnen deze levensdomeinen, de voorwaarden of knelpunten en de rol die CO3 hierin gespeeld heeft. Daarnaast konden de kwantitatieve bevindingen van de eerste onderzoeksvraag door middel van de interviews meer genuanceerd worden. 22

29 EVALUATIE VAN DE AANPAK 4.1 Kwantitatief luik Selectie piloot- en controledossiers Enerzijds werd er een pool aan CO3-dossiers bepaald, anderzijds werd er een pool aan controledossiers of niet-co3-dossiers samengesteld bij de partnerorganisaties. Om een uitspraak te kunnen doen over de mogelijke causaliteit van de gemeten effecten van CO3, diende er zoals eerder aangegeven idealiter een vergelijking plaats te vinden tussen de pool aan CO3-dossiers en casussen die niet door CO3 behandeld werden. Opdat een nuttige vergelijking tussen beide pools plaats kon vinden, moesten beide pools gelijkaardig zijn in een aantal kernkenmerken. Een dossier werd beschouwd als een dossier van CO3 op het moment dat er een casusregisseur aangeduid was die een plan van aanpak begeleidde. Op dat moment was er door de weegploeg immers ook beslist dat het wel degelijk om een dossier ging dat in aanmerking kwam om opgevolgd te worden door CO3. Voor de CO3-dossiers zelf diende er in principe geen selectie gemaakt te worden: de eerste 80 dossiers van CO3 werden opgenomen in de pool. Gezien het om de eerste dossiers ging die ooit behandeld werden door CO3, kan er niet gesproken worden over een representatieve selectie voor toekomstige CO3-dossiers. Aan het begin van de CO3-samenwerking was het niet ondenkbaar dat men zelf nog zoekende was naar welke dossiers al dan niet in aanmerking kwamen om opgenomen te worden binnen de samenwerking. De beoordeling zou intussen na meer dan een jaar ervaring anders kunnen verlopen en een toekomstige pool zou er bijgevolg anders kunnen uitzien. De 80 geselecteerde dossiers belichamen wel de volledige periode die geëvalueerd werd en betreffen dus een momentopname van de opstartfase van CO3. Gezien de pool van de CO3-dossiers vaststond, gebeurde de selectie van de controledossiers doelgericht: voor ieder CO3-dossier werd er namelijk een niet-co3-dossier gezocht dat in zoveel mogelijk criteria gelijkaardig was aan het CO3-dossier. Centraal stond de overeenkomst op het niveau van complexiteit van de problematiek en dus de noden, behoeften en mogelijkheden die een dossier kenmerken. De kans dat deze exact overeen kwamen was klein, het betreft immers casussen waarin de complexiteit bepaald wordt door het doen en laten van individuele personen in specifieke situaties. Twee volkomen dezelfde casussen zijn onbestaande. Wel konden er van de casussen kernelementen in kaart gebracht worden waarbij naar een zo goed als mogelijke overeenkomst gestreefd werd. Dit gebeurde in twee selectiebewegingen. Omdat het over eenzelfde niveau van complexiteit van dossiers moest gaan, werd er van de te selecteren controledossiers in een eerste selectie verwacht dat ze bij aanmelding minstens voldeden aan de criteria die CO3 voorop stelt om opgenomen te worden in het CO3-samenwerkingsverband. Hier gaat het om een complexe situatie die vroeg om gecombineerde aanpak van hulp/zorg, strafrecht en bestuur; er diende een gevaar te bestaan voor slachtoffer en/of kinderen waarvoor preventieve maatregelen kunnen worden getroffen; er diende een meervoudige problematiek aanwezig te zijn in meerdere (en minimaal drie) problematische leefdomeinen; er was sprake van een moeizame opstart van hulpverlening, strafrechtelijke maatregelen en/of bestuurlijke maatregelen. 81 CO3 kan onmogelijk alle bestaande dossiers met deze kenmerken binnen de stad Antwerpen opvolgen. Dat maakte dat er op het moment van het onderzoek een groot aantal dossiers bestond 81 Provincie Antwerpen en Stad Antwerpen, Samenwerkingsverklaring pilootproject CO3, 2. 23

30 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING dat deze kenmerken wel had, maar geen hulp vanuit CO3 aangeboden konden krijgen. Deze dossiers leenden zich bijgevolg perfect voor een vergelijkende analyse op een aantal factoren. Bijkomend kon er eveneens naar gelijkaardige dossiers gezocht worden onder de dossiers die bestemd hadden kunnen zijn voor CO3, maar waarbij CO3 nog niet bestond (tot maximum januari ). De medewerkers van CO3 maken gezamenlijk de afweging of een dossier al dan niet voldoet aan bovenstaande criteria en dus door CO3 opgenomen kan worden. Om de beoordeling op deze criteria op eenzelfde en dus betrouwbare manier te laten verlopen voor de controledossiers, konden deze eveneens beoordeeld worden in nauw overleg met de CO3-medewerkers, alsof zij dienden te beslissen of ze dit dossier binnen CO3 zouden opnemen of niet. Opgemerkt dient wel dat deze beoordeling nooit op eenzelfde grondige manier kon verlopen als de eigen dossiers wegens te tijdsintensief 83, maar een gelijkaardige basiscomplexiteit van de te analyseren casussen werd op deze manier wel zo goed als mogelijk gewaarborgd. Naast deze basiscomplexiteit moesten de dossiers in een tweede selectiebeweging op een aantal kenmerken overeenkomen op niveau van de aanmelding die de verdere complexiteit van een dossier mogelijks mede bepalen. Hier werd bijvoorbeeld gedacht aan het al dan niet hebben van kinderen, financiële situatie, werksituatie, verblijfsstatuut, relatie betrokken actoren (partnergeweld, oudermishandeling, siblinggeweld, ex-partnergeweld, ), biologische ouders, de richting van het geweld, al dan niet samenwonend, nationaliteit actoren, justitiële en/of buitenjustitiële afhandeling, aanmelder, etc. De kenmerken mochten niet te specifiek zijn zodat het niet onmogelijk werd om een overeenkomstig dossier te vinden. Toch moesten ze de specificiteit van een dossier kunnen vatten zodat de vergelijkbaarheid met de pilootdossiers niet in het gedrang kwam. Dit evenwicht werd samen met de CO3-teamleden gezocht, mede om de selectie voor hen ook praktisch haalbaar te houden. De kenmerken moesten mogelijk afgeleid kunnen worden uit de dossiers van zowel CO3 als de partners op het moment van de aanmelding. De waarden die gescoord konden worden op een aantal van bovenstaande kenmerken werden in nauw overleg met de CO3-teamleden bepaald. Op deze manier was er niet enkel zekerheid over het feit dat deze gegevens voor handen waren in de registratie van CO3 en de partnerorganisaties (gezien het CO3-team bestaat uit gedetacheerden vanuit de partnerorganisaties en zij ook de registratie van de eigen organisatie kennen), maar ook zekerheid over het feit dat er vanuit de praktijkervaring van deze medewerkers een controle was op het daadwerkelijk belang van de kenmerken met het oog op het vatten van de complexiteit van een casus. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de kenmerken van de CO3-dossiers die aan de hand van een formulier in kaart gebracht werden. Het in kaart brengen van deze kenmerken had als doel het terugvinden van een mogelijk vergelijkbaar controledossier. De kenmerken van de gevonden controledossiers werden in kaart gebracht aan de hand van het formulier dat terug te vinden is als bijlage 2. Beide pools konden op deze manier vergeleken worden op deze kenmerken. Hierop wordt in het hoofdstuk resultaten verder ingegaan. 82 CO3 werd operationeel op , wat wil zeggen dat de controledossier 9 maanden ouder kunnen zijn. Met het stellen van dit maximum werd er voldoende speling gelaten om de zoektocht naar controledossiers makkelijker te laten verlopen, zonder dat de aanpak veel kon verschillen met de latere aanpak wegens gewijzigd beleid doorheen de jaren. 83 Op de weegploeg wordt immers in groep beslist of het dossier voldoet aan de criteria en dus al dan niet opgenomen wordt als CO3-dossier. 24

31 EVALUATIE VAN DE AANPAK Beperkingen met betrekking tot de selectie Concreet werd er voor ieder CO3-dossier aan de aanmelder gevraagd om een controledossier te voorzien dat niet de mogelijkheid kreeg om door CO3 opgevolgd te worden. De voornaamste bedenking die achteraf bij deze wijze van selectie gemaakt kan worden is dat deze in de praktijk niet zo evident was zoals ze bij het uitzetten van de onderzoeksmethodologie leek. Ten eerste was de pool van pilootdossiers niet zo snel voor handen als verwacht. CO3 haalde de initiële kaap van 100 pilootdossiers in casusregie niet binnen een redelijke termijn van het onderzoek. Hoewel het aantal aanmeldingen bij CO3 de juiste richting uitging, bleven de pilootdossiers in casusregie slechts met mondjesmaat toestromen. Het CO3-project blijft een vernieuwend project waarbij de snelheid van verwerking en doorloop enkele elementen zijn die vrij onvoorspelbaar bleken. De onderschatte doorlooptijd hield voor het onderzoek het gevaar in dat er tot op het laatste moment nog dossiers opgenomen zouden worden waarin amper stappen gezet werden die konden bijdragen aan een evaluatie van het project. Gezien de investering om deze dossiers samen met een geschikt controledossier op te nemen in de pool, buiten proportie was met wat deze dossiers nog aan relevante informatie konden opleveren (rekening houdend met de korte interventietijd), werd er op 27 mei 2013 door de klankbordgroep beslist om het onderzoek te baseren op 80 pilootdossiers in plaats van de vooropgestelde 100. Ten tweede verliep de selectie van de controledossiers eveneens moeizaam. De zoektocht binnen de partnerorganisaties naar controledossiers die niet aangemeld werden bij CO3 kende bij iedere organisatie zijn eigen methode (het CO3-teamlid zocht zelf, stelde iemand aan, bevroeg de aparte deelwerkingen, er werden zoekmomenten ingelast met meerdere mensen ) en nam dikwijls meer tijd in beslag dan voorzien. De CO3-teamleden moesten naast hun gewone taken op zoek in de eigen achterban. Dit maakte dat de selectie van de controledossiers bijna de gehele onderzoeksperiode doorkruiste en had onder andere als gevolg dat data uit de overeenkomende CO3-dossiers nog niet verzameld konden worden zolang er geen zekerheid was dat er een controledossier voor handen was. 84 De dataverzameling liep hierdoor op zijn beurt eveneens vertraging op en uiteindelijk werden er voor de 80 CO3-dossiers slechts 65 controledossiers gevonden. De hoofdreden waarom sommige controledossiers niet gevonden werden, betrof de specificiteit van het dossier: er kon geen tweede vergelijkbaar dossier binnen de eigen organisatie gevonden worden. Er werd nagegaan of de CO3- dossiers waar geen controledossier voor gevonden kon worden op de basiskenmerken systematisch verschilden met de andere CO3-dossiers. In dat geval zou er immers een aantal dossiers met specifieke kenmerken uit het onderzoek geweerd worden, dit bleek echter niet zo te zijn. Beide hoger vernoemde belemmeringen maakten dat het onderzoek over de hele periode een vertraging opliep. Bovendien werd de dataverzameling bewust in de tijd uitgesteld om de interventieperiode (en dus de ontwikkeling van de individuele dossiers) zo ruim mogelijk te houden nadat gebleken was dat de dossiers minder vlot afgesloten werden dan gehoopt. Idealiter was er meer tijd voor handen geweest om mogelijke effecten te laten ontwikkelen binnen de dossiers, maar op een bepaald moment moest de dataverzameling binnen het onderzoek stopgezet worden ten behoeve van analyse en rapportage. Dit maakt dat de resultaten voornamelijk gebaseerd zijn op 84 Dit vooral om te voorkomen dat de CO3-medewerkers tijd moesten investeren om gegevens uit dossiers te halen terwijl deze achteraf misschien toch niet mee opgenomen konden nemen in de analyse bij gebrek aan een controledossier. 25

32 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING dossiers die nog lopende zijn en waar daarom ook geen uitspraak gedaan kan worden over mogelijke recidive na afsluiting van het dossier Vragenlijst Met de vragenlijst werd een aantal aspecten uit de piloot- en controledossiers verzameld die voornamelijk betrekking hadden op de eerste onderzoeksvraag. In de eerste plaats werd er namelijk een aantal zaken bevraagd met betrekking tot de intakes, het bereik van het cliëntsysteem en de begeleidingscontinuïteit. Daarnaast werd een aantal algemene gegevens bevraagd, maar werd er tevens ingegaan op de levensdomeinen waarop gewerkt werd in het dossier, de afsluiting en de mogelijke recidive. De gegevens die bevraagd werden, moesten van die aard zijn dat ze zowel voor de pilootdossiers als de controledossiers beschikbaar waren. Een bijkomende moeilijkheid was dat de gegevens van de controledossiers door de verscheiden partnerorganisaties aangeleverd moesten kunnen worden. Een dossier bij het parket verloopt bijvoorbeeld anders dan een dossier bij het CAW en zal dus andere elementen bevatten. Dit maakt dat er gezocht werd naar een kader waar alle dossiers (CO3, OCMW, parket, politie, CAW, VOEM, justitiehuis, ) aan beantwoorden zodat ze ook op deze gegevens achteraf vergeleken konden worden. Als gemeenschappelijke elementen binnen deze uiteenlopende dossiers werd een dossierverloop opgesteld zoals weergegeven in figuur 1 op de volgende pagina. Ieder dossier heeft mogelijks een voorgeschiedenis bij een aantal andere organisaties. Vervolgens wordt een dossier aangemeld bij een organisatie die één of meerdere intakes kan uitvoeren. Daarna kan er overgegaan worden tot actie, dit kan een eigen interventie of één of meerdere doorverwijzing naar een andere dienst of organisatie betreffen. Naast een doorverwijzing kan er uiteraard ook een interventie plaatsvinden en omgekeerd. Een dossier kan tenslotte na de intake, doorverwijzing of interventie afgesloten worden bij de dienst waar het werd aangemeld. De vragenlijst werd naar dit algemene dossierverloop opgesteld en kon zich doorheen de vragen aanpassen aan de manier waarop het betreffende dossier verliep. De vragenlijst paste zich tevens aan aan het aantal cliënten (dat in de vragenlijst kon oplopen tot tien) en bevraagde per cliënt de aan- of afwezigheid van problematische levensdomeinen. Indien aangegeven werd dat het om een dader ging, werd ook de gepercipieerde recidive door de respondent tijdens het verloop van het dossier en na afsluiting in kaart gebracht. 26

33 Levensdomeinen EVALUATIE VAN DE AANPAK Voorgeschiedenis Intake Recidive tijdens dossier Recidive na afsluiting Interventie Doorverwijzing Afsluiting Figuur 1. Voorstelling dossierverloop 4.2 Kwalitatief luik Selectie dossiers voor de diepte-analyse in het kwalitatief luik Naast de piloot- en controledossiers die meer kwantitatief onderzocht werden, werden er tevens 14 dossiers geselecteerd voor een kwalitatieve studie. Deze dienden een zicht te bieden op de evolutie van de levensdomeinen van de cliënten binnen het cliëntsysteem en wat hierbij de meerwaarde was van, of knelpunten waren binnen, CO3. Daarnaast kunnen deze dossiers de kwantitatieve data nuanceren. Deze kwalitatieve benadering heeft immers als bijkomend voordeel dat de context van de dossiers en de ervaring van de casusregisseurs mee opgenomen kan worden. 85 De evolutie van levensdomeinen en de reden waarom deze op die manier evolueren is een complexer gegeven dan afgeleid kan worden uit het verloop van een dossier; het is dus best dit kwalitatief te benaderen. 86 Voor de selectie van de dossiers werd er gezocht naar een verscheidenheid in dossiers in overleg met de opdrachtgever. Er werden dossiers geselecteerd met het oog op een heterogeniteit in de criteria die gebruikt werden om de pool van CO3-dossiers en controledossiers op elkaar af te stemmen. Deze werden door de CO3-teamleden aangegeven als bepalend voor de moeilijkheden en mogelijkheden in een dossier. Door te variëren in deze kenmerken, en dus dossiers van allerlei soort te bestuderen, 85 J. Billiet en H. Waege, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, Uitgeverij De Boeck, 2003, D. Mortelmans, Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven, Uitgeverij Acco, 2007,

34 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING ontstond er door ieder dossier nieuwe informatie 87 die van belang was om het geheel aan dossiers te begrijpen. Daarnaast werd er tevens gezocht naar dossiers die zowel afgerond als niet afgerond waren en werd er ook rekening gehouden met de casusregisseur zodat er niet enkel een verscheidenheid aan casusregisseurs aan het woord kwam, maar ook verschillende soorten van (persoonlijke) aanpak vertegenwoordigd waren. Uiteindelijk werden 17 dossiers geselecteerd waarvoor de betreffende casusregisseur benaderd werd voor een interview Beperkingen met betrekking tot de selectie Hoewel er tijdens de selectie aandacht was voor dossiers die minder succesvol waren, kan er niet met zekerheid gesteld worden dat het kenmerk succesvol en minder of niet succesvol in eenzelfde verhouding voorkomt in de selectie als in werkelijkheid. De selectie gebeurde in samenspraak met CO3 en dus zouden de meer succesvolle dossiers naar voor geschoven kunnen zijn. In resultaten van de interviews kon er met andere woorden geen uitspraak gedaan worden over de mate van succes van CO3 binnen de dossiers, maar kon er wel een overzicht gegeven worden van het mogelijke palet aan acties dat CO3 kan ondernemen en welk effect deze acties kunnen hebben op de verschillende levensdomeinen waarop zij trachten een positieve evolutie te bereiken Topiclijst interviews levensdomeinen CO3 wil aan de hand van de derde onderzoeksvraag weten in welke mate zij het verschil maken in de levensdomeinen waar zij rond werken. Er werd voor deze onderzoeksvraag nagegaan hoe zij deze levensdomeinen in een dossier trachten te verbeteren en hoe deze acties achteraf worden geëvalueerd met het algemene doel, namelijk het stoppen en voorkomen van intrafamiliaal geweld en het vergroten van de beschermende factoren, in het achterhoofd. Om na te gaan hoe de levensdomeinen evolueren en voornamelijk om in kaart te brengen wat het belang van CO3 hierin geweest is, werden de casusregisseurs bevraagd omtrent de levensdomeinen in een aantal uiteenlopende dossiers. De casusregisseurs werden op retrospectieve wijze gevraagd om op het verloop van het dossier terug te kijken naar veranderingen binnen de verschillende levensdomeinen. Eerst en vooral werd nagegaan of het levensdomein als problematisch beschouwd kon worden met het oog op het stoppen van geweld. Naar analogie met onderzoek naar de turning points (zie eerder), werd er vervolgens aan de casusregisseurs gevraagd om aan te geven of een bepaald levensdomein doorheen de doorlooptijd van het dossier bij CO3 een wijziging onderging. En werd vervolgens doorgevraagd of deze verandering van positieve of negatieve aard was en aan wat deze verandering toegeschreven kon worden. Indien CO3 een rol speelde, werd er verder nagegaan in welke mate CO3 van belang is geweest en wat de meerwaarde van CO3 geweest is in vergelijking met een situatie waarin het dossier niet door CO3 behandeld zou zijn geweest. De meer gedetailleerde topiclijst is terug te vinden als bijlage 3. Zo kon er achteraf in kaart gebracht worden welk soort keerpunten er per levensdomein ontstonden, of deze positieve of negatieve veranderingen betreffen en in welke mate deze door CO3 bewerkstelligd werden. Daarnaast werd er tijdens de interviews ingegaan op een aantal bevindingen uit het kwantitatieve luik die verduidelijking behoefden. Deze vragen zijn terug te vinden als bijlage 4. De resultaten die uit de beschreven onderzoeksactiviteiten naar voor komen en de manier waarop deze geanalyseerd werden, worden in het volgende hoofdstuk uitgebreid toegelicht. 87 D. Mortelmans, Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven, Uitgeverij Acco, 2007,

35 RESULTATEN Hoofdstuk 3. Resultaten Dit derde hoofdstuk vormt het grootste deel binnen dit onderzoeksrapport en gaat gedetailleerd in op de resultaten van de data-analyse. De resultaten worden voorafgegaan door een beschrijving van de bereikte respons binnen het kwantitatief luik. Daarna worden de resultaten gebundeld per onderzoeksvraag. Voor de eerste onderzoeksvraag werd nagegaan in welke mate er een effect vast te stellen is op het vlak van de aanpak van een dossier, en meer bepaald op de intakes, bereik van de cliënten en begeleidingscontinuïteit. Voor de tweede onderzoeksvraag worden de resultaten weergegeven rond mogelijke recidive binnen de cliëntsystemen. Voor de derde onderzoeksvraag wordt tot slot de evolutie op de verschillende levensdomeinen beschreven en de rol die CO3 hierin gespeeld heeft. 1. Respons kwantitatief luik Voor het kwantitatief luik werden er 80 CO3-dossiers geselecteerd waarbij voor ieder dossier een controledossier gezocht werd, met name bij de organisatie die het CO3-dossier aanmeldde. Deze zoektocht gebeurde op basis van een aantal kenmerken zodat de pool CO3-dossiers minstens op deze kenmerken vergelijkbaar zou zijn met de pool controledossiers. Zoals eerder aangegeven was dit geen eenvoudig proces; uiteindelijk werden er voor 65 van de 80 dossiers gelijkaardige controledossiers gevonden. Voor de 15 overige dossiers gaven de gedetacheerden binnen CO3 aan dat het betreffende dossier té specifiek was om een gelijkaardig dossier te vinden of slaagden ze er niet in binnen de termijn van de dataverzameling een controledossier te selecteren. 88 Voor de analyse was het belangrijk dat er voor iedere vragenlijst over de kenmerken van het CO3-dossier een vragenlijst ingevuld werd over de kenmerken van het overeenkomstige controledossier. Wanneer over één van de twee geen informatie verzameld werd, kon het overeenkomstige dossier niet opgenomen worden in de pool. Om die reden werden er van de 65 CO3-dossiers en 65 overeenkomstige controledossiers vijf duo s niet weerhouden voor de analyse: de vragenlijst van ofwel het CO3-dossier ofwel het controledossier werd niet ingevuld. 89 De kwantitatieve resultaten zijn bijgevolg gebaseerd op 60 CO3-dossiers en 60 bijhorende controledossiers. 1.1 Beschrijving piloot- en controledossiers op het moment van de aanmelding In wat hierna volgt worden enkele kenmerken van de dossiers vergeleken tussen de pool CO3- dossiers en de pool controledossiers. Omdat de pool controledossiers bij aanmelding van dezelfde complexiteit moest zijn als die van de CO3-dossiers, was het een streefdoel om beide pools zo goed mogelijk te laten overeenkomen in deze basiskenmerken. Tabel 1 geeft de verdeling van zowel de 60 pilootdossiers als de 60 controledossiers weer over de verschillende partnerorganisaties. Deze is identiek omwille van het feit dat er aan iedere partnerorganisatie die een dossier aanmeldde bij CO3 gevraagd werd om een controledossier te verzorgen vanuit de eigen organisatie. Echter enkele uitzonderingen hierop zijn drie dossiers die oorspronkelijk door de politie werden aangemeld, die een controledossier van de Jeugdbrigade 88 De zoektocht ging soms via andere contactpersonen of subdiensten binnen de partnerorganisatie waardoor er minder kort op de bal gespeeld kon worden om de selectie van een controledossier aan te moedigen. 89 Van de 130 vragenlijsten werden er zes door de respondenten niet ingevuld, wat de responsgraad op 92.3% brengt. Alle respondenten kregen minstens één automatisch gegenereerde herinnering en werden daarna persoonlijk, via mail of via de telefoon benaderd. 29

36 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING kregen toegewezen en een dossier dat oorspronkelijk door het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling aangemeld werd, dat een controledossier vanuit het parket toegewezen kreeg. Deze tabel geeft aan dat bijna de helft van de dossiers afkomstig is van het parket. Dit ligt in dezelfde lijn als de aanmeldingen die CO3 tot hiertoe mocht ontvangen vanuit het parket: het aandeel van het parket is sinds de start van CO3 het grootst. Intussen is echter de verdeling over de aanmeldende organisaties licht gewijzigd, waarbij voornamelijk politie en CAW in aandeel winnen. Tabel 1. Verdeling dossiers over de partnerorganisaties Aantal dossiers N % Parket VOEM 9 15 OCMW 8 6,7 Jeugdbrigade/politie Justitiehuis 3 5 CAW 3 5 Stad Antwerpen vzw Mobilant De Stobbe Totaal Eén van de kenmerken waarvan gevraagd werd om het controledossier zo goed als mogelijk in overeen te laten komen was het soort geweld dat gepleegd werd. Globaal genomen over beide pools zijn deze geweldsvormen gelijkaardig (zie tabel 2). In één dossier kunnen meerdere geweldsoorten voorkomen, de tabel dient dus voor iedere rij afzonderlijk geïnterpreteerd te worden. Van die geweldsoorten die in een voldoende aantal dossiers aanwezig waren, kon er bijkomend vastgesteld worden dat de aanwezigheid van een bepaald soort geweld in de pool CO3-dossiers niet verschilt van de aanwezigheid in de pool controledossiers. Deze geweldsvormen zijn met andere woorden statistisch gezien niet meer of minder aanwezig. Van die soorten geweld die niet getest konden worden wegens niet in een voldoende aantal dossiers aanwezig, maken de kleine verschillen in percentage duidelijk dat de aanwezigheid niet noemenswaardig verschilt in beide pools van dossiers. Tabel 2. Vergelijking soorten geweld binnen de dossiers CO3-dossier controledossier % N % N Partnergeweld* Ex-partnergeweld* Stalking Kindermishandeling* Ouderenmis(be)handeling Ouderenmishandeling Siblinggeweld Eergerelateerd geweld * p>.05 30

37 RESULTATEN Ook de verdeling van het aantal kinderen is, zoals onderstaande tabel 3 laat zien, bij de CO3-dossiers gelijkaardig aan deze bij de controledossiers. Deze kleine verschillen bleken inderdaad eveneens niet significant (p>.05). Tabel 3. Vergelijking aantal kinderen binnen de dossiers CO3-dossier controledossier % N % N 0 kinderen kinderen kinderen of meer kinderen Totaal Een ander kenmerk dat het CO3-team relevant achtte om de complexiteit van een dossier te vatten was het opleidingsniveau van de ouders. Bij het analyseren van de verzamelde gegevens, bleek dat dit voor meer dan de helft van de dossiers onbekend was bij de aanmelding (59.6% bij de CO3- dossiers en 61.4% voor de controledossiers voor het opleidingsniveau van ouder 1 en resp. 71.9% en 64.8% voor het opleidingsniveau van ouder 2). Gezien de grote hoeveelheid ontbrekende data, leverde een vergelijking tussen beide pools op basis van dit kenmerk geen adequate informatie op. Opvallend is wel dat van de respondenten die wel een zicht hadden op het diploma van de ouders, het overgrote deel aangaf dat de ouders niet over een diploma hoger secundair onderwijs beschikt op het moment van de aanmelding. Voor ouder 1 is dit voor de CO3-dossiers 82.6% en voor de controledossiers 90.9%, voor ouder 2 is dit resp. 93.8% en 89.5%. Binnen de CO3-dossiers zijn er gemiddeld vijf problematische levensdomeinen aanwezig, bij de controledossiers bedraagt het gemiddelde 4.9. Het gemiddeld aantal levensdomeinen dat aanwezig is bij de aanmelding verschilt niet tussen beide groepen (t=.253; df=114; p>.05). Dit wil zeggen dat er bij de CO3-dossiers bij aanmelding gemiddeld genomen evenveel problematische levensdomeinen aanwezig zijn als bij de controlegroep. Dit wijst dus op een gelijkaardige controlegroep op basis van het aantal levensdomeinen, ongeacht welke. Wat het soort problematische levensdomeinen betreft, is er ook een zekere overeenstemming te vinden (zie tabel 4). De gevonden verschillen zijn gebaseerd op louter toeval (p>.05, de domeinen mentale beperking, administratief statuut en zingeving konden niet getest worden) wat betekent dat de levensdomeinen in beide groepen dossiers even vaak als problematisch beschouwd worden. Vooral deze bevinding is belangrijk opdat een nuttige vergelijking tussen beide groepen kan plaatsvinden. Het is niet omdat de kenmerken gelijk verdeeld zijn over beide pools, dat dit een aanwijzing is dat er identieke dossiers in beide pools aanwezig zijn. Wél geeft dit aan dat de levensdomeinen, onafhankelijk van elkaar, gelijk aanwezig zijn. Hierdoor kan gesteld worden dat er in beide pools evenveel en gelijkaardige aangrijpingspunten aanwezig waren om een eventuele aanpak op te baseren. 31

38 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Tabel 4. Vergelijking aanwezigheid soort problematische levensdomeinen binnen dossiers CO3-dossier controledossier % N % N Huisvesting Financiën Sociaal functioneren Psychisch functioneren Mentale beperking Lichamelijk functioneren Praktisch functioneren Zingeving Dagbesteding Administratief statuut Opvoeding Verslaving Interculturaliteit Generatieproblematiek Besluitend kunnen we stellen dat beide groepen van dossiers op heel wat basiskenmerken overeen komen en het opzet om een gelijkaardige controlepool op te stellen ter vergelijking geslaagd is, althans op deze beperkte kenmerken. Zoals eerder vermeld, had de overeenstemming in meer (gedetailleerde) kenmerken gezocht kunnen worden, maar werd er om pragmatische redenen een afweging gemaakt om de selectie van controledossiers mogelijk te houden. Het feit dat er nu reeds voor een 15-tal dossiers geen controledossier gevonden werd, toont hiervan de noodzaak. Identieke cases bestaan niet, het was met deze gekoppelde selectie voornamelijk de bedoeling om twee pools te verkrijgen met vergelijkbare kenmerken waarmee de betrokken organisaties na aanmelding in principe aan de slag kunnen gaan. Hierna wordt in de resultaten bekeken of er een verschil bestaat in de manier waarop de afzonderlijke organisaties en CO3 er daadwerkelijk mee aan de slag gaan. 1.2 Beschrijving piloot- en controledossiers tijdens het dossierverloop Vooraleer de aanpak binnen de dossiers vergeleken werd, werden er enkele cliëntkenmerken tussen de piloot- en controledossiers vergeleken die niet zozeer bekend waren bij aanmelding. Deze kenmerken werden verzameld aan de hand van de vragenlijst en vergeleken tussen beide soorten dossiers. Vanaf de aanmelding kunnen de dossiers een ander traject volgen (via CO3 of een andere organisatie) en dus andere kenmerken hebben. Vanaf dit onderdeel wordt er afstand gedaan van de benadering op niveau van het dossier, en wordt er overgegaan op een benadering op niveau van cliënten (CO3: N= 245; controle: N=219). In wat volgt wordt er dus bekeken op welke manier de organisaties met iedere cliënt individueel omgaan, tenzij anders vermeld wordt. Op deze cliëntkenmerken werd niet bewust geselecteerd, maar een vergelijking op deze kenmerken geeft wel een bijkomend inzicht in de gelijkenis tussen beide pools. Het gaat hier over het aantal aanwezige cliënten in de dossiers, het soort cliënten (geslacht, leeftijd, rol) en de problematische levensdomeinen. 32

39 RESULTATEN Aantal cliënten Tabel 5 geeft aan hoeveel cliënten er in de CO3-dossiers en controledossiers aanwezig zijn volgens de respondenten. Dit geeft ook meteen aan voor hoeveel verschillende individuele cliënten er in dit onderzoek gegevens verzameld werden. Ieder CO3-dossier en ieder controledossier heeft minstens één cliënt; ook een tweede (resp. 98.3% en 96.7%) en zelfs vaak een derde cliënt (resp. 85% en 76.7%) is aanwezig in de meeste dossiers. Het maximum aantal cliënten bij de controledossiers is zeven, bij de CO3-dossiers loopt dit voor drie dossiers hoger op tot zelfs negen cliënten. Tabel 5. Vergelijking aantal aanwezige cliënten binnen de dossiers CO3-dossier controledossier % N % N Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Cliënt Totaal aantal cliënten Het gemiddeld aantal cliënten is vier voor de CO3-dossiers en 3.7 voor de controledossiers; dit waargenomen verschil is niet significant (t=1.568; df=118; p>.05). Er kan dus gesteld worden dat de CO3- en controledossiers gemiddeld evenveel cliënten bevatten en de selectie van de controledossiers op dit kenmerk dus goed overeenstemt met die van de CO3-dossiers Soort cliënten Van de CO3-cliënten is 49.8% mannelijk, de rest vrouwelijk, bij de controledossiers is 52.1% van de cliënten mannelijk. Dit verschil berust op toeval (X²=0.236; df=1; p>.05) en beide pools bevatten dus evenveel mannen als vrouwen. In de vragenlijst werd er gevraagd om de leeftijd van de cliënten aan te geven in volgende categorieën: minder dan 12 jaar, tussen 12 en 18 jaar, tussen 19 en 30 jaar en ouder dan 30 jaar. De respondenten kregen eveneens de mogelijkheid aan te geven dat ze hier geen zicht op hadden. De antwoorden werden door de respondenten op dezelfde manier over de categorieën verdeeld bij de CO3-dossiers als de controledossiers. Ook op het kenmerk leeftijd blijkt er geen verschil te zijn tussen piloot- en controledossiers (p>.05). In beide pools is een derde van de cliënten onder de 12 jaar, en 40% tot 45% van de cliënten minderjarig. Een 35% tot 41% is meer dan 30 jaar. 33

40 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Tabel 6. Vergelijking leeftijdscategorieën van de cliënten CO3-dossier controledossier % N % N < 12 jaar jaar jaar > 30 jaar Totaal Van alle cliënten binnen de CO3-dossiers werd er 21.2% aangeduid als dader binnen het cliëntsysteem. De meest duidelijke rol van 38% van de cliënten is slachtoffer en voor 30.6% is dit getuige. De overige tien procent van de cliënten is zowel dader als slachtoffer zonder overwicht naar één bepaalde rol. Bij de controledossiers is dit respectievelijk 27.4%, 52.2%, 15.5% en 4.6%. Het grootste verschil tussen de CO3- en controledossiers zit in het aantal getuigen die betrokken waren bij de problematiek van intrafamiliaal geweld. Zoals onderstaande tabel weergeeft, duidden de respondenten van de CO3-dossiers significant meer aan dat er een cliënt binnen het cliëntsysteem getuige is dan binnen de controledossiers (X²=23.37; df=3; p.05). Dit hoeft niet te verwonderen en kan eventueel reeds gezien worden als een aanwijzing dat CO3 er in slaagt om zich bewust te richten op een breder cliëntsysteem. De louter justitiële en hulpverlenende actoren zouden zich meer rechtstreeks richten naar daders of slachtoffers van de geweldsituatie en minder naar de getuigen. Tabel 7. Vergelijking meest duidelijke rol van de cliënten CO3-dossier controledossier % N % N Dader Slachtoffer Getuige Dader én slachtoffer (50%-50%) Totaal Aantal levensdomeinen Het gemiddeld aantal levensdomeinen bij de cliënten dat de respondenten als problematisch weergaven doorheen het verloop van het dossier is bij de CO3-dossiers 3.1 en bij de controledossiers 2.7. Dit verschil in gemiddelde berust op toeval (t=1.818; df=462; p>.05). Als echter een indeling wordt gemaakt naar de rol van de cliënt, blijkt dat het gemiddelde aantal problematische levensdomeinen voor de slachtoffers bij de CO3-dossiers significant hoger ligt (3.37) dan bij de controledossiers (1.97). Voor de categorie daders, getuigen en daders én slachtoffers worden er geen verschillen gevonden. Het verschil bij de slachtoffers valt voornamelijk te verklaren door het feit dat er bij de controledossiers een groot aantal respondenten (40.9%; N=47) aangaf dat het slachtoffer geen problematische levensdomeinen heeft. Hiervan is 87.2% (N=41) afkomstig van het parket, wat zou kunnen betekenen dat het parket in vergelijking met de andere organisaties en CO3 veel minder tot geen problematische levensdomeinen bij het slachtoffer opmerkt. Mogelijk beschikt het parket ook over minder (persoonlijke) informatie over het slachtoffer. Zowel bij de CO3-dossiers als de controledossiers zijn er alleszins cliënten waar geen enkel problematisch levensdomein werd 34

41 RESULTATEN vastgesteld (resp. 10.6% en 25.6%). Men zou ervan uit kunnen gaan dat voor deze cliënten geen plan van aanpak opgesteld wordt. Verder zal immers ook blijken dat er voor deze personen doorgaans geen interventies of doorverwijzingen worden ondernomen. Wat betreft het soort levensdomeinen die doorheen het verloop van het dossier als problematisch beschouwd werden, wordt er verwezen naar onderstaande tabel. Een cliënt kan op hetzelfde moment op meerdere levensdomeinen problemen ervaren, en dus dient iedere rij individueel geïnterpreteerd te worden. In tabel 8 is zichtbaar dat de meest voorkomende problematische levensdomeinen bij de CO3-dossiers betrekking hebben op het psychisch functioneren, de opvoeding en het sociaal functioneren. Bij de controledossiers ziet de top drie er anders uit, in deze dossiers zijn huisvesting, financiën en opvoeding de meest voorkomende problematische levensdomeinen. Opvallend zijn de verschillen tussen beide pools: de huisvesting en financiën vormen vaker een problematisch levensdomein bij de controledossiers (resp. 26.5% en 33.5% ten opzichte van 44.7% en 43.4% dat dit als problematisch aangeeft). Het sociaal functioneren, psychische functioneren, mentale beperking en de opvoeding vormden dan weer vaker een problematisch levensdomein in de CO3-dossiers (resp. 35.9%, 65.3%, 5.7% en 54.7% ten opzichte van 21.5%, 36.1%, 1.4% en 41.6%). Deze genoemde verschillen blijken significant en dus niet gebaseerd op toeval (p.05). Tabel 8. Vergelijking aanwezigheid soort problematische levensdomeinen bij cliënten CO3-dossier 35 controledossier % N % N Huisvesting 26.5* * 98 Financiën 33.5* * 95 Sociaal functioneren 35.9* * 47 Psychisch functioneren 65.3* * 79 Mentale beperking 5.7* Lichamelijk functioneren Zingeving Dagbesteding Administratief statuut Opvoeding 54.7* * 91 Verslaving Interculturaliteit Generatieproblematiek *p.05 Hoewel eerder bleek dat de problematische levensdomeinen bij de aanmelding niet van elkaar verschilden in beide pools, treden deze verschillen wel op doorheen het dossierverloop voor bepaalde levensdomeinen. Het is dus voor enkele levensdomeinen zo dat het afhankelijk is of het dossier opgenomen wordt door CO3 of de reguliere weg volgt, of het afhankelijk van het soort levensdomein al dan niet vaker door de respondent als problematisch ervaren wordt. 1.3 Besluit Zoals eerder beschreven verliep de selectie van de controledossiers eerder moeizaam, maar heeft deze wel de nodige resultaten geboekt: op het moment van de aanmelding was de verdeling van de kenmerken binnen de piloot- en controledossiers gelijkaardig. Dit wil niet zeggen dat er voor ieder dossier een zelfde dossier met een zelfde combinatie aan kenmerken terug te vinden is in de andere

42 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING pool. Wel betekent dit dat de verdeling van deze kenmerken in beide pools overeenkomt en er dus in beide pools gelijkaardige aangrijpingspunten aanwezig waren om actie te ondernemen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze kenmerken zeer algemeen werden gehouden om de selectie praktisch haalbaar te houden en er geen uitspraak gedaan kan worden over het feit of deze overeenkomst door te trekken is naar meer gedetailleerde kenmerken. Wel wordt aan de hand van de ingevulde vragenlijsten over de dossiers bijkomend duidelijk dat beide pools niet verschillen in geslacht, leeftijd en het aantal cliënten binnen het cliëntsysteem. Beide pools verschillen wel vanaf het ogenblik dat de werkwijze van de organisatie er invloed op kan hebben. CO3 rapporteert meer getuigen in hun cliëntsysteem en lijkt hiermee meer bewust te zijn van de aanwezigheid van deze cliënten binnen de problematiek. Daarnaast rapporteert CO3 gemiddeld meer problematische levensdomeinen en rapporteren ze meer cliënten met minstens één problematisch levensdomein. Hiermee lijkt CO3 ook meer aandacht te hebben voor de problematische levensdomeinen binnen het cliëntsysteem. Tot slot lijkt hun aandacht meer gevestigd te zijn op het psychisch functioneren, de opvoeding, sociaal functioneren en de aanwezigheid van een mentale beperking dan andere organisaties. Deze laatste hebben dan weer meer aandacht voor huisvesting en financiën dan CO3. De perceptie van het cliëntsysteem (over de samenstelling en problemen) verschilt met andere woorden tussen beide pools. Verder wordt in antwoord op de eerste onderzoeksvraag nagegaan in welke mate de aanpak binnen een dossier verschilt naargelang het dossier al dan niet door CO3 wordt opgevolgd. 2. Onderzoeksvraag 1: Effecten van de samenwerking Dit onderdeel sluit aan bij de eerste onderzoeksvraag die wil nagaan welke de effecten zijn van de CO3-samenwerking op het vlak van de aanpak binnen een dossier. Hiervoor worden achtereenvolgens de resultaten gebundeld die iets zeggen over de intakes, het bereik van het cliëntsysteem en de begeleidingscontinuïteit. Deze onderzoeksvraag en deelonderzoeksvragen proberen in kaart te brengen waarin de aanpak van CO3 verschilt ten opzichte van de behandeling van de dossiers in het reguliere parcours. De resultaten worden voornamelijk gedistilleerd uit de kwantitatieve bevraging, maar soms genuanceerd door bevindingen uit de kwalitatieve interviews. Dit laatste wordt desgevallend steeds aangegeven. 2.1 Effect op het vlak van intakes Het verschil in aanpak van een dossier kan zich in de eerste plaats manifesteren bij de verkennende gesprekken of intakes die binnen een organisatie met de cliënt plaatsvinden. Volgende elementen geven meer informatie over de manier waarop de eerste verkennende gesprekken met de cliënten plaatsvinden, maar ook in hoeverre ze reeds een verleden hebben bij andere organisaties en er bijkomende organisaties na aanmelding betrokken worden op het cliëntsysteem. Dit laatste zou een indicatie kunnen leveren voor de hoeveelheid aan verkennende gesprekken die cliënten bijkomend moeten doorlopen. 36

43 RESULTATEN Organisaties betrokken voor aanmelding Vooraleer een dossier bij CO3 of een andere dienst toekomt, zijn de leden van een gezin vaak reeds eerder in contact gekomen met een organisatie die betrokken was op de problematiek. In 2.9% van de CO3-dossiers was er echter voor de aanmelding bij CO3, geen andere dienst betrokken op de problematiek (zowel niet op het cliëntsysteem in zijn geheel als op een cliënt van het cliëntsysteem afzonderlijk), bij de controledossiers was dit bij 4.8% het geval. De vraagstelling ging over de periode vlak voor de aanmelding, en dus werden deze cliëntsystemen recent waarschijnlijk niet geconfronteerd met intakes. Dit behoeft de kanttekening dat dit klein percentage cliëntsystemen in een verder verleden niet noodzakelijk impliceert dat geen intakes werden doorlopen omtrent deze problematiek. Hier kan door middel van de vragenlijst geen zicht op verworven worden. De organisaties waarmee de cliënten in contact kwamen werden ingedeeld in hulpverlenende, strafrechtelijke, administratieve en andere organisaties. Daarbij werd bevraagd of er diensten op het gehele cliëntsysteem betrokken waren, en bijkomend op de cliënten afzonderlijk. Met de respondenten buiten beschouwing gelaten die aangaven dat ze geen zicht hadden op het aantal organisaties die betrokken waren op de problematiek (zie infra), wordt het volgende beeld verkregen dat tevens terug te vinden is in bijlage 5. De verdeling over de categorieën 0 organisaties betrokken, 1 tot 5 organisaties betrokken, 6 tot 10 organisaties betrokken, komt in het algemeen goed overeen tussen de CO3-dossiers en controledossiers. Als er gekeken wordt naar de organisaties die betrokken zijn bij het gezin in zijn geheel, is de verdeling over de categorieën voor de hulpverlenende, strafrechtelijke, administratieve en andere organisaties gelijklopend voor de CO3-dossiers en de controledossiers. In de verdeling van de organisaties die bijkomend betrokken zijn op individuele cliënten is er wel een verschil op te merken. Voor de aanmelding van cliënten van de CO3-dossiers zijn er meer strafrechtelijke organisaties betrokken dan voor de controledossiers. Dit overwicht valt waarschijnlijk voornamelijk te verklaren door het overwicht aan dossiers dat aangemeld werd door het parket: binnen CO3 hebben ze reeds contact gehad met het parket (dat hen vervolgens aanmeldde bij CO3), in de controledossiers wordt de vraag beantwoord vanuit het parket zelf waardoor de voorgaande organisaties eventueel minder vaak strafrechtelijk van aard zijn. Opvallend zijn de percentages respondenten die aangeven dat ze geen zicht hebben op het aantal organisaties van iedere categorie die op het gezin als geheel en bijkomend op de cliënten individueel betrokken zijn voor de aanmelding (niet opgenomen in de bijhorende tabel). Deze percentages liggen over de gehele lijn uitgesproken hoger voor de controledossiers, behalve voor de strafrechtelijke organisaties. 90 Het verschil is gemiddeld genomen ruim 20%. Gezien de betrokkenheid van een strafrechtelijke organisatie eenvoudiger op te sporen is of soms essentieel is om de situatie van een gezin te vatten, lijkt het niet onlogisch dat de partnerorganisaties hier een gelijkaardig zicht op hebben als de respondenten van de CO3-dossiers. Het is duidelijk dat CO3 rapporteert een beter zicht te hebben op de organisaties die reeds voor de aanmelding betrokken waren op het cliëntsysteem. 90 Geen zicht op de organisaties betrokken op het gezin in zijn geheel voor aanmelding (CO3 vs. controle): hulpverlenend: 3.3% vs. 23.3%; strafrechtelijk: 3.3% vs. 1.7%; administratief: 13.3% vs. 50% en andere organisaties: 22.8% vs. 52.6%. Geen zicht op de organisaties betrokken op de cliënten individueel voor aanmelding (CO3 vs. controle): hulpverlenend: 7.9% vs. 33.3%; strafrechtelijk: 5.5% vs. 9.6%); administratief: 21.2% vs. 44.5% en andere organisaties: 32.2% vs. 47.5%. 37

44 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Organisaties betrokken na aanmelding De respondenten van de vragenlijst gaven niet enkel aan hoeveel organisaties betrokken waren voor de aanmelding bij hun dienst, ze werden ook gevraagd aan te geven hoeveel organisaties er na de aanmelding, maar voor de afsluiting van het dossier, betrokken waren op de gezinnen in zijn geheel en bijkomend op de cliënten individueel. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in de samenvattende tabel in bijlage 6. Ook hier lijkt de verdeling over de grootte-categorieën binnen de twee groepen sterk op elkaar. Dit wil zeggen dat deze verdeling tijdens het verloop van het dossier bij CO3 of een andere organisatie niet verschilt. De betrokkenheid van strafrechtelijke organisaties op de cliënten individueel toont echter opnieuw een verschil: in de CO3-dossiers zijn er ook tijdens de behandeling van het dossier meer strafrechtelijke organisaties betrokken op de cliënten dan in de controledossiers. Dit verschil is dus reeds bij aanvang aanwezig en blijft bestaan. Dit vastgestelde verschil hoeft niet noodzakelijk een werkelijk verschil te zijn, het is tevens mogelijk dat CO3 meer zicht heeft op het justitiële traject van de cliënt en dat deze omwille van deze reden meer registreert. Een andere methodologische bedenking die bij het beeld van de resultaten gemaakt kan worden is dat er voornamelijk hoge percentages zichtbaar zijn bij de categorie 0 en 1 tot 5, en de zeldzame lage percentages vanaf de categorie die 6 tot 10 organisaties omvat. Mocht de categorie 1 tot 5 verder uitgesplitst worden, zou er een meer genuanceerd beeld verkregen kunnen worden. Bij de voorlegging van de vragenlijst werd echter door de CO3-leden aangegeven dat zij, omwille van de betrouwbaarheid, verkozen in categorieën te antwoorden in plaats van het opgeven van een exact cijfer. Er werd bijgevolg geopteerd voor categorieën die werden gebaseerd op de resultaten van het casusonderzoek in opdracht van de stad Antwerpen voorafgaand van de opstart van CO3. Hieruit bleek dat er steeds gemiddeld zes organisaties betrokken waren en het maximum 13 was. De uiteindelijk gebruikte categorieën omvatten dus zowel een categorie onder als boven het gemiddelde en ging hoog genoeg om de uitersten te vatten. Voor de dossiers waar de respondenten geen zicht hebben op het aantal organisaties, komt hier hetzelfde beeld naar voor als dat van voor de aanmelding. 91 Hier is het verschil tussen het percentage dossiers waar CO3 geen zicht op heeft en het percentage dossiers waar de partnerorganisaties geen zicht op hebben gemiddeld genomen 23.6%. Wat eveneens opvalt is dat het gebrek aan zicht op de betrokkenheid van andere organisaties vrijwel steeds het hoogst ligt bij beide, CO3- én controledossiers. Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat tijdens de afnames van de vragenlijst door de respondenten enkele malen de vraag gesteld werd wat hieronder verstaan werd. Dit is een restcategorie waarvoor misschien niet iedereen een concrete invulling heeft. Desgevallend is het veiliger te antwoorden dat men hier geen zicht op heeft dan met overtuiging aan te geven dat er geen andere organisaties betrokken zijn Verschil tussen aantal organisaties betrokken voor en na aanmelding Nu er een beeld geschetst is van het aantal organisaties dat betrokken is op het gezin en de cliënten afzonderlijk voor de aanmelding en tijdens de begeleiding van CO3 of een partnerorganisatie, is het 91 Geen zicht op de organisaties betrokken op het gezin in zijn geheel na aanmelding (CO3 vs. controle): hulpverlenend: 3.3% vs. 23.3%; strafrechtelijk: 3.3% vs. 1.7%; administratief: 13.3% vs. 50% en andere organisaties: 22.8% vs. 52.6%. Geen zicht op de organisaties betrokken op de cliënten individueel na aanmelding (CO3 vs. controle): hulpverlenend: 7.9% vs. 33.3%; strafrechtelijk: 5.5% vs. 9.6%); administratief: 21.2% vs. 44.5% en andere organisaties: 32.2% vs. 47.5%. 38

45 RESULTATEN interessant om te bekijken of het aantal organisaties toegenomen, afgenomen of gelijk gebleven is. Wanneer de organisaties toegenomen zijn, kan men aannemen dat er extra organisaties bijgekomen zijn. Wanneer het aantal afneemt, kan men ervan uit gaan dat er minder organisaties betrokken zijn, maar kan er daarom nog niet gesteld worden dat er geen nieuwe organisaties bijkwamen en er extra intakegesprekken plaatsvonden. Hetzelfde geldt voor een gelijk aantal organisaties op beide meetmomenten: er kunnen organisaties weggevallen, maar ook weer nieuwe bijgekomen zijn. Desalniettemin is het interessant om deze trends in kaart te brengen. Voor de CO3-dossiers zijn het aantal hulpverlenende en strafrechtelijke organisaties die betrekking hadden op het gezin in zijn geheel toegenomen na de aanmelding. Bij de controledossiers geldt dit enkel voor de hulpverlenende organisaties (p.05), het aantal strafrechtelijke organisaties die betrokken waren bleef gelijk. Voor zowel de CO3-dossiers als de controledossiers bleef het aantal administratieve en andere organisaties eveneens gelijk (p>.05). Deze trend doet zich eveneens voor, voor wat betreft het aantal organisaties dat bijkomend betrokken was op de cliënten individueel. De individuele hulp van hulpverlenende en administratieve organisaties nam voor zowel CO3- als controledossiers toe (p.05) en het aantal strafrechtelijke en andere organisaties bleef gelijk (p>.05). Het aantal organisaties dat betrokken was op de cliëntsystemen nam met andere woorden toe, of bleef gelijk. Men kan dus zeggen dat de gezinnen na aanmelding niet per sé geconfronteerd werden met minder organisaties die hen hielpen bij de problematiek. CO3 tracht met zijn werking minder, of minder intensieve intakes te bekomen. Als men enkel kijkt naar het aantal organisaties dat betrokken is zoals hierboven beschreven, is er alleszins geen aanwijzing op basis waarvan aangenomen kan worden dat er minder intakes zouden plaatsvinden in een dossier van CO3 dan in een dossier van een partnerorganisatie Snelheid eerste gesprek Het aantal werkdagen tussen de aanmelding en het eerste gesprek binnen het cliëntsysteem geeft een aanwijzing van de snelheid waarmee de betrokken dienst aan de slag gaat met de cliënten of de snelheid waarmee het eerste intakegesprek aangevat wordt 92. Voor de CO3-dossiers wordt als vertrekpunt de aanmelding bij CO3 genomen, bij de controledossiers wordt het moment van de aanmelding bij de partnerorganisatie genomen. Het aantal dagen werd berekend door het aantal werkdagen tussen de aanmeldingsdatum en de datum van het eerste gesprek te berekenen. Dit leverde echter aantallen op met uitschieters tot 475 dagen. Er werd gekozen om de uitschieters boven 260 (dit is het gemiddeld aantal werkdagen op een jaar) niet te weerhouden voor de selectie 93, alsook de negatieve aantallen waarbij het eerste gesprek volgens de opgegeven data plaatsvond vóór de aanmelding. Bijkomend werden de statistisch bepaalde extremen, hier alles groter of gelijk aan 94, niet meegenomen. Van de respondenten voor de CO3-dossiers vulden er 18 één van beide data niet in, bij de controledossiers waren dit 22 respondenten. Er kan dus uitspraak 92 Er zijn meerdere mogelijke operationaliseringen van de snelheid waarmee actie ondernomen wordt denkbaar, zoals het eerste contact met een andere dienst of het eerste interne overleg. De opdrachtgever verkoos echter te willen weten wanneer het eerste contact met het cliëntsysteem plaatsvond; daarnaast was dit een datum die voor de verschillende organisaties het makkelijkst traceerbaar was in het registratiesysteem. 93 Hier zou immers een verkeerdelijk opgegeven jaartal de oorzaak kunnen zijn. 39

46 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING gedaan worden over de snelheid waarmee een bepaalde dienst aan de slag ging op basis van slechts 36 CO3-dossiers en 30 controledossiers. Het tijdsverloop tot het eerste gesprek dat in een cliëntsysteem plaatsvindt na de aanmelding is bij de CO3-dossiers gemiddeld werkdagen, dit in tegenstelling tot de niet-co3-dossiers waar het tijdsverloop werkdagen bedraagt. Het gevonden verschil tussen deze gemiddelden is niet significant en betreft louter toeval (t=.975; df=64; p>.05). Wanneer de verdeling visueel weergegeven wordt (zie figuur 2), is zichtbaar dat het eerste gesprek binnen de CO3-dossiers voornamelijk verdeeld is over de eerste en tweede werkweek, terwijl dat in de andere organisaties voornamelijk in de eerste week plaatsvindt. Figuur 2. Snelheid eerste contact met cliënt na aanmelding Uit de interviews met de casusregisseurs in het kader van de derde onderzoeksvraag blijkt dat een belangrijke oorzaak voor het later plaatsvinden van het eerste gesprek binnen CO3 dan binnen een reguliere organisatie, te maken heeft met het feit dat er binnen CO3 eerst een zo uitgebreid mogelijk zicht op de situatie verworven wordt. Er wordt vanuit CO3 soms bewust gewacht met een eerste gesprek omwille van de veiligheid van de cliënten. Een later, uitgesteld eerste contact met de cliënt hoeft niet negatief te zijn, integendeel, de cliënt heeft in principe reeds een gesprek gehad met de aanmeldende dienst die wel een eigen toegangspoort heeft. Wanneer CO3 naar de cliënt stapt (zelf vanuit CO3 of in samenspraak met en door een partnerorganisatie) is dit voornamelijk om naast de objectieve gegevens uit de organisaties het verhaal te vervolledigen of af te toetsen, of om het uit te werken plan van aanpak beter af te stemmen op de wensen en mogelijkheden van de betrokkenen. Een categorie waarvoor de gesprekken volgens de respondenten wel sneller zouden kunnen plaatsvinden, zijn de cliënten waar de andere organisaties standaard geen aandacht voor hebben. Organisaties die zich richten naar slachtoffers, zullen de kant van de dader praktisch nooit bij de dader zelf bevragen. Door CO3 wordt getracht alle cliënten te betrekken. Een andere oorzaak die vernoemd wordt waardoor het eerste gesprek later zou kunnen plaatsvinden is de drukke agenda van de CO3-medewerkers, wat op zijn beurt veroorzaakt wordt door het combineren van CO3 en de functie in de partnerorganisatie. Deze nuance die naar boven kwam op basis van de interviews laat zien dat een eerste verkennend gesprek binnen CO3 niet noodzakelijk is om actie te ondernemen 40

47 RESULTATEN binnen het dossier en dat de vergelijking op basis van de intakes minder relevant lijkt dan in de beginfase van het onderzoek verwacht werd Aard van het eerste gesprek Terwijl voorgaande resultaten de snelheid aangeven waarmee het eerste gesprek in het ruimere cliëntsysteem tot stand kwam, spitsen volgende resultaten zich toe op de aard van het eerste gesprek met iedere cliënt afzonderlijk. Voor ruim 40% van de cliënten was er geen rechtstreeks contact met de organisatie. In dit aandeel blijkt vooral om de getuigen (CO3 dossiers: 50%, controledossiers: 18%) en de slachtoffers (CO3 dossiers: 31.1%, controledossiers: 65.2%) te gaan. Opvallend is hier het verschil tussen de CO3- en controledossiers: in de controledossiers zijn het vooral de slachtoffers waar geen rechtstreeks contact mee geweest is, in de CO3-dossiers zijn dat voornamelijk de getuigen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil zou kunnen liggen in de verschillende finaliteit van de verschillende organisaties. Voor bepaalde partnerorganisaties zoals de politie en het parket kunnen getuigen een cruciale rol spelen, terwijl deze cliënten voor CO3 minder van belang zijn in het bereiken van hun hoofddoel, namelijk het stoppen van geweld. In 10% van de CO3-dossiers heeft men geen zicht op de manier waarop het eerste contact verliep, bij de controledossiers ligt dit lager, namelijk 4.6%. Dit hoger cijfer bij de CO3-dossiers kan verklaard worden door het feit dat de vragenlijst ingevuld werd door de casusregisseurs. Het is immers de dossierhouder die instaat voor het verzamelen van informatie rond het dossier en eventueel het eerste gesprek uitvoert of laat uitvoeren vooraleer een casusregisseur aangesteld wordt. De casusregisseur heeft hier dus niet noodzakelijk zicht op. Onderstaande tabel geeft de verdeling weer van de eerste contacten die plaatsvonden en waar de respondent weet van had. Hieruit blijkt dat voor beide groepen het eerste contact het vaakst verliep via een gesprek op de dienst (CO3: 64.9%; controle: 74.2%). Op de tweede plaats staat het huisbezoek en slechts voor 8% was dit een telefonisch gesprek. De verschillen die zichtbaar zijn, werden niet significant bevonden (p>.05). De manier waarop CO3 de cliënten in een eerste contact benadert, verschilt dus niet van de manier waarop andere organisaties deze benaderen. Tabel 9. Wijze eerste contact met cliënt CO3-dossier controledossier % N % N Telefonisch gesprek Huisbezoek Gesprek op dienst Totaal De wijze waarop dit eerste gesprek gevoerd wordt, verschilt daarentegen wel tussen de CO3- en controledossiers (X²=24.764; df=2; p=.00). Van de cliënten waarmee er een eerste contact plaatsvond én waar de respondent een zicht had op het verloop hiervan (4.4% van de CO3-respondenten en 0.8% van de controle-respondenten hadden hier geen zicht op) verliep dit voor bijna de helft van de cliënten van de CO3-dossiers via een semi-gestructureerd gesprek (48.1%), terwijl dit voor de controledossiers vaker via een meer gestructureerd gesprek verliep (42.9%). De klemtoon bij de CO3- dossiers ligt op het semi-gestructureerd gesprek en deels op het open verhaal, bij de controledossiers eerder op het gestructureerd en het semi-gestructureerd gesprek. Met deze 41

48 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING bevinding zou er geconcludeerd kunnen worden dat de intake bij CO3-dossiers standaard uitgebreider lijkt te verlopen dan die bij andere organisaties. In de interviews met de casusregisseurs wordt aangegeven dat op het moment dat het eerste gesprek vanuit CO3 plaatsvindt, er meer informatie ter beschikking is, wat maakt dat dat gesprek zowel uitgebreider als gerichter kan verlopen. Er wordt tevens de bedenking gemaakt dat dit sterk zou kunnen afhangen van de persoon die dit gesprek voert. Tabel 10. Aard eerste contact met cliënt CO3-dossier controledossier % N % N Gestructureerd gesprek Semi-gestructureerd gesprek Open verhaal Totaal De eerste contacten zijn voornamelijk gericht op het verkrijgen van een volledige situatieschets bij beide groepen dossiers (CO3: 82.2%; controle: 93.9%), toch zijn de gesprekken binnen de CO3- dossiers iets vaker gericht op specifieke (eventueel ontbrekende) informatie dan deze in de controledossiers (resp. 17.8% en 6.1%). De gevonden verschillen zijn significant (X²=7.300; df=1; p.05). In combinatie met de vorige resultaten, wordt duidelijk dat de specifieke ontbrekende informatie bij beide groepen voornamelijk verkregen wordt via een gestructureerd gesprek. De volledige situatieschets in de controledossiers wordt eveneens voornamelijk verkregen middels een gestructureerd (41.7%) of een semi-gestructureerd gesprek (34.3%). Dit in tegenstelling tot de volledige situatieschets in de CO3-dossiers die voornamelijk verkregen wordt door een semigestructureerd gesprek (44.3%) en een open verhaal (45.5%). Op welke manier hiervoor een verklaring gezocht kan worden, is niet duidelijk. Het kan zijn dat de andere partnerorganisaties meer gestructureerd te werk gaan door ervaring, minder tijd kunnen besteden aan de intakes dan CO3, reeds meer informatie ter beschikking hadden, CO3 over minder informatie beschikt bij de aanmelding of dat CO3 bewust kiest om de cliënt meer uit zichzelf te laten vertellen. Uit de gegevens blijkt dat CO3 voor bijna de helft van de dossiers bij de aanmelding enkel informatie ter beschikking had van een andere dienst (46.3%, N=242); daarnaast komt de informatie enkel uit eigen registratie (22.7%) of een combinatie van de twee (19.4%). Het is slechts voor 11.6% van de dossiers dat CO3 over geen informatie beschikt bij de aanmelding, wat niet geheel onlogisch is gezien het dossier bij CO3 steeds vanuit een andere dienst aangemeld wordt. Dit in het achterhoofd houdend, lijkt 11.6% van de dossiers zonder informatie eerder aan de hoge kant. De partnerorganisaties zelf hebben bij een nieuwe aanmelding van een dossier meestal enkel informatie ter beschikking uit het eigen registratiesysteem (39.2%), of hebben geen informatie voor handen (36.8%). Het aantal dossiers waarbij de partnerorganisaties enkel over informatie beschikken van een andere dienst (13.2%) of van een andere dienst én de eigen registratie (10.8%), is kleiner. Het voordeel van CO3 lijkt dus te liggen in het feit dat er reeds informatie ter beschikking is vanuit andere (eventueel de aanmeldende) dienst(en). Toch is er meer plaats voor semi-gestructureerde gesprekken en open verhalen, ook al heeft CO3 vaker informatie ter beschikking. Deze resultaten 42

49 RESULTATEN wijzen eveneens niet in de richting van een minder intensieve intake door CO3 dan de partnerorganisaties Aantal verkennende gesprekken Het aantal verkennende gesprekken dat binnen de CO3-dossiers en de controledossiers gevoerd wordt, verschilt niet, buiten het tweede bijkomende gesprek. Dit wil zeggen dat CO3 een eerste verkennend gesprek voert met evenveel cliënten als dat de partnerorganisaties dat doen. Dit geldt ook voor het aandeel waarmee ze nog een derde en een vierde 94 verkennend gesprek voeren. Een duidelijk verschil ligt echter in het tweede verkennend gesprek: CO3 voert met ruim 10% meer cliënten een tweede verkennend gesprek dan de partnerorganisaties (X²=6.236; df=1; p.05). Ook deze resultaten wijzen niet meteen op minder of minder intensieve intakes in een CO3-dossier ten opzichte van een controledossier bij één van de partnerorganisaties. Figuur 3. Aantal verkennende gesprekken per cliënt Het bovenstaande kan worden genuanceerd vanuit de interviews met de casusregisseurs. Het verschil tussen de twee soorten dossiers zou eerder gezocht moeten worden in de intakes die in de CO3-dossiers volgen bij de partnerorganisaties in het kader van het plan van aanpak en die bij de partnerorganisaties volgen na doorverwijzingen naar externe organisaties. Intakes zouden binnen de CO3-dossiers volgens de respondenten nog steeds plaatsvinden, maar wel gerichter zijn naar de kern en eventueel minder lang duren. Door de achtergrondinformatie die vanuit CO3 meegegeven kan worden, moet een volgende intake niet van een blanco blad starten. Het kan een meer gerichte intake zijn bij de volgende dienst, waarbij ze niet de hele voorgeschiedenis van A tot Z moeten hernemen. Intakes zullen wel steeds plaatsvinden gezien dit inherent is aan de werking van de hulpverlening. Daarnaast hopen de respondenten echter dat er minder intakes zullen plaatsvinden, gezien er vanuit CO3 een meer gerichte doorverwijzing kan gebeuren. Enerzijds zal er een meer concrete doorverwijzing gebeuren waardoor de cliënt niet meer via een algemeen onthaal met aparte intake 94 Er werd in de vragenlijst slechts gepolst naar de kenmerken tot een vierde gesprek. 43

50 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING moet, anderzijds zullen de pogingen tot doorverwijzing lager liggen. Hierover later meer in het onderdeel dat handelt over de begeleidingscontinuïteit en doorverwijzingen. De doorverwijzing die cliënten krijgen zal wel overwogen en weldoordacht met verschillende partners en invalshoeken bepaald zijn. Dat zal een terechte goede doorverwijzing zijn. Het zal gerichter zijn Aard van de bijkomende verkennende gesprekken Het aantal bijkomende verkennende gesprekken is te klein om een uitspraak te doen over een eventueel verschil in de aard van contact tussen het eerste, tweede en derde verkennend gesprek. Wel kunnen de verzamelde gegevens hier weergegeven worden. Over een eventueel vierde bijkomend verkennend gesprek werden geen gegevens meer verzameld. Het tweede verkennende gesprek (CO3: N=70; controle: N=41) verloopt, naar analogie van het eerste gesprek, voor zowel de CO3-dossiers als de controledossiers voornamelijk op de dienst (CO3: 67.1%; controle: 80.5%). Voor de CO3-dossiers volgt daarop het huisbezoek voor 25.7% van de dossiers en in 7.1% van de tweede gesprekken gebeurde dit telefonisch. Voor de controledossiers is dit omgekeerd: op de tweede plaats komt het telefonisch gesprek in 12.2% van de dossiers en op de derde plaats het huisbezoek (7.3%). De gevonden verschillen zijn echter louter gebaseerd op toeval en er kan dus worden gesteld dat de manier van dit tweede contact niet anders verloopt in de CO3-dossiers dan in de controledossiers (p>.05). In het derde bijkomend contact (CO3: N=26; controle: N=20) wordt een duidelijke verschuiving waargenomen. Het aantal contacten op de dienst daalt drastisch voor de CO3-dossiers (slechts in 26.9% van de dossiers is er een derde contact), terwijl dit voor de controledossiers nog steeds vrij hoog ligt (70% van de dossiers). De CO3-huisbezoeken dalen eveneens (nog slechts 15%). Beide ruimen in het derde contact plaats voor telefonische gesprekken (57.7%) met de cliënt. De huisbezoeken en telefonische gesprekken bij de controledossiers liggen gevoelig lager (resp. 15% en 15%). De verschillen tussen de CO3- en controledossiers berusten niet op toeval (p>.05). Het tweede verkennende contact (CO3: N=69; controle: N=41) verliep voor beide soorten dossiers meestal via een semi-gestructureerd gesprek (CO3: 81.2%; controle: 51.2%). In de CO3-dossiers wordt er minder gebruik gemaakt van een open verhaal (15.9%) ten opzichte van het eerste contact, terwijl in de controledossiers minder gebruik wordt gemaakt van een telefonisch gesprek (19.5%) ten opzichte van het eerste gesprek. In de CO3-dossiers wordt de klemtoon met andere woorden nog steeds gelegd op het semi-gestructureerd gesprek en vinden er minder open verhalen plaats; dit zou als een afzwakking van de contactintensiteit beschouwd kunnen worden. In de controledossiers wordt er minder telefonisch contact gelegd en maken deze contacten plaats voor meer semigestructureerde gesprekken. Dit laatste wijst op een intensiever contact wanneer er een tweede contact plaatsvindt. In het derde bijkomend contact (CO3: N=26; controle: N=20) neemt de gestructureerde vraagstelling toe in de CO3-dossiers (26.9%), nemen de semi-gestructureerde gesprekken overduidelijk af (34.6%) en de open verhalen terug toe (38.5%) ten opzichte van het tweede gesprek. Die evolutie loopt in de controledossiers anders. Het aandeel gesprekken dat op gestructureerde wijze verloopt blijft ongeveer hetzelfde (20%), de semi-gestructureerde gesprekken nemen toe (65%), de open verhalen nemen daarentegen af (15%). 44

51 RESULTATEN Wanneer bekeken wordt welk soort gesprekken elkaar opvolgt over de verschillende contacten heen, kan gesteld worden dat voor de dossiers zowel tussen het eerste en tweede en het tweede en derde contact een zeker logisch verloop vast te stellen is: doorgaans volgt op een open verhaal een bijkomend open verhaal, semi-gestructureerd gesprek of gestructureerd gesprek; volgt er op een semi-gestructureerd gesprek opnieuw een semi-gestructureerd gesprek of een gestructureerd gesprek; en volgt er op een gestructureerd gesprek een bijkomend gestructureerd gesprek. Hier en daar zijn er uitzonderingen op te merken, maar het is echter niet onlogisch dat er na een gestructureerd gesprek een meer uitgebreid gesprek volgt op bv. de dienst zelf. Deze aantallen zijn alleszins van verwaarloosbare grootte-orde. Terwijl het eerste contact er in beide groepen dossiers hoofdzakelijk op gericht was om een zo volledig mogelijke situatieschets te bekomen, lijkt dit in het tweede contact (CO3: N=68; controle: N=40) voor beide groepen minder het geval. In ongeveer de helft van de dossiers was het tweede contact gericht op het zoeken naar specifieke ontbrekende informatie (CO3: 52.9%; controle: 45%). In het derde contact (CO3: N=26; controle: N=19) verhoogt dit percentage bij de CO3-dossiers aanzienlijk (76.9%), terwijl een derde contact bij de controledossiers nog steeds voor ongeveer de helft gericht is op een volledige situatieschets (52.6%). Op te merken valt dat daar waar er in het eerste contact gezocht wordt naar specifieke (ontbrekende) informatie, in een tweede of eventueel derde contact niet meer gestreefd werd naar een volledige situatieschets. Dit geldt ook voor de samenhang tussen het soort informatie dat men tracht te vergaren bij het tweede en derde contact. Deze bevinding is waarschijnlijk meer een methodologische test voor de eigen bevraging dan een toegevoegde waarde aan de resultaten, maar er kan met andere woorden gesteld worden dat er een logisch verloop is van informatievergaring bij beide soorten dossiers. Wel relevant is een gevolgtrekking hieruit: gezien het derde verkennend contactmoment bij de controledossiers nog steeds voor de helft gericht is op het vergaren van een volledige situatieschets, zou men hieruit kunnen besluiten dat de partnerorganisaties nood hebben aan meerdere verkennende contacten of meer diepgaande contacten om de nodige informatie te vergaren vooraleer over te gaan tot concrete actie voor de betrokken cliënt Besluit Binnen de eerste onderzoeksvraag werd getracht een beeld te schetsen van de mate waarin de aanpak van een dossier dat door CO3 opgevolgd wordt en de aanpak van een dossier dat niet aangemeld wordt bij CO3 verschillen op het vlak van de eerste verkennende gesprekken. Op basis van het aantal organisaties waarmee de cliënten in contact komen voor aanmelding en tijdens het verloop van het dossier kan er niet besloten worden dat dossiers die behandeld worden door CO3 met minder organisaties (en dus minder intakes) geconfronteerd worden. Meer zelfs, de CO3- respondenten rapporteren in hun dossiers een grotere aanwezigheid van justitiële en administratieve organisaties na aanmelding bij CO3. Of dit beeld de werkelijkheid weerspiegelt of ontstaat doordat CO3 meer zicht heeft op de aanwezigheid van deze organisaties na aanmelding, valt binnen dit onderzoek niet te achterhalen. CO3 toont immers ook aan vaker een zicht te hebben op de voorgeschiedenis van het cliëntsysteem qua betrokken organisaties. Dit staaft ook meteen de meerwaarde die een samenwerking zoals CO3 heeft: de wetenschap van verschillende organisaties kan samengelegd worden en er kan een beter totaalbeeld ontstaan. 45

52 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING Vervolgens blijkt dat een eerste gesprek na aanmelding bij CO3 langer op zich laat wachten dan een eerste gesprek binnen een andere organisatie waar een dossier aangemeld wordt. Het gesprek verloopt wel op een gelijkaardige wijze, maar gebeurt bij de dossiers die niet door CO3 opgevolgd worden eerder middels een gestructureerd of semi-gestructureerd gesprek terwijl het eerste gesprek na aanmelding bij CO3 eerder semi-gestructureerd of een open verhaal blijkt te zijn. De eerste gesprekken na aanmelding bij CO3 lijken met andere woorden niet minder intensief of sneller uitgevoerd te worden. Dit behoeft nuancering in die zin dat CO3 in de fase van deze pilootdossiers zelf zoekende was naar de beste manier om de dossiers te behandelen om een meerwaarde te betekenen voor de cliënt. Aanvankelijk leek een snel en minder intensief contact noodzakelijk voor een organisatie zoals CO3. Intussen, zo blijkt uit de interviews en de klankbordgroep, is CO3 ervan overtuigd dat het niet de bedoeling is om zélf sneller en minder intensief aan de slag aan te gaan met de cliënt in vergelijking met een dossier dat niet door CO3 opgevolgd zou worden. CO3 legt de klemtoon voor de verkennende gesprekken intussen minder op het persoonlijk contact vanuit CO3. Er heeft immers vaak reeds een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden binnen de aanmeldende partnerorganisatie. De aanmeldende dienst zal vervolgens aan de slag gaan in samenwerking met CO3. Uit de resultaten blijkt de betrokkenheid van CO3 voornamelijk een verschil te maken op het vlak van de verkennende gesprekken die in navolging van het plan van aanpak zullen plaatsvinden. Binnen de dossiers die de partnerorganisaties afhandelen zonder CO3 lijken namelijk gedurende langere tijd uitgebreide intakes nodig te zijn vooraleer er tot actie overgegaan kan worden. De informatie die mee doorgegeven wordt tijdens een doorverwijzing zou derhalve de intakes bij volgende organisaties kunnen beperken. Hierop wordt later dieper ingegaan. 2.2 Effect op het vlak van het bereik van het cliëntsysteem Voor het bereik van het cliëntsysteem worden vanuit de vragenlijst de aspecten geselecteerd die informatie verschaffen over de aard van het cliëntsysteem, de mate van interactie met het cliëntsysteem en de mate waarin deze interactie volledig is naargelang het soort en het aantal problematische levensdomeinen Cliëntsysteem Het bereik van het soort cliënten laat zich het meest duidelijk zien in de mate waarin CO3 (ten opzichte van de partnerorganisaties) er in slaagt om alle cliënten binnen een cliëntsysteem een plaats te geven. Zo bleek eerder uit de vergelijking van beide steekproeven (zie punt 1.2.2) dat, terwijl het in principe twee vergelijkbare steekproeven betreft, de aanwezigheid van getuigen in een cliëntsysteem significant vaker wordt gerapporteerd in de CO3-dossiers dan in de controledossiers. Dit zou kunnen wijzen op een meer bewuste aandacht van CO3 voor de getuigen en dus meer aandacht voor een breder cliëntsysteem in de CO3-dossiers. Uit de interviews met de casusregisseurs in het kader van de derde onderzoeksvraag bleek dat alle respondenten ervan overtuigd zijn dat CO3 er inderdaad in slaagt te kijken naar een breder cliëntsysteem en eventueel ook langer aandacht kan geven aan alle cliënten. Welke groep van cliënten meer of minder door CO3 benaderd wordt, is volgens hen afhankelijk van het soort organisaties waarmee er vergeleken wordt. Bepaalde diensten zijn vanuit hun finaliteit gericht op een bepaald aspect van het cliëntsysteem. Zo zal justitie voornamelijk aandacht hebben voor de daders, het CAW voor de slachtoffers, en de jeugdbrigade voor de kinderen. Hulpverleningsgewijs zal CO3 dus bijvoorbeeld meer aandacht hebben voor daders, maar het grootste verschil met de andere organisaties ligt in het feit dat CO3 aandacht heeft voor het gehele cliëntsysteem. Er bestaat voor iedere cliënt een aanbod, maar de organisaties 46

53 RESULTATEN afzonderlijk hebben geen zicht op het gehele cliëntsysteem. Bij CO3 is dat overzicht mogelijk gezien er samen met partners die handelen vanuit uiteenlopende invalshoeken naar een oplossing voor de geweldproblematiek wordt gezocht. Andere organisaties leggen andere accenten ( ). Bij CO3 is het zo dat ze alle betrokkenen een evenwaardige en gelijkwaardige positie laten innemen in het cliëntsysteem. Het beschouwen van een cliënt als onderdeel van een dossier (of het rapporteren van de aanwezigheid van bepaalde cliënten in het cliëntsysteem) is een eerste stap in het bereiken van een zo ruim mogelijk cliëntsysteem. Belangrijker is echter de mate waarin de organisaties met deze cliënten aan de slag gaan. Hiervoor is het van belang een onderscheid te maken tussen enerzijds die cliënten waarvan gemeld wordt dat zij met minstens één problematisch levensdomein kampen en anderzijds de cliënten die tot het cliëntsysteem worden gerekend maar volgens de respondenten geen probleem hebben. Binnen de CO3-dossiers werd er voor 89.4% van de cliënten aangegeven dat er voor hen minstens één problematisch levensdomein was. Bij de controledossiers betreft dit 74.4%. Voor de overige cliënten werden er geen problematische levensdomeinen aangeduid. Het verschil tussen de CO3- dossiers en controledossiers is reëel (X²=17.784; df=1; p =.000), wat wil zeggen dat de respondenten voor de controledossiers standaard voor minder cliënten een problematisch levensdomein aangeven dan hun collega s in de CO3-dossiers. Eerder werd reeds duidelijk dat CO3 in de cliëntsystemen meer getuigen rapporteert, een cliëntgroep die doorgaans niet geassocieerd wordt met de kern van de problematiek. Desondanks geven de CO3-respondenten toch bij meer cliënten een problematisch levensdomein aan. Ook dit gegeven zou kunnen wijzen op een meer bewuste aandacht voor de problemen die zich voordoen in het ruimere cliëntsysteem Interactie met cliëntsysteem CO3 erkent dus een ruimer cliëntsysteem en erkent ook bij een groter aandeel cliënten problemen. In wat volgt wordt nagegaan in welke mate CO3 en de partnerorganisaties ook acties ondernemen om de vastgestelde problemen aan te pakken. Algemeen genomen lijkt CO3 voor meer cliënten binnen de cliëntsystemen een interventie en/of doorverwijzing op te starten. Binnen de CO3-dossiers werd er voor 32.7% cliënten een interventie opgestart vanuit CO3 zelf en werd er voor 53.5% van de cliënten minstens één doorverwijzing gedaan. Binnen de controledossiers werd er voor 23.3% van de cliënten een eigen interventie binnen de organisatie opgestart en werd er minstens één doorverwijzing gedaan voor 26.9% van de cliënten. Deze verschillen berusten niet op toeval (interventies: X²=5.006; df=1; p.05 en doorverwijzingen: X²=33.656; df=1; p=.000). Ook wanneer beide samengenomen worden, verkrijgt men hetzelfde beeld: 60.8% van de cliënten bij CO3 verkreeg een doorverwijzing en/of een interventie, terwijl dit slechts bij 32.4% van de cliënten in de controledossiers het geval is (X²=37.397; df=1; p=.000). Niet alle cliënten behoeven een doorverwijzing en/of interventie. Er zijn cliënten die wel binnen het cliëntsysteem opgenomen zijn, maar die volgens de organisaties geen problematische levensdomeinen hebben en dus volgens hen geen (of eventueel minder duidelijk) hulp behoeven. Ook hier wordt er dus een onderscheid gemaakt tussen cliënten waarbij minstens één problematisch levensdomein vastgesteld wordt en cliënten waarvoor de respondenten menen dat er geen problematisch levensdomein aanwezig is. Er zou een verschil in aanpak opgemerkt kunnen worden 47

54 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING tussen beide soorten cliënten. De ondernomen acties kunnen dus meer specifiek in het licht van deze onderverdeling bekeken worden. Aan het begin van de vragenlijst werd bevraagd welke problematische levensdomeinen toegeschreven konden worden aan iedere cliënt. Later in de vragenlijst werd bevraagd in het kader van welk problematisch levensdomein een bepaalde actie ondernomen werd. Zodoende kan er nagegaan worden of voor die cliënten waarvoor de organisaties menen dat er een probleem bestaat op een bepaald domein, er doorheen het traject iets ondernomen werd op dit specifieke domein. De aanpak binnen een dossier verschilt voor de cliënten die volgens de respondent geen problematisch levensdomein hebben en diegenen die er minstens één hebben. Voor de ondernomen verkennende gesprekken werd er vastgesteld dat men zowel binnen de CO3-dossiers als de controledossiers met een groot deel van de cliënten die geen problemen hebben geen rechtstreeks contact voor een verkennend gesprek had (resp. 80% en 44.7%). In beide groepen dossiers vond met resp. 55.9% en 58% van de cliënten die minstens één problematisch levensdomein hebben, wel een rechtstreeks contact plaats. Een volgende actie die in de aanpak van een dossier ondernomen kan worden is de opstart van een interventie door de eigen dienst. Voor zowel de CO3- als de controledossiers is zichtbaar dat voor slechts een derde van de cliënten waar er een problematisch levensdomein vastgesteld werd, de diensten zelf een interventie opstartten (resp. 34.3% en 31.3%). In de CO3-dossiers werd voor twintig percent van de cliënten waarvoor geen problematisch levensdomein werd vastgesteld alsnog een interventie opgestart door CO3, in de controledossiers werd voor geen enkele cliënt zonder problematisch levensdomein een interventie opgestart. Tot slot kan in de aanpak van een dossier ook doorverwezen worden. Ook hier verschilt de aanpak tussen de CO3-dossiers en de controledossiers. CO3 verwijst in vergelijking met de controlegroep meer cliënten door waarvoor ze aangaven dat ze geen duidelijk problematisch levensdomein zagen. CO3 verwijst 23.1% van deze cliënten door, terwijl geen van deze cliënten in een controledossier doorverwezen worden. CO3 verwijst van de cliënten die minstens één problematisch levensdomein hebben eveneens meer cliënten door: 57.1% versus 36.2%. Er kan dus opgemerkt worden dat CO3 voor meer cliënten een doorverwijzing voorziet dan de partnerorganisaties. Wanneer er opnieuw gekeken wordt naar het aantal cliënten waarvoor een interventie en/of doorverwijzing plaatsvond, maar enkel voor de cliënten met minstens één problematisch levensdomein, wordt er nog steeds een verschil gevonden. Binnen CO3 krijgt 63.5% van de cliënten die minstens één problematisch levensdomein hebben een doorverwijzing en/of interventie, bij de controledossiers is dit 43.6% van de cliënten (X²=14.969; df=1; p=.000). CO3 beschouwt waarschijnlijk meer personen rond de problematiek als cliënt binnen het cliëntsysteem, erkent alleszins bij meer cliënten binnen hun cliëntsysteem een probleem, onderneemt naar een gelijkaardig aandeel cliënten met een problematiek een actie van intake, maar ziet minder cliënten zonder problematiek voor een intake. CO3 start een eigen interventie voor een gelijkaardig aandeel cliënten met een problematiek als de controledossiers, maar doet dit eveneens voor een aandeel cliënten zonder problematiek terwijl dit in de controledossiers niet gebeurt. Tot slot verwijst CO3 beide soorten cliënten vaker door. Dit hoeft niet te verwonderen wetende dat CO3 48

55 RESULTATEN de bedoeling heeft een soort van casusregie op zich te nemen en de uitvoering van een interventie dan ook vaker aan een partnerorganisatie overlaat Volledigheid van interactie In wat hieraan voorafging werd aangetoond dat de aanpak van CO3 verschilt met de aanpak van de partnerorganisaties. In wat volgt, worden de gegevens meer in detail bekeken: de al dan niet ondernomen acties van de organisaties worden gekoppeld aan de aan- of afwezigheid van de verschillende levensdomeinen. Op die manier wordt duidelijk voor welke cliënten (met welke vragen, namelijk de problematische levensdomeinen) de organisaties een oplossing trachten te bieden. Deze oplossing kan geboden worden door ofwel een eigen interventie op te starten met betrekking tot dat levensdomein, ofwel de cliënt voor dit levensdomein door te verwijzen naar een andere organisatie. Als bijlage 7 worden de gedetailleerde tabellen weergegeven van het al dan niet ondernemen van een interventie of doorverwijzing voor een bepaald levensdomein. De aparte diensten zijn echter niet steeds gespecialiseerd in ieder probleem waarmee het gezin kampt (de politie zal bijvoorbeeld niet de schulden van een gezin kunnen oplossen en het OCMW zal de mentale beperking van de cliënt moeilijk kunnen verhelpen). Bovendien valt de werking van CO3 moeilijk te vergelijken met die van een op zich staande dienst. Het onderscheid tussen doorverwijzing en interventie bleek voor CO3 bij het afnemen van de vragenlijst niet zo duidelijk. CO3 werkt nauw samen en in overleg met organisaties; de grens tussen de opstart van een eigen interventie en een doorverwijzing is daardoor minder duidelijk dan bij de partnerorganisaties. 95 Om deze twee redenen gebeurt de vergelijking tussen CO3- en de controledossiers op vlak van de ondernomen acties bijgevolg op het niveau van het totaalbeeld: heeft de dienst zelf een interventie uitgevoerd en/of een doorverwijzing gedaan? Indien een interventie buiten de eigen mogelijkheden lag voor een bepaalde problematiek, kan men wel steeds een doorverwijzing doen. Heeft CO3 of de partnerorganisatie met andere woorden de cliënt binnen een dossier op de één of andere manier proberen te helpen met zijn specifiek problematisch levensdomein? Hieronder wordt het totaalbeeld per levensdomein visueel weergegeven (zie figuur 4). Het totaalbeeld werd bereikt door per levensdomein na te gaan of er óf een interventie óf een doorverwijzing, óf beide gebeurde met betrekking tot dat levensdomein. Zo ontstonden er vier categorieën: ten eerste kan het levensdomein een probleem gevormd hebben voor die cliënt en ondernam de organisatie ook daadwerkelijk iets om hier een antwoord op te bieden. Een tweede mogelijkheid is dat het levensdomein een probleem was, maar dat er noch een doorverwijzing, noch een interventie gebeurde om dit problematische levensdomein te verhelpen. Een derde mogelijkheid is dat er geen probleem was binnen een bepaald levensdomein, maar de organisaties toch aangeven dat er hieromtrent een actie van interventie of doorverwijzing ondernomen werd. Tot slot was er geen probleem in een bepaald levensdomein voor een cliënt en werd er ook niets dat op dit levensdomein betrekking had, ondernomen. Deze laatste categorie bevat vanzelfsprekend het grootst aantal cliënten (zie ook de gedetailleerde tabellen als bijlage 7). Niet alle cliënten hebben bijvoorbeeld een probleem in het levensdomein zingeving en de organisaties zullen dan ook geen acties ondernemen om hiervoor een oplossing te bieden. Het meest interessant is een weergave van 95 CO3 doet een doorverwijzing omdat deze noodzakelijk is om een actie in het plan van aanpak uit te voeren of op basis van intensief overleg met partners. Of het dan om een eigen actie of een doorverwijzing gaat, is voor de casusregisseurs minder afgelijnd dan binnen de eigen organisaties van waaruit ze gedetacheerd worden. 49

56 ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN DE CO3-SAMENWERKING de cliënten waarbij er een probleem was op een bepaald levensdomein en waar vervolgens al dan niet een actie ondernomen werd door CO3 of de partnerorganisatie. Deze kan per bevraagd levensdomein teruggevonden worden in onderstaande samenvattende figuur. Figuur 4. Actie (doorverwijzing en/of interventie) ondernomen naar levensdomein Zoals hierboven visueel weergegeven, blijken de cliënten in de CO3-dossiers voor bijna alle levensdomeinen meer acties aangeboden te krijgen die een oplossing kunnen vormen voor bepaalde problemen dan in de controledossiers. Enkel voor het lichamelijk functioneren, zingeving, en dagbesteding worden lagere scores bekomen dan voor de partnerorganisaties. Uit de interviews blijkt dat de cliënten voor het lichamelijk functioneren vaak geen hulp nodig hebben; dit is een levensdomein waar de nodige hulp voor de cliënten zelf binnen handbereik ligt via gekende kanalen zoals huisartsen, specialisten, etc. Rond de dagbesteding is vaak reeds een traject lopende op het moment dat het dossier bij CO3 aangemeld wordt. Hier wordt er in de interviews hoofdzakelijk gesproken over hulp bij het zoeken van werk. Zingeving blijkt een problematisch levensdomein te zijn waar CO3 moeilijk vat op heeft. Hier wordt later verder op ingegaan. 50

Voor meer info: Hilde Rekkers hilde.rekkers@vlaamseprovincies.be +32 2 508 13 26

Voor meer info: Hilde Rekkers hilde.rekkers@vlaamseprovincies.be +32 2 508 13 26 Voor meer info: Hilde Rekkers hilde.rekkers@vlaamseprovincies.be +32 2 508 13 26 Intrafamilaal geweld: provincies slaan brug tussen federale en Vlaamse overheid Intrafamiliaal geweld is een groot maatschappelijk

Nadere informatie

Ketenaanpak in Antwerpen

Ketenaanpak in Antwerpen Ketenaanpak in Antwerpen Ketenaanpak bij Intrafamiliaal Geweld Ketenaanpak bij Roma (buurtstewards inzet) Ketenaanpak bij Radicalisering CO3 Cliënt centrale Organisatie 3 sectoren die samenwerken: 1) bestuur:

Nadere informatie

Veilig Thuis: Multidisciplinaire aanpak intrafamiliaal geweld

Veilig Thuis: Multidisciplinaire aanpak intrafamiliaal geweld Veilig Thuis: Multidisciplinaire aanpak intrafamiliaal geweld Taking the best of what you already have and bring it all together. Casey Gwinn (oprichter FJC San Diego, 2002) FJC Veilig Thuis Veilig Thuis

Nadere informatie

Family Justice Center Mechelen Korte Keten. Raadscommissie Welzijn 08/05/2017

Family Justice Center Mechelen Korte Keten. Raadscommissie Welzijn 08/05/2017 Family Justice Center Mechelen Korte Keten Raadscommissie Welzijn 08/05/2017 1 Korte Keten? Partners Korte Keten Bevindingen na 4 jaar Korte Keten Doorontwikkeling naar Family Justice Center 2 Korte Keten

Nadere informatie

Informatiebrochure: KetenAanpak Turnhout Veilig Thuis KAT: Voor professionelen

Informatiebrochure: KetenAanpak Turnhout Veilig Thuis KAT: Voor professionelen Informatiebrochure: KetenAanpak Turnhout Veilig Thuis KAT: Voor professionelen Meer info: https://fjc-veiligthuis.be/turnhout/ 2 Inhoudstafel 2 1. Inleiding... 2. Ketenaanpak Turnhout KAT. 2.1. Doelstellingen

Nadere informatie

Partnergeweld: risico s wikken en wegen. Anne Groenen Thomas More Kempen

Partnergeweld: risico s wikken en wegen. Anne Groenen Thomas More Kempen Partnergeweld: risico s wikken en wegen - Anne Groenen Thomas More Kempen Op zoek naar een evenwichtig recept Ingrediënten Tools Wikken en wegen Ingrediënten Partnergeweld is wereldwijd 1 van de belangrijkste

Nadere informatie

01. Samenwerken in een keten. Davy Simons, stad Antwerpen Olivier De Cock, s tad Gent

01. Samenwerken in een keten. Davy Simons, stad Antwerpen Olivier De Cock, s tad Gent 01. Samenwerken in een keten Davy Simons, stad Antwerpen Olivier De Cock, s tad Gent Veilig Thuis: multidisciplinaire aanpak intrafamiliaal geweld Family Justice Center Taking the best of what you already

Nadere informatie

Aanpak huiselijk geweld centrumgemeentegebied Amersfoort

Aanpak huiselijk geweld centrumgemeentegebied Amersfoort Aanpak huiselijk geweld centrumgemeentegebied Amersfoort De bestrijding van huiselijk geweld is een van de taken van gemeenten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO, nu nog prestatieveld

Nadere informatie

PARTNERGEWELD VROUWELIJKE GENITALE VERMINKINGEN GEDWONGEN HUWELIJKEN EERGERELATEERD GEWELD SEKSUEEL GEWELD EN PROSTITUTIE

PARTNERGEWELD VROUWELIJKE GENITALE VERMINKINGEN GEDWONGEN HUWELIJKEN EERGERELATEERD GEWELD SEKSUEEL GEWELD EN PROSTITUTIE NATIONAAL ACTIEPLAN TER BESTRIJDING VAN ALLE VORMEN VAN GENDERGERELATEERD GEWELD 2015-2019 PARTNERGEWELD VROUWELIJKE GENITALE VERMINKINGEN GEDWONGEN HUWELIJKEN EERGERELATEERD GEWELD SEKSUEEL GEWELD EN

Nadere informatie

Implementeren en borgen van ketensamenwerking

Implementeren en borgen van ketensamenwerking Workshop 1 Symposium Twentse aanpak EG: Implementeren en borgen van ketensamenwerking Het kennen van de eigen kracht voor positionering binnen ketensamenwerking Marcia Albrecht & Sander de Beer Datum:

Nadere informatie

Protocol van Moed. Christel De Craim Dienst Strafrechtelijk Beleid (FOD Justitie)

Protocol van Moed. Christel De Craim Dienst Strafrechtelijk Beleid (FOD Justitie) Protocol van Moed PILOOTPROJECT GERECHTELIJK ARRONDISSEMENT ANTWERPEN EEN EXPERIMENT INZAKE HET SPREEKRECHT EN HET CASEGEBONDEN OVERLEG BIJ SITUATIES VAN KINDERMISHANDELING Christel De Craim Dienst Strafrechtelijk

Nadere informatie

Samenwerkingsprotocol provinciale hulpverlening partnergeweld met de Mee-ander 1

Samenwerkingsprotocol provinciale hulpverlening partnergeweld met de Mee-ander 1 Samenwerkingsprotocol inzake partnergeweld tussen Provinciebestuur en Thuisbegeleidingsdienst De Mee-ander Tussen enerzijds: Thuisbegeleidingsdienst De Mee-ander, Gasthuisstraat 19, 9500 Geraardsbergen

Nadere informatie

Wat is een Veiligheidshuis?

Wat is een Veiligheidshuis? Wat is een Veiligheidshuis? Uit landelijk Programmaplan (2011): Een Veiligheidshuis is een lokaal of regionaal samenwerkingsverband tussen verschillende partners gericht op integrale, operationele en persoons-

Nadere informatie

Een ketenaanpak voor intrafamiliaal geweld

Een ketenaanpak voor intrafamiliaal geweld Een ketenaanpak voor intrafamiliaal geweld Wat is CO3? CO3 is een initiatief van de stad Antwerpen en provincie Antwerpen. Het pakt intrafamiliaal geweld in het arrondissement Antwerpen aan volgens een

Nadere informatie

SAMENVATTING. Inleiding

SAMENVATTING. Inleiding SAMENVATTING Inleiding De Wet tijdelijk huisverbod (Wth) is op 1 januari 2009 in werking getreden. Met een huisverbod kan een (potentiële) pleger van huiselijk geweld tien dagen uit huis worden geplaatst.

Nadere informatie

Dialoogmoment - Ketenaanpak. CO3 Antwerpen Korte keten Mechelen LINK Limburg

Dialoogmoment - Ketenaanpak. CO3 Antwerpen Korte keten Mechelen LINK Limburg Dialoogmoment - Ketenaanpak CO3 Antwerpen Korte keten Mechelen LINK Limburg Verloop presentatie Wat is een ketenaanpak (15 min.)? Hoe vertaalt de ketenaanpak zich in (15 min.): Antwerpen Mechelen Limburg

Nadere informatie

Procedure seksueel grensoverschrijdend gedrag

Procedure seksueel grensoverschrijdend gedrag VERSIE WIJZIGING GOEDGEKEURD RMW GEPUBLICEERD 0-23-06-2015 1. Doel OCMW Maldegem respecteert de integriteit van de gebruiker en neemt maatregelen om deze te waarborgen. OCMW Maldegem neemt in het bijzonder

Nadere informatie

Voorbereiding studiedag

Voorbereiding studiedag Voorbereiding studiedag 1. Van waar de behoefte om in overleg te gaan met het parket in je regio? Er zijn verschillende zaken die maken dat overleg met het parket aan de orde was. 1.1. De regio Halle Vilvoorde

Nadere informatie

Het Geïntegreerd Breed Onthaal. Een beschrijvend en evaluerend onderzoek

Het Geïntegreerd Breed Onthaal. Een beschrijvend en evaluerend onderzoek Het Geïntegreerd Breed Onthaal Een beschrijvend en evaluerend onderzoek Wie-is-wie? Didier Boost (onderzoeker) Universiteit Antwerpen, OASeS, Master Sociaal Werk Sara Elloukmani (onderzoeker) Universiteit

Nadere informatie

Persmededeling. Eén centraal meldpunt voor geweld en misbruik

Persmededeling. Eén centraal meldpunt voor geweld en misbruik Kabinet Jo Vandeurzen Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 8 maart 2012 Persmededeling Eén centraal meldpunt voor geweld en misbruik Vanaf 13 maart bestaat er 1 centraal telefoonnummer

Nadere informatie

Deel I Geweld in gezinnen: met de neus op de feiten

Deel I Geweld in gezinnen: met de neus op de feiten Inhoudsopgave Inleiding 17 Deel I Geweld in gezinnen: met de neus op de feiten 1 Definitie en begripsafbakening 23 1.1 Geweld in gezinnen: an inconvenient truth 23 1.2 Kenmerken van geweld in gezinnen

Nadere informatie

Samenwerkingsverklaring Pilootproject CO3

Samenwerkingsverklaring Pilootproject CO3 Samenwerkingsverklaring Pilootproject CO3 Inleiding Geweld in het gezin ( intrafamiliaal geweld ) is een maatschappelijk vraagstuk waar veel diensten en organisaties in Antwerpen veelvuldig mee in contact

Nadere informatie

DEEL I DE GEVOLGEN VOOR SLACHTOFFERS VAN VERKEERSONGEVALLEN, DE REGELGEVING EN DE VOORZIENINGEN

DEEL I DE GEVOLGEN VOOR SLACHTOFFERS VAN VERKEERSONGEVALLEN, DE REGELGEVING EN DE VOORZIENINGEN INLEIDING 1. Aanleiding en doelstelling van het onderzoek 1.1. De aanleiding 1.2. De doelstelling 1.3. De uitwerking 1.4. De rapportage 2. De problematiek ingeleid 2.1. Enkele cijfers 2.2. Het ontstaan

Nadere informatie

Netwerken in de gezondheids- en welzijnszorg. Nele Van Tomme Prof. dr. Joris Voets Prof. dr. Koen Verhoest

Netwerken in de gezondheids- en welzijnszorg. Nele Van Tomme Prof. dr. Joris Voets Prof. dr. Koen Verhoest Netwerken in de gezondheids- en welzijnszorg Nele Van Tomme Prof. dr. Joris Voets Prof. dr. Koen Verhoest Overzicht 1. Situering van het onderzoek 2. Belangrijkste bevindingen a) Succes- en faalfactoren

Nadere informatie

Convenant Integrale Aanpak Huiselijk Geweld Den Haag

Convenant Integrale Aanpak Huiselijk Geweld Den Haag Convenant Integrale Aanpak Huiselijk Geweld Den Haag Ondergetekenden - (naam + functie), namens Gemeente Den Haag -, namens Regiopolitie Haaglanden, -, namens Algemeen Maatschappelijk Werk Den Haag, bestaande

Nadere informatie

Jaarverslag Professionaliseren en versterken van de ketens

Jaarverslag Professionaliseren en versterken van de ketens Jaarverslag 2012 Professionaliseren en versterken van de ketens Inleiding H et Veiligheidshuis is dé plek waar veiligheid, zorg en bestuur samen komen rond complexe problematiek. Het is een netwerksamenwerking

Nadere informatie

af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang

af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang Grensoverschrijdend gedrag Klik Kinderopvang wijst alle vormen van grensoverschrijdend gedrag af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang grensoverschrijdend gedrag voorkomen

Nadere informatie

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Datum vaststelling : 12-11-2007 Eigenaar : Beleidsmedewerker Vastgesteld door : MT Datum aanpassingen aan : 20-01-2015 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Doel meldcode Begeleiders een stappenplan

Nadere informatie

Bijlage 1: toelichting op de vijf vragen in het afwegingskader

Bijlage 1: toelichting op de vijf vragen in het afwegingskader Bijlage 1: toelichting op de vijf vragen in het afwegingskader Afweging 1: vermoeden Heb ik op basis van de stappen 1 tot en met 3 van de meldcode een vermoeden van (dreiging van) huiselijk geweld en/of

Nadere informatie

Voorstel van resolutie. betreffende een meer doeltreffende preventie van vrouwelijke genitale verminking in Vlaanderen

Voorstel van resolutie. betreffende een meer doeltreffende preventie van vrouwelijke genitale verminking in Vlaanderen stuk ingediend op 1680 (2011-2012) Nr. 1 19 juni 2012 (2011-2012) Voorstel van resolutie van de dames Marijke Dillen, Gerda Van Steenberge en Linda Vissers en de heren Frank Creyelman, Filip Dewinter,

Nadere informatie

Samenwerken; zijn wij er klaar voor?

Samenwerken; zijn wij er klaar voor? Besturing van complexe samenwerking prof. dr. John Goedee Samenwerken; zijn wij er klaar voor? Veenhuizen, 7 juni 2017 1 Doel van deze bijeenkomst Kennismaken met de factoren voor succesvol samenwerken

Nadere informatie

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling HZ. Gelet op het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling HZ. Gelet op het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling HZ Het college van bestuur van de Stichting HZ University of Applied Sciences; Gelet op het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 31 015 Kindermishandeling Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie

11 Stiens, 21 oktober 2014

11 Stiens, 21 oktober 2014 11 Stiens, 21 oktober 2014 Raadsvergadering: 13 november 2014 Voorstelnummer: 2014/ 74 Portefeuillehouder: Cees Vos Behandelend ambtenaar: Jitske Bosch E-mail: j.bosch@leeuwarderadeel.nl Telefoonnr. :

Nadere informatie

DBK: Het Gents Model Concept & implementatie Organisatie vanuit Justitie en vanuit Hulpverlening

DBK: Het Gents Model Concept & implementatie Organisatie vanuit Justitie en vanuit Hulpverlening DBK: Het Gents Model Concept & implementatie Organisatie vanuit Justitie en vanuit Hulpverlening 1 INHOUD PRESENTATIE I. Belgisch drugbeleid II. O.M. en problematisch druggebruik III.De rechtbank en problematisch

Nadere informatie

Lokale bestrijding. kinderarmoede. Groeiactieplan. kinderarmoede

Lokale bestrijding. kinderarmoede. Groeiactieplan. kinderarmoede Lokale bestrijding kinderarmoede Groeiactieplan kinderarmoede Overzicht 1. Algemeen kader 2. Greep uit de acties in Gent 3. Succesfactoren/knelpunten à Debat Psychologische Dienst - OCMW Gent 2 1. Algemeen

Nadere informatie

Triage: resultaten van de pilots

Triage: resultaten van de pilots Triage: resultaten van de pilots Carijn Tulp Programma doorontwikkeling Veiligheidshuizen Triage is het vinden, analyseren, routeren van casuïstiek 2 Naar aanleiding van de verkenning triage zijn 3 verbeterdoelen

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit 6 e Directie Dienst 62 Gezondheid Provincieraadsbesluit betreft verslaggever PARTNERGEWELD subsidiëren van 3 centra voor algemeen welzijnswerk voor de hulpverlening in het kader van de integrale projecten

Nadere informatie

multiprobleem gezinnen

multiprobleem gezinnen Een literatuurstudie naar de verbinding tussen veiligheid en zorg op gebied van multiprobleem gezinnen 1. achtergrond en AANPAK Multiprobleem gezinnen (MPG) zijn al decennia lang onderwerp van studie.

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 juni 2012. Rapportnummer: 2012/102

Rapport. Datum: 13 juni 2012. Rapportnummer: 2012/102 Rapport Rapport in het onderzoek naar klachten en signalen over het Meldpunt Internetoplichting, ondergebracht bij het regionale politiekorps Kennemerland. Datum: 13 juni 2012 Rapportnummer: 2012/102 2

Nadere informatie

Meldcode kindermishandeling en huiselijke geweld

Meldcode kindermishandeling en huiselijke geweld Meldcode kindermishandeling en huiselijke geweld Doelstelling In deze meldcode wordt de werkwijze/ het stappenplan beschreven als professionals vermoedens hebben van mishandeling. De meldcode is een hulpmiddel

Nadere informatie

Zorg- en Veiligheidshuis Midden - Brabant

Zorg- en Veiligheidshuis Midden - Brabant Zorg- en Veiligheidshuis Midden - Brabant Ontwikkeling 2002 start Veiligheidshuis accent strafrechtketen 2004 betrokkenheid gemeente onderzoek Fijnaut sociale veiligheid breed draagvlak 2008 start Zorghuis

Nadere informatie

Stappenplan VeiligHeidsHuizen. Triage-instrument. voor professionals in het veld

Stappenplan VeiligHeidsHuizen. Triage-instrument. voor professionals in het veld Stappenplan VeiligHeidsHuizen Triage-instrument voor professionals in het veld Inhoud 1 : Inleiding 4 Aanleiding 4 Instrument versus intuïtie 5 Wat u in hoofdstukken 2 en 3 vindt 5 2 : Instrument 6 Aannames

Nadere informatie

Veilig Achter de Voordeur

Veilig Achter de Voordeur Veilig Achter de Voordeur Masterclass Multifocus congres Veilig Verder Tijd voor reflectie en perspectief Henk Giebels Intensief Casemanager en systeemtherapeut Mutsaersstichting Matthieu Goedhart Grondlegger

Nadere informatie

Kinderen, ouderen en het huisverbod

Kinderen, ouderen en het huisverbod Een korte introductie Bureau voor beleidsonderzoek, advies en detachering Kinderen, ouderen en het huisverbod Alle relevante beleidsthema s, van arbeid, onderwijs en zorg tot criminaliteit & veiligheid

Nadere informatie

PSYCHOSOCIALE ASPECTEN

PSYCHOSOCIALE ASPECTEN PSYCHOSOCIALE ASPECTEN Welke lessen kunnen we trekken uit de evaluatie van de pestwet? Sofie D Ours, Preventieadviseur Psychosociale IDEWE 20 september 2011 Kursaal Oostende PreBes vzw Diestersteenweg

Nadere informatie

REACTIEPLAN LOKAAL NIVEAU. groen geel rood zwart Inschatten mate van ernst bij vermoeden, onthulling of vaststelling

REACTIEPLAN LOKAAL NIVEAU. groen geel rood zwart Inschatten mate van ernst bij vermoeden, onthulling of vaststelling WAT? Dit plan beschrijft de stappen die een lokale groep kan zetten bij een vermoeden, onthulling of vaststelling van seksueel (grensoverschrijdend) gedrag of seksueel misbruik t.a.v. de leden. Het is

Nadere informatie

VICTIMS IN MODERN SOCIETY

VICTIMS IN MODERN SOCIETY VICTIMS IN MODERN SOCIETY (VICTIMS-PROJECT) Fonds Slachtofferhulp in samenwerking met CentERdata en dr. P.G. van der Velden VICTIMS IN MODERN SOCIETY 2018 (VICTIMS-PROJECT) Fonds Slachtofferhulp in samenwerking

Nadere informatie

Q&A De veranderde werkwijze Veilig Thuis

Q&A De veranderde werkwijze Veilig Thuis Q&A De veranderde werkwijze Veilig Thuis Informatie voor professionals die werken volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 1. In welke stap van de meldcode neem ik contact op met Veilig

Nadere informatie

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling Families onder druk Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen Drs. Ibrahim Yerden Probleemstelling Hoe gaan Marokkaanse en Turkse gezinsleden, zowel slachtoffers als plegers om met huiselijk

Nadere informatie

LEERWIJZER JEUGD UITKOMSTEN VAN EEN ENQUÊTE ONDER DE BEZOEKERS VAN HET CONGRES TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG

LEERWIJZER JEUGD UITKOMSTEN VAN EEN ENQUÊTE ONDER DE BEZOEKERS VAN HET CONGRES TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG Rapportage LEERWIJZER JEUGD UITKOMSTEN VAN EEN ENQUÊTE ONDER DE BEZOEKERS VAN HET CONGRES TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG Aan Deelnemers congres Toekomst van de Jeugdzorg Van Partners+Pröpper drs. Mark Rouw,

Nadere informatie

Veilig Thuis. 1Gelderland Noord & Midden

Veilig Thuis. 1Gelderland Noord & Midden Veilig Thuis advies en meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Werkconferenties in de zes regio s 1 Programma Werkconferentie Presentatie, wat brengt Veilig Thuis, Regionale werktafels met opdrachten

Nadere informatie

Samenwerking tussen en in de Veiligheidshuizen

Samenwerking tussen en in de Veiligheidshuizen Samenwerking tussen en in de Veiligheidshuizen Factsheet s-hertogenbosch Mill en Sint Hubert Sint- Michielsgestel Sint Anthonis Voorwoord Een nieuwe fase is aangebroken voor de Veiligheidshuizen, zowel

Nadere informatie

Eerder en Dichtbij. Projectplan

Eerder en Dichtbij. Projectplan Eerder en Dichtbij Projectplan Bussum, augustus september 2012 1. Inleiding De pilot Eerder en Dichtbij is een verlening van de eerste pilot Meer preventie minder zorg. Het doel van de pilot was oorspronkelijk

Nadere informatie

CMWW. Evaluatie Jeugd Preventie Programma Brunssum

CMWW. Evaluatie Jeugd Preventie Programma Brunssum CMWW Evaluatie Jeugd Preventie Programma Brunssum 2013 Inhoudsopgave 1. Inleiding Blz. 3 2. Uitvoering Blz. 3 3. Aanpak Blz. 4 4. Ontwikkelingen van het JPP Blz. 5 5. Conclusies en Aanbevelingen Blz. 6

Nadere informatie

Preventie van Psychosociale Risico s op de Werkvloer. Wet, Wat en Hoe? Bart Vriesacker Psychosociaal departement

Preventie van Psychosociale Risico s op de Werkvloer. Wet, Wat en Hoe? Bart Vriesacker Psychosociaal departement Preventie van Psychosociale Risico s op de Werkvloer Wet, Wat en Hoe? Bart Vriesacker Psychosociaal departement Inhoudsopgave Psychosociale risico s? De nieuwe wetgeving De psychosociale risicoanalyse

Nadere informatie

De krachtgerichte methodiek

De krachtgerichte methodiek Het Centrum Voor Dienstverlening is u graag van dienst met: De krachtgerichte methodiek Informatie voor samenwerkingspartners van het CVD Waar kunnen we u mee van dienst zijn? Centrum Voor Dienstverlening

Nadere informatie

Een ruime invulling van EBP als opportuniteit. Prof. dr. Koen Hermans Projectleider Armoede en Welzijn LUCAS / Onderzoeksgroep Sociaal Werk KU Leuven

Een ruime invulling van EBP als opportuniteit. Prof. dr. Koen Hermans Projectleider Armoede en Welzijn LUCAS / Onderzoeksgroep Sociaal Werk KU Leuven Een ruime invulling van EBP als opportuniteit Prof. dr. Koen Hermans Projectleider Armoede en Welzijn LUCAS / Onderzoeksgroep Sociaal Werk KU Leuven Evidence-based practice EBP: één van de belangrijkste

Nadere informatie

Inleiding. Johan Van der Heyden

Inleiding. Johan Van der Heyden Inleiding Johan Van der Heyden Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 26 E-mail : johan.vanderheyden@iph.fgov.be

Nadere informatie

AANPAK DE-RADICALISERING ANTWERPEN

AANPAK DE-RADICALISERING ANTWERPEN AANPAK DE-RADICALISERING ANTWERPEN 2015 01 26 09:30 11:00 Stad Antwerpen SL/SI/Anissa Akhandaf Team de-radicalisering - 2 experts/casemanagers - 1 projectleider groepsgerichte aanpak - 1 programmaleider

Nadere informatie

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor de besturen en scholen die vallen onder het SWV 25.05 primair onderwijs

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor de besturen en scholen die vallen onder het SWV 25.05 primair onderwijs Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor de besturen en scholen die vallen onder het SWV 25.05 primair onderwijs 2012 M E L D C O D E H U I S E L I J K G E W E L D E N K I N D E R M I S H A

Nadere informatie

Ontwerp van decreet betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden DE VLAAMSE REGERING,

Ontwerp van decreet betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden DE VLAAMSE REGERING, Ontwerp van decreet betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging,

Nadere informatie

Ik sta er niet meer alleen voor!

Ik sta er niet meer alleen voor! Ik sta er niet meer alleen voor! Zelfredzaamheid en eigen kracht zijn centrale begrippen in onze participatiesamenleving. Eén gezin, één plan, één hulpverlener is al uitgangspunt van beleid. Daaraan wordt

Nadere informatie

Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling. Sociaal medische contractering Jeugd. Organisatie wijkteams

Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling. Sociaal medische contractering Jeugd. Organisatie wijkteams Vangnet 0-99 Onafhankelijke regie Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling Sociaal medische contractering Jeugd Organisatie wijkteams Lokaal beeld van de transities Wilt u wijkgericht

Nadere informatie

Actie ter ondersteuning van de federale beleidsnota drugs

Actie ter ondersteuning van de federale beleidsnota drugs FEDERAAL WETENSCHAPSBELEID Wetenschapsstraat 8 B-1000 BRUSSEL Tel. 02 238 34 11 Fax 02 230 59 12 www.belspo.be Actie ter ondersteuning van de federale beleidsnota drugs Projectformulier ten behoeve van

Nadere informatie

Actieplan 1 Informatie- en preventiebeleid naar de Zeelse bevolking toe op het vlak van o.m. (kinder)armoede, gezondheid, participatie

Actieplan 1 Informatie- en preventiebeleid naar de Zeelse bevolking toe op het vlak van o.m. (kinder)armoede, gezondheid, participatie DEEL ARMOEDEBESTRIJDING Actieplan 1 Informatie- en preventiebeleid naar de Zeelse bevolking toe op het vlak van o.m. (kinder)armoede, gezondheid, participatie Actie 1 : Het OCMW zorgt er, zelfstandig of

Nadere informatie

Samenwerkingsversterker. Aandacht voor focus en beleving in ketens en samenwerkingsverbanden

Samenwerkingsversterker. Aandacht voor focus en beleving in ketens en samenwerkingsverbanden Samenwerkingsversterker Aandacht voor focus en beleving in ketens en samenwerkingsverbanden Wat levert het op? Als organisatie: - Betere resultaten door effectief samenwerken en een gezamenlijke focus

Nadere informatie

Mechelen PrOS-project

Mechelen PrOS-project www.besafe.be Mechelen PrOS-project Mechelen PrOS-project FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie Veiligheid en Preventie Directie Lokale Integrale Veiligheid 2014 Mechelen PrOS-project I. Projectbeschrijving

Nadere informatie

Voorstel. Uitgangspunten regiovisie. De regiovisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

Voorstel. Uitgangspunten regiovisie. De regiovisie gaat uit van de volgende uitgangspunten: Voorstel Cluster : samenleving Nummer : 5 Portefeuillehouder : Linda van der Deen Datum vergadering : 20 april 2015 Onderwerp : Regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling Inleiding Als gevolg van

Nadere informatie

28638 Mensenhandel. Brief van de minister van Veiligheid en Justitie. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

28638 Mensenhandel. Brief van de minister van Veiligheid en Justitie. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 28638 Mensenhandel Nr. 143 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 25 april 2016 Op 14 april heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel

Nadere informatie

Instructie cliëntprofielen

Instructie cliëntprofielen Bijlage 4 Instructie cliëntprofielen Dit document beschrijft: 1. Inleiding cliëntprofielen 2. Proces ontwikkeling cliëntprofielen 3. Definitie cliëntprofielen 4. De cliëntprofielen op hoofdlijnen 5. De

Nadere informatie

Meldcode/Werkwijze bij (vermoedens van) huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling bij SZZ

Meldcode/Werkwijze bij (vermoedens van) huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling bij SZZ Meldcode/Werkwijze bij (vermoedens van) huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling bij SZZ Doel Richtlijn voor handelen bij (vermoedens van) huiselijk geweld, ouderenmishandeling of kindermishandeling.

Nadere informatie

Begeleid Wonen. www.st-neos.nl. Maatschappelijke opvang en aanpak huiselijk geweld

Begeleid Wonen. www.st-neos.nl. Maatschappelijke opvang en aanpak huiselijk geweld Begeleid Wonen www.st-neos.nl Maatschappelijke opvang en aanpak huiselijk geweld De stichting Neos is een organisatie voor maatschappelijke opvang en aanpak huiselijk geweld. De organisatie richt zich

Nadere informatie

Vlaams Decreet Integrale Jeugdhulp

Vlaams Decreet Integrale Jeugdhulp Vlaams Decreet Integrale Jeugdhulp Ann Bourgeois en Ilse Vandenbroucke Substituut procureur des Konings Jeugdparket Gent 2 Verontrustende situaties: VOS Definitie / Leidraad Werkwijze Brede Instap GV /

Nadere informatie

Dierenmishandeling in gezinnen

Dierenmishandeling in gezinnen Dierenmishandeling in gezinnen Prof.dr. Marie-Jose Enders-Slegers, Leerstoel Antrozoologie, Faculteit Psychologie Stichting Cirkel van Geweld, Werkgroep Dierenpleegzorg marie-jose.enders@ou.nl Link - letter

Nadere informatie

Het tijdelijk huisverbod en Systeemgericht werken; wat houdt het eigenlijk in

Het tijdelijk huisverbod en Systeemgericht werken; wat houdt het eigenlijk in Het tijdelijk huisverbod en Systeemgericht werken; wat houdt het eigenlijk in Congres Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Katrien de Vaan en Margaux Vanoni 10 mei 2011 Inhoud workshop Introductie Regioplan

Nadere informatie

Sluitende aanpak. voor risico- en. probleemjongeren

Sluitende aanpak. voor risico- en. probleemjongeren Sluitende aanpak voor risico- en probleemjongeren Stad van jongeren Rotterdam is een stad van jongeren. Dat is een statistisch gegeven. Maar je ziet het ook als je op straat loopt. Overal jonge mensen

Nadere informatie

eerst samenwerken voor directe veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde zorg

eerst samenwerken voor directe veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde zorg eerst samenwerken voor directe veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde zorg Symposium Samen in strijd voor het kind in veiligheid Saxion Enschede 23 november 2017 Sander van Arum onveilige relaties

Nadere informatie

Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda

Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda 2012-2013 Inleiding M&S Breda bestaat uit acht organisaties die er voor willen zorgen dat de kwetsbare burger in Breda mee kan doen. De deelnemers in M&S Breda delen

Nadere informatie

ACTIEPLAN VERBORGEN VROUWEN

ACTIEPLAN VERBORGEN VROUWEN ACTIEPLAN VERBORGEN VROUWEN gemeente Den Haag September 2015 Conceptversie 2.0 1 Inleiding In november jl. is door de Haagse gemeenteraad Motie 86 Geïsoleerde Vrouwen aangenomen. Om uitvoering te geven

Nadere informatie

bij ons thuis ging het eerst heel anders...

bij ons thuis ging het eerst heel anders... bij ons thuis ging het eerst heel anders... stop huiselijk geweld, kindermishandeling en overlast bel 0800 2000 (gratis) een veilig thuis, dat doen we samen! www.veiligthuiszuidhollandzuid.nl 1 Een veilig

Nadere informatie

Beschikking. Beleidsregel sociale veiligheid Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking. Beleidsregel sociale veiligheid Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Beschikking Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC s-hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15 info@brabant.nl www.brabant.nl Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176 Onderwerp Beleidsregel

Nadere informatie

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam T 020 535 2637 Advies Luchtaanvallen IS(IS) Datum 24 september 2014 Opgemaakt door Prof. dr. P.A. Nollkaemper

Nadere informatie

Doorbreken cirkel van geweld! Hoe kunnen we een duurzame veilige situatie thuis creëren?

Doorbreken cirkel van geweld! Hoe kunnen we een duurzame veilige situatie thuis creëren? Doorbreken cirkel van geweld! Hoe kunnen we een duurzame veilige situatie thuis creëren? Effectonderzoek naar de aanpak huiselijk geweld in de G4 Majone Steketee Katinka Lünnemann Bas Tierolf Belangrijkste

Nadere informatie

Convenant Huiselijk Geweld Integrale Aanpak Geweld in Huis Zuid-Holland Noord Leiden, 25 november 2004. Inleiding

Convenant Huiselijk Geweld Integrale Aanpak Geweld in Huis Zuid-Holland Noord Leiden, 25 november 2004. Inleiding Convenant Huiselijk Geweld Integrale Aanpak Geweld in Huis Zuid-Holland Noord Leiden, 25 november 2004 Versie 24 november 2005 Convenant Huiselijk Geweld Integrale Aanpak Geweld in Huis Zuid-Holland Noord

Nadere informatie

Ambulant Integraal Arrangement Hulpverlening AWARE. Aware - Arosa

Ambulant Integraal Arrangement Hulpverlening AWARE. Aware - Arosa Ambulant Integraal Arrangement Hulpverlening AWARE Visie en uitgangspunten Arosa biedt veiligheid en bescherming bij geweld in relaties. Arosa levert een bijdrage aan een optimale (h)erkenning en aanpak

Nadere informatie

Samenwerkend Toezicht Jeugd/ Samenwerkend Toezicht Sociaal Domein Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport

Samenwerkend Toezicht Jeugd/ Samenwerkend Toezicht Sociaal Domein Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Samenwerkend Toezicht Jeugd/ Samenwerkend Toezicht Sociaal Domein Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Info toezichtonderzoek Na de vrouwenopvang door Samenwerkend Toezicht Jeugd / Toezicht

Nadere informatie

Functiebeschrijving VERPLEEGKUNDIGE OPNAMEBELEID BV1-BV3 / C3-C4

Functiebeschrijving VERPLEEGKUNDIGE OPNAMEBELEID BV1-BV3 / C3-C4 Beschrijving doel en visie Binnen de eengemaakte organisatie, stad en OCMW, staat de burger centraal. Om dit te realiseren zijn er 3 klantgerichte sectoren: dienstverlening, samenleving en stadsontwikkeling

Nadere informatie

Eerst de beren dan de honing

Eerst de beren dan de honing 58 secondant #3/4 juli-augustus 2011 Resultaten van Veiligheidshuizen Eerst de beren dan de honing Illustratie: Hans Sprangers De Veiligheidshuizen vormden de afgelopen jaren een bron van onderzoek. Zo

Nadere informatie

DIRECT, DICHTBIJ EN DOELTREFFEND

DIRECT, DICHTBIJ EN DOELTREFFEND DIRECT, DICHTBIJ EN DOELTREFFEND Een no-nonsense benadering vormgegeven door gedreven en erkende professionals DIRECT, DICHTBIJ EN DOELTREFFEND Hoofdlocatie: Oostwaarts 5 E,2711 BA Zoetermeer Telefoonnummer:

Nadere informatie

Geweld achter de voordeur. Van preventie tot nazorg. Huiselijk geweld is: Vormen van geweld

Geweld achter de voordeur. Van preventie tot nazorg. Huiselijk geweld is: Vormen van geweld Geweld achter de voordeur Van preventie tot nazorg Annette van Delft Senior beleidsadviseur Huiselijk geweld is: Geweld in de privésfeer door partners, ouders, kinderen, andere familieleden en huisvrienden.

Nadere informatie

Organiseren van samenwerking in het jeugddomein

Organiseren van samenwerking in het jeugddomein Organiseren van samenwerking in het jeugddomein De overkoepelende resultaten van vier afstudeeronderzoeken Publiek Management In opdracht van Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) hebben vier studenten Bestuurs-

Nadere informatie

Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties

Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties Veiligheid en bescherming bij geweld in relaties Arosa biedt veiligheid en bescherming bij geweld in relaties. Vrouwen, mannen en hun kinderen kunnen bij Arosa terecht voor opvang en begeleiding. Arosa

Nadere informatie

Parelcoaching. Leuven. Perinatale zorg versterken door lokale samenwerking

Parelcoaching. Leuven. Perinatale zorg versterken door lokale samenwerking Parelcoaching Leuven Perinatale zorg versterken door lokale samenwerking 1. Historiek Historiek 2004: Opstart Parelcoaching UZLeuven Voorzichtige opstart Parelnetwerk Leuven 2014 Parelnetwerk goeddraaiend

Nadere informatie

Slachtoffer-daderbemiddeling: wie is partij in een strafrechtelijke context? Ivo Aertsen Leuvens Instituut voor Criminologie

Slachtoffer-daderbemiddeling: wie is partij in een strafrechtelijke context? Ivo Aertsen Leuvens Instituut voor Criminologie Slachtoffer-daderbemiddeling: wie is partij in een strafrechtelijke context? Ivo Aertsen Leuvens Instituut voor Criminologie Vragen Is bemiddeling tussen slachtoffer en dader wel mogelijk? Wenselijk? Wie

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 1: GEZONDHEID EN WELZIJN Johan Van Der Heyden, Rana Charafeddine (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

Instroom 1. Inclusie. Uitstroom. Doorstroom. Universiteit Utrecht 1

Instroom 1. Inclusie. Uitstroom. Doorstroom. Universiteit Utrecht 1 Instroom 1 4 Uitstroom 3 Inclusie 2 Doorstroom Universiteit Utrecht 1 Rapportage 2018 Prof. Dr. Naomi Ellemers Prof. Dr. Jojanneke van der Toorn Dr. Wiebren Jansen Inhoud Voorwoord 4 Algemeen 6 Hoe is

Nadere informatie

Beroepsgeheim in de hulpverlening

Beroepsgeheim in de hulpverlening Instituut voor Sociaal Recht K.U. Leuven Beroepsgeheim in de hulpverlening Handelen tussen recht en praktijk donderdag 24 november 2005 De Factorij Huart Hamoirlaan 136 1030 Brussel Voormiddag De theorie

Nadere informatie

de jeugd is onze toekomst

de jeugd is onze toekomst de jeugd is onze toekomst vereniging van groninger gemeenten Bestuursakkoord Jeugd 2008-2012 In veel Groninger gemeenten zijn er kinderen met problemen. En daarvan krijgen er te veel op dit moment niet

Nadere informatie

Een psychosociale. SONAR methode. risicoanalyse. Bart Vriesacker Psychosociale afdeling

Een psychosociale. SONAR methode. risicoanalyse. Bart Vriesacker Psychosociale afdeling Een psychosociale risicoanalyse SONAR methode Bart Vriesacker Psychosociale afdeling Bart Vriesacker Psychosociaal departement Contact bart.vriesacker@mensura.be 2 Agenda 1. De feiten 2. Uw uitdagingen

Nadere informatie