inhoud blz. 1. Eten 3 2. De maaltijd 4 3. Het bestek 5 4. Planten en dieren 6 5. Uit eten 8 6. Eten in andere landen Dat lust ik niet

Transcriptie

1 Eten

2 inhoud blz.. Eten 3 2. De maaltijd 4 3. Het bestek 5 4. Planten en dieren 6 5. Uit eten 8 6. Eten in andere landen 0 7. Dat lust ik niet. 8. Hap, slik, boem! 2 9. Filmpjes 4 Pluskaarten 5 Bronnen en foto s 7 Colofon en voorwaarden 8

3 . Eten Eten doe je elke dag. Je eet drie maaltijden op een dag. Dit boek gaat over eten. Je leest meer over maaltijden. En over bestek en eten met je handen. Waar komt ons eten vandaan? Wat gebeurt er met je eten als je het doorslikt? Wil je het weten? Ga dan vlug dit boek lezen. Kom je een nummer tegen bij een blauw woord? Zoek dan naar het plaatje met hetzelfde nummer.

4 De maaltijd Je eet drie keer op een dag. Dat zijn drie maaltijden. Vaak eet je nog wel eens iets tussen door. Je noemt het een tussen-doortje () Dat kan een koekje of fruit zijn. De eerste maaltijd van de dag is in de ochtend. Het is het ontbijt (2). De tweede maaltijd is tussen de middag. Het is de lunch (3)(zeg: luns). De laatste maaltijd is aan het begin van de avond. Het is het avondeten (4). 4

5 Het bestek Je eet met bestek. Het zijn de vork (), het mes (2) en de lepel (3). Met het mes snijd je het eten. Met de vork of lepel stop je het eten in je mond. In de landen China en Japan eten mensen met stokjes (4). Met die stokjes kun je maar kleine hapjes eten. In andere landen eten mensen met hun handen (5). Het is maar één hand: de rechterhand. 5 Je hebt in die landen dus altijd je bestek bij je. 4

6 de sla 3 4. Planten en dieren Alles wat je eet, komt van een plant of een dier. Planten Je eet elke dag groente. Als je groente eet, eet je een plant of een deel van die plant. Je kunt de bladeren () eten. Of de wortels (2). Of de knollen. Of de stengel (4). Of de bloem (5). Of de vruchten (6). 2 de wortel 6 de aardappel 4 de rabarber de bloemkool 5 de vruchten

7 2 3 Vlees We eten niet alleen planten. We eten ook vlees. Ham (), biefstuk (2), gehakt (3) en worst (4) komen van een dier. Het meeste vlees komt van de koe. Maar we eten ook vlees van de kip, het varken of het schaap. Koeien geven ook melk. Daar wordt ook eten van gemaakt. Je noemt het zuivel (5) Denk maar aan kaas, boter, kwark, vla en yoghurt. 4 5

8 5. Uit eten Eten doe je meestal thuis. Je vader of je moeder kookt het eten in de keuken. Soms ga je uit eten. Je gaat dan naar een eethuis of een restaurant (). Er staan tafels en stoelen. Op de tafel ligt het bestek al klaar. Een ober of kelner (2) geeft je het menu (3). Het is een kaart. Er staat op wat je kunt eten. Je kunt iets vooraf nemen. Het is het voorgerecht (4). Dat is vaak soep of een salade

9 3 Daarna kies je het hoofdgerecht (). Dat is vaak vlees, een pizza of vis met groente. Je krijgt er friet, aardappels of rijst bij. Je kiest ook iets te drinken. De ober schrijft alles op een briefje. Dat briefje gaat naar de kok (2). Die maakt het eten klaar in de keuken. Eerst dient de ober het voorgerecht op. Na een tijdje krijg je het hoofdgerecht. Als alles op is, krijg je nog een keer het menu. Nu mag je het nagerecht (3) kiezen. Het is zoet. Kies je ijs of gebak? 2

10 3 6. Eten uit verre landen Alle mensen in de wereld moeten eten. Maar mensen eten niet allemaal hetzelfde eten. Het eten in Japan ziet er heel anders uit. Het zijn vaak kleine hapjes met rijst (). Ze worden met stokjes gegeten. In Italië eten mensen veel pasta en pizza( 2). Dat eet jij misschien ook wel eens. In Mexico ziet het eten er weer heel anders uit. Het eten gaat daar in een soort opgerolde pannenkoekjes (3). Mexico 2 Japan Italië

11 7. Dat lust ik niet Zeg je wel eens: Dat lust ik niet. Veel kinderen lusten geen spruitjes. Ze smaken bitter. Kinderen houden niet van bitter. Je weet al dat in verre landen het eten anders is. Maar het eten op deze foto s is wel heel bijzonder. Smullen van een gebakken spin (). Soep gemaakt van het nest van een vogel (2). Of een lekker hapje met een insect (3) erop? 3 2

12 8. Hap, slik, boem Een hap eten stop je in je mond (). In je mond zit spuug. Dat maakt het eten nat. Dat natte eten kun je beter kauwen. Kauwen doe je met je gebit. Je gebit zijn je tanden en kiezen. Met je tanden bijt je stukken eten af. Met je kiezen maal je het eten fijn. Met je tong kun je het eten proeven. Is het eten zoet, zuur, zout of bitter? Dan een slik. Het eten verdwijnt in je keelgat. de tand de tong het keelgat de kies

13 Boem! De hap valt in een buis. Het is je slokdarm (). Daarna komt het eten in je maag (2). Daarna verdwijnt het eten in je darmen (3). Elke hap maakt een lange reis van een dag en een nacht. Het is een lange reis met bochten en kronkels. Uit elke hap haalt je lijf dingen uit het eten die goed zijn voor je lijf Zonder eten word je ziek. Na die lange reis blijft er afval over. Dat afval verdwijnt in de wc (4). het eten 2 3 4

14 9. Filmpjes: Huisje Boompje Beestje Aan tafel! Bekijk het filmpje

15

16

17 Bronnen en foto s

18 Dit is een uitgave van E-duboek Website: Copyright Age Cnossen 202 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 92 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van dit e-boek bestede zorg kan noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.