6,1. Antwoorden door N woorden 25 april keer beoordeeld. Nederlands

Transcriptie

1 Antwoorden door N woorden 25 april ,1 97 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Op niveau OPDRACHT 7 Persoonsvorm = de werkwoordsvorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet (de tijdproef) en de werkwoordsvorm die verandert als het deel van de zin dat het getal aangeeft, verandert (de getalproef). Zinsdeel = een woord of een groepje woorden dat je voor de persoonsvorm kunt zetten. Naamwoordelijk gezegde = als er een koppelwerkwoord in de zin staat, dan heeft de zin een naamwoordelijk gezegde. Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen: een werkwoordelijk en een naamwoordelijk deel. Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoordsvormen van een zin samen. Onderwerp = het antwoord op de vraag 'wie / wat + gezegde?' Lijdend voorwerp = het antwoord op de vraag 'wie / wat + gezegde + onderwerp?' Meewerkend voorwerp = het antwoord op de vraag 'aan wie / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?' Voorzetselvoorwerp = het begint altijd met een voorzetsel. Dit voorzetsel is een vast voorzetsel bij een zelfstandig werkwoord of het naamwoordelijk gezegde van de zin. Dit voorzetsel kun je niet / bijna niet vervangen door een ander voorzetsel. Bijwoordelijke bepaling = het antwoord op vragen als 'waar / wanneer / waardoor / waarmee / waarnaar / hoe / hoeveel?' Bijvoeglijke bepaling = noemt een bijzonderheid / kenmerk / eigenschap van een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling kan voor / achter het zelfstandig naamwoord staan. Als de bijvoeglijke bepaling achter het zelfstandig naamwoord staat, begint hij met een voorzetsel. Bijstelling = geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel. Hij is eenvoudig te herkennen. De bijstelling staat altijd tussen komma's achter het zelfstandig naamwoord. Hij noemt dezelfde zaak / persoon nog een keer, maar dan met andere woorden. OPDRACHT 11 1 wie = betrekkelijk voornaamwoord (met ingesloten antecedent) 2 dat = betrekkelijk voornaamwoord wat = betrekkelijk voornaamwoord 3 wat = vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord deze = aanwijzend voornaamwoord 4 wat = betrekkelijk voornaamwoord (met ingesloten antecedent) wat = betrekkelijk voornaamwoord Pagina 1 van 5

2 OPDRACHT 13 1 dat = betrekkelijk voornaamwoord jullie = persoonlijk voornaamwoord hem = persoonlijk voornaamwoord 2 wat = onbepaald voornaamwoord wat voor = vragend voornaamwoord het = persoonlijk voornaamwoord 3 dat = aanwijzend voornaamwoord ik = persoonlijk voornaamwoord niemand = onbepaald voornaamwoord 4 je = persoonlijk voornaamwoord mij = persoonlijk voornaamwoord alles = onbepaald voornaamwoord niets = onbepaald voornaamwoord 5 die = aanwijzend voornaamwoord ik = persoonlijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord dat = aanwijzend voornaamwoord OPDRACHT 15 1 hoeveelste = onbepaald rangtelwoord achtste = bepaald rangtelwoord 2 tweederde = bepaald hoofdtelwoord enkele = onbepaald hoofdtelwoord 3 veel = onbepaald hoofdtelwoord vierde = bepaald rangtelwoord 4 weinig = onbepaald hoofdtelwoord twee = bepaald hoofdtelwoord OPDRACHT 16 1 de afgesloten autoweg A7 2 de gehate onderdrukkers 3 de katoenen T-shirts 4 de opgezette circustent 5 de vergruisde niersteen 6 de gestrande reizigers 7 de te verrichten werkzaamheden 8 het verzonden bericht 9 de gesuste ruzie 10 de te verlichten ruimte 11 het afgebrande clubhuis 12 een aluminium vlaggenmast 13 een zijden bloes 14 de bekladde muur Pagina 2 van 5

3 15 de uitgeloofde beloning 16 een betonnen tegel / een betontegel 17 een cementen vloer / een cementvloer 18 een polyester zeilboot OPDRACHT 17 1 meeste enkele 2 sommigen anderen 3 sommige 4 velen 5 sommigen 6 allen 7 alle OPDRACHT 18 1 A4'tje = papier van het formaat 29,8 bij 21,0 cm 2 ADHD = Attention Defict Hyperactivity Disorder 3 camcorder = videocamera en videorecorder in één 4 drs. = doctorandus 5 horecapersoneel = werknemers bij een hotel / restaurant / café 6 infotainment = informatie en entertainment 7 NB = Nota Bene 8 petfles = milieuvriendelijke fles voor frisdrank 9 PINcode = code met een Persoonlijk Informatie Nummer 10 PM = Post Merdiem (na de middag) 11 remslaap = fase in de slaan waarin een rem plaatsvindt waarbij een snelle beweging van de oogballen plaatsvindt 12 UNICEF = United Nation International Child Emergency Fund OPDRACHT 19 1 i.v.m. = in verband met 2 a.u.b. = alstublieft 3 s.v.p. = s'il vous plaît 4 d.m.v. = door middel van 5 enz. = enzovoort 6 etc. et cetera 7 m.m.v. = met medewerking van 8 NOS = Nederlandse Omroep Stichting 9 bijv. = bijvoorbeeld 10 SO = Speciaal Onderwijs 11 PvdA = Partij van de Arbeid 12 blz. = bladzijde 13 z.o.z. = zie ommezijde 14 cm = centimeter Pagina 3 van 5

4 15 m.v.g. = met vriendelijke groet OPDRACHT 20 1 in binnen- en buitenland 2 hoge en lage gebouwen 3 dames- en herenkapsalon 4 op- en afritten 5 mond-en-klauwzeer 6 keel-, neus- en oorarts 7 winst-en-verliesrekening 8 kamer- en tuinplantengids OPDRACHT 21 1 geïrriteerd achterruitverwarming 2 sieraden verroesten 3 terras marechaussees 4 verrukkelijk aperitiefje 5 verrassing suppoost guerrilla's OPDRACHT 22 applaudisseren - appartement - arrangement - barometer - barricade - capaciteit - carrière - carrosserie - geapprecieerd - herinnering - interrumperen - karikatuur - stoomcarrousel - supplement - terreurdaad OPDRACHT 23 1 budget = begroting / bedrag om te besteden 2 cybrecriminalteit = criminaliteit op internet defensief = verdedigend 3 concersatie = gesprekken voeren gerenommeerd = gunstig bekendstaand 4 identieke = gelijke 5 instinctief = instinctmatig / onbewust roedel = troep / kudde 6 latent = verborgen 7 professionals = beroepskrachten lobbywerk = vertrouwelijke gesprekken voeren om belangrijke beslissingen te beïnvloeden 8 mutaties = wijzigingen 9 metropolen = wereldsteden 10 maritiem = (voor de) scheepvaart OPDRACHT 24 1 accenturen = benadrukken Pagina 4 van 5

5 2 adhesie = instemming 3 blamage = stommiteit 4 continueren = voortzetten 5 crypte = grafkelder 6 delta = land in een gesplitste riviermonding 7 diagnostische = test die vaststelt door middel van bloedonderzoek 8 gechargeerd = overdreven 9 incompetente = onbevoegd / ongeschikt 10 imposante = indrukwekkende 11 opportunist = iemand zonder principes die bij elke gelegenheid zijn voordeel zoekt 12 penetrante = doordringende OPDRACHT 39 chillen = relaxen fatoe = onzin litta = aansteker loesoe = weggaan mattie = vriend osso = thuis pattas = schoenen pipa = pistool tanga = (mooi) meisje tata = Nederlander waggie = auto Pagina 5 van 5