Nederlands. Level 3. Course Content. Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso. Holandés. Olandese. Course Content.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Nederlands. Level 3. Course Content. Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso. Holandés. Olandese. Course Content."

Transcriptie

1 Nederlands Course Content Level 3 2 french Level Level11 Dutch Holandés Néerlandais Niederländisch Olandese Course Content Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso RosettaStone.com RosettaStone.co.uk??????? VERSION 3

2 Nederlands Level 3 Dutch Holandés Néerlandais Niederländisch Olandese Course Content Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso VERSION 3

3 CCB-NED-L ISBN All information in this document is subject to change without notice. This document is provided for informational purposes only and Rosetta Stone Ltd. makes no guarantees, representations or warranties, either express or implied, about the information contained within the document or about the document itself. Rosetta Stone, Contextual Formation, Language Learning Success, Adaptive Recall, Dynamic Immersion, are trademarks of Rosetta Stone Ltd. Copyright 2008 Rosetta Stone Ltd. All rights reserved. Printed in the United States of America Rosetta Stone Harrisonburg, Virginia USA T (540) (800) in USA and Canada F (540) RosettaStone.com

4 Inhoud Wonen en gezondheid 1.1. Hoofdles Hoofdles Hoofdles Hoofdles Mijlpaal...8 Leven in de wereld 2.1. Hoofdles Hoofdles Hoofdles Hoofdles Mijlpaal...17 Alledaagse zaken 3.1. Hoofdles Hoofdles Hoofdles Hoofdles Mijlpaal...28 Plaatsen en gebeurtenissen 4.1. Hoofdles Hoofdles Hoofdles Hoofdles Mijlpaal...37 Alfabet 39 Index 40

5

6 1.1 Hoofdles 01 een hek een hek een hek een tuin een tuin een zwembad 02 Twee kinderen zitten op een hek. Dit hek is kapot. Hij luncht in de tuin. Hij leest de krant in de tuin. Dit zwembad is binnen. Dit zwembad is buiten. 03 Er is een tuin bij het zwembad. De tuin is achter het huis. Er staan bloemen bij het hek. Het zwembad is achter het hek. 04 Ik klim op het hek. Het meisje springt van het hek. De vrouw klimt op de ladder. De man springt van de ladder. 05 Hij klimt in een boom. Zij klimmen in een boom. Ik ga van het bed springen. Ik ben van het bed gesprongen! 06 Het meisje springt. Het paard springt over het hek. De man gooit de bal. De vrouw gooit de bal over de tent. 07 Hij gaat de bal gooien. Hij gooit de bal. Hij heeft de bal gegooid. 08 Het meisje gooit de bal over de auto. De man springt over het water. De jongen gooit de bal over het hek. 09 Het meisje klimt op de tafel. De jongen springt van de tafel. De vrouw klimt op de zeilboot. De jongen springt van de zeilboot. 10 De kat springt op het bed. Het meisje springt van het hek. De jongen klimt op de tafel Het meisje gooit de bal. De jongen vangt de bal. De vrouw gooit de bloemen. De man vangt de bloemen. Hij heeft de handdoek gegooid. Zij heeft de handdoek gevangen. 12 Hij gaat de bal gooien. Hij heeft de bal gegooid. Zij gaat de sinaasappel vangen. Zij heeft de sinaasappel gevangen. 13 Wil jij de bal niet in de tuin gooien? Wil jij niet over het hek springen? Willen jullie niet in de boom klimmen? 14 Deze televisie doet het. Deze televisie doet het niet. Deze klok doet het. Deze klok doet het niet. 15 Doet deze computer het? Nee, hij doet het niet. Doen deze camera s het? Ja, zij doen het. 16 De vader repareert de auto van zijn zoon. Zij repareert het hek. Hij repareert het vliegtuig. Ik repareer de fiets. 17 Mijn mobiele telefoon doet het niet. Wilt u hem repareren? Onze computer doet het niet. Hij repareert hem. Zijn boot is kapot. Zijn opa repareert hem. Mijn radio is kapot. Wilt u hem repareren? 18 Dit is makkelijk. Dit is moeilijk. Dit is makkelijk. Dit is moeilijk. 19 Het is makkelijk om deze bal te gooien. Het is moeilijk om een koffer te gooien. Het is makkelijk om op een hek te klimmen. Het is moeilijk om op een berg te klimmen. 20 Het is makkelijk om hier te skiën. Het is moeilijk om hier te skiën. Het is makkelijk om hier te zwemmen. Het is moeilijk om hier te zwemmen.

7 1.1 Vervolg 21 Het is makkelijk om deze fiets te repareren. Het is moeilijk om deze computer te repareren. Het is makkelijk om dit hek te repareren. Het is moeilijk om deze auto te repareren. 22 Het is makkelijk om dit te doen. Het is moeilijk om dit te doen. Het is makkelijk om dit te doen. Het is moeilijk om dit te doen. 23 Waarom ben jij in de boom geklommen? Omdat ik graag appels eet. Waarom heb jij de bal niet gevangen? Omdat ik te klein ben. 24 Waarom heb jij het boek niet gelezen? Omdat het heel moeilijk is. Waarom is Suzanne niet naar het feest gekomen? Omdat zij in New York was. 25 Ooit zullen wij even goed skiën als zij. Ooit zal ik even goed dansen als zij. Ooit zal ik even goed gitaar spelen als mijn vader. Ooit zal ik even goed voetballen als hij. 26 Het is moeilijk om even goed te dansen als zij. Het is moeilijk om even goed te rijden als hij. Het is moeilijk om even goed te springen als hij. 30 De twee meisjes praten met elkaar. De mannen helpen elkaar. Zij werken met elkaar. Zij dansen met elkaar. 31 Koop jij de rode jurk? Nee, ik heb al een rode. Ik koop de blauwe. Wilt u deze bruine hoed? Nee, ik heb al een bruine. Ik wil de zwarte. Waarom koopt u dit witte overhemd niet? Omdat ik al een wit overhemd heb. Ik koop het grijze. 32 Wil jij een appel? Nee, dank je. Ik heb al een appel. Wilt u een fiets huren? Nee, dank u. Ik heb al een fiets. Wilt u een salade? Nee, dank u. Ik heb al een salade. 33 Klimt uw zoon op die tafel? Nee, dat is niet mijn zoon. Die jongen lijkt op uw zoon. Mijn zoon zwemt in het zwembad. 34 Doet de computer het? Nee, hij doet het niet. Hij is kapot. Waarom heb jij hem gisteren niet gerepareerd? Omdat ik mijn fiets heb gerepareerd. Doet jouw fiets het nu? Ja, hij doet het. 27 Deze taart lijkt op een auto. Dit servet lijkt op een bloem. Dit lijkt op een gezicht. 28 De jongen lijkt op zijn vader. Deze vrouwen lijken op elkaar. De mannen lijken op elkaar. Deze meisjes lijken niet op elkaar. 29 Zij ontmoeten elkaar bij de bioscoop. Zij houden van elkaar. De man en zijn vrouw schrijven elkaar een brief. De moeder en haar dochter omhelzen elkaar. 2

8 1.2 Hoofdles 01 een fornuis een fornuis een fornuis een vaatwasser een vaatwasser een koelkast 02 De kip staat op het fornuis. Het sinaasappelsap staat in de koelkast. De glazen staan in de vaatwasser. 03 Kopjes zijn serviesgoed. Kommen zijn serviesgoed. Borden zijn serviesgoed. Glazen zijn serviesgoed. 04 Wilt u een glas water? Nee, dank u. Ik heb al een glas water. Wil jij een glas melk? Nee, dank je. Ik heb al een glas melk. 05 Het glas sinaasappelsap staat op het aanrecht. De koelkast staat naast het aanrecht. De vaatwasser staat onder het aanrecht. 06 Het serviesgoed in de gootsteen is vies. Het serviesgoed in de vaatwasser is schoon. De borden en glazen op het aanrecht zijn vies. 07 Het glas is vol. De gootsteen is vol. De vaatwasser is leeg. De koelkast is leeg. 08 De vuilnisbak ruikt vies. Het schone laken ruikt lekker. De vuilnisbak is vol. De kom is leeg. 09 Het glas is vol. Het glas is leeg. De vuilnisbak is vol. De vuilnisbak is leeg. 10 Er zitten ramen in het plafond. Het plafond is wit. Deze vloer is van hout. De vuilnisbak staat op de vloer. De man repareert de vloer. Zij repareren hun plafond Veeg jij de vloer, alsjeblieft? Hij veegt de keuken. Zij veegt voor de supermarkt. Ik veeg de trap. 12 Zij gaat de vloer vegen. Wij vegen de vloer. Ik heb de vloer geveegd. 13 Ik zet het vuilnis buiten. Wil jij het vuilnis buitenzetten, alsjeblieft? Zij zet het vuilnis buiten. 14 Hij gaat de afwas doen. Het meisje doet de afwas. Ik heb de afwas gedaan. 15 Doe jij de afwas, alsjeblieft? Ga jij jouw gezicht wassen, alsjeblieft? Wassen jullie die T-shirts, alsjeblieft? 16 Veeg jij de trap, alsjeblieft? Zet jij het vuilnis buiten, alsjeblieft? Repareert u deze stoel, alstublieft? Was jij de kleding, alsjeblieft? 17 De man verkoopt tapijten. De bank staat buiten. Het rode tapijt ligt op de vloer. Er zitten drie mensen op de bank. 18 De kat ligt op de bank en de vrouw zit naast de bank. De baby zit op de vloer en zijn moeder zit op de bank. De vrouw zit op de bank en de man staat achter de bank. 19 Ik stofzuig het plafond. Ik stofzuig het tapijt. Stofzuig jij de trap, alsjeblieft? Hij stofzuigt de bank. 20 Wat stofzuig jij? Ik stofzuig de vloer onder de bank. Wat stofzuig jij? Ik stofzuig de vloer onder het tapijt. 21 De vrouw ruimt de auto op. Ik ga de woonkamer opruimen. De leerling ruimt de bibliotheek op. Wij hebben onze slaapkamer opgeruimd.

9 1.2 Vervolg 22 Ruim jij de keuken op, alsjeblieft? Ik ruim de keuken al op. Ruim jij jouw slaapkamer op, alsjeblieft? Ik ruim mijn slaapkamer al op. 23 Het bad is vol. Het bad is leeg. De wastafel is naast het toilet. De douche is groen. 32 Waar gaan jullie naartoe? Wij gaan naar het park. Heb jij jouw kamer opgeruimd? Ja, ik heb mijn kamer opgeruimd. Heb jij gestofzuigd? Nee, ik heb niet gestofzuigd. Ik ga stofzuigen na het spelen. 24 De vrouw maakt de vloer schoon. De man maakt het toilet schoon. Maak jij de wastafel schoon, alsjeblieft? Ik maak het raam schoon. 25 De kat ligt in de wastafel. De jongen staat onder de douche. Ik maak de wastafel schoon. Ik maak de douche schoon. 26 Zij maken het bad schoon. Ik maak het aanrecht schoon. De jongen maakt de vloer schoon. 27 Ik ga een bad nemen. De broers nemen een bad. De jongen heeft een bad genomen. 28 Het meisje gaat douchen. Hij doucht buiten. Ik heb gedoucht. 29 De vrouw neemt een bad. De vrouw doucht. Ik ga een bad nemen. Ik ga douchen. 30 Ik heb het vuilnis buitengezet. Nu moet ik de vloer schoonmaken. Ik heb de afwas gedaan. Nu moet ik de vloer vegen. 31 Wat moeten wij vandaag doen? Wij moeten de badkamer schoonmaken. Ik ga de wastafel schoonmaken. Ik ga het bad schoonmaken. Wil jij het toilet schoonmaken, alsjeblieft? Ja, ik maak het toilet schoon wanneer jij de vloer hebt geveegd. 4

10 1.3 Hoofdles 01 Deze man is sterk. Deze man is sterker. Deze vrouw is sterk. Deze vrouw is sterker. 02 Hij is sterk. Hij is niet sterk. Zij is sterk. Zij is niet sterk. 03 Wie is sterker? De vrouw is sterker dan de man. Wie is sterker? De man is sterker dan de vrouw. 04 De jongen sport. De man sport niet. Hij leest. De meisjes sporten niet. Zij praten. De vrouw sport. 05 Hij is sterk omdat hij sport. Ik sport maandag, woensdag en donderdag. Wij sporten op het strand. 06 De jongens sporten. Zij oefenen met een bal. De man sport in zijn kantoor. Hij oefent met een bal. Ik sport buiten. Ik oefen met een bal. 07 Het team uit Brazilië draagt geel. Het team uit Frankrijk draagt blauw. Er zijn zes jongens in dit team. Er zijn elf meisjes in dit team. 08 Het voetbalteam oefent voor een wedstrijd. Het tennisteam oefent voor een wedstrijd. Zij maakt een foto van het golfteam. 09 In welk team speel jij? Ik speel in het eerste voetbalteam. Waarom oefen jij vandaag? Omdat mijn voetbalteam morgen een wedstrijd heeft. 10 Het meisje oefent op de piano. De jongen oefent op de viool in zijn slaapkamer. De vrouw oefent op de gitaar in de woonkamer. De man oefent op de viool in het theater Ik oefen binnen op de viool. Ik oefen buiten op de gitaar. Ik oefen binnen met de bal. Ik oefen buiten met de bal. 12 Jij moet deze bus nemen. Hij is sneller. Jij moet dit drinken. Het is koud buiten. Jij moet naar deze muziek luisteren. Hij is goed. 13 Ik wil chocola eten maar ik moet het niet doen. Ik wil televisie kijken maar ik moet sporten. Ik wil dansen maar ik moet de vloer vegen. Ik wil vroeg naar huis maar ik moet het niet doen. 14 Zij moet haar kamer opruimen. Wij moeten de hond wassen. Jij moet dat niet kopen. Het is te duur. Jij moet dat niet dragen. Het past niet. 15 Moet ik het zwarte of het grijze pak dragen? Jij moet het grijze pak dragen. Moet ik de blauwe of de zwarte jurk dragen? Jij moet de blauwe jurk dragen. 16 Moet ik oefenen? Ja, jij moet oefenen. Mag ik mijn viool op de grond leggen? Nee, jij moet jouw viool op de tafel leggen. 17 Er is iemand bij de deur. Iemand wil jou spreken. Er is iemand in het kantoor. Er staat iemand onder de douche. 18 Iemand oefent op de gitaar. Iemand sport. Iemand doet de afwas. Er zit iemand in de auto. 19 Iemand koopt iets. Iemand maakt een foto. Iemand maakt iets. 20 Wij hebben een betere plek nodig om te voetballen. Wij hebben een betere plek nodig om te oefenen op onze instrumenten. Hij zoekt een plek om te eten. Zij zoeken een plek om te kamperen.

11 1.3 Vervolg 21 Dit is een goede plek om te zwemmen. Dit is een goede plek om te voetballen. Dit is een slechte plek om te sporten. Dit is een goede plek om te skiën. 22 Zij zoeken een plek om te lezen. Zij hebben een plek gevonden om te lezen. Wij zoeken een plek om te sporten. Wij hebben een plek gevonden om te sporten. 23 Iemand heeft mij een brief geschreven! Hij zoekt iets te eten. Ooit zal ik een beroemde zangeres zijn. 24 Soms wonen honden binnen maar soms wonen zij buiten. Wiskunde is soms makkelijk en soms moeilijk. Soms maak ik foto s van mensen en soms maak ik foto s van dieren. 25 Soms dragen wij een rok naar school en soms dragen wij een broek. Wij dragen altijd een rok naar school. Soms drink ik s ochtends koffie en soms drink ik thee. Ik drink s ochtends altijd koffie. 26 Soms is het hier koud. Soms is het warm. Het is hier altijd koud. Het is hier nooit koud. 27 Limoenen zijn altijd zuur. Chocola is nooit zuur. Suiker is altijd zoet. Peper is nooit zoet. 28 Ik douche altijd voor het werk. Ik eet nooit vlees. Soms heeft hij honger en soms heeft hij dorst. Er staat altijd iemand hier. Wij gaan nooit skiën in de zomer. Soms ga ik vroeg naar huis. 29 Waar sporten jullie? Soms sporten wij hier. Soms sporten wij op school. Wanneer sporten jullie hier? Wij sporten hier in de herfst. Wanneer sporten jullie op school? In de winter Hoofdles 01 twee ogen een oor een neus een mond 02 Wat is dit? Dit is het been van een jongen. Wat is dit? Dit is de arm van een meisje. 03 een arm een been een oog een oor een neus een mond 04 Dit zijn mijn benen. Dit is mijn arm. Dit zijn mijn ogen. Dit zijn mijn oren. Dit is mijn neus. Dit is mijn mond. 05 Zij heeft haar arm bezeerd. Ik heb mijn neus bezeerd. Hij heeft zijn oog bezeerd. Ik heb mijn been bezeerd. 06 De jongen heeft zijn knieën bezeerd. Ik heb mijn elleboog bezeerd. De man heeft zijn handen op zijn knieën. De vrouw heeft haar ellebogen op de tafel. 07 Ik heb een pleister nodig op mijn knie. Hij heeft een pleister op zijn vinger. Zij heeft een pleister op haar arm. 08 Ik heb pleisters op mijn ellebogen. Zij hebben pleisters op hun knieën. Hij heeft een pleister op zijn been. Zij heeft een pleister op haar knie. 09 Hij skiet. Hij valt. Zij fietst. Zij valt. Hij rijdt op een paard. Hij valt.

12 10 De man valt van zijn fiets. De man is van zijn fiets gevallen. Het meisje valt van het hek. Het meisje is van het hek gevallen. 11 Ik ben van mijn fiets gevallen. Heb jij een pleister? Ik heb mijn elleboog bezeerd. Heb jij een pleister? Ik heb dorst. Heeft u water? Ik ben ziek. Heb jij medicijnen? 12 Wat is er gebeurd? Ik ben naar buiten gegaan toen het regende. Wat is er gebeurd? Ik klom in een boom en ik ben gevallen. 13 Wat is er gebeurd? Ik ben gevallen en ik heb mijn arm bezeerd. Wat is er gebeurd? Toen zij in de sneeuw speelden, zijn zij gevallen en hebben zij hun benen bezeerd. 14 Wat is er gebeurd? Mama heeft jouw trui gewassen. Wat is er gebeurd? Ik heb gisteravond drie uur gedanst. Wat is er gebeurd? Ik ben naar het strand gegaan en het was heel zonnig. 15 Wat is er gebeurd? Ik ben van een paard gevallen. Wat is er gebeurd? Ik ben van het hek gesprongen. 16 Wat is er gebeurd? Ik ben van mijn fiets gevallen. Heb jij jouw knie bezeerd? Nee, ik heb mijn elleboog bezeerd. Wil jij een pleister? Ja, graag. 17 hoofd hoofd hoofd buik buik arm 18 Het hoofd van de jongen doet pijn. De buik van het meisje doet pijn. Mijn oor doet pijn. Zijn neus doet pijn. 19 Mijn hoofd doet pijn. De buik van mijn zoon doet pijn. De arm van de vrouw doet pijn. Mijn ogen doen pijn. De neus van de vrouw doet pijn. Zijn mond doet pijn. 20 Wat is er? Mijn oor doet pijn. Wat is er? Ik ben ziek. 21 Wat is er? Mijn hoofd doet pijn. Wat is er? Ik heb iets in mijn oog. 22 Wat is de temperatuur buiten? Het is twee graden. Jij moet een jas dragen. Wat is de temperatuur buiten? Het is dertig graden. Wij kunnen naar het strand gaan. 23 Wat is de temperatuur van de baby? Zijn temperatuur is zevenendertig graden. Wat is mijn temperatuur? Jouw temperatuur is achtendertig graden. 24 Wat is er? Zijn temperatuur is negenendertig graden. Ik ga de dokter bellen. Het telefoonnummer van de dokter zit op de koelkast. 25 Zij neemt haar medicijnen in met een glas water. Jij moet jouw medicijnen innemen na het eten. Neem deze medicijnen in met melk. 26 Hij ontbijt één keer per dag. De trein naar Parijs vertrekt twee keer per dag. U moet deze medicijnen twee keer per dag innemen. Ik drink één keer per dag koffie. 7

13 1.4 Vervolg 27 Jij moet jouw tanden twee keer per dag poetsen. De vlucht naar Barcelona vertrekt één keer per dag. U moet deze medicijnen vier keer per dag innemen. De bus naar de stad vertrekt zes keer per dag. 28 Tennis jij? Ja, ik tennis drie keer per week. Neemt u medicijnen in? Ja, ik neem deze medicijnen één keer per dag in. 29 Wat is er? Mijn buik doet pijn. Uw temperatuur is achtendertig graden. U moet deze medicijnen drie keer per week innemen. 30 Voorzichtig, de vloer is nat. Voorzichtig, daar komt een auto. Voorzichtig, jullie klimmen in een heel grote boom. 31 Doe jij voorzichtig wanneer jij fietst? Doe jij voorzichtig wanneer jij de auto repareert? Doe jij voorzichtig wanneer jij in de sneeuw rijdt? Doe jij voorzichtig wanneer jij met de baby speelt? 32 Gaan jullie morgen skiën? Ja, wij gaan morgenochtend. Doen jullie voorzichtig? 33 Goedemorgen, Niels. Goedemorgen, dokter. Wat is er? Mijn hoofd doet pijn. 34 Wat is er gebeurd? Ik ben van een ladder gevallen. U moet deze medicijnen twee keer per dag innemen. Dank u. Doet u voorzichtig op een ladder? Tot ziens. Tot ziens. 1.5 Mijlpaal 01 Breng jij de ladder, alsjeblieft? Ja, ik breng de ladder. 02 Is hij kapot? Ja, hij is kapot. 03 Heb jij een nieuwe ladder nodig? Nee, dank je. Ik heb geen nieuwe ladder nodig. 04 Wat is er? Mijn knie doet pijn. 05 Wat is er gebeurd? Ik ben gevallen. 06 Heb jij een pleister nodig? Nee, dank je. Ik heb geen pleister nodig. 07 Wil jij een appel? Nee, dank je. Ik heb al een appel. 08 Wie komt hier wonen? Een gezin uit Londen met twee kinderen. 09 Spelen jullie in hetzelfde voetbalteam? Ja, wij spelen in hetzelfde voetbalteam. 10 Gaan jullie vandaag oefenen? Nee, wij gaan vandaag niet oefenen. Wij hebben om 3 uur een wedstrijd. 11 Moet ik stofzuigen? Ja, jij moet stofzuigen. 12 Doet hij het? Nee, hij doet het niet. 13 Moet ik de vloer vegen? Ja, jij moet de vloer vegen. 14 Hoe laat komen zij? Zij komen om 3 uur. 8

14 2.1 Hoofdles 01 De mannen hebben gewonnen. De vrouw heeft gewonnen. Het meisje heeft gewonnen. De jongen heeft gewonnen. 02 De blauwe auto verliest. De rode auto wint. Het rode team verliest. Het groene team wint. Wij hebben gewonnen! Ik heb verloren. 03 Het meisje heeft gewonnen en de jongen heeft verloren. Zij zijn blij omdat zij hebben gewonnen. De man is verdrietig omdat hij heeft verloren. De man in het groen heeft gewonnen. 04 Niemand eet. Iedereen rent. Iedereen praat. Niemand speelt. 05 Niemand springt. Iedereen springt. Niemand zit. Iedereen zit. 06 Er ligt niets onder het bed. Alles op de tafel is blauw. Er staat niets in het kantoor. Alles in de gootsteen is vies. 07 Er staat niets op het tapijt. Er staat iets op het gras. Alles staat op de vloer. 08 Niets in deze kamer is nieuw. Iets in deze woonkamer is oranje. Alles in dit huis is klein. 09 Er staat niets in de koelkast. Alles staat op het aanrecht. Er staat niets op het aanrecht. Alles staat in de koelkast. Er staat niets in de gootsteen. Alles staat op de tafel. Er staat niets op de tafel. Alles staat in de gootsteen. 10 Er zijn genoeg pennen voor iedereen. Er zijn niet genoeg stoelen voor iedereen. Er is niet genoeg koffie voor iedereen. Er is genoeg taart voor iedereen. 11 Zijn er genoeg glazen voor iedereen? Ja, er zijn genoeg glazen voor iedereen. Zijn er genoeg vorken voor iedereen? Nee, er zijn niet genoeg vorken voor iedereen. 12 Dit team draagt blauw. Ik speel in het team dat blauw draagt. Het team dat blauw draagt wint. Het team dat blauw draagt verliest. 13 Een van deze honden heeft een rode trui. Hij speelt met de hond die een rode trui heeft. Zij rent met de hond die een rode trui heeft. 14 De jongen wint. De jongen die heeft gewonnen, is blij. Het meisje valt. Het meisje dat is gevallen, heeft haar arm bezeerd. De man verliest. De man die heeft verloren, is verdrietig. 15 Deze vrouw houdt van kunst. De vrouw die van kunst houdt, praat met het meisje. De vrouw die van kunst houdt, koopt een schilderij. 16 Bent u een vriend van één van de muzikanten? Ik ben een vriend van de muzikant die gitaar speelt. Welk vliegtuig neem jij? Ik neem het vliegtuig dat om half zes vanmiddag vertrekt. 17 Ik heb iemand nodig die mijn vaatwasser kan repareren! Hij heeft iemand nodig die met hem kan spelen. Zij hebben iemand nodig die in deze boom kan klimmen. Wij hebben iemand nodig die ons kan helpen om een huis te kopen. 9

15 2.1 Vervolg 18 Ik heb iemand nodig die Nederlands spreekt. Ik heb veel vriendinnen die goed kunnen zingen. Ik heb iemand nodig die goed kan dansen. 19 Wij werken in een kamer die ramen heeft. Wij willen werken in een kamer die ramen heeft. Ik heb een zus die piano speelt. Ik heb iemand nodig die gitaar speelt. 20 Kan ik u helpen? Ik zoek iemand die Chinees spreekt. Kan ik u helpen? Wij zoeken iets dat zij kan dragen op een verkleedfeest. 21 Weet jij hoe hij heet? Ja, hij heet Jan. Weet jij waar wij zijn? Ja, wij zijn hier. 22 Ik weet hoeveel geld ik heb. Ik weet niet hoeveel er zijn. Zij weet hoeveel het kost. Niemand weet hoeveel vissen er in de zee zwemmen. 23 Hij weet niet dat zij in zijn huis zijn. Ik weet niet waar mijn sleutels zijn. Zij weten niet wat het is. Zij weet niet dat hij bloemen voor haar heeft gekocht. 24 Weet jij wie zij is? Nee, ik weet niet wie zij is. Weet jij hoeveel mensen er komen? Er komen vier mensen. 25 Hij weet dat het koud is buiten. De ouders weten niet dat hun kinderen naar hen kijken. Zij weten dat de moeders naar hen kijken. 26 Zij weten waar zij vis kunnen vinden. Zij weet niet waar haar auto is. Zij wisten niet dat de baby sliep. Zij weet dat de baby slaapt. 27 Weet jij of jij genoeg geld hebt? Ja, ik heb genoeg geld. Weet jij of het rode team gaat verliezen? Nee, ik weet niet of het rode team gaat verliezen. 28 Weet u of hij naar het museum komt? Nee, ik weet niet of hij naar het museum komt. Weet jij of zij piano speelt? Nee, ik weet niet of zij piano speelt. 29 Het team uit Frankrijk moet winnen! Jij moet naar deze muziek luisteren! Ik wil graag dat u mij belt. Jouw temperatuur is negenendertig graden. Jij moet naar de dokter. 30 Het wordt waarschijnlijk zonnig vandaag. Het gaat waarschijnlijk sneeuwen vannacht. Het gaat waarschijnlijk regenen morgen. 31 Het rode team heeft vorige maand vijf wedstrijden gewonnen en één wedstrijd verloren. Het rode team gaat deze wedstrijd waarschijnlijk winnen. Het gele team heeft vorige maand meer wedstrijden verloren dan het blauwe team. Het gele team gaat deze wedstrijd waarschijnlijk verliezen. 32 Welke jurk gaat u kopen? Hoewel de blauwe jurk heel goed past, ga ik waarschijnlijk de rode jurk kopen. Waarom? Omdat de rode jurk minder duur is. 33 Gaan jullie naar Rome of naar Parijs? Hoewel wij graag naar Rome willen, gaan wij waarschijnlijk naar Parijs. Waarom gaan jullie naar Parijs? Omdat wij in Parijs naar het museum voor moderne kunst willen. 34 Welk team gaat winnen? Hoewel het gele team heel goed speelt, gaat het blauwe team waarschijnlijk winnen. Waarom? Omdat het blauwe team beter speelt. 10

16 2.2 Hoofdles 35 Wat vind jij leuker, de zomer of de winter? Hoewel het in de zomer warm en zonnig is, vind ik de winter leuker. Waarom vind jij de winter leuker? Omdat ik graag ski. 36 Niemand heeft een dessert meegenomen. Weet jij of wij genoeg taart hebben voor alle gasten? Wij hebben waarschijnlijk niet genoeg. Wij moeten een taart kopen. 01 Egypte is een land in het werelddeel Afrika. Italië is een land in het werelddeel Europa. Brazilië is een land in het werelddeel Zuid- Amerika. De Verenigde Staten zijn een land in het werelddeel Noord-Amerika. Australië is een land en een werelddeel. China is een land in het werelddeel Azië. 02 Dit werelddeel heet Afrika. Dit werelddeel heet Europa. Dit werelddeel heet Zuid-Amerika. Dit werelddeel heet Noord-Amerika. Dit werelddeel heet Azië. Dit werelddeel heet Antarctica. Dit werelddeel heet Australië. 03 Dit is een bruiloft in Afrika. Dit is een bruiloft in Zuid-Amerika. Dit is een bruiloft in Europa. 04 Dit is een begrafenis in Azië. Dit is een begrafenis in Noord-Amerika. Dit is een begrafenis in Afrika. 05 Dit is een bruiloft in Azië. Dit is een begrafenis in Europa. Dit is een begrafenis in Azië. Dit is een bruiloft in Europa. 06 Dit boek gaat over dieren in Antarctica. Zij kijkt naar een film over mensen in Afrika. Dit boek gaat over zeilboten. Deze film gaat over de geschiedenis van Azië. 07 Zij is op het werk maar zij denkt aan haar gezin. Hij denkt aan zijn opa en oma. Ik denk aan mijn vrouw. 08 Waar denk jij aan? Ik denk aan de voetbalwedstrijd volgende week. Waar denk jij aan? Ik denk aan mijn bruiloft volgende maand. 09 Mijn opa is geboren in Hij is met mijn oma getrouwd in Hij heeft tweeënvijftig jaar in Frankrijk gewoond. Hij is overleden in

17 2.2 Vervolg 10 Deze vrouw trouwt in Azië. Dit dier is geboren in Australië. Deze man is overleden in Antarctica. 11 Gefeliciteerd met uw baby! Gefeliciteerd met uw nieuwe huis! Gecondoleerd. Gecondoleerd. 12 Ik trouw vandaag. Gefeliciteerd met jouw bruiloft! Ons kind is gisteren geboren. Gefeliciteerd met uw baby! Vorige week is mijn vader overleden. Gecondoleerd. 13 Mijn oma is vorige maand overleden. Gecondoleerd. Mijn dochter is gisteravond om elf uur geboren! Gefeliciteerd! 14 Ik hoop dat het speelgoed is. Het is speelgoed! Ik hoop dat het speelgoed is. Het is geen speelgoed. Het is een trui. 15 Ik hoop dat ik iets vind. Ik heb iets gevonden. Ik hoop dat ik deze bal vang. Ik heb de bal niet gevangen. 16 Ik hoop niet dat het regent op mijn bruiloft. Het regende op mijn bruiloft. Ik hoop dat het een meisje wordt. Het is een jongen! 17 Wij hopen dat ons team wint. Ons team heeft verloren. Hij hoopt dat zij met hem wil trouwen. Zij wil met hem trouwen! 18 Wij zijn blij. Zij zijn bang. Ik ben verdrietig. 19 Zij zijn blij omdat zij met elkaar spelen. De vrouw is verdrietig omdat zij vertrekt. Hij is bang omdat hij nooit heeft gereden. 20 De mensen op deze begrafenis zijn verdrietig. De mensen op deze bruiloft zijn blij. Zij is bang omdat zij verdwaald is. 21 Mijn oma is honderd jaar geleden in Afrika getrouwd. Ik ben vijftien jaar geleden in Zuid-Amerika geboren. Ik woonde tien jaar geleden in Azië. Zij is vier dagen geleden in Europa geboren. 22 Wij zijn twintig jaar geleden getrouwd. Wij zijn al twintig jaar getrouwd. Deze man is drieduizend jaar geleden overleden. Hij is al drieduizend jaar dood. 23 Ik ben twee uur geleden van mijn fiets gevallen. Zij zijn één jaar geleden getrouwd. Zij zijn al vijfentwintig jaar getrouwd. Deze man is al jaren dood. Wij zijn al vijftig jaar getrouwd. Mensen uit Europa zijn vijfhonderd jaar geleden naar Noord-Amerika gekomen. 24 Ik speel al vijftien jaar muziek. Hij golft al tien jaar. Zij wonen al vijf jaar in Australië. 25 Wat doe jij? Ik leer Nederlands. Hoelang leer jij al Nederlands? Ik leer al zeven maanden Nederlands. 26 Zij bouwen een huis. Zij bouwen een voetbalstadion. Zij bouwen een tempel. Zij bouwen een brug. 27 Zij hebben dit ziekenhuis in Afrika gebouwd. Zij bouwen dit ziekenhuis in Zuid-Amerika. Zij gaan dit ziekenhuis in Azië bouwen. 28 Hoelang bouwen jullie deze school al? Wij bouwen deze school al een jaar. Hoelang bouwt hij al? Hij bouwt al een week. 12

18 2.3 Hoofdles 29 Ik was gisteravond klaar met het lezen van dit boek. Nu heb ik een nieuw boek nodig. Dit huis was een maand geleden klaar. Nu wonen wij hier. Hij was tien minuten geleden klaar met opruimen. Nu speelt hij met zijn speelgoed. 30 Hoelang bouwen jullie dit huis al? Wij bouwen het huis al twee jaar. Wanneer is het huis klaar? Wij hopen dat het klaar is voor de baby wordt geboren. Welkom in ons nieuwe huis. Gefeliciteerd! 31 Haar baby wordt waarschijnlijk gauw geboren. Hun baby is al geboren. Zij gaan gauw trouwen. Zij zijn al getrouwd. 32 Gaat het gauw regenen? Nee, het gaat niet gauw regenen. Eet jij groente, alsjeblieft? Ik heb al groente gegeten. 33 Zijn jullie gauw klaar met het schoonmaken van de keuken? Wij zijn al klaar met het schoonmaken van de keuken! Zijn jullie gauw klaar met het repareren van de brug? Wij zijn al klaar met het repareren van de brug. 01 Europa ligt ten noorden van Afrika. Australië ligt ten oosten van Afrika. Antarctica ligt ten zuiden van Afrika. Zuid-Amerika ligt ten westen van Afrika. 02 China ligt ten westen van Japan. Rusland ligt ten noorden van China. Italië ligt ten oosten van Frankrijk. Australië ligt ten zuiden van Rusland. 03 De boom staat tussen het meisje en de man. Het meisje zit tussen de vrouwen. De hond zit tussen de mensen. Het lege glas staat tussen de volle glazen. 04 Dit is de Stille Oceaan. Dit is de Noordelijke IJszee. Dit is de Atlantische Oceaan. Dit is de Indische Oceaan. 05 Waar ligt de Indische Oceaan? De Indische Oceaan ligt ten oosten van Afrika. Waar ligt de Noordelijke IJszee? De Noordelijke IJszee ligt ten noorden van alle werelddelen. Waar ligt de Atlantische Oceaan? De Atlantische Oceaan ligt tussen Zuid- Amerika en Afrika. 06 De man zeilt op de Atlantische Oceaan. Dit dier zwemt in de Noordelijke IJszee. Ik loop bij de Indische Oceaan. Zij zwemmen in de Stille Oceaan. 07 Spanje ligt ten zuiden van Frankrijk. Mexico ligt ten oosten van de Stille Oceaan. Frankrijk ligt tussen Duitsland en Spanje. Het Verenigd Koninkrijk ligt ten noorden van Frankrijk. 08 Eerst ben ik met het vliegtuig vertrokken uit Mexico. Daarna ben ik met het vliegtuig aangekomen in het Verenigd Koninkrijk. Daarna heb ik de trein naar het zuiden genomen, naar Frankrijk. Ten slotte ben ik naar het oosten gereden, naar Duitsland. 13

19 2.3 Vervolg 09 Mijn vlucht vertrekt woensdag uit Australië. Ik kom donderdag aan in Spanje. Ik blijf één week in Spanje. Ten slotte neem ik de trein naar Duitsland. 10 De man loopt in de woestijn. Dit dier loopt in de woestijn. Deze bloemen staan in het regenwoud. Het regenwoud ligt bij het strand. 11 Waar heb jij deze foto gemaakt? Ik heb hem in de woestijn gemaakt, in Mexico. Waar heb jij deze foto gemaakt? Ik heb hem in het regenwoud gemaakt, in Brazilië. 12 planten planten planten dieren dieren mensen 13 Bomen zijn grote planten. Dit is een kleine plant. Deze planten hebben bloemen. Deze planten hebben geen bloemen. 14 Waar groeien deze planten? Deze planten groeien in het regenwoud. Waar groeien deze planten? Deze planten groeien in de woestijn. 15 Dit is een appelboom. Dit is een dennenboom. Dit is een sinaasappelboom. 16 Wat groeit hier? Gras. Wat groeit hier? Dennenbomen. Wat groeit hier? Sinaasappelbomen. 17 Wat voor soort boom is dit? Dit is een appelboom. Wat voor soort boom is dit? Dit is een dennenboom. 18 Wat zei hij? Hij zei dat de trein naar Duitsland vertraagd is. Wat zei hij? Hij zei dat u de medicijnen moet innemen. 19 Pardon, wat zei u? Ik zei dat ik uw overhemd mooi vind. Pardon, wat zei jij? Ik zei dat ik een grotere koffer nodig heb. 20 Wat zei de lerares? Zij zei dat deze plant in het regenwoud groeit. Wat zei de dokter? Hij zei dat ik deze medicijnen twee keer per dag moet innemen. Wat zei de politieagent? Hij zei dat het park ten westen van hier ligt. 21 Wat zei de leraar? Hij zei dat het Verenigd Koninkrijk in Europa ligt. Wat zei de lerares? Zij zei dat Egypte in Afrika ligt. 22 De moeder houdt haar baby vast. Wij houden een grote plant vast. De lerares houdt een laptop vast. Zij houden een kaart van Spanje vast. 23 Ik hou mijn kat vast. Het meisje houdt bloemen vast. Wij houden foto s van elkaar vast. 24 Kun jij dit vasthouden, alsjeblieft? Het spijt me. Ik kan het niet vasthouden. Kun jij dit vasthouden, alsjeblieft? Ja, ik kan het vasthouden. 25 vuur vuur vuur ijs ijs zand 26 Er is veel zand in de woestijn. Er is veel zand op het strand. Er is veel ijs in Antarctica. Er is vuur in het bos. 14

20 2.4 Hoofdles 27 Dit standbeeld is van ijs. Dit lijkt op vuur maar het is van papier. Dit gebouw is van zand. 28 Dit is zijn huis. Is dit zijn huis? Ja, het is van hem. Dit is haar hond. Is dit zijn hond? Nee, hij is van haar. 29 Van wie is deze zeilboot? Hij is van hem. Van wie zijn deze handen? Zij zijn van haar. 30 Van wie is dit speelgoed? Deze auto s zijn van ons. Deze bal is van ons. Van wie zijn deze instrumenten? De trommels zijn van mij. De gitaar is van mij. 31 Die hond is van hem. Die hond is van haar. Deze hond is van mij. Deze hond is van ons. 32 Ik vind dit huis mooi. Dank u. Het is van mij. Ik heb het gebouwd. Ik vind dit schilderij mooi. Dank u. Het is van hem. Ik heb het aan hem gegeven. Ik vind deze plant mooi. Dank u. Hij is van ons. Wij hebben hem vanochtend gekocht. 33 Van wie is deze kat? Hij is van haar! Nee, hij is van hem! Het spijt me. Hij is van mij. Heeft hij honger? Ja, hij heeft honger. 01 Kamelen leven in de woestijn. Walvissen leven in de zee. Apen leven in het regenwoud. 02 Pinguïns leven in Antarctica. Tijgers leven in Azië. Olifanten leven in Azië en Afrika. 03 De olifant staat in het water. De tijger rent. Deze pinguïns gaan zwemmen. De walvis zwemt. Iemand rijdt op een kameel. De aap zit in de boom. 04 een kameel een walvis een aap een tijger een olifant een pinguïn 05 Deze vogel is geel. Deze vogel is rood. Deze vogel zit op een bloem. Deze vogel zit op een boom. 06 Deze vogels zijn groen. Deze vogels zwemmen. Deze vogel gaat eten. Zijn vogel kan praten. 07 Een van deze schapen is bruin. Deze koeien zijn zwart met wit. Deze eenden zijn wit. Deze kippen zijn bruin. 08 een schaap een koe een eend een kip 09 Pinguïns zijn vogels. Kippen zijn vogels. Eenden zijn vogels Pinguïns kunnen niet vliegen maar zij kunnen goed zwemmen. Deze vogels vliegen naar het noorden. Deze vogels kunnen niet vliegen maar zij kunnen heel snel rennen. Deze eend vliegt over het meer.

21 2.4 Vervolg 11 De witte vogel vliegt. De pinguïn staat in het water. De walvissen zwemmen. Deze eenden vliegen. 12 Deze vogel is mooi. Deze vogels zijn lelijk. Dit is een mooie straat. Dit is een lelijke straat. 13 Mijn kat is lelijk. Mijn hond is lelijk. Jouw paarden zijn mooi. Mijn koeien zijn mooi. 14 Dit standbeeld is mooi. Dit standbeeld is lelijk. Mijn jurk is mooi. Mijn jurk is lelijk. 15 Iemand raakt de vogel aan. Iemand raakt het ijs aan. Iemand raakt het boek aan. 16 Jij mag deze plant aanraken. Jij mag dit dier aanraken, maar doe voorzichtig. Wil jij het paard aanraken? 17 een insect een insect een insect een slang een slang een kikker 18 Het is gevaarlijk om dit te drinken. Het is niet gevaarlijk om dit te drinken. Het is gevaarlijk om deze slang aan te raken. Het is niet gevaarlijk om deze slang aan te raken. 19 Raak het fornuis niet aan. Het is heel warm. Raak dat dier niet aan. Het is vies. Raak die kikker niet aan. Hij is gevaarlijk. 20 Het is gevaarlijk om op dit paard te rijden. Het is niet gevaarlijk om op deze paarden te rijden. Het is gevaarlijk om hier te kamperen. Het is niet gevaarlijk om hier te kamperen. 21 Deze kikker is mooi maar gevaarlijk. Jij mag hem niet aanraken. Deze kikker is lelijk maar niet gevaarlijk. Jij mag hem aanraken. Dit insect is mooi en niet gevaarlijk. Jij mag het aanraken. Dit insect is lelijk en gevaarlijk. Jij mag het niet aanraken. 22 Ik hoop dat wij een kikker vinden. Ik hoop dat wij op een kameel gaan rijden. Het is gevaarlijk om met haaien te zwemmen. Het is gevaarlijk om een tijger aan te raken! 23 Hij hoopt dat hij een goede foto kan maken van de olifanten. Zij hoopt dat zij een goede foto kan maken van de pinguïns. Zij hopen dat zij goede foto s kunnen maken van de haai. 24 Hij is niet bang voor insecten. De kat is niet bang voor de hond. Hij is bang voor haaien. Zij zijn bang voor de slang. 25 Ik ben bang om het insect aan te raken, maar papa zegt dat het niet gevaarlijk is. Mijn moeder zegt dat dit dier uit Afrika komt. Ik ben bang om het schaap aan te raken, maar mijn leraar zegt dat het niet gevaarlijk is. Mijn opa zegt dat deze slang uit Australië komt. 26 Deze aap is van ons. Die eend is van hen. Deze kippen zijn van ons. Die koeien zijn van hen. 27 Zijn deze sleutels van u? Ja, die zijn van ons. Is die hond van jou? Nee, hij is van hen. 28 Welk glas is van mij? Dit glas is van jou. Welke stoel is van mij? Die stoel is van u. Pardon, is dit van u? Ja, dank u. Dit is van mij. 16

22 2.5 Mijlpaal 29 Deze koffer is van jou. Deze ballen zijn van jou. Pardon, is deze paraplu van u? Deze jassen zijn van jullie. 30 Is deze auto van u? Nee, hij is van hen. Is dit glas van mij? Ja, het is van jou. Zijn deze kinderen van u? Nee, zij zijn van hen. 31 Die van jou zijn groter dan die van mij. Die van jou smaken goed, maar die van haar smaken beter dan die van jou. Kijk naar die auto! Die van hen is viezer dan die van ons. Hij speelt viool. Kijk, die van hem is nieuwer dan die van jou. 32 U heeft een mooie vogel. Waar komt hij vandaan? Hij komt uit het regenwoud in Afrika. Wat is er met hem gebeurd? Hij heeft zich bezeerd. Kan hij vliegen? Nu niet, maar over twee weken kan hij vliegen. 01 Kun jij de auto repareren? Nee, ik kan hem niet repareren. 02 Goedemiddag. Goedemiddag. 03 Ik heet Wim van Noort. Dit is mijn vrouw Julia. Leuk om u te ontmoeten. Ik heet Catherine. Wat is er gebeurd? 04 Onze auto doet het niet. Kunt u ons helpen? Mijn man kan hem waarschijnlijk repareren. 05 Is hij thuis? Nee, hij is niet thuis. Hij is op het werk maar hij komt gauw. 06 Wilt u binnen wachten? Ja, graag. 07 Welkom in ons huis. Dank u. 08 Is dit uw dochter? Ja, dit is onze dochter. 09 Wanneer is zij geboren? Zij is twee maanden geleden geboren. 10 Wilt u haar vasthouden? Ja, ik wil haar graag vasthouden. 11 Hoelang woont uw familie hier al? Mijn familie woont hier al heel lang. 12 Mijn opa heeft dit huis 75 jaar geleden gebouwd. Het is een heel mooi huis. 13 Wanneer bent u getrouwd? Wij zijn zeven jaar geleden getrouwd. 14 Waar denk jij aan? Ik denk aan onze bruiloft. 15 Wilt u met ons lunchen? Ja, graag. 16 Zijn er genoeg kopjes voor iedereen? Ja, er zijn genoeg kopjes. 17

23 2.5 Vervolg 17 Is die auto van u? Ja, die auto is van ons. 18 Kunt u hem repareren? Ja, ik kan hem repareren. 19 Dank u! Alstublieft. 20 Doet de auto het? Ja, de auto doet het. 3.1 Hoofdles 01 Hij zeilt met zijn vrouw. Hij loopt in het park met zijn vriendin. Zij koopt appels met haar man. Zij skiet met haar vriend. De man en de vrouw maken hun huis schoon. De man gaat ontbijten met zijn vriendin. 02 Dit is mijn vriend, Thomas. Leuk om je te ontmoeten, Thomas. Dit is mijn vriendin, Rebecca. Leuk om je te ontmoeten, Rebecca. 03 Ik denk dat het Nederlandse team gaat winnen. Ik denk dat het vanavond gaat regenen. Hij denkt dat er niemand thuis is. Ik denk dat mijn jas hier is. 04 Ik denk dat mijn vriendin in de bibliotheek is. Zij denken dat hun dochter slaapt. Ik denk dat onze auto bij het restaurant staat. 05 Ik denk dat ik dit kan repareren. Ik denk dat het niet gaat regenen vandaag. Ik denk dat dit het restaurant is dat wij zoeken. Ik denk dat het gauw gaat sneeuwen. 06 Denk jij dat ons team gaat verliezen? Ja, ik denk dat wij gaan verliezen. Denk jij dat ons team gaat winnen? Ja, ik denk dat wij gaan winnen. 07 Dit is Nico, mijn vriend. Kennen jullie elkaar? Ja, wij werkten vroeger op hetzelfde kantoor. Dit is Maria, mijn vriendin. Kennen jullie elkaar? Nee. Leuk om je te ontmoeten, Maria. 08 Dit is Louis, een vriend van mij. Kennen jullie elkaar? Nee, wij kennen elkaar niet. Ik heet Suzanne. Leuk om je te ontmoeten, Suzanne. Leuk om je te ontmoeten, Louis. 18

24 09 John! Wat doe jij in New York? Ik woon hier nu. Ken jij mijn vrouw, Julia? Nee, ik ken haar niet. Ik heet John. Leuk om je te ontmoeten, John. Leuk om je te ontmoeten, Julia. 10 Zij vindt dat haar vriend niet lekker kookt. Ik vind rode schoenen lelijk. Zij vindt dat hij niet mooi zingt. Wij vinden dat onze moeder lekkere taarten maakt. Zij vinden dat het meisje slecht gitaar speelt. 11 Zij vinden wiskunde interessant. Zij vinden geschiedenis saai. Haar boek is heel interessant. Zijn boek is saai. 12 Zij vindt dit museum heel saai. Hij vindt natuurwetenschappen heel interessant. Hij vindt boeken interessant maar televisie saai. De jongens vinden de wedstrijd interessant maar hun vriendinnen vinden hem saai. 13 Dit boek is interessant. Deze film is saai. Dit boek is saai. Deze film is interessant. 14 Kent u Peter? Ja, ik ken Peter. Hij is een van mijn leerlingen. Wanneer heeft u hem leren kennen? Ik heb hem drie maanden geleden leren kennen. 15 Hoe hebben jij en Daniël elkaar leren kennen? Wij studeerden aan dezelfde universiteit. Wanneer heb jij Daniël leren kennen? Ik heb hem twee jaar geleden leren kennen. 16 Wanneer hebben jij en papa elkaar leren kennen? Wij hebben elkaar leren kennen toen hij in Rome studeerde en ik daar werkte. Waar hebben jullie elkaar leren kennen? Wij hebben elkaar leren kennen in het restaurant waar ik werkte. 17 Zij is vijfentwintig jaar geleden begonnen als lerares. Zij is al vijfentwintig jaar lerares. Ik heb hem vijftig jaar geleden leren kennen. Wij kennen elkaar al vijftig jaar. 18 Heeft jouw vriendin dit boek gelezen? Ja, zij heeft het al gelezen. Heeft jouw vriend de vaatwasser gerepareerd? Nee, hij heeft hem niet gerepareerd. Hoeveel boeken heb jij dit jaar gelezen? Ik heb tien boeken gelezen en twee waren er heel interessant. 19 Ik heb mijn kamer deze week al twee keer opgeruimd! Mijn ouders hebben mij deze maand al vier brieven geschreven. Ik heb vandaag al op de piano geoefend. Nee, dank u. Ik heb vandaag al geluncht. 20 Hier zwemmen is gevaarlijk. Hier skiën is niet gevaarlijk. Hij vindt sporten leuk. Ik vind dansen leuker dan golfen. 21 In de woestijn is veel water drinken belangrijk. Medicijnen innemen is belangrijk. Handen wassen voor het eten is belangrijk. Op tijd op het vliegveld zijn is belangrijk. 22 Waarom is leren belangrijk? Omdat jij dan naar een goede universiteit kunt. Waarom is tanden poetsen belangrijk? Omdat jouw tanden dan schoner en witter worden. Zijn deze papieren belangrijk? Nee, die zijn niet belangrijk. 19

25 3.1 Vervolg 23 Ik vind wiskunde interessant en belangrijk. Ik weet dat sporten belangrijk is, maar ik vind het saai. Ik weet dat groente eten belangrijk is, maar ik vind het niet lekker. Ik vind Nederlands leren belangrijk en interessant. 24 Dit is de verkeerde kleur. Dit is de goede kleur. Dat is het verkeerde telefoonnummer. Dit is het goede telefoonnummer. 25 Deze jongen draagt verkeerde kleding voor het skiën. Deze meisjes dragen goede kleding voor het zwemmen. Hij golft met een verkeerde bal. Zij voetballen met een goede bal. Deze man heeft een verkeerde tafel. Dit meisje heeft een goede tafel. 26 Ik denk dat wij in het verkeerde gebouw zijn. Dat is het goede gebouw. Daar moeten wij naartoe. Deze jas is goed voor dit weer. Maar die hoed is verkeerd voor dit weer. 27 Wij hebben voor vanavond een tafel gereserveerd in dat nieuwe restaurant. Ik denk dat dit het verkeerde restaurant is. Dit is het goede restaurant. Deze borden zijn verkeerd. Zijn deze borden goed? Ja, dank je. 28 Als ik genoeg geld heb, dan koop ik dit. Als het zonnig is, dan ga ik zwemmen in de zee. Als hij de bal vangt, dan gaat zijn team de wedstrijd winnen. 30 Als het een tien is, dan ga ik winnen. Omdat het een zeven was, heb ik verloren. Als het sneeuwt, dan gaan wij skiën. Omdat het heeft gesneeuwd, gaan wij skiën. Als jullie deze kamer opruimen, dan ga ik met jullie een spel doen. Omdat jullie de kamer hebben opgeruimd, gaan wij een spel doen. 31 Zij heeft geld. Hij heeft geen geld. Mijn vriendin heeft veel haar. Mijn vriend heeft geen haar. 32 Hij heeft geen nieuwe kleding gekocht dit jaar. Ik heb vandaag geen boek gelezen. Wij hebben geen wedstrijden gewonnen deze herfst. 33 Heb jij groente gegeten? Nee, ik heb geen groente gegeten. Ik wil dat jij groente eet. Ken jij mijn vrienden al? Nee, ik ken geen van hen. Dit zijn mijn vrienden Melline, Anne-Marieke, Hans en Zeno. 34 Ik kan mijn schoenen niet vinden. Als jij jouw kamer opruimt, dan vind jij ze waarschijnlijk. Weet u waar het beroemde standbeeld staat? Als u naar de stad gaat, dan vindt u het. 35 Hoe heb jij mama leren kennen? Ik was in China en zij woonde daar. Was het interessant om Chinees te leren? Ja, en jouw moeder heeft mij goed geholpen. Is het belangrijk om Chinees te leren? Ja. Als jij Chinees spreekt, dan kun jij met veel mensen praten. 29 Waarom is het belangrijk om te oefenen? Als jij oefent, dan leer jij goed piano spelen. Waarom is het belangrijk om Nederlands te leren? Als jij Nederlands leert, dan kun jij het spreken. 20

26 3.2 Hoofdles 01 Hij woont in het regenwoud. Zij zijn op vakantie in het regenwoud. Deze man woont in de woestijn. Dit gezin is op vakantie in de woestijn. 02 Gaan jullie deze zomer op vakantie? Ja, wij gaan naar een strand in Mexico. U spreekt goed Nederlands. Woont u hier? Nee, ik ben op vakantie. 03 Zij hebben dollars. Ik heb alleen yens. Zij heeft twee borden en ik heb er maar één. Hij heeft een mes en een vork. Ik heb alleen een vork. Hij heeft vier boeken. Ik heb er maar drie. 04 Ik heb maar één schoen. Ik heb alleen een lepel nodig. Hebben wij maar één handdoek meegenomen? 05 Ik vind veel soorten groente lekker, maar mijn broer vindt alleen wortels lekker. Mijn vader draagt altijd een horloge, maar mijn moeder draagt alleen een horloge wanneer zij sport. Als wij op vakantie gaan, gaan wij nooit naar de bergen. Wij gaan alleen naar het strand. 06 Verkoopt u groente? Nee, ik verkoop alleen fruit. Verkoopt u fruit? Nee, ik verkoop alleen groente. 07 De dollar is een muntsoort. De euro is een muntsoort. De yen is een muntsoort. 08 Ik heb alleen euro s. In Japan ga ik ze omwisselen tegen yens. U kunt uw euro s omwisselen op het vliegveld. Ik heb ponden nodig maar ik heb alleen dollars. U kunt die muntsoort omwisselen bij die bank. Waar kan ik deze muntsoort omwisselen in euro s? U kunt die muntsoort omwisselen op het treinstation. 09 Kan ik hier euro s omwisselen tegen dollars? Ja, u kunt euro s omwisselen tegen dollars. Kan ik hier yens omwisselen tegen euro s? Ja, u kunt yens omwisselen tegen euro s. 10 Weet jij hoe ik euro s kan omwisselen tegen dollars? Ja. Ga eerst naar de bankmedewerker die daar staat. Geef hem dan vijf euro. Daarna geeft hij jou dollars. Ik heb vijf euro omgewisseld tegen zeven dollar! Nu kun jij de lunch betalen. 11 rugzak rugzak rugzak koffertje koffertje geldautomaat 12 een rugzak een koffertje een geldautomaat muntsoorten 13 Pardon, is hier een geldautomaat? Ja, er is er één naast de bank in de volgende straat. Pardon, is hier een geldautomaat? Het spijt me. Ik denk niet dat er één is. 14 De man draagt een koffertje. De leerlingen dragen een rugzak. De vrouwen dragen hout. De man draagt zijn zoon. 15 Kunt u mijn koffertje voor mij dragen? Het spijt me. Ik kan het niet voor u dragen. Kun jij dit boek dragen? Mijn rugzak is vol. Ja, ik kan het dragen. 16 De rugzak is leeg. Zij doet haar boeken in haar rugzak. Het koffertje is vol. Hij haalt een pen uit zijn koffertje. Ik doe een creditcard in de geldautomaat. Ik haal geld uit de geldautomaat. 21

27 3.2 Vervolg 17 Hij haalt het serviesgoed uit de doos. Hij haalt zijn trui uit de doos. Ik heb mijn speelgoed al in de doos gedaan. 18 Je moet eieren niet zo dragen. Je moet ze zo dragen. Je moet een rugzak niet zo dragen. Je moet hem zo dragen. 19 Je moet nooit zo rijden. Je moet altijd zo rijden. Je moet een fiets niet zo repareren. Je moet hem zo repareren. 20 Je moet een doos niet zo inpakken. Je moet een koffertje zo schoonmaken. Je moet een boek niet zo lezen. Je moet de vloer zo schoonmaken. 21 Er is geen ruimte in de koelkast. Zijn koffer is leeg. Er is veel ruimte in de koffer. Er is geen ruimte in de doos. Er is genoeg ruimte in de bus voor het gezin. 22 Is er genoeg ruimte in jouw rugzak voor mijn woordenboek? Nee, het spijt me. Jij moet het dragen. Is er genoeg ruimte in jouw koffer voor mijn schoenen? Ja, jij kunt ze op mijn kleding leggen. 23 Heb jij ruimte in jouw rugzak? Ja, maar ik heb maar een beetje ruimte. Wil jij met ons kleding kopen? Ja, maar ik heb maar een beetje geld. Ik moet een geldautomaat vinden. Mag ik chocola? Ja, maar jij mag maar een beetje. 24 Heb jij genoeg taart gehad? Nee, ik wil graag een beetje meer. Wil jij meer water? Ja, maar ik wil maar een beetje meer. 25 Pardon, spreekt u Engels? Ja, maar ik spreek maar een beetje Engels. Spreekt u Chinees? Ja, maar ik spreek maar een beetje Chinees. 26 Hoeveel kost dit koffertje? Honderd dollar, maar het is afgeprijsd. Vandaag kost het maar tachtig dollar. Is deze spijkerbroek afgeprijsd? Nee, deze spijkerbroek is niet afgeprijsd. Hij kost tachtig euro. 27 Is deze zonnebril afgeprijsd? Ja. Hij was achthonderd yen maar nu is hij maar vijfhonderd yen. Is dit overhemd afgeprijsd? Nee, dit overhemd is niet afgeprijsd. 28 Zij heeft honger. Als zij een broodje zou hebben, zou zij geen honger hebben. Het is saai om hier te zitten. Als ik een boek zou hebben, zou het interessanter zijn. 29 Zij hebben een paraplu. Zij zijn niet nat. Als zij een paraplu zouden hebben, zouden zij niet nat zijn. Ik heb ruimte in mijn rugzak. Ik kan jouw camera dragen. Als ik ruimte in mijn rugzak zou hebben, zou ik jouw camera dragen. 30 Als ik een broodje zou hebben, zou ik geen honger hebben. Als hier een geldautomaat zou zijn, zou ik contant geld hebben. Als het meer zou regenen, zouden mijn bloemen beter groeien. 31 Als hij een auto zou hebben, zou hij niet gaan lopen. Als wij kaartjes zouden hebben, zouden wij de wedstrijd kunnen zien. Als zij meer geld zou hebben, zou zij een horloge voor haar man kopen. Als ik meer ruimte in mijn koffer zou hebben, zou ik jouw jurk meenemen. 32 Als iemand jou iets geeft, is het beleefd om dank je te zeggen. Als jij eet, is het niet beleefd om te praten. Als oudere mensen in de bus stappen, is het beleefd om hun jouw stoel te geven. Als jij in de bibliotheek bent, is het niet beleefd om te bellen. 22

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Nederlands. Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso. Holandés. Course Content. Level 1 VERSION 3

Nederlands. Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso. Holandés. Course Content. Level 1 VERSION 3 Nederlands Level 1 Dutch Holandés Néerlandais Niederländisch Olandese Course Content Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso VERSION 3 Nederlands Level 1 Dutch Holandés Néerlandais

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

NEDERLANDS. Course Content レベル 2 단계 2. Livello 2. Nivel 2 2级 荷兰语 NIEDERLÄNDISCH オランダ語 네덜란드어

NEDERLANDS. Course Content レベル 2 단계 2. Livello 2. Nivel 2 2级 荷兰语 NIEDERLÄNDISCH オランダ語 네덜란드어 NEDERLANDS Stufe 2 Level 2 オランダ語 NIEDERLÄNDISCH DUTCH 단계 2 Livello 2 Nivel 2 OLANDESE HOLANDÉS レベル 2 네덜란드어 2级 荷兰语 Nível 2 HOLANDÊS Niveau 2 NÉERLANDAIS Course Content Contenido del curso Contenu du cours

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2 BIJLAGEN LESPAKKET 1.2 BIJLAGE 1 A4 BLADEN THEMA S BIJLAGE 2 DOMINO EMOTIES BIJLAGE 3 MATCHING OEFENING GEVOELENS BIJLAGE 4 VRAGENLIJST FILM BIJLAGE 5 VRAGENSTROOKJES HOEKENWERK BIJLAGE 6 ANTWOORDENBLAD

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 15/10/14 1 Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 1. (komen) Waar.... jij vandaan? 2. Uit welk land.... u? 3. Brenda.... vandaag uit Engeland. 4. Wij.... uit België. 5. Wanneer.... zij thee drinken?

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Moshi gaat met het vliegtuig naar Malawi

Moshi gaat met het vliegtuig naar Malawi Malawi Auditieve analyse: 1.2 Eén en twee lettergrepen 1.3 Drie of meer lettergrepen Auditieve synthese 4.1 Lettergrepen samenvoegen tot een woord 4.2 Letters samenvoegen tot een woord Zon varken Malawi

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1

Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1 Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1 Dit is een oefentoets Leesvaardigheid A1 voor het Basisexamen Inburgering. Bij het echte examen is de toets Leesvaardigheid digitaal je maakt de toets op de computer.

Nadere informatie

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed. Vocabulaire En Action 5 : Nederlans naar Frans Unité 1 Goedendag! Ik ben Ik, ik ben ja Ben jij? En jij? Jij bent! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien Unité 2 Gaat het? Het gaat goed.

Nadere informatie

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 10 vragen serie A 1. Hoe vaak doet u boodschappen? 2. Wanneer bent u geboren? 3. Wat drinkt u het liefst? 4. Wat vindt u van

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

1b nr. 1 Wie of wat?

1b nr. 1 Wie of wat? OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

Level 1. Curriculum Text. Texto del curso Texte du cours Kursinhalt Testo del corso. Holandés. Olandese. Curriculum Text.

Level 1. Curriculum Text. Texto del curso Texte du cours Kursinhalt Testo del corso. Holandés. Olandese. Curriculum Text. Nederlands Curriculum Text Level 1 dutch Level 1 Dutch Holandés Néerlandais Niederländisch Olandese Curriculum Text Texto del curso Texte du cours Kursinhalt Testo del corso RosettaStone.com RosettaStone.co.uk

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram, Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram, mijn kleine broer Dat is niet van mij mama Dan zegt ze

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten www.edusom.nl Opstartlessen Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten. Antwoord geven op vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie Herhalingsoefeningen Thema 3 Familie en relaties 1 Woorden Familie Lees de zinnen over de familie van Simon en Els. Schrijf de volgende namen in de stamboom: Hans, Helena, Hester, Joke, Mark, Michiel,

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien 1. Ik ga naar school agenda begrijpen (ik begrijp het niet) boek bord computer dicht (doe dicht) dit docent doe (doen) duidelijk en even fout ga (gaan) geven goed (dat is goed) groep gum klaar klas kom

Nadere informatie

Mijn huis, mijn thuis

Mijn huis, mijn thuis Les 5: Mijn huis, mijn thuis (A-klas) Mijn huis, mijn thuis 1. Mijn huis Mijn naam is Ik ben jaar oud. Ik woon in Ik woon samen met... mensen. Heb je een broer? JA / NEE Heb je een zus? JA / NEE Mijn huis

Nadere informatie

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Zinnen knippen 4 Het onderwerp 7 De persoonsvorm 11 Het gezegde 17 Het werkwoordelijk gezegde 21 Het naamwoordelijk gezegde 24 Het lijdend

Nadere informatie

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK - 100 woorden 1. Ik ga naar school begrijp (ik begrijp het niet) boek computer dit docent doe ga kom laptop naar open pak papier pen potlood tablet wat

Nadere informatie

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 119 119 HOOFDSTUK 8 Dat is een koopje! WOORDEN 1 2 3 1 Ik ga even naar de.... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 2 Wil je wat drinken? Ja graag, een... koffie alsjeblieft. a fles b beker

Nadere informatie

Ria Massy. De taart van Tamid

Ria Massy. De taart van Tamid DE TAART VAN TAMID Ria Massy De taart van Tamid De taart van Tamid 1 Hallo broer! Hallo Aziz! roept Tamid. Zijn hart klopt blij. Aziz belt niet zo dikwijls. Hij woont nog in Syrië. Bellen is moeilijk in

Nadere informatie

Elke middag loopt Fogg van zijn huis naar de Club. Om een spelletje kaart te spelen. Er wordt altijd om geld gespeeld. En als Fogg wint, geeft hij

Elke middag loopt Fogg van zijn huis naar de Club. Om een spelletje kaart te spelen. Er wordt altijd om geld gespeeld. En als Fogg wint, geeft hij Rijk Phileas Fogg is een vreemde man. Hij is erg rijk. Maar niemand weet hoe hij aan zijn geld komt. Een baan heeft hij namelijk niet. Toch woont hij in een groot huis, midden in Londen. In zijn eentje.

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen).

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen). A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen). 1. Je tekent mooi, zeg. 2. Wat een mooi schilderij! 3. Ik heb iets moois voor jou. 4. Mijn vader is een harde werker. 5. Het

Nadere informatie

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet. Bezoek op kantoor Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet. Ton en Toya hebben wat problemen thuis.

Nadere informatie

Vragenkaartjes voor onderweg!

Vragenkaartjes voor onderweg! Vragenkaartjes voor onderweg! 1 Print de kaartjes uit 2 Knip de kaartjes uit langs het kniprandje 3 Bind een elastieke om het pakketje kaartjes 4 Klaar om op vakantie te gaan met leuke vragenkaartjes!

Nadere informatie

Leesboekje de seizoenen

Leesboekje de seizoenen Leesboekje de seizoenen Leesboekje De Seizoenen Pagina 1 Dit is de winter. Dit is de sneeuw. Dit is de hagel. Dit is de ijzel. Dit is het ijs. Dit is het donker. Dit is het licht. Dit is de kat. Dit is

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Het is weer netjes

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes? A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? Ja, heb ik gedaan. 2. Komt Willem dit weekend? Nee, moet helaas werken. 3. Ga je met het vliegtuig naar Hamburg? Nee,

Nadere informatie

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA Hotel Hallo - Thema 4 Hallo opdrachten OPA EN OMA 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer om en

Nadere informatie

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

U leert in deze les toestemming vragen. Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. TOESTEMMING VRAGEN les 1 spreken inleiding en doel U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. Bij toestemming vragen is het belangrijk dat je het op een

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Les 3 Ik leer Nederlands

Les 3 Ik leer Nederlands 00:00 12:32 12/11/14 1 Ik leer Nederlands heeft 16 bladzijden. de bladzijde = de pagina Dag Mohammed. Goedemorgen, Anita. Anita is een voornaam van een vrouw. 00:43 13:13 Wat is goed of goede en wat is

Nadere informatie

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN Geregeld spreken Ditte Oost & Monique Schoorl LES 1 11 Maak de zinnen af 1 Het meisje is blij. 2 De dokter is in het ziekenhuis. 3 De kinderen zijn op school. 4 De man is bij de gemeente. 5 De docent is

Nadere informatie

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd 6.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken Badria wordt vandaag 5 jaar. Jan koopt een boek voor Badria.

Nadere informatie

Bij H&M. Nederlandse Academie 02/2184707 A2

Bij H&M. Nederlandse Academie 02/2184707 A2 Bij H&M Tiebe is bij H&M. Zij is samen met haar kind. Het kind heet Laura. Laura is drie jaar. Tiebe is op de derde verdieping. Ze wil een jurk voor een feest kopen. Ze ziet veel mooie jurken. Dan kijkt

Nadere informatie

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo

Nadere informatie

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen september 2003 Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen 630101 Hoe vul je de vragenlijst in? Beste leerling, Deze vragenlijst gaat over voeding. We willen graag weten hoe je daarover denkt.

Nadere informatie

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen. De familieblues Tot mijn 15e noemde ik mijn ouders papa en mama. Daarna niet meer. Toen noemde ik mijn vader meester. Zo noemde hij zich ook als hij lesgaf. Hij was leraar Engels op een middelbare school.

Nadere informatie

KRUISWOORDRAADSEL 1: WILDE DIEREN

KRUISWOORDRAADSEL 1: WILDE DIEREN KRUISWOORDRAADSEL 1: WILDE DIEREN KRUISWOORDRAADSEL 1: WILDE DIEREN Vul de benamingen van onderstaande dieren in rooster 1 in. 10 3 6 18 16 12 8 23 21 22 19 5 9 17 4 15 14 20 27 1 7 2 13 26 24 25 11 KRUISWOORDRAADSEL

Nadere informatie

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. Grammaticaoefeningen 3 Wonen en vervoer Werkwoorden in een andere tijd Oefening 1 Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. 1 Begrijp je deze informatie? ja / nee,

Nadere informatie

3 Bijna ruzie. Maar die Marokkanen en Turken horen hier niet. Ze moeten het land uit, vindt Jacco.

3 Bijna ruzie. Maar die Marokkanen en Turken horen hier niet. Ze moeten het land uit, vindt Jacco. 1 Het portiek Jacco ruikt het al. Zonder dat hij de voordeur opendoet, ruikt hij al dat er tegen de deur is gepist. Dat gebeurt nou altijd. Zijn buurjongen Junior staat elke avond in het portiek te plassen.

Nadere informatie

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag. 21 21 HOOFDSTUK 2 Te laat! WOORDEN 1 Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 2 Ron,! De bus komt bijna! 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag. 4 We komen

Nadere informatie

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten Woordenlijst bij hoofdstuk 7 Deel 1 aanhebben (kleren) dragen Hij h een warme trui a, want het is koud. afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Nadere informatie

NAAM: Instructies in de klas Voer de opdrachten uit. 1. Zet een kruisje op de olifant. 2. Kleur het haar van de juf bruin.

NAAM: Instructies in de klas Voer de opdrachten uit. 1. Zet een kruisje op de olifant. 2. Kleur het haar van de juf bruin. Werkbundel Instructies in de klas 1. Zet een kruisje op de olifant. 2. Kleur het haar van de juf bruin. 3. Kleur de boeken op de onderste plank rood. 4. Zet een kring rond het meisje. 5. Doorstreep het

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een dak boven je hoofd Wonen: Het huis Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een dak boven je hoofd, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn

Nadere informatie

Brieven van Ama welpen

Brieven van Ama welpen Introductie Shanti heeft heel veel vriendinnetjes in de jungle. Ze heeft ook een vriendinnetje in een land heel ver weg. Het meisje heet Ama. Ama woont in een land dat Ghana heet. Weten jullie waar dat

Nadere informatie

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen - - je kan me wat - module 3 docere delectare movere tekeningen - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5

Nadere informatie

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Melkweg Lezen van Alfa B naar Alfa C Naar de speelzaal Taal en ouders: Peuters Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Colofon Melkweg: Naar de speelzaal, 0 Dit boekje is een uitgave van Stichting

Nadere informatie

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. 1. Ga opnemen de telefoon je? 2. Ik te laat altijd kwam in de les. 3. Wat zijn

Nadere informatie

Jezus vertelt, dat God onze Vader is

Jezus vertelt, dat God onze Vader is Eerste Communieproject 26 Jezus vertelt, dat God onze Vader is Jezus als leraar In les 4 hebben we gezien dat Jezus wordt geboren. De engelen zeggen: Hij is de Redder van de wereld. Maar nu is Jezus groot.

Nadere informatie

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen - - je kan me wat - module 2 docere delectare movere je O kan ROC p e me n van S wat Amsterdam c h o o l - A nt2taalmenu.nl educatie m s t e r - d ROC a m van module Z Amsterdam u i d - O 2 o s t tekeningen

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 8

BEGINNERSCURSUS DAG 8 1 BEGINNERSCURSUS DAG 8 A. FORCING Tekst: Bij de dokter B. GRAMMATICA Gebruik van de infinitief: dubbele inf. om + te + inf. aan het + inf. te + inf. De stamtijden (Dag 6 pagina s 8-11) C. CONVERSATIE

Nadere informatie

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Dag! kennismaken. Ik ben Eric. Vocabulaire Oefening 1 Woordweb Dag! Waar kom je vandaan? groeten Goedemorgen! de ontmoeting Hoe heet je? kennismaken Hoi! mensen Hallo! Ik ben Eric. nieuw Ik kom uit Engeland. Hallo, ik ben Mila. Ik ben

Nadere informatie

De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening 2. 1. b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef

De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening 2. 1. b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef Thema 2 De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening 2 1. b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef Niemand hoeft alleen maar goed of slecht te zijn. Niemand

Nadere informatie

1c nr. 1: zinnen maken

1c nr. 1: zinnen maken OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

H E T V E R L O R E N G E L D

H E T V E R L O R E N G E L D H E T V E R L O R E N G E L D Personen Evangelieschrijver Vrouw (ze heet Marie) Haar buurvrouwen en vriendinnen; o Willemien o Janny o Sjaan o Sophie (Als het stuk begint, zit de evangelieschrijver op

Nadere informatie

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon Op weg met Jezus eerste communieproject H. Theobaldusparochie, Overloon Hoofdstuk 5 Bidden Eerste communieproject "Op weg met Jezus" hoofdstuk 5 blz. 1 Joris is vader aan het helpen in de tuin. Ze zijn

Nadere informatie

Auditieve oefeningen bij het thema:

Auditieve oefeningen bij het thema: Auditieve oefeningen bij het thema: Boek van de week: 1; De gele ballon 2; Spiegeltje Rondreis 3; Reuzenatlas 4; Verhaalbegrip: Bij elk stel ik de volgende vragen: Wat staat er op de voorkant Hoe zou het

Nadere informatie

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica 2 Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Voegwoord 4 Telwoorden: hoofdtelwoorden 7 Telwoorden: rangtelwoorden 10 Telwoorden: hoofd- en rangtelwoorden 13 Persoonlijk voornaamwoord

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD Opdracht 1: de pinpas de geldautomaten het geld het bedrag Opdracht 8 1. Hij betaalt in Nederland met de euro. 2. Wij wisselen geld. 3. Je hebt briefjes en munten.

Nadere informatie

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd Antwoorden Thema 5 Vrije tijd Luisteren Oefening 2 hobby Willem Linda hockeyen squashen tennissen voetballen bioscoop theater ballet kroegbezoek concertbezoek popmuziek jazz klassieke muziek Spreken Oefening

Nadere informatie

Programma Nederlands Praten

Programma Nederlands Praten Nederlands Praten 1 / Basisvaardigheden, hoofdstuk 3 Oefeningen werkwoorden hebben en zijn Oefening 1: Wat is het juiste werkwoord? (zijn) Jij ben/bent een leerling (zijn) Hij is/bent een man (zijn) Zij

Nadere informatie

bruin bruin de kuil de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i/ ie, ij/ei, oe, ui, eu, au/ou

bruin bruin de kuil de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i/ ie, ij/ei, oe, ui, eu, au/ou Pen! nr. 11 - de bruine trui 1 11.1 Lees en schrijf de ui de uil de muis het huis de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid de tuin de fluit het fruit de huid de kuil bruin bruin

Nadere informatie

Herman gaat met zijn dochter Lies naar de dierentuin. Joppie de hond gaat ook mee. Ze gaan gelijk naar de apen, die dicht bij de ingang zijn.

Herman gaat met zijn dochter Lies naar de dierentuin. Joppie de hond gaat ook mee. Ze gaan gelijk naar de apen, die dicht bij de ingang zijn. Herman gaat met zijn dochter Lies naar de dierentuin. Joppie de hond gaat ook mee. Ze gaan gelijk naar de apen, die dicht bij de ingang zijn. De ondeugendste aap Snoei pakt de hoed van Herman af. Snoei

Nadere informatie

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden. 1 Werkwoord (wonen, werken, lopen,...) wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden. 8 Grammatica is niet moeilijk 1.1 woon, woont, wonen Ik woon nu in Nederland. Jij woont nu in Nederland. U woont nu

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

Melkweg. Iedereen fit! Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: Sporten en bewegen

Melkweg. Iedereen fit! Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: Sporten en bewegen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Iedereen fit! Gezondheid: Sporten en bewegen Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Iedereen fit, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Nadere informatie

7.5 Script en plaatjes post-test

7.5 Script en plaatjes post-test 7.5 Script en plaatjes post-test De vorige keer waren we hier om Drakie wat beter te leren praten en Drakie heeft toen een heleboel van jou geleerd. Dat vond ie heel leuk. Vandaag gaan we wat dingen die

Nadere informatie

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

2c nr. 1 zinnen met want en omdat OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 7 Wonen. 1 Woorden. 2 Woorden. Zet de objecten in de juiste kolom:

Herhalingsoefeningen. Thema 7 Wonen. 1 Woorden. 2 Woorden. Zet de objecten in de juiste kolom: Herhalingsoefeningen Thema 7 Wonen 1 Woorden Zet de objecten in de juiste kolom:. het aanrecht de bank het bed het fornuis de gootsteen de houthaard de kledingkast de koelkast de kraan het nachtkastje

Nadere informatie

begrijpend lezen werkboek

begrijpend lezen werkboek begrijpend lezen werkboek naam: groep: rik viert feest. hij is nu zes jaar. de bel gaat. rik rent naar de deur. wie is daar? roept rik. ik ben het, zegt een stem. rik hoort het al. het is opa. dag opa,

Nadere informatie

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren. Woordenlijst bij hoofdstuk 6 de aardappel Wat eten we vanavond, rijst of a? alcoholvrij zonder alcohol Graag een a bier. Ik moet nog auto rijden. de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN Opdracht 1 het gas de buren de woning de keuken Opdracht 11 1. De man werkt in de tuin. 2. De man leest in de woonkamer. 3. De man staat in de keuken. 4. De vrouw

Nadere informatie

Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1

Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1 een hark Een lange steel met een soort kam van ijzer eraan. de fontein Een bak waaruit water spuit. Het is voor de sier. Een wasbak in de badkamer wordt ook

Nadere informatie

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, jongens en meisjes,

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, jongens en meisjes, Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, jongens en meisjes, Hé Joyce, ga je mee? Emma rent achter Joyce aan als ze van het schoolplein lopen. Joyce, wij gaan vanmiddag op bezoek bij mijn oom,

Nadere informatie

Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken

Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken Tekst Audio Les 1 /m 6 Radio Amsterdam LES 1. Beginners. Een afspraak maken Track 1 Jingle Track 2 Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken Track 3 HET GESPREK.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist

Nadere informatie

Leesboekje eten en drinken

Leesboekje eten en drinken Leesboekje eten en drinken Leesboekje Eten en Drinken Pagina 1 Dit is de groente Dit is het fruit. Dit is de sinaasappel. Dit is de banaan. Dit is de tomaat. Dit is de appel. Dit zijn de druiven. Dit is

Nadere informatie

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Goede reis Reizen Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Goede reis, 0 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave

Nadere informatie

Basiswerkboek Gebaren 0-3 jaar, aanvulling

Basiswerkboek Gebaren 0-3 jaar, aanvulling Basiswerkboek Gebaren 0-3 jaar, aanvulling Inhoudsopgave Inleiding 2 Toetsing 3 Aanbieden 4 Gebaren Algemeen 5 Familie 16 Eten en drinken 20 Binnen en buiten spelen 33 Verzorging en kleding 44 Het weer

Nadere informatie