nederlands voor de onderbouw antwoordenboek 1 havo/vwo

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "nederlands voor de onderbouw antwoordenboek 1 havo/vwo"

Transcriptie

1 nederlands voor de onderbouw antwoordenboek 1 havo/vwo

2 nederlands voor de onderbouw antwoordenboek 1 havo/vwo ERNA MULDER TAEDE DE BOER JOOP DIRKSEN JOS VAN SON POLLY DEN TENTER Malmberg, 's-hertogenbosch Eerste druk

3

4 Inhoud Hoofdstuk Fictie Grammatica Spelling Lezen Schrijven Spreken, kijken, luisteren Woorden Informatie Gedicht Taalonderzoek Spelen met taal 19 Test jezelf 19 Hoofdstuk Fictie Grammatica Spelling Lezen Schrijven Spreken, kijken, luisteren Woorden Informatie Gedicht Taalonderzoek Spelen met taal 41 Test jezelf 42 Hoofdstuk Fictie Grammatica Spelling Lezen Schrijven Spreken, kijken, luisteren Woorden Informatie Gedicht Taalonderzoek Spelen met taal 60 Test jezelf 60 Hoofdstuk Fictie Grammatica Spelling Lezen Schrijven Spreken, kijken, luisteren Woorden Informatie Gedicht Taalonderzoek Spelen met taal 83 Test jezelf 83

5 Inhoud Hoofdstuk Fictie Grammatica Spelling Lezen Schrijven Spreken, kijken, luisteren Woorden Informatie Gedicht Taalonderzoek Spelen met taal 108 Test jezelf 109 Hoofdstuk Fictie Grammatica Spelling Lezen Schrijven Spreken, kijken, luisteren Woorden Informatie Gedicht Taalonderzoek Spelen met taal 135 Test jezelf 135

6 Hoofdstuk 1.1 Fictie Hoofdstuk Fictie OPDRACHT 1 a Je krijgt in de tekst bijna niets te horen over haar uiterlijk. Toch heb je je waarschijnlijk in je fantasie al wel een beeld van haar gevormd. Bijvoorbeeld: Ze is klein en een beetje mager, ze heeft lang haar en een donkere huid. b Eigen antwoord. c Ze heeft last van haar schouder: ze krijgt onverwachte pijnscheuten vanuit haar linkeroksel. Ze haalt op school niet zulke goede resultaten: ze zal wel niet naar vwo of havo mogen. Ze heeft van tijd tot tijd last van akelige dromen. d Haar drie problemen zullen wel verder aan bod komen en misschien wel worden opgelost. e Bijvoorbeeld: Ja, een verhaal over iemand van mijn leeftijd vind ik altijd wel leuk. OPDRACHT 2 a fictie b non-fictie c non-fictie d fictie e non-fictie f fictie g fictie h non-fictie i fictie j non-fictie k fictie l fictie m fictie n non-fictie OPDRACHT 3 a Realistisch zijn: 1, 6, 9, 11 en 13. Niet-realistisch zijn: 4, 7 en 12. b Eigen antwoord. OPDRACHT 4 a Tekst 2 is non-fictie; hij is bedoeld om je informatie te geven. b Mensen lezen non-fictie om iets te weten te komen over zaken die ze belangrijk of interessant vinden. Ze lezen bijvoorbeeld: de nieuwsberichten in de krant om te weten wat er in de wereld gebeurt; de tv-gids om te weten wat er vanavond op televisie komt; een studieboek omdat ze een cursus volgen. c Bijvoorbeeld: schoolboeken, de tv-gids, Kidsweek. d Om te ontspannen, voor hun plezier. e Bijvoorbeeld: verhalen over vroeger of over kinderen van mijn leeftijd, of griezelverhalen. OPDRACHT 5 a Een leesautobiografie is een opstel over je leeservaringen van je kleutertijd tot nu toe. b - c Eigen antwoord. OPDRACHT 6 a Bijvoorbeeld: Ik lees graag en veel, bijna elke dag wel. Of: Ik lees alleen als het moet van school. Bijvoorbeeld: Ik heb een beetje moeite met lezen. Ik lees niet zo snel; daarom vind ik lezen al gauw saai. 5

7 Hoofdstuk 1.2 Grammatica b Bijvoorbeeld: Mijn vader las me altijd voor als ik naar bed gebracht werd. Hij deed dat altijd erg spannend, met speciale stemmetjes. Bijvoorbeeld: In groep 7 hadden we juf Claire. Die kon prachtig voorlezen, soms wel een uur achter elkaar. Ze las bijvoorbeeld grote stukken voor uit Spijt. Bijvoorbeeld: de Botje-boeken Bijvoorbeeld: Boeken over kinderen van mijn leeftijd, omdat ik me dan goed kan voorstellen dat ik meespeel in het verhaal. Bijvoorbeeld: Littekens, over een meisje met akelige problemen. Het is eerst lekker zielig, en ook is het spannend of ze haar problemen kan oplossen. Bijvoorbeeld: op nummer 1: Kappen! van Carry Slee; op nummer 2:... Eigen antwoord.. Bijvoorbeeld: om te ontspannen, heerlijk met een boek in een hoek! Eigen antwoord. 1.2 Grammatica OPDRACHT 1 a de, een, het breed, hoog, vies Nederland, water, strand zwemt, scheen, brandt b lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden OPDRACHT 2 a klassen, taarten, [geen meervoud], computers, kussens, flats b vertrouwen c klasje, taartje, [geen verkleinwoord], computertje, kussentje, flatje d vertrouwen e Bijvoorbeeld: lepel, toren, programma. f Bijvoorbeeld: haat, afschuw, medelijden. OPDRACHT 3 a uur, vakkenvuller, Albert Heijn, huis b verhalen, gevangenen, detectives c herfstvakantie, ouders, Parijs d camera's e verhaal, varken, ballon f verhaaltje g frietjes OPDRACHT 4 a In zin 1 is Marieke de vriendin waar Derk verkering mee heeft of mee samenwoont (dat zie je aan het bepaalde lidwoord, de). In zin 2 is Marieke een van de vriendinnen van Derk (dat zie je aan het onbepaalde lidwoord, een). b Een bepaald lidwoord geeft aan dat het zelfstandig naamwoord dat erachter staat, bekend is. Het is bekend wie of wat er bedoeld wordt. Een onbepaald lidwoord geeft aan dat het om iets of iemand gaat waar nog niet eerder over is gesproken. Het gaat niet om één specifiek ding of één specifieke persoon. OPDRACHT 5 a een agenda b het avontuur c de wiskundesommen d een katje e het winkelcentrum f de rugzakken 6

8 Hoofdstuk 1.2 Grammatica OPDRACHT 6 a Bijvoorbeeld: boeiende. Bijvoorbeeld: geweldige. Bijvoorbeeld: fantastische. Bijvoorbeeld: gietijzeren. Bijvoorbeeld: afschuwelijke. b koperen c Omdat het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is. d Nee, stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden veranderen niet van vorm. e Bijvoorbeeld: a een volle agenda b het onverwachte avontuur c lastige wiskundesommen d een zindelijk katje e het moderne winkelcentrum f de uitpuilende rugzakken OPDRACHT 7 a Bij het lidwoord de. b Bij een het-woord wanneer er het lidwoord een voor staat. Bij een het-woord wanneer er geen lidwoord voor staat. c Bijvoorbeeld: plastic, aluminium, perspex. d Het lidwoord de. OPDRACHT 8 a de, de BN - b het, een BN onnozelste, zenuwachtige c de BN kleine, enorme d een BN aardige e een, een BN lief, forse f de, een BN houten g de BN enorm OPDRACHT 9 a, b BN c BN, OPDRACHT 10 : hekel, kleintje, lengte, agressie, talent BN: nauwkeurig, agressief, lang OPDRACHT 11 a infinitief b Het hele werkwoord eindigt op (e)n. c Een werkwoord drukt een handeling, gebeurtenis of situatie uit. OPDRACHT 12 a heb, besteld b zijn, aangekomen c wilde, kaften d moet, zijn e stonden 7

9 Hoofdstuk 1.2 Grammatica f g was, gieren begin OPDRACHT 13 a 1. Ik zaag de boom om. 2. De zaag ligt in de schuur. b 1. Ik winkel graag. 2. In die winkel verkopen ze mobieltjes. c 1. Onze leerlingen schaatsen op 5 december op de ijsbaan. 2. Hun schaatsen huren ze ter plekke. d 1. Borstel jij je paard elke dag? 2. De borstel moet je wel schoonmaken. e 1. Bij het zien van het cijfer op haar proefwerk begon ze te stralen. 2. Hij werd verblind door de stralen van de zon. OPDRACHT 14 a Dit weekend vertoonde de televisie beelden van een vliegtuigongeluk. b In het café hing nog de rook van sigaretten. c Tijdens het introductiekamp zijn de brugklassers altijd lief. BN d Het wandelen beviel ons allemaal. 8

10 Hoofdstuk 1.3 Spelling e Het was een vrolijke bende. f Er wapperden kleurige vlaggetjes aan de viskraam. BN BN g De leeuwin vertroetelde de kleine BN welpjes met behoedzame BN bewegingen. 1.3 Spelling OPDRACHT 1 a Er staan geen hoofdletters en leestekens in. b Gisteren ging ik met mijn vader, moeder en broertje naar mijn tante Emma in Rotterdam. Ze was namelijk jarig. Op tafel stonden de gebakjes. Er stonden vruchtengebakjes, moorkoppen en slagroomsoezen. Ik mocht er één kiezen. Dat was wel moeilijk. Welk gebak vind jij het lekkerst? Uiteindelijk koos ik een grote, zoete moorkop. Lekker! OPDRACHT 2 a 11 hoofdletters b punt, vraagteken of uitroepteken c bij een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden d 3 komma's OPDRACHT 3 a Kevin Huizinga b Monique van Zomeren c mevrouw E. Petersen d de heer Van de Grift OPDRACHT 4 a M. Broeksteeg Nieuwstraat AJ Ravenstein b Eigen antwoord. OPDRACHT 5 a Elke week komt Lars Adema te laat op school. 9

11 Hoofdstuk 1.4 Lezen b c d e f g h i j k Hij moet om half acht op school zijn. Dat is natuurlijk erg vroeg. Hoe laat moet je dan opstaan? Sommige leerlingen uit Heesch moeten wel een uur fietsen. Sta op tijd op! Ze moeten al om half zes opstaan. Weet je wie dat zijn? Peter en Thijs wonen in de Kerkstraat. Gelukkig woont Lars dicht bij school. Woont hij aan de overkant? OPDRACHT 6 a Elke dag fietsen Rachida, Fanny en Marije samen naar school. b Vandaag hebben ze gym, wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis. c Wiskunde hebben ze altijd op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag. d Op woensdag hebben ze eerder vrij. e Dan gaan ze meestal samen winkelen, kletsen en huiswerk maken. f Hoge, zwarte laarzen dragen ze graag. 1.4 Lezen OPDRACHT 1 a Begrijpend lezen is de techniek waarmee je leert om teksten te begrijpen, zodat je snapt wat een schrijver jou wil vertellen. b Eigen antwoord. c Als je een tekst goed begrijpt, kan je dat in allerlei situaties van pas komen. Niet alleen bij het lezen van teksten voor het vak Nederlands, maar ook als het gaat om teksten in bijvoorbeeld je aardrijkskunde- of wiskundeboek, je rooster, MSN-berichten. Hoe beter je leest, hoe makkelijker je leert. OPDRACHT 2 a De telefoonlijst in je mobieltje lees je snel en gericht. Je zoekt. Je wilt namelijk het nummer van een persoon weten. b Van een leesboek lees je misschien eerst de voor- en achterkant om te bepalen of je dat boek interessant vindt. Vind je het interessant, dan lees je het woord voor woord. Je wilt weten hoe het verhaal eindigt. c Een bericht in de krant lees je soms gedeeltelijk. Als je de kop en de eerste alinea gelezen hebt, weet je misschien al genoeg. d Een tekst in je aardrijkskundeboek lees je aandachtig. Je moet de tekst goed begrijpen, want je moet die tekst waarschijnlijk kennen voor een toets. e Een sms-bericht lees je meestal aandachtig, want je wilt weten wat de boodschap is. f Dat klopt. Er zijn verschillende teksten, en je leesdoel is niet altijd gelijk. Soms wil je iets opzoeken, soms probeer je iets te begrijpen, soms moet je iets leren, enzovoort. OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld: Een leesstrategie is lezen met een plan in je hoofd dat bepaalt op welke manier je die tekst leest. b verkennend lezen, zoekend lezen, nauwkeurig lezen, studerend lezen c nauwkeurig = zorgvuldig d de telefoonlijst in je mobieltje zoekend lezen een leesboek verkennend en nauwkeurig lezen een bericht in de krant verkennend en nauwkeurig lezen een tekst in je aardrijkskundeboek nauwkeurig en studerend lezen een sms-bericht nauwkeurig lezen e Bijvoorbeeld: Je leesdoel is dat wat je met het lezen van een tekst probeert te bereiken. f Een tekst uit een woordenboek lees je zoekend. Een schoolboektekst lees je nauwkeurig. De tekst zelf bepaalt dus ook de leesstrategie die je kiest. OPDRACHT 4 a De titel geeft meestal het onderwerp van de tekst aan. 10

12 Hoofdstuk 1.4 Lezen b c d e f Eigen antwoord. Eigen antwoord. Eigen antwoord. Eigen antwoord. Verkennend lezen, want je bekijkt de tekst zonder hem echt te lezen. OPDRACHT 5 a - b Meer antwoorden zijn hier mogelijk. Bijvoorbeeld: verkennend zoekend nauwkeurig studerend tekst 1 X X tekst 2 X X X X tekst 3 X X X tekst 4 X X X X OPDRACHT 6 a Beide teksten komen uit het eerste deel van een schoolboek voor biologie: Biologie voor jou. b A: een alfabetische lijst van behandelde onderwerpen/begrippen. c Een register staat meestal achter in een boek. d Een register is een alfabetisch geordende lijst met begrippen die in het boek behandeld worden. Een inhoudsopgave is een overzicht van de hoofdstukken waarin het boek is verdeeld. e thema's f J, op bladzijde 4 en 5 staat de inhoudsopgave en op bladzijde 298 staat het register. OPDRACHT 7 a op bladzijde 15 b op bladzijde 108 c op bladzijde 85 OPDRACHT 8 a Tekst 2 is een stukje uit een woordenboek (de 'Dikke Van Dale'). b Onder de tekst staat de bron: Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. c Thema 3: Organen en cellen. d Thema 5 gaat over Stevigheid en beweging. Woorden die hierbij horen zijn: aanhechtingsplaats, achillespeesontsteking, armbuigspier en armstrekspier. e Thema 6 gaat over Waarnemen. Woorden die daarbij horen zijn: aambeeld en accommoderen. f voornamelijk zoekend lezen OPDRACHT 9 a Bloemen, vruchten, zaden b Waarschijnlijk gaat dat thema over planten en over de manier waarop die zich vermenigvuldigen. c Ja, uit de meeste thematitels kun je afleiden waar het thema over gaat. OPDRACHT 10 a Afval en milieu b afval en milieu c zes alinea's d C De laatste regel van elke alinea is niet helemaal vol. e de afbeeldingen, de schuingedrukte woorden f verkennend lezen OPDRACHT 11 a Het eerste woord is Bij. b Het laatste woord is dieren. c De eerste alinea bestaat uit 10 regels. d De eerste alinea bestaat uit vijf zinnen. 11

13 Hoofdstuk 1.5 Schrijven e Een regel loopt van links naar rechts over de bladzijde. Een zin loopt van hoofdletter naar punt (of vraagteken of uitroepteken). Een zin kan precies één regel beslaan, maar dat hoeft niet. OPDRACHT 12 a Hij noemt afgevallen bladeren en omgevallen bomen (r. 6-8). b nauwkeurig lezen OPDRACHT 13 a biologisch afbreekbaar afval en niet biologisch afbreekbaar afval b E alle drie c Een organisme is iets wat leeft. OPDRACHT 14 a niet biologisch afbreekbaar afval b plastic, nylon en piepschuim c Hij wil uitleggen dat kunststof schadelijk kan zijn voor de natuur. Hij legt dat uit met een voorbeeld van een vogel die piepschuim eet. OPDRACHT 15 biologisch afbreekbaar afval niet biologisch afbreekbaar afval broodkorst batterij bananenschil haarlakspuitbus gemaaid gras plastic tas kartonnen doos shampoofles konijnenkeutel steenpuin soepbeen wijnfles OPDRACHT 16 a Een goede aanpak zou zijn om tijdens het lezen de schuingedrukte woorden op te schrijven en daar de betekenis achter te zetten. b Studerend lezen betekent onder andere dat je alle (schuingedrukte) begrippen uit de tekst kent én begrijpt. Bovendien moet je de begrippen ook in andere situaties (dus bij andere voorbeelden) kunnen toepassen. c Ja, om een tekst te leren (= studerend lezen) moet je hem eerst nauwkeurig lezen. OPDRACHT 17 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c - d Ja, deze leesstrategieën kun je niet alleen bij Nederlands gebruiken, maar bij alle vakken. 1.5 Schrijven OPDRACHT 1 a De voetbalwedstrijd tussen Go Ahead en PSV. b Voetbalwedstrijd Go Ahead PSV c Wanprestatie van het jaar Bedroevende vertoning d - e Go Ahead wint van PSV OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: Internetgedrag van kinderen of: Gevaren van internet b Bijvoorbeeld: Privé-gegevens op internet: doodeng! 12

14 Hoofdstuk 1.5 Schrijven OPDRACHT 3 a De zin is te lang. b Bijvoorbeeld: Vanochtend was ik weer te laat op school. Ik had me verslapen omdat mijn vader gisteren jarig was. Iedereen vond het erg gezellig en daardoor was het erg laat geworden. OPDRACHT 4 Je mag soms best lange zinnen schrijven. Je moet er wel voor zorgen dat de zinnen goed leesbaar zijn. Het is voor de lezer prettig als korte en iets langere zinnen afgewisseld worden. OPDRACHT 5 a De Tsjechische voetballers wacht een gouden beloning wanneer zij zich weten te plaatsen voor het WK voetbal. Een brouwerij heeft iedere speler 160 liter pils beloofd als ook de laatste wedstrijd wordt gewonnen. b Bijvoorbeeld: Sem belde twee dagen lang Radio 538 om kaartjes te winnen voor het concert van Robbie Williams, maar hij won niets. Hij besloot toen om heel dure kaartjes via internet te kopen. Die moest hij ook nog in Groningen op gaan halen met de trein. OPDRACHT 6 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c Eigen antwoord. d Eigen antwoord. e Eigen antwoord. OPDRACHT 7 a - b Voordat je een tekst gaat schrijven moet je je oriënteren en voorbereiden. Je vraagt je dus eerst af wat je precies moet doen en je verzamelt informatie. OPDRACHT 8 a Je moet een tekst schrijven met als onderwerp mijn nieuwe school. b Voor de leerlingen van groep 8. OPDRACHT 9 a Bijvoorbeeld: Wie is je mentor? Wie zijn de aardigste leraren? Wie lijken je minder aardig? Wat lijken je leuke of interessante vakken? Wat zijn vakken die je minder interesseren? Waar heb je het meest aan moeten wennen? Wanneer is voor jou een klas een prettige klas? Wanneer niet? Waarom bevalt je nieuwe school je beter of minder dan je basisschool? Hoe reageren oudere leerlingen op brugklassers? b Eigen antwoord. OPDRACHT 10 a - b Bijvoorbeeld: De voorlopige titel is: Mijn nieuwe school. OPDRACHT 11 a - b - c - OPDRACHT 12 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c Eigen antwoord. 13

15 Hoofdstuk 1.6 Spreken, kijken, luisteren OPDRACHT 1 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c Eigen antwoord. d Eigen antwoord. e Bijvoorbeeld: Je leest goed voor als je geen fouten maakt bij het lezen en als je luisteraars met plezier naar je luisteren. OPDRACHT 2 a Kies uit: voldoende hard spreken; rustig lezen en tempo variëren; duidelijk en beschaafd spreken; afwisseling in toon. b Je kunt variëren in volume, tempo, uitspraak en toon. c Op de basisschool leer je technisch lezen. d Het AVI-niveau geeft de moeilijkheidsgraad van een tekst aan. Er zijn negen AVI-niveaus. Als je niveau 9 hebt bereikt (meestal is dat aan het eind van groep 8), ben je 'volledig leesvaardig'. e Hoe moeilijker een tekst, hoe hoger het AVI-niveau. Een moeilijke tekst stelt meer eisen aan de lezer. OPDRACHT 3 Weet je wat zo raar is van vaders en moeders? Al is hun eigen kind het walgelijkste mormel dat je je voor kunt stellen, / zij blijven ervan overtuigd dat hij of zij fantastisch is. Ach, / dat geeft helemaal niet. / Zo zijn die dingen nu eenmaal. Pas wanneer die ouders ons beginnen te vertellen hoe briljant hun afgrijselijke spruit is, / roepen wij: / 'Haal een bakje! Ik moet overgeven!' OPDRACHT 4 a - b - c - d - OPDRACHT 5 a Eigen antwoord. b Bijvoorbeeld: Als je een verhaal voorleest, heb je meer mogelijkheden. Je speelt dan eigenlijk een beetje toneel. c Kies uit: je kunt je stem aanpassen aan de personages; door sneller te lezen of door even te wachten creëer je spanning; oogcontact en het laten meedoen van je gezicht vergroten de aandacht. OPDRACHT 6 a - b - c - d - e Eigen antwoord. f Eigen antwoord. Kijk in het beoordelingsschema dat je klasgenoot gemaakt heeft. g Eigen antwoord. OPDRACHT 7 a - b Het onderdeel 'Tekstbegrip'; 'Las de finalist in een prettig tempo voor?' 'Las de finalist echt voor of werd er voorgedragen?' 'Werd er goed geluisterd?' OPDRACHT 8 a - b Eigen antwoord. 14

16 Hoofdstuk 1.7 Woorden OPDRACHT 9 a - b - c - OPDRACHT 10 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c Eigen antwoord. d Je kunt je voorlezen verbeteren door: meer te oefenen; je preciezer voor te bereiden; goed naar anderen te luisteren als ze voorlezen; veel hardop voor jezelf te lezen. 1.7 Woorden OPDRACHT 1 a en c: 1. wetenschappelijk = uitgevoerd door iemand die op de universiteit werkt 2. gespecialiseerd = heel goed in iets zijn 3. wellicht = misschien 4. uniek = anders dan alle anderen 5. overigens = tussen twee haakjes 6. kunstmatig = op een onnatuurlijke manier 7. gebruikelijk = normaal 8. vertonen = laten zien 9. naar verluidt = dat wordt gezegd 10. het mogelijk achten = denken dat iets kan b Eigen antwoord. OPDRACHT 2 a A Ik ben vreselijk bang in het donker. Wellicht kun jij met me meegaan, dan ben ik niet alleen. b B Jasper doet alsof er geen problemen zijn. Hij vertoont vluchtgedrag. c A Ik heb afgelopen zomer met dolfijnen gezwommen. Echt, een unieke ervaring! OPDRACHT 3 a Schildpadden zijn uniek. Ze kunnen wel 200 jaar oud worden! b Het is niet gebruikelijk om een varken als huisdier te hebben. c Dat boek is overigens geschreven door mijn moeder. Wist je dat? OPDRACHT 4 a Eigen antwoord. b - OPDRACHT 5 a Dat ze het zat is om altijd verliefd te zijn. b - c figuurlijk taalgebruik OPDRACHT 6 a 8 b 5 c 2 d 3 e 4 f 1 g 6 h 7 15

17 Hoofdstuk 1.8 Informatie OPDRACHT 7 a 5 b 3 c 1 d 2 e 4 OPDRACHT 8 a Eigen antwoord. b Een spreekwoord is een groepje woorden dat altijd hetzelfde is. Bij een uitdrukking zijn de woorden in iedere zin net iets anders. c Als het je niet goed lukt om heel precies te zeggen wat je bedoelt. d Eigen antwoord. 1.8 Informatie OPDRACHT 1 a encyclopedie b woordenboek c tv-gids d atlas e kalender, agenda OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: je moeder b Bijvoorbeeld: Teletekst, gebruiksaanwijzing bij een apparaat, catalogus, reisgids, rijmwoordenboek, je docent OPDRACHT 3 1 d 2 g 3 f 4 h 5 c 6 a 7 b 8 e OPDRACHT 4 a krant, Teletekst b catalogus van de bibliotheek, internetsite c encyclopedie, geschiedenisboek, geschiedenisdocent, internetsite OPDRACHT 5 a Het is verstandig om meer bronnen te raadplegen. b Eén bron is genoeg. c Het is verstandig om meer bronnen te raadplegen. OPDRACHT 6 a toeristische informatie over Schotland b Nederlandse woorden en hun betekenissen c wegenkaarten d informatie over heel veel verschillende onderwerpen e de juiste spelling van Nederlandse woorden f informatie over aankomst- en vertrektijden van treinen g advertenties voor allerlei producten, vaak tweedehands h instructie over het werken met Windows XP 16

18 Hoofdstuk 1.9 Gedicht OPDRACHT 7 Nee, want de fiets is uitgevonden ver voor de Tweede Wereldoorlog. Het antwoord op de vraag levert dus geen informatie over de ontwikkeling van de fiets na de Tweede Wereldoorlog. OPDRACHT 8 a tekst 1 en tekst 5 b Tekst 1 en tekst 5 gaan wel over huisdieren, maar niet over het effect van huisdieren op de gezondheid van mensen c van tekst 2, want de titel sluit precies aan op het onderwerp. d tekst 3 en tekst 4 OPDRACHT 9 a Mensen met huisdier: minder last van bloeddruk; minder last van stress. Knuffelen met huisdieren in ziekenhuis: goed voor gezondheid kinderen. Knuffelen met koe: goed voor kinderen met slaapproblemen; goed voor bejaarden met ouderdomsproblemen; goed voor kinderen met ADHD. b de stichting 'Met dieren meer mens' OPDRACHT 10 a Goed zijn informatiebronnen die daar bruikbaar zijn of die je helpen om de tijd door te komen. Fout zijn informatiebronnen waar je daar niks mee kunt, bijvoorbeeld de telefoongids. Bijvoorbeeld: kalender (om de data bij te houden); agenda (voor de data en om ervaringen in te noteren); encyclopedie, geschiedenisboek (als leesvoer); woordenboek (om te raadplegen wanneer je een dagboek gaat bijhouden). b Een recept geeft, behalve de naam, geen informatie over het medicijn. In een bijsluiter vind je wel informatie (over gebruik, werking, bijwerkingen). c zoekend lezen 1.9 Gedicht OPDRACHT 1 a Eigen antwoord. b Ja c Eigen antwoord. d Eigen antwoord. OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: rijm, ingewikkeld, gevoelens, liedje, beeldspraak. b - OPDRACHT 3 a poëzie b Bijvoorbeeld: korte regels; wit om de woorden; in stukken verdeeld; rijm; herhaling van woorden; woorden met meerdere betekenissen; veel betekenis met weinig woorden; meer tijd nodig voor begrip. c - OPDRACHT 4 a Bijvoorbeeld: korte regels; in drie stukken verdeeld; herhaling van het woord 'dood'; meerdere betekenissen in 'sterven van de dood', 'te laten gaan, dood', 'al is een hond niemand' en 'sjokken zonder stok'. b Bijvoorbeeld: Onze hond hebben we laten inslapen. Ze heeft twee spuitjes gehad. Mijn moeder huilt en legt een bloem op het lijk. Onze hond hoeft nu niet meer mee te maken dat ze aftakelt. c Bijvoorbeeld: van regel 5 tot en met 9. 17

19 Hoofdstuk 1.10 Taalonderzoek OPDRACHT 5 a Je moet niet pauzeren, maar je moet doorgaan met lezen. b De laatste zin is herkenbaar voor kattenliefhebbers. Die zullen het leuk vinden om dit lezen. OPDRACHT 6 a Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Ik herken het gevoel uit de gedichten. Er staan opvallende zinnen in. Of: Ik vind het geen leuk onderwerp. Ik begreep de gedichten niet goed. b Taalonderzoek OPDRACHT 1 a Ja, gebarentaal of lichaamstaal. b Een 'blinde geleidehond' is een hond die zelf blind is. Een hond die blinden helpt, heet 'blindengeleidehond'. c Een woord dat door de ene taal aan een ander is ontleend. d Omdat het Chinees geen onderscheid tussen r en l kent. Een Chinees weet dus niet hoe hij die letters uit moet spreken. e Nee. Als je met een zachte g praat, spreek je nog geen dialect. Als je echt een dialect spreekt, gebruik je bijvoorbeeld ook andere woorden en uitdrukkingen dan in het Nederlands. f De taal waarin iemand het spreken heeft geleerd of een taal waaruit andere talen zijn voortgekomen. OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: Ja. Je hoort het steeds meer mensen zeggen, dus de kans is groot. Of: Nee. Je hoort het wel veel mensen zeggen, maar er zijn ook veel mensen die zich eraan ergeren en het verbeteren. Net als bij 'groter als' in plaats van 'groter dan' zal dit niet zomaar veranderen. b Ja, want taalkundigen houden zich onder andere bezig met taal als middel om te communiceren. Dove mensen communiceren met behulp van gebarentaal. OPDRACHT 3 a Ik verkeer; ik ga om met, ik bevind me in. Jij verkeert; jij gaat om met, jij bevindt je in. En verkeerd als het tegenovergestelde van wat goed is. Weg verkering; einde relatie tussen geliefden. b sms'je / stripverhaal / reclametekst / raptekst / gedicht / cabarettekst / songtekst OPDRACHT 4 a Niet waar. Om straattaal te kunnen spreken, moet je juist goed zijn in Nederlands. Net als het Nederlands heeft straattaal een heleboel regels, die onbewust worden toegepast. b Waar. Straattaal is spelen met taal en nieuwe woorden verzinnen om steeds weer origineel te zijn. c Niet waar. De Engelse woorden worden aangepast aan de Nederlandse uitspraak. Ook ken je de Nederlandse woorden wel, je gebruikt ze alleen niet. d Niet waar. MSN-taal verandert heel snel. Elke dag komen en verdwijnen er woorden en afkortingen. e Waar. Jongeren die heel vaak MSN'en, vergeten vaak dat ze op school en bijvoorbeeld in brieven al die afkortingen niet mogen gebruiken. OPDRACHT 5 a Sudoku. De lezers van Volksblad.com kunnen meedoen aan het spelletje waar de hele wereld over praat. Sudoku is een verslavend raadsel van Japanse oorsprong. De regels: probeer een getal tussen de 1 en 9 in elk hokje van de tabel in te vullen, beginnend bij de nummers die al gegeven zijn. Een 9x9-tabel bestaat uit 3x3-subtabellen, de zogenaamde regio's. Elk nummer mag slechts één keer voorkomen in de verschillende rijen, kolommen en regio's. b Bijvoorbeeld: 1) De werkwoorden zijn anders. 2) Onze lange ij is in het Afrikaans een y. 3) Er wordt 'wat' gebruikt in plaats van 'die' en 'dat'. 18

20 Hoofdstuk 1.11 Spelen met taal c Bijvoorbeeld: 1) Veel woorden zijn hetzelfde. 2) De woordvolgorde is hetzelfde. 3) Net als in het Nederlands is er invloed van het Engels (bijvoorbeeld area). OPDRACHT 6 a - b In de zeventiende eeuw voeren Nederlandse handelslieden naar Azië om handelswaar te halen. Kaap de Goede Hoop werd gebruikt als tussenstop om vers voedsel in te slaan. Nederlandse boeren vestigden zich in Zuid-Afrika om voor dat voedsel te zorgen. Ook hielden ze zich er bezig met slavenhandel. OPDRACHT 7 a Eigen antwoord. b Bijvoorbeeld: In de paragraaf 'Taalonderzoek' wordt aandacht besteed aan 'de andere kant van taal'. Er komen allemaal onderwerpen voorbij die iets vertellen over hoe het Nederlands in elkaar zit en wat het Nederlands je over 'de Nederlanders' kan vertellen. c gebarentaal in verschillende landen het verschil tussen standaardtaal en dialect verschillen in het taalgebruik van mannen en vrouwen 1.11 Spelen met taal Bij wijze van spreken: 1. Met de gebakken peren zitten. 2. Een appeltje voor de dorst. 3. De druiven zijn zuur. 4. De kool en de geit sparen. 5. Een zak zout met iemand gegeten hebben. 6. Geld maakt vrienden. 7. Dat kun je op je buik schrijven. Schrijf op hoeveel verschillende woorden jij kunt maken met de letters van het woord 'beoordeling'. Eigen antwoord. Voorbeelden: Boor / door / goor / ei / bed / big / beer / bode / oordeel / bedel / rood / rodel / rel / oor / lood / goed / geel / neger / regel / bel / ding / ring / eer / gier / dier / bier / lier / nier / eren / deren / gieren / dieren / bieren / lieren / del / gel / reilen. Test jezelf OPDRACHT 1 a Fictie b Omdat je bij het lezen de personen uit het verhaal voor je ziet. Je maakt mee wat zij meemaken en reageert daarop. Ook de bron verraadt dat het fictie is. OPDRACHT 2 b Patrick Lagrou, Het monster uit de diepte c J.K. Rowling, Harry Potter en de Steen der Wijzen d Raymond E. Feist, De razernij van een demonenkoning OPDRACHT 3 a Maandag gaan we met de voetbalclub paintballen. 19

21 Hoofdstuk 1 Test jezelf 20 b Het mist al sinds de vroege BN morgen. c De kleren van onze opa's en oma's zijn nu belachelijk. BN d Voor het bord houdt Jochem een geweldige BN spreekbeurt. e Na de voorstelling klonk er een luid BN applaus. f Skiën verleer je nooit.

22 Hoofdstuk 1 Test jezelf g In de Alpen heeft hij een prachtige huttentocht gemaakt. BN h Het leek wel een uitputtende BN survivaltocht. i Waarom was jij er niet bij? j In de eerste klas leest iedereen hetzelfde boek. OPDRACHT 4 Iedere week gaat Robbert van de Broek na schooltijd met zijn vriend Tim mee naar huis. Ze spelen dan computerspelletjes, drinken wat, praten over school en maken huiswerk. Soms kijken ze ook naar videoclips op de televisie. Ze houden niet van dezelfde muziek. Robbert houdt van rap en Tim houdt van heavy metal, grunge en hardrock. Waar houd jij van? De zus van Tim houdt niet van harde muziek. Zet die muziek eens zachter! OPDRACHT 5 a (Chicken Little) Van kuikentje naar coole kip. b Uit Movie Alert! c De bronvermelding staat onder de tekst. d De film Chicken Little e Zeker wel! De afbeelding komt immers uit de film die hier besproken wordt. f verkennend lezen OPDRACHT 6 a C Je leest de tekst aandachtig. b Er is maar één alinea. 21

23 Hoofdstuk 1 Test jezelf c Bij 'Chicken Little' (regel 23). d Omdat het vanaf dat punt niet meer over de inhoud van de film gaat, maar over het maken van de film. e Een nieuwe alinea springt in (of er staat een regel wit boven). De laatste regel van een alinea is vaak niet helemaal vol. OPDRACHT 7 a Omdat hij een keer voor niets paniek onder de dieren heeft veroorzaakt. b Er staat dat Billy een enorme big is, die zelf denkt dat hij te klein is (regel 18-19). Daar kun je je komische situaties bij voorstellen. c waarschuwen d Bijvoorbeeld: vet, gaaf. OPDRACHT 8 a feiten b soort c datum van uitgave / datum van publicatie d In Nederlandse bioscopen en op de Nederlandse tv worden vaak Engelstalige films vertoond. Daarom worden in teksten over die films ook veel Engelse woorden gebruikt. e tekenfilm (regel 26) f Voor welke leeftijd de film bedoeld is (AL = Alle leeftijden). OPDRACHT 9 a Bijvoorbeeld: Tussendoortjes (of:) Fruitrepen b Bijvoorbeeld: Veel tussendoortjes boordevol calorieën (of:) Afblijven van tussendoortjes! OPDRACHT 10 a Deze zin is te lang. b Bijvoorbeeld: Het was al de derde keer dat Yvonne te laat kwam. De gebruikelijke maatregel voor leerlingen die in herhaling vielen, was dat ze zich een hele week lang een halfuur eerder moesten melden. Daar had ze geen zin in, en daarom moest ze een zeer overtuigende smoes verzinnen. OPDRACHT 11 a Leestekens geven aan hoe je een zin moet lezen. Als er een vraagteken staat, ga je aan het eind van de zin iets omhoog. Als er een uitroepteken staat, pas je je volume aan. Als er een komma staat, wacht je even. b stemmen maken; tempowisselingen; oogcontact maken; je gezicht en lichaam mee laten doen c koning / die ramp / voor d moeder; nog; Nee!; mag OPDRACHT 12 a 1. gespecialiseerd 2. wetenschappelijk 3. overigens b Bijvoorbeeld: Deze prachtige ketting is echt een uniek exemplaar. Die tuin is kunstmatig aangelegd. Wellicht kun je deze oude computer nog gebruiken. OPDRACHT 13 a - b Het beste paard van stal zijn. - uitdrukking - ergens de beste in zijn - Als je ergens de beste in bent, zijn er veel mensen die wat van je verwachten. 22

24 Hoofdstuk 1 Test jezelf c d e f g - Er zit een adder onder het gras. - spreekwoord - iets onaangenaams achter de schone schijn - Ik vertrouw het contract niet: er zit vast iets onaangenaams achter. - Ergens je buik vol van hebben. - uitdrukking - ergens meer dan genoeg van hebben - Ik heb meer dan genoeg van dat gezeur. - Spreken is zilver, zwijgen is goud. - spreekwoord - praten is goed, niet praten is nog beter - Bij mij thuis hangt het bordje in het toilet. Op dat bordje staat een spreekwoord. Dat spreekwoord betekent: praten is goed, niet praten is nog beter. - Het zijn twee handen op één buik. - uitdrukking - zij zijn het altijd eens - Mijn zus en ik zijn het altijd eens. - In de hand werken. - uitdrukking - bevorderen - Als je nooit aardig tegen hem doet, bevorder je een ruzie. OPDRACHT 14 a schoolboek voor het vak Nederlands b woordenboek c krant, Teletekst d encyclopedie OPDRACHT 15 a atlas, encyclopedie, website, reisgids b je aardrijkskundedocent 23

25 Hoofdstuk 2.1 Fictie Hoofdstuk Fictie OPDRACHT 1 a Bijvoorbeeld: Ik keek naar de titel en de omslagfoto, en ik las de eerste bladzijde. b - c Bijvoorbeeld: Ik keek vaak wel naar de voorkant van het boek, maar ik las de flaptekst bijna nooit, en van literaire prijzen wist ik niets. OPDRACHT 2 a Bijvoorbeeld: Vriend vermist gaat over een ontvoering. Het groene vuur is een nogal geheimzinnig verhaal over een vrouw met een kind, die op de vlucht is. Vriendinnen voor Isa gaat over een meisje dat onder andere via chatten aan vriendinnen wil komen. b Bijvoorbeeld: Vriendinnen voor Isa, want ik lees graag over vriendschap. c Bijvoorbeeld: Het groene vuur, want ik houd wel van wat mysterieuze verhalen. OPDRACHT 3 a Flaptekst 1 geeft alleen een aanbeveling: Boeiend van de eerste tot de laatste letter. Flaptekst 2 noemt een ander boek van dezelfde schrijver én citeert een aanbeveling uit de krant. Flaptekst 3 geeft weer een aanbeveling en vat het thema van het boek samen. b Eigen antwoord. OPDRACHT 4 a Bijvoorbeeld: verhalen over andere culturen, verhalen over dieren. b Bijvoorbeeld: Ik lees vooral graag griezelverhalen, zoals De griezelbus van Paul van Loon. c Bijvoorbeeld: Ik heb nog nooit boeken over oorlog gelezen, want ik wil me niet met oorlog bezighouden. OPDRACHT 5 a 1 historische boeken, 2 griezelverhalen, 3 humor, 4 romantische verhalen, 5 spanning, avontuurverhalen 6 over schoolverhalen, 7 over sportverhalen, 8 over dierenverhalen, 9 over oorlog en verzetverhalen, 10 over sociale en politieke onderwerpen b historische boeken / romantische verhalen / verhalen over school OPDRACHT 6 a een verhaal over school b het pictogram van school c Hij is een jaar of veertien, vijftien (derde klas) d Hij heeft te maken met een groepje vervelende klasgenoten die pesterig gedrag vertonen. Er komt een nieuwe jongen op school, die hem erg nieuwsgierig maakt. e Hij bekijkt de jongen eerst wat wantrouwig, is bang dat hij ook een pester is. f Uiteindelijk blijkt Ramon echter juist tegen pesters op te treden. Marco is daar wel blij mee! g Bijvoorbeeld: Ja, iemand die zo dapper is, lijkt me wel een goede vriend. h Bijvoorbeeld: Ja, het lijkt me spannend. OPDRACHT 7 a Bijvoorbeeld: Er komt een nieuwe jongen in het voetbalelftal én in de klas van Marco: Ramon Diaz, die meteen laat zien dat hij voor niemand bang is. Marco, die eerst wat aarzelingen had, wil zo n jongen wel als vriend. Groener gras is een mooi boek over vriendschap, voor alle jongeren vanaf 12 jaar. OPDRACHT 8 a - b Eigen antwoord. 24

26 Hoofdstuk 2.1 Fictie OPDRACHT 9 a De eerste soort zijn prijzen die worden toegekend door een jury van volwassenen, beroepslezers. De tweede soort, de Prijs van de Jonge Jury, wordt toegekend door gewone lezers. b Bijvoorbeeld: Ja, het is natuurlijk wel een goed teken als een boek een prijs wint. c Bijvoorbeeld: Als de Jonge Jury een boek bekroont, weet ik dat mijn leeftijdgenoten het in ieder geval een mooi boek vinden. Dat vind ik belangrijker dan dat volwassenen het mooi vinden. OPDRACHT 10 a Bijvoorbeeld: Ja. b zakelijke gegevens, een samenvatting van de inhoud en je eigen mening OPDRACHT 11 a - b zakelijke gegevens: Klaas Bond, Groener gras, Van Holkema & Warendorf 2002 c Bijvoorbeeld: In de klas van Marco komt een nieuwe leerling, Ramon Diaz, geboren in Spanje. Hij valt meteen op door zijn zelfverzekerde houding. In de klas van Marco zit een groepje vervelende jongens, pesters, en Marco is bang dat Ramon zich daarbij zal aansluiten. Dat blijkt gelukkig niet het geval: Ramon vecht met de vervelendste pester en verslaat hem. Marco komt Ramon ook bij zijn voetbaltraining tegen, waar hij zich al even zelfverzekerd presenteert. d Bijvoorbeeld: Een spannend begin: de hoofdpersoon lijkt een aardige jongen, en de nieuwe jongen wekt nieuwsgierigheid op. De ruzie in de klas wordt heel spannend beschreven. Het verhaal leest heel makkelijk. e Bijvoorbeeld: Ik denk dat ik het helemaal ga lezen, want ik ben erg benieuwd hoe het met die pesters afloopt en of Marco en Ramon ook echte vrienden worden. Fictiedossier OPDRACHT A OPDRACHT B OPDRACHT C OPDRACHT D

27 Hoofdstuk 2.2 Grammatica Grammatica OPDRACHT 1 a Iedereen verlangt naar een zonnige BN vakantie aan de Spaanse BN kust. b Zoiets kan mij niets schelen! c Dat brave BN meisje werd betrapt bij het spieken. d Met de videorecorder is het afgelopen e Om de steden verrezen dikke BN muren tegen de oprukkende BN vijand.

28 Hoofdstuk 2.2 Grammatica f Vanwege haar dieet heeft mijn volslanke BN moeder geen stroopwafels gekocht. OPDRACHT 2 a Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. b Er zijn vier werkwoordsvormen. c Een voltooid deelwoord geeft aan dat de handeling beëindigd is. Een tegenwoordig deelwoord geeft aan dat de handeling nog aan de gang is. OPDRACHT 3 a slaat = PV b gaan = PV beklimmen = inf. c moet = PV maken = inf. d hebben = PV gedaan = VD e glimlachend = TD keek = PV f zou = PV willen = inf. lopen = inf. OPDRACHT 4 a Trok de motor snel op? PV = trok b Doen de docenten vaak de deur dicht? PV = doen c Komen er elke dag nieuwe cd's uit? PV = komen d Vliegt de schaatser uit de bocht? PV = vliegt e Zijn deze strips echt heel geestig? PV = zijn OPDRACHT 5 a In de vakantie gingen veel kinderen naar de Efteling. b Op de televisie verschenen veel soaps. c Wie had dat op zijn geweten? d Om negen uur slaapt Michiel meestal wel. e Bij enge films zitten de vriendinnen te griezelen. OPDRACHT 6 a gaan, verschijnen, heeft, sliep, zaten OPDRACHT 7 a regelen b - c blijven d raadplegen e doen f helpen 27

29 Hoofdstuk 2.2 Grammatica OPDRACHT 8 a 1. Ze lachen zich kapot. 2. Ze konden er hartelijk om lachen. b 1. Wij gymmen enthousiast. 2. Straks gaan we gymmen. c 1. Jullie douchen elke dag. 2. Jullie willen vast graag douchen. d 1. Zij mopperen maar! 2. Zij moeten blijkbaar mopperen! OPDRACHT 9 a VD = geweest b VD = gemaakt c TD = giechelend d VD = bedekt e TD = snakkend f VD = gedaan OPDRACHT 10 a PV b PV, inf. c VD d TD e PV, VD f PV, inf. OPDRACHT 11 a Je gebruikt de zinsdeelproef om een zin in zinsdelen te verdelen. Elk woord of elke woordgroep die je vóór de persoonsvorm kunt zetten, is een zinsdeel. b Ja, want een zinsdeel kan bestaan uit meer woorden. Bijvoorbeeld: Op een zonnige dag / kijken / de meeste mensen / vrolijk. Deze zin bestaat uit vier zinsdelen en negen woorden. c Als je kunt ontleden, krijg je inzicht in de structuur van een zin. Als je de structuur snapt, begrijp je de betekenis van de zin beter. Bovendien helpt het je bij het spreken en schrijven van correct Nederlands. OPDRACHT 12 a 1. was 2 2. in het Rijksmuseum 5 3. de afgelopen week 4 4. jij 3 5. misschien 1 b c 1. leefde 2 2. in het Achterhuis 5 3. in de Tweede Wereldoorlog 1 4. Anne Frank 3 5. enige tijd 4 1. ging 2 2. met haar zieke hondje 3 3. naar de dierenarts 4 4. de buurvrouw 1 28

30 Hoofdstuk 2.3 Spelling d 1. op de terugweg 1 2. voor lang oponthoud 4 3. zorgden 2 4. uitgebreide werkzaamheden 3 OPDRACHT 13 a Van jongs af aan / houdt / Joris / van felle kleuren. b De leraar / kon / haar / niets / verwijten. c Door de opkomst van de fabrieken / trokken / de arbeiders / naar de grote stad. d Dit jaar / begint / de ramadan / heel laat. e Tegen middernacht / gingen / de sterrenkundigen / altijd / naar de maan / kijken. f Mijn broertje / speelde / vroeger / graag / met Lego. g Het leegstaande schoolgebouw / is / midden in de nacht / door een paar studenten / gekraakt. h Dat soort onzin / moet / je / mij / niet / vertellen. i Bijna altijd / doen / de leerlingen van de brugklas / hun best op grammatica. j Een vreemde heer in een opvallend kostuum / zat / in de schouwburg / op de eerste rij. 2.3 Spelling OPDRACHT 1 a door de persoonsvormproef b de zin in een andere tijd zetten OPDRACHT 2 a de stam b Met de gebiedende wijs geef je een bevel, gebod of aansporing. c Je gebruikt de hij-vorm als je of jij voor de persoonsvorm staat en bij hij/zij/het. OPDRACHT 3 a reken b praat c wil d beloof e verhuis f kijk g kom h verbind OPDRACHT 4 a Pak b Geef c Kom d Ga OPDRACHT 5 a klimt b vindt c meet d voelt e rijdt f krabt g verbaast h vraagt OPDRACHT 6 a Beloof b Belooft 29

31 Hoofdstuk 2.3 Spelling c d Vind Vindt OPDRACHT 7 a loopt b wil c raakt d verbiedt e brand OPDRACHT 8 a vind b bloedt c barst d beantwoordt e verft f Doe g scheld uit h verblindt OPDRACHT 9 a één vorm: de wij-vorm = hele werkwoord b Ja, dat klopt, want je schrijft gewoon het hele werkwoord op. OPDRACHT 10 a Rijd b brandt aan c Draai d fietsen e Snijd f Verbied OPDRACHT 11 a zie, bedient b wordt, behandelt c Vraag, behandelt d Rijd, toestaan e zullen, bijhoud f stelt, antwoordt g aanvaardt, wordt OPDRACHT 12 a Voor de uitspraak is het nodig dat je er -'s achter zet. b lolly s, omdat het woord lolly op y eindigt. OPDRACHT 13 a garages b boeken c chauffeurs d brieven e files f zomers g tiara's h kappen i video's j peren k muizen l lentes m camera's n kangoeroes 30

32 Hoofdstuk 2.4 Lezen o p staven reparaties OPDRACHT 15 a horloges b baby's c paraplu's d collega's e bikini's f provincies 2.4 Lezen OPDRACHT 1 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c Eigen antwoord. d Eigen antwoord. e Eigen antwoord. f Eigen antwoord. OPDRACHT 2 a Eigen antwoord. b verkennend lezen c zoekend, nauwkeurig en studerend lezen OPDRACHT 3 a Verkennend lezen is het bekijken van een tekst voordat je die echt gaat lezen. b Een andere term voor verkennend lezen is: globaal lezen. c globaal = niet nauwkeurig, niet precies, niet lettend op alle details d Zaken die je met verkennend lezen kunt ontdekken zijn onder andere: de bron van de tekst, het onderwerp, de opbouw. Je kunt snel bepalen of de tekst geschikt is voor jouw doel. e Daar waar kennis of informatie vandaan komt. f docent, agenda, internet, krant, boekentas, klasgenoot, woordenboek, , telefoonboek, film, wiskundeboek OPDRACHT 4 a krantenbericht b de titel (kop) de kolommen de inleiding met de vetgedrukte naam van de journalist de bron: Kidsweek is een krant c de titel de drie kolommen de inleiding met een ander lettertype de afbeelding de bron de naam van de journalist d Cora van der Weij e jongeren f Ja, de eerste alinea is de inleiding. Daarvoor is een groter lettertype gebruikt, en de eerste woorden staan in een andere kleur. g Je kunt het onderwerp al zien aan de titel met de vreemde woorden erin en aan de blauwe woorden aan het begin van de inleiding: nieuwe woorden in onze taal. OPDRACHT 5 a Een tekst met een duidelijke driedeling heeft minimaal drie alinea s: een voor de inleiding, een voor de kern en een voor het slot. Bij langere teksten zie je natuurlijk nog meer alinea s. b Ja, deze tekst heeft een inleiding (r. 1 t/m r. 10), een kern (r. 11 t/m r. 56) en een slot (r. 58 t/m r. 59). 31

33 Hoofdstuk 2.4 Lezen c d De meeste sms jes hebben geen (duidelijke) inleiding, kern of slot. Dat komt omdat sms'jes zo kort zijn. Meestal hebben ze alleen een kern. De leerteksten in de paragraaf Lezen zijn meestal zo geschreven dat ze een inleiding hebben en een kern. Ook hier zie je dus vaak geen slotalinea. OPDRACHT 6 a Ja, want de schrijver legt hier uit hoe het komt dat het woord Sudoku bekend is geworden. b Ja. Hij geeft in dit deel van de tekst allerlei omschrijvingen die te maken hebben met het woord rage: de boekjes waren niet aan te slepen (r. 11/12); het allereerste Sudokukampioenschap in Nederland (r. 13/14); populair in Japan, en nu ook in Nederland (r. 16). c Eerst vraag je je af of je de tekst ook kunt begrijpen zonder de betekenis van dat woord te kennen. Als het woord echt belangrijk is om de tekst te kunnen begrijpen, dan kijk je of de schrijver het woord uitlegt. d Je kunt het woord opzoeken in een woordenboek of de betekenis aan iemand vragen. e Eigen antwoord. OPDRACHT 7 a Dat kun je ook nog zien aan de alfabetische volgorde van de woorden, aan de informatie die tussen haakjes achter de woorden staat en aan de betekenis die achter de woorden staat. b zoekend lezen c Je bent op zoek naar specifieke informatie (de betekenis of schrijfwijze van een woord) en je hoeft dus niet het hele woordenboek te lezen. Je zoekt alleen dat wat je wilt weten. d Voordat je op zoek gaat, vraag je jezelf af: Wat wil ik weten? In welke bron moet ik gaan zoeken? e - OPDRACHT 8 a In een woordenboek kun je alleen op hele werkwoorden zoeken, niet op de vormen van werkwoorden. b Ja c twee d de tweede betekenis: bekijken; bespieden e Komkommernieuws betekent zoiets als: het is geen echt nieuws, maar omdat er niets anders te melden is vanwege de vakantietijd (= komkommertijd, betekenis 2), komt het toch in de krant. OPDRACHT 9 a De schrijver geeft drie voorbeelden: pimp je gsm, pimp je kamer of pimp je fiets (r. 28/29). b Door modern taalgebruik hopen serieuze instanties (denk aan banken, politieke partijen, enzovoort) ook jongeren te trekken. c Pimpen werd geïntroduceerd door het MTV-programma Pimp your Ride (r. 32/33). d De vis leek op een pos (een soort baars) (r. 39). De vis maakte bij aanraking een knorrend geluid (r. 40/41). OPDRACHT 10 a Deze woorden zijn door de opkomst van de computer in onze taal terechtgekomen. b Enkele voorbeelden zijn: gamen, chatten, msn en, cammen, scrollen, smiley, enzovoort. c Watskeburt is via een populair rapnummer in onze taal terechtgekomen. d Lees bijvoorbeeld het refrein van het nummer Watskeburt : Je bent een sjembek dat zeurt Maar je weet niet watskeburt Je bent een MC dat front Maar je komt niet tot de grond Je bent een MC met crown Maar je weet niet wats met jou Je bent een sjembek zonder clout En je bent niet 'bout it 'bout Bron: De Jeugd van Tegenwoordig,

34 Hoofdstuk 2.4 Lezen e buitenspeelkippen (r. 56) OPDRACHT 11 a een artikel uit een jongerentijdschrift b Je kunt dat onder andere zien aan de manier waarop de tekst eruitziet (opmaak), de titel, de bron, de afbeelding. c de rode titel, de rode inleiding, de drie smalle kolommen, de afbeelding, de sterretjes d De tekst komt uit het tijdschrift Fancy. e de bron f Dat is niet duidelijk te zeggen. Er staat geen naam onder de tekst. In ieder geval is de schrijver een medewerker van Fancy. g De tekst is geschreven voor de lezers van Fancy. Dat zijn dus met name meisjes. h De tekst is waarschijnlijk geschreven om de lezers te amuseren. Misschien ook om hen te informeren. i De tekst bestaat uit vier delen. Waarschijnlijk is het rode eerste deel de inleiding. Verder heeft de tekst twee tussenkoppen. De tweede geeft aan dat daar the real thing beschreven zal worden. Dat deel zal dus het belangrijkste zijn. Verder zullen de sterretjes in het derde deel waarschijnlijk stappen aangeven of een bepaalde volgorde. j Het onderwerp is: het trainen van je telepathie (zie titel). k Als je veel meer dan vijf minuten nodig hebt gehad om de vragen te beantwoorden, heb je de tekst waarschijnlijk niet verkennend gelezen, maar nauwkeurig. En dat was niet de opdracht. OPDRACHT 12 a A Hij stelt vragen waardoor je aan het denken gezet wordt. B Hij gebruikt grappige woorden. C Hij vertelt een kort verhaal. D Hij geeft een samenvatting van wat er komen gaat. E Hij vertelt hoe de tekst opgebouwd is. b Ja, telepathie is het onderwerp van de tekst. c Ja, want in feite legt de schrijver de betekenis uit door middel van de vragen/voorbeelden die hij in de eerste alinea geeft. d telepathie = het overbrengen van informatie door middel van gedachtelezen OPDRACHT 13 a Nee, dit is alleen een voorbeeld. b Aboriginal = oorspronkelijke bewoner van Australië c zoekend lezen d Met deze mensen bedoelt hij de gemiddelde Aboriginal en de zeldzaam wordende indiaan. (r. 7) e Dat blijkt uit: met een beetje oefening kun jij het ook (r. 10/11). f Als je veel oefent, lukt het je wel. g inleiding OPDRACHT 14 a waar b De zender is degene die de boodschap uitzendt, de ontvanger is degene die de boodschap binnenkrijgt. c zich concentreren = zijn aandacht sterk richten op één zaak d A Zijn leesvermogen is goed; zijn rekenvermogen blijft wat achter. e vermogen = datgene wat je kunt, waartoe je in staat bent OPDRACHT 15 a Hij probeert de lezer met vragen op weg te helpen. b Zijn advies is dat de ontvanger zich ontspant en serieus probeert om nergens aan te denken. c kern, slot OPDRACHT 16 a Eigen antwoord. 33

35 Hoofdstuk 2.5 Schrijven b De tekst is duidelijk geschreven voor meisjes. Minder voor jongens. In ieder geval niet voor ouderen, want de lezer wordt met je aangesproken, en het taalgebruik is populair. Waarschijnlijk zijn de lezers van jouw leeftijd of iets ouder. 2.5 Schrijven OPDRACHT 1 a A Alinea I is een vreemd begin van de tekst. D Tekst 1 is moeilijk leesbaar, omdat de alinea s in een vreemde volgorde staan. b De kern is het deel waarin de deelonderwerpen worden behandeld. c Je telt de deelonderwerpen OPDRACHT 2 a Alinea IV is de inleiding. Het onderwerp van de tekst wordt erin genoemd. b IV III II I c B Je schrijft de zinnen achter elkaar door. OPDRACHT 3 a Maak nooit een zin die bestaat uit zinnen van verschillende soort. b I vragende + mededelende zin II vragende + mededelende zin III vragende + gebiedende zin IV mededelende + vragende zin c Loopt Gilbert zich misschien te vervelen? Hij slentert al uren langs het strand. Zou Gilbert een vermoeden hebben? Hij toetst Monieks nummer al voor de derde keer. Waarom laat je me steeds voor niks bellen? Zet je mobieltje aan, vervelend kind! Gilbert vertrekt met de boot naar Harlingen. Gaat hij daar de bus pakken naar Den Helder? OPDRACHT 4 a - b Bijvoorbeeld: Wie zijn die valse bellers? vooral kinderen, maar ook volwassenen Wat is het probleem? Soms 20 wachtenden, 19 lolbroeken serieus probleem moet wachten Waar gaan de gesprekken over? vragen naar de brandweer vragen naar de Belastingdienst schelden Wanneer wordt het meest gebeld? woensdagmiddagen, zondagochtenden, vakanties: als er geen school is Waarom doen die bellers dit? Kinderen: uit verveling, voor de lol. Ook per ongeluk ( broekzakbellers ). Volwassenen: frustratie, pesten. Hoe groot is het aantal valse bellers? per jaar 4 miljoen bellers, waarvan 3 miljoen vals alarm c Eigen antwoord. d Bijvoorbeeld: wat (het probleem is) wie (het doen) hoe (groot hun aantal is) waarom (ze het doen) waar (gesprekken over gaan) wanneer (er vooral wordt gebeld) OPDRACHT 5 a - b Bijvoorbeeld: (tekst met inleiding en kern van drie deelonderwerpen) I Bijna elke Nederlander kent het alarmnummer Wie in een noodsituatie zit, kan van dit nummer gebruikmaken om snel hulp in te roepen. Helaas wordt de centrale dagelijks overspoeld door mobiele meldingen van valse bellers. 34