VERZOEK OM MEDEWERKING

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VERZOEK OM MEDEWERKING"

Transcriptie

1 OWAL 22 VERZOEK OM MEDEWERKING AAN NEDERLANDSE ZEEVARENDEN VOOR HET WAARNEMEN VAN WALVISSEN door PROF. Dr E. J. SLIJPER ZOOLOGISCH LABORATORIUM DER UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM UITGAVE TAN DE WERKGROEP WALTISONDERZOEK TJt.O. ZOÖLOGISCH LARORATORIDH, PLANTAGE DOKLAAN 44, AIISTERDAH-C 1954 TNO 11452

2 VERZOEK OM MEDEWERKING AAN NEDERLANDSE ZEEVARENDEN VOOR HET WAARNEMEN VAN WALVISSEN door PROF. Dr E. J. SLIJPER Zoölogisch Laboratorium der Universiteit van Amsterdam, Plantage Doklaan 44, Amsterdam C. L WAAROM WIJ UW MEDEWERKING INROEPEN. Sedert het jaar 1946 heeft Nederland het oude bedrijf van onze voorvaderen uit de I7e en 18e eeuw weer ter hand genomen en trekken ook onze mensen weer ter walvisvangst. De Willem Barendsz" ving en verwerkte in de laatste jaren ongeveer 1500 Walvissen per jaar met een traanopbrengst van ton, wat een waarde van ongeveer 15 millioen gulden per jaar vertegenwoordigt. En wanneer de nieuwe Willem Barendsz" in de vaart gebracht wordt zullen deze getallen ongetwijfeld nog stijgen. Vooropgesteld althans, dat de voorraad aan walvissen in de Antarctische wateren niet vermindert en dat de walvisvaart kan blijven bestaan in de omvang, waarin zij heden ten dage wordt uitgeoefend. Want Nederland is volstrekt niet het enige land, dat op walvissen' jaagt. Noorwegen, Engeland, Japan, Rusland, Panama, Zuid-Afrika en Nederland zenden samen ieder jaar een kleine twintig fabrieksschepen naar de Antarctische wateren, die daar zo tegen de walvissen per jaar vangen. Dit vertegenwoordigt ongeveer 70 % van wat er over de gehele wereld in totaal aan walvissen gevangen wordt. De rest wordt hoofdzakelijk geschoten door een aantal landstations in Japan, Canada, Noorwegen, IJsland, de Franse Congo, Zuid-Afrika, Brazilië, Chili, Peru, S. Georgia en Australië. Nagenoeg al deze landen, die aan de walvisvaart deelnemen, zijn verenigd in de International Whaling Commission, een lichaam dat ieder jaar vergadert om vast te stellen welke maatregelen er getroffen moeten worden om de walvisseustand op een zodanig peil te houden, dat de walvisvaart er permanent het nodige profijt van kan trekken. Uit den aard der zaak zullen dergelijke maatregelen moeten berusten op een grondige kennis van het aantal walvissen, hun verspreiding en hun levensgewoonten en deze kennis kan alleen verkregen worden door biologische onderzoekingen. Vandaar ook, dat de belangrijkste landen, die de Walvisvaart uitoefenen, instanties bezitten, die zich met dit onderzoek bezig houden. Voor Nederland is dit de Werkgroep Walvisonderzoek T.N.O., gevestigd in het Zoölogisch Laboratorium der Universiteit van Amsterdam. r V. loïhttk 2 8 FEB f 0"cGAN!SATil?. W. O. i 3-G:iAVEHHAGc

3 Een van de grote problemen, die de walvisbiologen in de verschillende landen dienen op te lossen, is de vraag waar de walvissen, die in de zomer in de Antarctische of Arctische wateren verblijven, zich in de winter ophouden en langs welke wegen zij hun winterverblijven bereiken. Fig. 1. KriU, het voedsel van de grote walvissen, een klein kreeftje (Euphausia superba). Naar MACKINTOSH and WHBELER, De walvissen voeden zich namelijk in hoofdzaak met krill". Onder krill" verstaat men enkele soorten van kleine kreeften, een soort garnalen zou men kunnen zeggen, die niet langer worden dan ±: 6 cm, maar die in de Noordelijke en vooral ook in de Zuidelijke wateren bij milliarden zwevend in het water voorkomen (fig. 1). Men rekent deze dieren daarom tot het z.g.n. plankton, een verzamelnaam voor alle levende wezens, die zwevend in het water leven. Dat krill" voedt zich weer met nog veel kleinere organismen, eencelligen, die wij alleen met het microscoop kunnen waarnemen en die hoofdzakelijk tot de groep van de Kiezelwieren, de z.g.n. Diatomeeën behoren. Deze Diatomeeën nu bevatten zeer veel vet, ovenâaa GehemeCte Jas fein...tong Onderwaas, Fig. 2. Schematische tekening van de dwars doorgezaagde kop van een walvis om de stand van de baleinen te tonen. Veranderd naar HENTSCHEL.

4 en het is dat vet dat wij via het krill en via de walvis uiteindelijk als margarine op onze boterham smeren of waarmee wij ons wassen in de vorm van zeep. De grote walvissen, die een lengte van wel 30 m. kunnen bereiken, zouden deze kleine diertjes natuurlijk nooit in voldoende mate kunnen bemachtigen met een gewoon gebit van tanden en kiezen. Zij bezitten dan ook helemaal geen gebit, maar een 200 à 300 dunne platen van hoorn, die aan weerskanten van de mond in een rij achter elkaar van het gehemelte af naar beneden hangen (fig. 2). Deze hoomplaten, de zgn. baarden of baleinen, bezitten aan de binnenzijde een harige franje, die als een soort van zeef dienst doet. De walvis neemt een geweldige hap zeewater met krill, sluit zijn mond en laat het water tussen de baleinen door weglopen. Het krill blijft aan de franje hangen en wordt naar binnen geslikt. Dit krill nu komt alleen in de poolzomermaanden in een zodanige vorm en op zodanige diepte in de poolzeeën voor, dat de walvissen zich daarmee kunnen voeden. Tegen het begin van de winter, dat is dus in het Noorden in November, en in het Zuiden in Maart-April, trekken de dieren naar de warme subtropische en tropische wateren. Zij vinden daar echter vrijwel niets te eten, zodat zij een maand of zes op hun vetreserves moeten teren en in de lente broodmager weer naar hun voedselgebieden terug zwemmen. Maar zij vinden er wel een aangename temperatuur om bij te leven, vooral ook voor de zeer jonge dieren. De kalveren worden namelijk altijd in de warme wateren geboren. Het is nu van groot belang om te weten, waar in de tropische of subtropische zeeën de walvissen in de poolwintermaanden verblijven en welke wegen zij op hun trek naar het Noorden en het Zuiden volgen. Men heeft namelijk uit proeven met het merken van walvissen reeds een zeer globale indruk gekregen, dat de dieren ieder jaar ongeveer naar het zelfde gebied in de koude wateren terug keren. En men wil nu bijvoorbeeld graag weten, welke tropische of subtropische landstations hun walvissen vangen uit de bevolking van bepaalde delen van de Antarctische of Arctische wateren en in welke gebieden deze dieren in de winter niet gejaagd worden. Onze kennis van het voorkomen en de trekbewegingen der walvissen buiten de koude wateren is echter nog maar zeer gering. Het zou veel te kostbaar worden om dit met aparte onderzoekingsvaartuigen te gaan bestuderen en daarom is men in Engeland reeds in 1951 begonnen om hiervoor de hulp van de oorlogs- en handelsvloot in te roepen. Het National Institute of Oceanography" heeft de organisatie hiervan voor Engeland ter hand genomen en gevraagd of ook Noorwegen en Nederland gege-

5 vens zouden willen verzamelen en verwerken. Het is daarom, dat de Inspectie van de Visserijen in het Ie District, de regeringsinstantie waaronder de walvisvaart in Nederland ressorteert, en de Werkgroep Walvisonderzoek T.N.0. Uw medewerking inroepen, om gegevens te verzamelen, die ook voor onze eigen walvisvaart van groot belang kunnen zijn. II. DE GEBIEDEN WAAR WAARNEMINGEN GEWENST ZIJN. In het algemeen kan gezegd worden, dat iedere waarneming, waar ter wereld ook gedaan, voor het onderzoek van belang kan zijn. Er zijn echter gebieden, die een zeer bijzondere aandacht verdienen, hetzij omdat men vermoedt, dat zij belangrijke trekwegen of verblijfplaatsen omvatten, hetzij omdat zij buiten het gebied van de gewone scheepvaartroutes liggen, ledere oorlogsbodem en ieder koopvaardijschip, dat zich buiten de gewone routes begeeft, kan alleen al daarom er van verzekerd wezen, dat iedere waarneming van het grootste belang kan zijn. Gebieden, die in het bijzonder de aandacht verdienen, zijn de gehele Atlantische, Indische en Stille Oceaan ten Zuiden van de evenaar. Vooral schepen, die varen tussen Zuid-Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse, tussen Zuid-Afrikaanse en Australische, of tussen Zuid-Amerikaanse en Australische havens kunnen, met name in de maanden April-October, uiterst waardevol materiaal verschaffen. Dat neemt echter niet weg, dat elke waarneming binnen de gewone scheepvaartroutes of waarnemingen in andere gebieden daarbuiten niet even zeer van belang kiinneii zijn. Het is zelfs al belangrijk indien van een bepaalde reis wordt gerapporteerd, dat er geen walvissen werden gezien, ondanks het feit dat men er goed naar heeft uitgekeken. Wanneer al dergelijke gegevens over een aantal jaren worden verzameld en verwerkt, kunnen zij lot belangrijke nieuwe inzichten leiden. III. WAT WAARGENOMEN KAN WORDEN. Een walvis laat maar een zeer klein gedeelte van zijn lichaam boven water zien, zodat het lang niet gemakkelijk en in vele gevallen zelfs onmogelijk is om vast te stellen, met welke soort men te maken heeft. Toch kunnen met enige oefening heel aardige resultaten bereikt worden. Kapitein W. F. J. MÓRZER BRUINS (S.M. Nederland") verricht dergelijke waarnemingen al sedert jaren en heeft reeds vele goed bruikbare gegevens bijeengebracht. Zeljs aantekeningen als grote walvis" of ongeveer twintig walvissen zien spuiten" kunnen in verband met plaats en tijd ongetwijfeld van belang zijn. Het eerste wat men in den regel van een walvis te zien krijgt is de damp-

6 Fig. 3. Dampwolk van de Noordse Vinvis. Naar ANDREWS, wolk de bläst'' zoals de Noren zeggen (fig. 3, 9). Deze dampwolk ontstaat doordat de dieren boven water uitademen. De lucht uit de longen, die net als bij ons veel waterdamp bevat, wordt met grote kracht naar buiten Flg. 4. Dampwolk van de Noordse Vinvis, die door de wind een schuine stand gekregen heeft.

7 geperst. Deze lucht, die dus binnen het lichaam onder druk staat, expandeert in de vrije buitenlucht, koelt daardoor af en doet dientengevolge de waterdamp condenseren. In de koude lucht van de Antarctische of Arctische wateren ziet men het verschijnsel zeer fraai, maar ook in de tropen is het duidelijk waarneembaar, waaruit blijkt, dat het niet de kou van de buitenlucht maar de expansie is, die de waterdamp doel condenseren. Vorm, grootte en richting van de dampwolk kunnen reeds belangrijke aanwijzingen voor het identificeren van het dier geven. Zo is bijvoorbeeld de blast" van een Potvis schuin naar boven en iets naar links gericht (fig. 9) en bestaat zij bij de zgn. Echte Walvissen" uit twee delen (fig. 16), omdat het spuitgat (het boven op de kop gelegen neusgat) hier dubbel is in tegenstelling met het enkelvoudige spuitgat van de Vinvissen. Het zicht en de wind kunnen de waarneming van de dampwolk sterk beïnvloeden, maar in den regel is het verschijnsel bij grote walvissen op enige mijlen afstand zichtbaar. De wind kan aan een verticale blast wel eens een schuine stand geven (fig. 4). De zichtbaarheid duurt meestal enkele seconden. Bij de walvisachtigen beneden een lengte van 10 m is het spuiten in den regel nauwelijks te zien. Fig. 5. Schema van de wijze waarop een Gewone Vinvis bovenkomt en weer duikt, wanneer hij met vrij grote snelheid zwemt. Naar GÜNTHER, 1949.

8 «.i». T-.». Fig. 6. Snel zwemmende Gewone Vinvis. Naar ANDREWS, Wat er van een walvis bij het bovenkomen en weer onderduiken boven water te zien valt, verschilt niet alleen van soort tot soort, maar wordt ook sterk beïnvloed door de snelheid waarmede de dieren zwemmen. Fig. 5 laat zien dat bij betrekkelijk snel zwemmende Gewone Vinvissen eerst de snuitpunt boven water zichtbaar is, dan volgen de rest van de kop, de rug met de rugvin (fig. 6) en het voorste gedeelte van de staart, maar de eigenlijke staartvin blijft steeds onder de oppervlakte. Bij een langzaam aan de oppervlakte zwemmend dier ziet men meestal veel minder boven water verschijnen (fig. 7, 8, 10). Op de plaats waar de walvis bovenkomt vormt zich uit den aard der zaak de dampwolk, op de plaats waar hij weer onderduikt ziet men dikwijls een zeer gladde soms bijna olieachtig aandoende plek in het water, die waarschijnlijk ontstaat door een opwaarts gerichte waterstroom, veroorzaakt door de naar boven bewe- Fig. 7. Schema van de wijze waarop een Gewone Vinvis bovenkomt en weer duikt, wanneer bij langzaam zwemt. Naar GÜNTHER, 1949.

9 geilde staartvin. De walvissen zwemmen namelijk door middel van verticale bewegingen van hun staart, waarbij de horizontale staartvin uit den aard der zaak een belangrijke rol speelt. Sommige walvissen kunnen door zeer ervaren lieden, zoals bv. de schutters op de vangboten, herkend worden aan vorm en afmetingen van kop en rug of aan de vorm van de rugvin (fig. 9 en 17). Voor een niet zeer ter zake kundige valt dit gewoonlijk niet mee, hoewel bv. de Buitrug en de Potvis aan de knobbels op hun kop of rug wel te herkennen zijn (fig. 9, 15 en 17). Deze beide soorten zijn met de Noordkaper de enige, die bij het duiken hun staartvin boven water tonen (fig. 9 en 16). De grote walvissen zijn meestal gedurende een tijd van 3-7 seconden boven water zichtbaar, bij de kleinere Dolfijnachtigeii bedraagt deze tijd daarentegen in den regel minder dan 1 seconde. Fig. 8. ]-.angzaam zwemmende Gewone Vinvissen. Naar Report Discovery Committee Zolang men zich niet zeker voelt van zijn determinatie van een waargenomen walvis, verdient het aanbeveling de waargenomen kenmerken op het formulier te vermelden. Door ter zake kundigen valt daaruit dikwijls meer te concluderen dan men zelf denkt. Sommige vrouwelijke walvissen worden vergezeld door een kalf (fig ). Men ziet dan naast de grote dampwolk van de moeder een kleine van het jong en dikwijls ook kan men dit jong zelf zeer goed waarnemen. De vermelding van een dergelijke ivaarneming is uitermate belangrijk,

10 fît fey. f f Blauwe Vinvis Gewone Vinvis ï 'h fsäi Bu I trug Potvis Fig. 9. Schema van de belangrijkste kenmerken ter herkenning van vier Walvissen bij het bovenkomen. Veranderd naar PETERS, Fig. 10. Langzaam zwemmende Noordse Vinvis. Naar ANDREWS, 1916.

11 daar zij ons een beter inzicht verschaft in de voortplantingsgeschiedenis van de walvissen. De grote walvissen paren in de winter in de warme wateren. De dracht duurt 10 à 11 maanden, zodat de jongen na een klein jaaf ook weer in de warme wateren geboren worden. De dieren krijgen in den regel maar één jong tegelijk, maar dat is dan ook een jong dat er wezen mag. Bij de Blauwe Vinvis is het bij de geboorte ongeveer 7 m lang en dat is natuurlijk ook wel nodig, want zij kunnen niet eerst rustig in een hol of nest opgroeien, maar moeten meteen in staat zijn om de moeder te volgen, zoals wij dat ook kennen van kalveren en veulens. De jonge dieren worden gedurende een maand of zeven door de moeder gezoogd en zijn dan 16 m lang. Het zogen schijnt een volgende bronst te beletten zodat de dieren slechts eens in de 2 à 3 jaren een jong krijgen. Op een leeftijd van ongeveer 4 jaren zijn de dieren geslachtsrijp en hun totale levensduur schat men op 30 à 35 jaren. Over de paring van walvissen is zeer weinig bekend. Men heeft enkele malen waargenomen, dat twee dieren loodrecht uit het water omhoog sprongen en men meent dat op dit moment de paring tot stand komt. Fig. 11. Buitrug met kalf, gefotografeerd uit een hélicoptère. Naar CHITTLEBOROUGH,

12 û,ï#>it' m- m- ^' "ifc"" Fig. 12. Buitrug met kalf, gefotografeerd uit een hélicoptère. Naar CHITTLEBOROUGH, 1953.,-«f*^' Ä;-. ;^ Fig. 13. Boven water springende Buitrug. Naar GLASSELL,

13 Dil is op zichzelf niet onmogelijk, omdat de bouw van het mannelijk geslachtsdeel er op wijst, dat de paring waarschijnlijk zeer snel zal verlopen, zoals bij runderen of herten. Practisch niets is nog bekend van de plaatsen waar en de wijze waarop de jongen geboren worden. Ook het zogen, dat onder water geschiedt, is nog nooit goed waargenomen. ledere beschrijving van deze en andere gedragingen van de walvissen kan dus voor de vermeerdering van onze kennis van groot belang zijn. Een zeer belangrijk gegeven is ook het aantal dieren dat men waarneemt. De Blauwe Vinvissen zwemmen meestal in paren, soms vergezeld door een jong. Buitruggen en Potvissen kunnen in kleine troepjes voorkomen, en van Gewone Vinvissen zijn zelfs wel troepen van over de honderd stuks waargenomen. De richting waarin de dieren zwemmen valt meestal alleen goed vast te stellen wanneer rug en rugvin duidelijk zichtbaar zijn. Op de dampwolk kan men daarbij niet afgaan omdat de wind deze in een zoda- nige richting kan blazen, dat een heel verkeerde indruk omtrent de bewegingsrichting van het dier ontstaat. Vooral in verband met de trekbewegingen is overigens een met zekerheid vastgestelde zwemrichting een waardevol gegeven. Hetzelfde geldt voor schattingen van de snelheid waarmede de dieren zwemmen. En voorts is iedere andere waarneming omtrent het gedrag der dieren van belang. Enkele walvissen, zoals bv. de Buitrug, springen soms geheel of gedeeltelijk boven water uit (fig. 13), andere schijnen lange tijd aan de oppervlakte van het water te kunnen liggen slapen. Er bestaat uit de tweede wereldoorlog een verhaal van een torpedojager, waarop men midden in een stikdonkere nacht een geweldige schok voelde. Men meende door een torpedo getroffen te zijn, doch later bleek dat men tegen een slapende Potvis was opgevaren. IV. DE KENMERKEN VAN DE VERSCHILLENDE WALVISSEN (fig. 14 en 15). De groep van de Walvisachtigen (Cetacea) wordt verdeeld in twee hoofdafdelingen, de Baard walvissen (Mystacoceti), die baleinen en de Tandwalvissen (Odontoceti), die tanden in hun mond hebben. De meeste Baard walvissen zijn grote dieren, langer dan 10 m; alleen de Dwergwalvis en de Dwergvinvis blijven daaronder en zijn resp. 6 en 9 m lang. Onder de Tandwalvissen is alleen de Potvis een grote soort, waarvan de vrouwelijke dieren en de mannelijke m lang worden. Vrijwel alle andere Tandwalvissen zijn kleiner dan 10 m. Hiertoe behoren de Bruinvissen en de Dolfijnen, die in tal van soorten in alle zeeën ter wereld voorkomen. 12

14 Groenlandse Walvis Nourdkaper Dwergwalvis Gewone Vinvis ^^^ Noordse Vinvis Fig. 14. Tekening van een zestal soorten van Walvissen. Voor de groottevergelijking zijn er een mens en een bruinvis bij getekend. 13

15 maar ook de Narwal met zijn lange gedraaide stoottand, de witte Beluga uit de Noordelijke Ijszee, de grote zwart en witte Orca's, die zelfs de grote walvissen aanvallen, en de merkwaardig gevormde Butskoppeu. In allerlei landen wordt plaatselijk op een aantal van deze dieren jacht gemaakt, maar voor de grote" walvisvaart zijn zij van geen betekenis. Daarom en omdat hun aantal vrij omvangrijk is, zullen zij hier niet nader worden genoemd. Wie er prijs op stelt om ook deze dieren waar te nemen en te identificeren, wende zich tot de Werkgroep Walvisonderzoek T.N.0. of schaffe zich het boekje van J. P. NORMAN and F. C. FRASER, Giant Fishes, Whales and Dolphins, Putnam, London 1948 aan. waarin men allerlei gegevens over deze soorten kan aantreffen. Hier komen dus verder uitsluitend de Baardwalvissen en de Potvis ter sprake. Waar het Engels als de taal der zee geldt, mag hier misschien nog even opgemerkt worden, dat de Engelsman ook een aantal grote Tandwalvissen met een sterk gereduceerd gebit, als bv. de Butskop (maar ook bv. nog de Beluga) als Whale" betitelt, terwijl de termen Dolphin" (Dolfijn) en Porpoise" (Bruinvis) gebruikt worden voor meestal kleinere Tandwalvissen met een goed ontwikkeld gebit. De BAARDWALVISSEN (Mystacoceti) worden weer verdeeld in drie onderafdelingen t.w. : a. ECHTE WALVISSEN (Right Whales, Balaenidae). Geen groeven op keel en borst, geen rugvin, baleinen smal <'!n lang (tot 3^ m), mondspleet sterk gebogen, dampwolk dubbel, langzame zwemmers (± 10 km per uur), lengte 6-15 m, hoofdzakelijk in de beide poolgebieden. b. GRIJZE WALVISSEN (Grey Whales, Rhachianectidae). 2-4 groeven op keel en borst, geen rugvin, baleinen zeer kort (tol 50 cm), mondspleet zwak gebogen, dampwolk meestal enkel, soms dubbel, langzame zwemmer (6-12 km per uur), lengte tot 13 m, slechts één soort in het Noordelijk deel van de Stille Oceaan. c. VINVISSEN (Rorquals, Balaenopteridae) groeven op keel en borst, rugvin aanwezig, baleinen kort (tot ± 1 m), mondspleet recht, dampwolk enkel, snelle zwemmers (25-30 km per uur), lengte 9-33 m, komen overal ter wereld voor. 14

16 Dwergvinvis Bultrug Grijze Walvis Potvis Fig. 15. Tekening van een drietal Walvissen en de Potvis. Hieronder volgt een beschrijving van de verschillende soorten: A. ECHTE WALVISSEN (Right Whales; Balaenidae). 1. GROENLANDSE WALVIS (Greenland Right Whale; Balaena mysticetus L). Geen groeven, geen rugvin, dubbele dampwolk 3-4 m hoog, stralen schuin naar voren en opzij gericht, van boven verbreed, lengte ± 16 m, kop zeer groot ±: 40 % van de lichaamslengte, zwart met een witte plek op de kin, toont bij het duiken veelal de staartvin, baleinen tot V/2 m, zwart, voornamelijk solitair, komt voor in de gehele Noordelijke Ijszee en steeds dicht bij of in bet ijs, jachtobjecl van de 17e eeuwse walvisvaart, thans sterk in aantal verminderd, verboden jachtobject. 15

17 :.f Fig. 16. Schematische tekeningen van hetgeen er van de Zuidelijke vorm van de Noordkaper boven water te zien valt. Naar HARRISON MATTHEWS, NOORDKAPER (Atlantic Right Whale, Southern Right Whale, Balaena glacialis Bonnat.) (fig. 16). Geen groeven, geen rugvin, dubbele dampwolk, stralen schuin naar voren en opzij gericht, 3-4 m hoog, duur 1-3 sec, lengte van het dier ±: 15 m, zwart met een geelwitte knobbel voor op de kop, zwarte baleinen tot 21^ m, langzame zwemmer (±5 knopen per uur), kan bij het opduiken grote delen van het lichaam tonen, vooral de stompe kop is dan duidelijk verschillend van de spitse snuit der Vinvissen, toont veelal de staartvin, soms borstvirmen zichtbaar, meestal solitair of in paren, in alle zeeën tussen ong. 30 en 60 N.B. en ong. 25 en 55 Z.B., vrij zeldzaam, verboden jachtobject. 3. DWERGWALVIS (Pigmv Right Whale; Neobalaena marginata (Gray) ). Geen groeven, kleine rugvin, lengte 6 m, zeldzaam en slecht bekend dier uit de Antarctische wateren, verboden jachtobject. B. GRIJZE WALVISSEN (Grey Whales; Rhachianectidae). 4. GRIJZE WALVIS (California Grey Whale; Eschrichtius gibbosus (Erxleb.) ). 2-4 groeven op de keel, geen rugvin, baleinen kort (50 cm), zwart, dampwolk soms dubbel, meestal enkel, lengte ih 3 m, lengte van het dier ± 13 m, donkergrijs, langzame zwemmer (±6 knopen), toont bij een diepe duik de staartvin boven water, bij oppervlakkig zwemmen niet, is van de Buitrug te onderscheiden doordat hij de rug 16

18 niet buigt bij het duiken, in grotere en kleinere troepen. Noordelijk deel van de Stille Oceaan, vooral langs de kusten van Californie en Korea, verboden jachtobject. C. VINVISSEN (Rorquals, Balaenopteridae). 5. BLAUWE VINVIS (Blue Whale; Balaenoptera musculus (L.) ). ± 90 groeven op keel en borst, rugvin klein, hoogte cm, op ± 75 % van de lengte van voren af gerekend, enkelvoudige dampwolk tot 6 m hoog, plomper van vorm dan bij de Gewone Vinvis en door een duidelijke verbreding bovenaan iets peervormig, 4-5 sec. zichtbaar, lengte van het dier gemiddeld 24 m, maximaal 33 m, blauwgrijs met lichtere vlekken, na een lang verblijf in de koude wateren vaak bedekt met een geelbruine laag van Diatomeeën, baleinen tot 1 m, zwart, snelle zwemmer (16-20 knopen), toont bij het bovenkomen ongeveer de zelfde delen van het lichaam als de Gewone Vinvis fig. 5), staartvin komt in den regel niet boven water, meestal in paren of met z'n drieën, in alle zeeën ter wereld, wordt gejaagd. Door de tropische en subtropische landstations wordt het dier zeer weinig gevangen en ook op de gewone scheepvaartroutes ziet men hem zelden. Over zijn winterverblijf en trekwegen is dan ook nagenoeg niets bekend. 6. GEWONE VINVIS (Fin Whale; Balaenoptera physalus (L.) ). zt 85 groeven op keel en borst, rugvin veel hoger dan bij de Blauwe Vinvis, cm, sikkelvormig, op ± 70 % van de lengte van voren af gerekend, enkelvoudige dampwolk slanker en niet zo duidelijk peervormig als bij de Blauwe Vinvis, hoogte 4-6 m doch meestal duidelijk lager dan bij de Blauwe Vinvis, duur 2-4 sec, lengte van het dier gemiddeld 21, maximaal 25 m, kleur zwart van boven en helder wit van onfleren, de zwarte kleur reikt links verder naar de buikzijde dan rechts, staartvin van boven zwart, van onderen wit, baleinen tot 75 cm, links zwart, rechts voorste helft wit, achterste helft zwart, wanneer de dieren goed boven water komen kan men zich aan de rechterzijde aan dit kenmerk soms goed oriënteren, snelheid meestal ± 10, maximaal 18 knopen, bij langzaam zwemmen komt bij het opduiken alleen een vrij vlak gedeelte van rug en riigvin boven water, bij snel zwemmen eerst de snuit, daarna de sterk gekromde rug en staart, staartvin komt niet boven water, meestal in troepen van 6-10 dieren, troepen van meer dan 100 worden echter waargenomen, in alle zeeën ter wereld, worden door de echte tropische landstations zeer weinig gevangen. 17

19 ook over hun winterverblijf is nog heel weinig bekend, voornaamste object van de grote walvisvaart. 7. NOORDSE VINVIS (Sei Whale; Balaenoptera borealis (Lesson) ). ± 50 groeven op keel en borst, rugvin cm hoog, dat is in verhouding tot de lengte van het dier hoger dan bij de Blauwe en Gewone Vinvis, rugvin vrij ver naar voren geplaatst (op 60 % van de lengte van voren af gerekend tegen 70 à 75 % bij de Gewone en de Blauwe Vinvis), een slank dier, slanker dan de Blauwe en Gewone Vinvis en met een duidelijk smalle staart, lengte db 15 m, maximaal 18 m, bovenzijde zwart, onderzijde grijswit, baleinen tot 65 cm, zwart met witte franje, dampwolk enkelvoudig, iets kleiner dan die van de Gewone Vinvis maar zeer moeilijk er van te onderscheiden, hoogte 2-2% m, duur 1-2 sec, zeer snel dier (tot 30 knopen), bij bovenkomen en duiken tonen zij ongeveer even veel van het lichaam als de Blauwe en Gewone Vinvis, staartvin niet zichtbaar boven water, meestal solitair, soms in troepjes van enkele dieren, in alle zeeën ter wereld maar voornamelijk in de tropen en subtropen, mijdt de zeer koude wateren, vooral jachtobject voor de landstations in de tropen en subtropen. 8. BRYDE'S VINVIS (Bryde Whale; Balaenoptera brydei (Olsen) ). In het water niet van de Noordse Vinvis te onderscheiden. Wordt zelfs op het platform van de landstations zeer dikwijls als zodanig betiteld. Verschilt van de vorige soort doordat de groeven tot aan de navel toe doorlopen en de baleinen gedeeltelijk wit zijn met dikkere en stijvere franje. Tot nu toe waargenomen langs de kusten van Afrika ten Z. van de evenaar, in de Golf van Bengalen, Straat Malakka en de Stille Oceaan ten N. van de evenaar. Wordt gevangen. 9. DWERGVINVIS (Minke Whale; Balaenoptera acutorostrata (Lacép.) ). Kleine soort, ± 9 m, van boven zwart, van onderen wit, op de bovenzijde van de zwarte borstvin een witte band, baleinen tot 30 cm, wit, 50 groeven, rugvin ligt op ± 65 % van voren af gerekend, hoogte ± 25 cm, naar verhouding hoog en scherp van vorm, dampwolk enkelvoudig, klein en vaag, steekt bij het opduiken de snuit vaak ver boven water uit, springt soms geheel uit bet water maar toont bij normaal zwemmen ongeveer dezelfde delen boven het wateroppervlak als de IR

20 -^f; Fig. 17. Duikende buitrug. Foto Dr W. VERVOORT, Gewone Vinvis, staartvin normaal niet zichtbaar, solitair of in paren, houdt zich bij voorkeur aan de kustwateren, komt overal ter wereld voor behalve in de tropische wateren, jachtobject van vele landstations (o.a. in Noorwegen). 10. BULTRVG (Humpback: IMegaplera nodosa (Bonnat.) (fig. 17). Gemiddeld 13 m lang, maximaal 16 m, duidelijk van de overige Vinvissen verschillend door de lompe, gedrongen lichaamsvorm al is dit in het water niet goed zichtbaar, borstvinnen zeer lang tot 4 ni, het dier toont ze nogal eens boven water, op de kop en soms op de bovenzijde van de staart een aantal knobbels waardoor een enigszins golvende profiellijn ontstaat, staart smal, staartvin zeer groot, wordt bij het duiken boven water getoond, bij het bovenkomen wordt de rug sterk gekromd, soms springen de dieren geheel of gedeeltelijk uit het water of slaan met de borstvinnen op het water, rugvin vrij laag, cm, op ong. 70 % van voren af gerekend, niet altijd mooi scherp van vorm, maakt soms meer de indruk van een bult, kleur nogal varia- 19

21 bel doch over het algemeen van boven zwart van onderen wit, onderzijde van de staartvin meestal wit, baleinen zwart, ± 75 cm, ong. 30 groeven op keel en borst, dampwolk kort, breed en enigszins peervormig, zelden meer dan 2 m hoog en dus duidelijk lager dan de blast" van de andere grote Vinvissen, duur 2-3 sec, langzame zwemmer (4-5 knopen), in groepen van 2 à 3 tot 12 à 20 dieren, in alle zeeën ter wereld, wordt gejaagd. D. TANDWALVISSEN (Odontoceti). 11. POTVIS (Sperm Whale; Physeter macrocephalus L.). Dit dier is de enige Tandwalvis onder de grote" walvissen. Het heeft echter ecu sterk gereduceerd gebit, alleen in de onderkaak staat een rij scherpe, kegelvormige tanden. Het dier voedt zich hoofdzakelijk met inktvissen, die vaak op grote diepte gevangen worden. Het is dan ook een voortreffelijke duiker (tot 800 m naar aangenomen wordt). De Potvis heeft een merkwaardig gevormde vierkante kop, die nog een eind voor de onderkaak uitsteekt. Deze geweldige massa bestaat voornamelijk uit het zgn. walschot of spermaceti, dat overigens weinig van de rest van de Potvistraan verschilt. Deze traan is niet geschikt voor menselijke consumptie, wel voor de bereiding van cosmetica en fijne smeeroliën. Het spuitgat bevindt zich niet bovenop de kop als bij andere walvissen, doch helemaal vooraan. Het is duidelijk aan de linkerkant gelegen. Lengte van de mannetjes 15-18, van de wijfjes /^ m, kleur zwart, merkwaardige vierkante kop, geen rugvin doch een soort bult, veelal een serie bulten achter elkaar, staartvin breed, komt boven water als bet dier naar de diepte duikt, dampwolk verschijnt voor op de kop, 5-10 m hoog, duur 1-3 sec, onder een hoek van 45 naar voren gericht, leven in kudden van een vrij groot aantal wijfjes met jongen onder leiding van een oud mannetje, deze kudden blijven steeds in de warme wateren, tussen 40 N.B. en Z.B., in de zomer trekken de vrije mannetjes alleen of in kleine troepen naar het N. en Z. tot aan de rand van het ijs, in alle zeeën ter wereld, de vrouwelijke en jonge dieren zijn beschermd, de jacht op mannelijke dieren is niet beperkt. 20

22 V. BEKNOPT OVERZICHT VOOR HET HERKENNEN DER DIEREN. A. Dampwolk enkelvoudig, schuin naar voren gericht (denk echter aan de invloed van de wind), stompe kop, geen duidelijke rugvin, staartvin zichtbaar bij diep duiken: Potvis, No. 'II. B. Dampwolk dubbel, schuin naar voren en opzij gericht. a. Kleine rugvin, kleine (6 m) zeldzame soort uit de Antarctis: Dwergwalvis, No. 3. b. G^en rugvin, grote dieren, tonen bij het diep duiken veelal de staartvin. 1. Geen witte knobbel op de snuit. Uitsluitend in de N. Ijszee dicht bij het ijs: Groenlandse walvis, No Witte knobbel op de snuit, overal behalve tussen 30 N.B. en 30 Z.B.: Noordkaper, No De Grijze Walvis uit het N. deel van de Stille Oceaan (No. 4) toont soms een dubbele bläst''. C. Dampwolk enkelvoudig, recht naar boven gericht, door de wind soms echter schuin. a. Geen rugvin. Toont staartvin bij diepe duik, buigt rug niet bij duiken, bläst" soms dubbel, alleen in het N. deel van de Stille Oceaan: Grijze Walvis, No. 4. b. 'Rugvin aanwezig. I. Kleine dieren (tot 9 m), dampwolk klein en vaag. Borstvin met witte band: Dwergvinvis, No. 9. II. Vrij grote dieren (tot 16 m), tonen bij diep duiken de staartvin boven water. Knobbels op de kop, rugvin soms niet scherp, lange borstvinnen, plomp dier, bläst vrij laag (2 m) : Buitrug, No. 10. III. Grote dieren (15-30 m), tonen bij diep duiken geen staartvin boven water. 1. Zeer groot. Rugvin klein (25-35 cm), blast hoog (6 m), peervormig: Blauwe Vinvis, No Iets kleiner. Bugvin veel groter (60-70 cm), sikkelvormig, blast slanker, niet peervormig, 4-6 m : Gewone Vinvis, No Kleiner, slank, rugvin in verhouding hoog, sikkelvormig (50-80 cm) vooral in tropen en subtropen: Noordse Vinvis, No Bryde's Vinvis, No. 8. In bet algemeen zal een grote ervaring nodig zijn om deze laatste vier soorten van elkaar te kunnen onderscheiden. 21

23 VI. HET INVULLEN EN OPZENDEN VAN DE FORMULIEREN. De beste resultaten zullen waarschijnlijk worden verkregen, wanneer zich aan boord van ieder schip per wacht één man met het invullen van het Walvisjoumaal" belast. In de aan ieder schip te verstrekken map bevinden zich tweeërlei soort van formulieren. Op het formulier A kan van dag tot dag worden ingevuld of men walvissen heeft waargenomen of niet en of er naar werd uitgekeken. In den regel zullen nl. wel geen walvissen worden waargenomen, doch ook dit kan voor het onderzoek van belang zijn. Op het formulier B worden de gegevens die op iedere waarneming betrekking hebben, ingevuld. Het verdient aanbeveling, de waarnemingen in de laatste kolom van formulier A te nummeren en met deze nummers naar de formulieren B te verwijzen. Na afloop van iedere reis kunnen de formulieren, onder gebruikmaking van de daartoe verstrekte enveloppen, opgezonden worden aan de Werkgroep Walvisonderzoek T.N.O., Zoölogisch Laboratorium, Plantage Doklaan 44, Amsterdam C. Deze instantie zal U ook verder gaarne alle gewenste voorlichting verstrekken. Wanneer bepaalde vragen bij U zijn opgekomen of wanneer U omtrent bepaalde onderwerpen meer mocht willen weten, zullen wij het zeer op prijs stellen, indien U ons eens - na voorafgaande schriftelijke of telefonische (Amsterdam: K ) afspraak - een bezoek zult willen brengen. Uw reizen zullen U dikwijls voeren naar plaatsen, waar zich mooie musea bevinden, waarin U een en ander over Walvissen en Walvisvaart kunt zien. Indien Uw belangstelling voor dit onderwerp gewekt is en U hebt de tijd er voor, moogt U een bezoek aan deze instellingen zeker niet verzuimen. De mooiste collectie bezit het British Museum (Natural History), Cromwell Road, London S.W. 7, daar vindt U allerlei modellen van walvissen op natuurlijke grootte. En verder de musea van Natuurlijke Historie in New York, Stockholm, Kopenhagen, Brussel (y, uur per trein van Antwerpen), Tokyo en het Walvisvaartmuseum in Sandefjord. Wanneer U ons kunt helpen om deze lijst uit te breiden zullen wij dat zeer op prijs stellen. 22