Zitting

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Zitting 1968-1969 - 9800"

Transcriptie

1 Zitting RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR 1969 HOOFDSTUK XVI - CULTUUR, RECREATIE EN MAATSCHAPPELIJK WERK MEMORIE VAN TOELICHTING NR. 2 INHOUDSOPGAVE blz. I. Inleiding 3 II. Culturele Zaken 4 1. Kunsten 4 a. Algemeen 4 b. Verticale cultuurspreiding 5 c. Kunstzinnige vorming van de jeugd.. 5 d. Scheppende kunst 5 e. Orkesten 5 f. Opera 5 g. Toneel 6 h. Kunstvakonderwijs 6 i. Slotopmerkingen 6 2. Oudheidkunde en natuurbescherming.. 6 a. Algemeen 6 b. Oudheidkundig bodemonderzoek... 6 c. Monumentenzorg 6 d. Museumwezen 7 e. Archiefwezen 8 f. Natuur* en landschapsbescherming Wetenschappelijk onderzoek 9 III. Volksontwikkeling en recreatie Algemeen 10 a. Inleiding 10 b. Harmonisatie van subsidieregelingen. 10 c. Het treffen van ruimtelijke voorzieningen 10 d. De bevordering van de deskundigheid. 10 e. De samenwerking 10 f. Wetenschappelijk onderzoek g. De spreiding Jeugdzaken 11 a. Algemeen 11 b. Interdepartementale Stuurgroep Jeugdvragen 12 c. Raad voor de Jeugdvorming Volksontwikkeling Lichamelijke vorming en sport Openluchtrecreatie Radio, televisie en pers 15 a. Radio en televisie 15 b. Pers XVI 2-3 (13 vel)

2 blz. IV. Maatschappelijke Ontwikkeling Algemeen Wetenschappelijk onderzoek Organisatie en personeel Bijzonder regionaal welzijnsbeleid a. Stimuleringsgebieden 16 b. Het herstructureringsgebied Zuid-Limburg 16 c. Gebieden buiten de stimuleringsgebieden die een achtergebleven maatschappelijke ontwikkeling hebben en waarin grote ruilverkavelingen liggen 17 d. Stedelijke gebieden buiten de stimuleringsgebieden 17 e. Reorganisatie interdepartementale commissies De territoriale opbouw 17 a. Algemeen 17 b. Samenlevingsopbouw in wijk en buurt Herziening subsidieregelingen Werkgroep wijkaangelegenheden Wijkopbouw Ruimtelijke voorzieningen Raadslieden 18 c. Opbouwwerk in bijzondere situaties Samenwerkingsorganen Opbouwwerk ten behoeve van bepaalde groepen (Categoraal opbouwwerk).. 19 a. Algemeen 19 b. Buitenlandse werknemers 20 c. Buitenlandse studerenden 20 d. Surinamers 20 e. Antillianen 20 f. Jeugdige migranten 20 g. Ambonezen Gezinsaangelegenheden 21 a. Gezinsbeleid 21 b. Huishoudelijke voorlichting c. Bureaus voor levens- en gezinsvragen. 21 d. De ontwikkeling bij de dienstverlening Bejaardenbeleid 21 a. Interdepartementale Stuurgroep bejaardenbeleid 21 b. Wet op de bejaardenoorden c. Open bejaardenwerk en dienstencentra Gehandicaptenbeleid 22 a. De A.W.B.Z 22 b. Intramurale en extramurale zorg Maatschappelijk welzijn voor vrouwen en jongeren 23 blz. V. Overzicht van te subsidiëren bouwprojecten e.d. 24 VI. Bijstand Algemeen Enkele feitelijke gegevens en kanttekeningen met betrekking tot de bijstandsverlening in het algemeen Enkele bijzondere aspecten van het bijstandsbeleid 26 VII. Bijzondere regelingen Buitengewone pensioenen van verzetsslachu offers en zeeliedenoorlogsslachtoffers Algemene oorlogsongevallenregeling Indonesië (A.O.R.) Gerepatrieerden in contractpensions Volkskredietwezen 28 VIII. Internationale betrekkingen Algemeen Samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk Benelux Bilaterale samenwerking Europese samenwerking 29 a. Raad van Europa 29 b. Andere Europese organisaties c. Europees overleg op het terrein van het gezinsbeleid 29 d. Europees bureau van de Verenigde Naties Samenwerking in het kader van de activiteiten der Verenigde Naties en Unesco.. 29 a. Verenigde Naties 29 b. Ontwikkelingsbeleid 30 c. Activiteiten in het kader van Unesco Voorlichting, bezoekers en congressen.. 30 IX. Wetgeving 30 X. Ministerie 31 XI. Artikelsgewijze toelichting 32

3 3 I. Inleiding Hierbij wordt de vierde begroting van het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangeboden. De tijd is nog te kort geweest om reeds op grote ontwikkelingen te kunnen wijzen, maar de aanzet tot een nieuw beleid is aanwezig, hetgeen in de navolgende hoofdstukken, betrekking hebbend op de afzonderlijke sectoren, zal blijken. In de aanhef van deze memorie wil de ondergetekende enkele algemene gedachten weergeven met betrekking tot de taak en de taakvervulling van haar departement en het beleid dat zij en de Staatssecretaris denken te voeren. De generatie die na de oorlog voor de opgave stond in ons land weer orde en welvaart te scheppen, treedt geleidelijk terug voor een generatie die de rampspoed van de oorlog niet of in mindere mate zelf heeft ervaren en is opgegroeid in een samenleving waarin de welvaart toenam. De oudere generatie zag zich in de toenmalige schaarste-economie genoodzaakt talrijke beperkingen te aanvaarden, die voor een belangrijk gedeelte door de overheid werden opgelegd. De overheidsinvlocd was daardoor groot. Uit allerlei tekenen blijkt dat een toenemende groep van de bevolking, en daarvan vooral de jonge generatie, grotere vrijheid en meer medezeggenschap verlangt. De welvaart is minder doel geworden en meer middel. Een middel dat het mogelijk maakt meer profijt te trekken van wat door die weivaart en door een groeiende vrije tijd binnen ieders bereik is gekomen. Er zijn meer ontwikkelingskansen, er zijn meer mogelijkheden om kennis te nemen van de diverse vormen van kunst en daaraan deel te hebben, er zijn meer gelegenheden tot ontspanning en sport, en betere maatschappelijke voorzieningen. Het streven is dat ieder lid der gemeenschap kan deel hebben aan de welvaart en aan wat de welvaart mogelijk maakt. Naast een sterkere behoefte om meer van hun leven te willen maken is bij velen tevens ontstaan een groeiend verlangen om hiervoor zelf verantwoordelijkheid te dragen. Het is vooral in dit opzicht dat zich conflicten kunnen voordoen met de gevestigde samenleving. De geldings- en dadendrang wordt vaak geremd door een veelheid van voorschriften, reglementen en wettelijke bepalingen en door leefregels en opvattingen die als verouderd worden ondervonden. Het huidige organisatieleven kenmerkt zich door een veelheid van instellingen die op verschillende ideële grondslag vaak eenzelfde taak verrichten en die wat bestuursvorm en openheid van beleid betreft, soms niet voldoen aan de democratische opvattingen van onze tijd. Bij de particuliere organisaties en instellingen heeft zich daarnaast een sterke professionalisering voltrokken waardoor - hoe belangrijk en noodzakelijk beroepskrachten ook zijn - de eigen creativiteit en de zelfwerkzaamheid van anderen worden afgeremd. Nog een andere ontwikkeling is aanleiding tot een toenemend onbehagen. Door de snelle groei van wetenschap en techniek en de onderlinge afhankelijkheid van staten en continenten moeten belangrijke beslissingen op steeds hoger niveau worden genomen. De burger heeft het gevoel dat hij het geheel niet meer overziet en er ook geen invloed meer op heeft. Hij wil die invloed terugkrijgen en wanneer aan die wens geen gevolg wordt gegeven, taant zijn belangstelling, wat een gevaar inhoudt voor een goede democratie. Daarom zal het beleid erop gericht moeten zijn de tegenstroom te versterken, waardoor de burgerij meer betrokken gaat worden bij het voorbereiden van de beleidsbeslissingen op al de terreinen waar dit mogelijk is. Wat echter in vele jaren is gegroeid, wordt niet in korte tijd in andere richting geleid. Het is noodzakelijk dat ieder die op het welzijnsterrein verantwoording draagt, zich ervan bewust is da; welzijnsbevordering en verder gaande democratisering van onze samenleving in sterke mate met elkaar zijn verbonden en dat daarom voorzieningen op kunstzinnig, vormend, recreatief en maatschappelijk gebied zich soepel en snel dienen aan te passen aan de ontwikkelingen in de samenleving. De ondergetekende hecht dan ook groot belang aan de totstandkoming van overzichtelijke structuren in het organisatieleven, die op zijn minst aan twee eisen moeten voldoen: de burgerij moet de gelegenheid krijgen om in open overleg me* de overheden medezeggenschap te hebben bij het opstellen van belangrijke plannen en om in zelfwerkzaamheid eigen verantwoordelijkheid te kunnen nemen; de door haar departement behartigde werkterreinen (cultuur, sport, jeugdzaken, maatschappelijke dienstverlening, e.a.) moeten in een goed samenspel kunnen werken. Dit houdt ook in dat de organisaties op gelijkwaardige wijze door de overheid moeten worden gesubsidieerd. Een tweede prioriteit bij het bepalen van haar beleid legt de ondergetekende bij drie groepen in de samenleving die speciale aandacht verdienen: de jonge generatie, de bejaarden en de mindervaliden. Op landelijk niveau zijn in het afgelopen jaar hiervoor twee interdepartementale stuurgroepen gevormd, terwijl een derde in voorbereiding is. Deze hebben tot taak vragen die zich met betrekking tot het welzijn van deze categorieën voordoen, bij de verantwoordelijke bewindslieden te signaleren, hen te adviseren over een betere afstemming van te treffen voorzieningen en te bevorderen dat deze groepen van onze bevolking ook zelf de gelegenheid krijgen mee te spreken alvorens voorzieningen worden getroffen. Een derde prioriteit vormt voor de ondergetekende het woon- en leefmilieu. Dit moet zowel in geestelijk als in matericel opzicht ruimte en mogelijkheden bieden, opdat een ieder zich naar eigen wens en vermogen kan ontwikkelen en ontspannen. Van dit brede terrein kunnen hier slechts enkele aspecten bij wijze van voorbeeld worden genoemd: het cultuur- en natuurbehoud; de voorzieningen waardoor nieuwe vormen van kunst tot verdere ontwikkeling kunnen komen; de recreatieve ontspanning; de volksontwikkeling, het bibliotheekwezen en de amateuristische kunstbeoefening; de voorzieningen die het de burgerij mogelijk maken zelf creatief werkzaam te zijn. gemeenschappelijk iets te ondernemen en als bestuurlijk of uitvoerend vrijwilliger deel te hebben aan de bevordering van het welzijn; de verbetering van het maatschappelijke en culturele klimaat in de oude stadswijken. Ten einde begripsverwarring te voorkomen, wanneer gesproken wordt over welzijnsbeleid, wil de ondergetekende het volgende stellen. Het is steeds de opgave van iedere regering geweest om het algemeen welzijn te behartigen. De omvang van dit begrip is in de loop der jaren uitgebreid en het vertoont thans vele facetten. Naar gelang de tijdsomstandigheden zich wijzigen en de behoefte eraan opkwam, hebben telkens weer andere facetten bijzondere aandacht gegeven. Gewezen kan bij voorbeeld worden op de arbeidsverhoudingen, het onderwijs, de huisvesting en vele andere belangrijke aangelegenheden. Met de instelling van het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk zijn sterkere aandacht gaan krijgen allerlei kwesties die meer in het bijzonder betrekking hebben op de levensvulling en het zich daarbij wel bevinden van de individu in de samenleving. Dit heelt ertoe geleid het werkterrein van het departement aan te duiden met het welzijn" en het te voeren beleid met..welzijnsbeleid", of, met een poging tot nadere precisering, met: maatschappelijk en cultureel welzijnsbeleid". Wie de bestaande voorzieningen overziet, wordt echter getroffen door de grote verschillen in de mate waarin deze in de verschillende provincies, gemeenten, stadswijken en dorpen zijn verwezenlijkt. De ondergetekende is van mening dat een welzijnsbeleid als bovenbedoeld zich dient te richten op de gehele bevolking XVI 2-3 (2)

4 4 Een doelmatig welzijnsbeleid kan naar haar mening daarom slechts gevoerd worden op basis van een structuur welke bij de wet wordt voorgeschreven. Aan dit punt wordt thans ten dcpartemente grote aandacht geschonken. De ondergetekende verwacht dat zij in de loop van het parlementaire jaar hierover overleg zal kunnen openen met de besturen van provincies en gemeenten, alsmede van particuliere instellingen, op basis van een nota, waarin uitgangspunten voor een wetgeving zijn geformuleerd. Daar de problemen die zich op het gebied van haar departement voordoen, veel in aantal en gecompliceerd zijn, is wetenschappelijk onderzoek ter oriëntering en ondersteuning van het beleid noodzakelijk. Voorgesteld wordt om voor 1969 f (1968: f ) voor dit doel te bestemmen. De onderdelen waarvoor deze posten geraamd zijn, werken ten nauwste samen, zodat gesproken kan worden van één onderzoeksbeleid. Bijlage IV geeft een overzicht van de onderzoekingen die in de periode september 1967-september 1968 zijn voltooid en van de nog lopende onderzoekingen. Voorts wordt verwezen naar hetgeen hierover aanvullend wordt medegedeeld in de volgende hoofdstukken. Naast het onderzoek wordt ook steeds meer statistische arbeid verricht. Dit geschiedt in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek. In het bijzonder heeft deze arbeid ten doel een regelmatig en uniform overzicht van zekere kerngegevens inzake de verlening van bijstand te verkrijgen. Een deel van de reeds verzamelde gegevens is in hoofdstuk VI van deze memorie opgenomen. De ondergetekende is van mening dat het prospectivisme of de futurologie voor haar beleid van belang kan zijn. Zij volgt daarom met aandacht het werk van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid en de Commissie Voorbereiding Onderzoek Toekomstige Maatschappijstructuur. Daadwerkelijke steun voor deze vorm van wetenschapsbeoefening wordt gegeven door middel van een subsidie in het werk van de Werkgroep 2000 te Amersfoort. Over het subsidiebeleid en enkele aangelegenheden die daarmede direct verband houden, deelt de ondergetekende het volgende mede: Onder verschillende hoofdstukken in deze memorie worden mededelingen gedaan over de herziening van bestaande subsidieregelingen en de voorbereiding van nieuwe regelingen. Bij deze regelingen wordt bijzondere aandacht besteed aan eenvoud en doelmatigheid. Bij brief van 7 december 1967 (9300 nr. 19) zijn door de Staatssecretaris aan de Staten-Generaal mededelingen gedaan met betrekking tot de Financiële Verhoudingswet In het bijzonder betroffen deze de toepassing van de subsidiebepaiingen ten aanzien van de kosten van sociale zorg voor zover deze de subsidiëring betreffen. Besprekingen dienaangaande op interdepartementaal niveau zijn nog niet afgesloten. De ondergetekende verwacht dat over de resultaten hiervan in het komende zittingsjaar nadere mededelingen kunnen worden gedaan. Een ander belangrijk element in het subsidiebeleid is de verbetering van de pensioenvoorzieningen voor medewerkers van gesubsidieerde instellingen. De regering heeft in beginsel erkend dat de huidige pensioenvoorzieningen verbetering behoeven.. De belangrijke vraag die thans zowel particuliere organisaties als de overheid bezighoudt, is, langs welke wegen deze verbetering het best kan worden verwezenlijkt. Ook hierover zal naar de mening van de ondergetekende en de Staatssecretaris in dit parlementaire jaar een beslissing dienen te vallen. Er kan nog worden gewezen dat ook voor het komende jaar de percentages in enkele subsidieregelingen weer zijn verhoogd om op die wijze overeenkomstige regelingen eenzelfde niveau van subsidiëring te geven. Ten slotte deelt de ondergetekende mede dat de regering heeft besloten een interdepartementale werkgroep in te stellen die zal trachten een inzicht te krijgen in de oorzaken van de grote stijging van de gemeentelijke kosten van sociale zorg. De ondergetekende heeft bij haar beleid vanzelfsprekend rekening moeten houden met de financiële mogelijkheden. Als gevolg daarvan zijn wensen onvervuld moeten blijven en heeft temporisering bij de uitvoering van plannen moeten plaatsvinden. De financiering van de in aantal en omvang toenemende activiteiten en voorzieningen vraagt voor de toekomst nauwgezette aandacht. Voor een goed welzijnsbeleid is ook van belang dat de betrekkingen met het buitenland goed georganiseerd zijn. De Coördinatie Commissie voor Internationale Culturele Betrekkingen, waarin de departementen van Buitenlandse Zaken, Onderwijs en Wetenschappen en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk samenwerken, blijkt te beantwoorden aan de bij de oprichting bedoelde oogmerken en te voeren tot een harmonisch opgebouwd buitenlands beleid, waarin ook de verschillende taken van het departement van de ondergetekende tot hun recht kunnen komen. II. Culturele zaken 1. Kunsten a. Algemeen De kunsten vervullen een belangrijke rol in het leven van de mens en van de samenleving. Het kunstbeleid kan dan ook niet los worden gezien van het gehele welzijnsbeleid. In een samenleving waarin de ontwikkeling van de techniek zich in een snel tempo voltrekt en waarin men bovendien over steeds meer vrije tijd gaat beschikken, vraagt het kunstbeleid zelfs extra aandacht. Het inzicht zal dienen te groeien dat de kunst, verre van als een luxe te moeten worden beschouwd, essentieel is voor het geestelijke klimaat waarin de burger nu en in de toekomst - moet kunnen leven. De ondergetekende is daarom verheugd, dat het haar mogelijk is, ondanks de noodzaak van beperking van de uitgaven enige uitbreiding aan de kunstzorg te geven. Zoals in onze gehele samenleving voltrekken zich ook in de kunst en het kunstleven en in de opvattingen daarover, allerlei veranderingen, waarvan het dikwijls nog moeilijk is de waarde voor het heden en de toekomst vast te stellen. Evenals op talrijke andere terreinen gaan vroegere zekerheden verlorcn en is er dikwijls eerder sprake van een zoeken dan van een vinden. Juist in het kunstleven echter zijn voortdurend beweging en verandering noodzakelijk. Het zoeken naar nieuwe wegen dient dan ook te worden bevorderd. Daartoe draagt o.a. het wetenschappelijk onderzoek waarover in 4 van dit hoofdstuk nadere mededelingen worden gedaan, in belangrijke mate bij. In dit verband dient ook gewezen te worden op de betekenis van het verlenen van steun aan experimenten. De ondergetekende stelt zich voor het onder artikel 75 beschikbare bedrag voor experimenten te verhogen van f tot f Dit wil niet zeggen dat slechts dit bedrag beschikbaar zou zijn voor deze doeleinden. Het zoeken naar vernieuwing behoort tot de taak van alle kunstinstellingen. Uiteraard is het niet mogelijk vernieuwingen af te dwingen. Die moeten uit het kunstleven zelf voortkomen en de ondergetekende kan daarom dan ook niet verder gaan dan binnen het raam van de mogelijkheden de nodige steun en stimulansen te geven. Ook opdrachten aan kunstenaars, aankopen van hun werk, stipendia, toelagen enz. kunnen de vernieuwingen in kunst en kunstleven bevorderen. Het voorgaande wil niet zeggen dat de ontwikkeling van kunst en kunstleven in een richting zou dienen te gaan die geen rekening houdt met de waarden welke uit het verleden zijn overgeleverd. Slechts een veelzijdig geschakeerd kunstleven, waarin alle facetten van de kunst, ook die uit het verleden, tot uiting komen, doet aan de waarde van de kunst in de samenleving recht.

5 5 b. Verticale cultuurspreiding Een belangrijk probleem bij het cultuurbeleid blijft het betrekken van grotere groepen van de bevolking bij kunst en kunstleven. Op dit gebied ligt niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, een taak voor de centrale overheid. Veeleer ligt hier een taak bij het kunstleven zelf. Ook de lagere overheden, die meestal beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden en behoeften in stad en gewest kunnen een belangrijke bijdrage leveren tot het betrekken van grotere groepen van de bevolking bij het kunstleven. De taak van de centrale overheid richt zich vooral op het meedenken over deze problemen en op het stimuleren en ondersteunen van initiatieven die een bijdrage beogen te leveren tot de oplossing daarvan. In dit verband kan worden vermeld dat de Raad voor de Kunst onlangs een rapport heeft uitgebracht inzake collectieve propaganda voor kunstinstellingen waarover bij de vorige begiotingsbehandeling is gesproken. Hoewel dit rapport vele waardevolle gedachten bevat, vergt de problematiek nog verdere bestudering. De ondergetekende heeft dan ook - met een aantal kantttekeningen en vragen - de Raad verzocht tot een nadere studie over te gaan daarbij ook verschillende initiatieven die haar van andere zijden hadden bereikt, te betrekken. Het gaat in deze niet alleen om het bezoeken van kunstmanifestaties door de bevolking, maar ook om de zelfwerkzaamheid die kan bijdragen tot een volledig gebruik van de mogelijkheden die de bevolking in zich heeft. Het is verheugend dat de waarde daarvan voor de individuele mens en voor de verdere ontwikkeling van onze maatschappij steeds meer wordt erkend. Ook in dit opzicht heeft de centrale overheid een stimulerende en steunende taak. c. Kunstzinnige vorming van de jeugd Reeds meermalen is van deze zijde betoogd dat de verticale cultuurspreiding begint bij de jeugd en dat de basis voor het geven van een plaats aan de kunst in het leven van de mens bij de jeugd wordt gelegd. Uit verschillende onderzoekingen is gebleken dat er een samenhang bestaat tussen het deel hebben aan de cultuur en de mate van onderwijs die is genoten. Vertrouwd mag dan ook worden, dat de voortschrijdende democratisering van het onderwijs aan de verticale cultuurspreiding ten goede zal komen. Over de kunstzinnige vorming van de jeugd bestaat regelmatig contact met het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Opnieuw wordt voor artikel 76 (subsidies en andere uitgaven voor de kunstzinnige vorming van de jeugd) een niet onaanzienlijke stijging voorgesteld teneinde de instellingen die op verschillende wijzen op dit terrein werkzaam zijn, in staat te stellen hun werkzaamheden uit te breiden. Mede naar aanleiding van de aandrang welke op de ondergetekende o.a. uit de Staten-Generaal is uitgeoefend, zijn opnieuw de mogelijkheden overwogen, om de rijkssteun aan de muziekscholen die zulk belangrijk werk verrichten voor de muzikale ontwikkeling van ons volk, te verhogen. Bij de afweging van de prioriteiten echter heeft zij, vooral met het oog op de zeer grote bedragen welke gemoeid zouden zijn met een verhoging die een aanmerkelijke verbetering zou betekenen, zich genoodzaakt gezien te volstaan met een verhoging die niet verder gaat dan ongeveer het bijhouden van de kostenstijgingen. d. Scheppende kunst Reeds herhaalde malen heeft de ondergetekende uitgesproken welk een groot belang zij hecht aan de scheppende kunst voor het kunstleven in onze maatschappij. Zij heeft hierboven ook geduid op de rol die de scheppende kunst in de vernieuwing kan vervullen. Zij meent dat de invloed niet beperkt blijft tot de kunst zelf, maar dat hij zich ook doet gelden in de ontwikkeling van onze samenleving. Men kan daarbij denken aan de bijdrage die de beeldende kunst kan leveren aan de vormgeving van stad en landschap, mogelijkheden die nog verder dienen te worden onderzocht: ook aan de bijdrage die bij voorbeeld literatuur, toneel en film kunnen geven aan de gedachtenvorming over onze toekomstige samenleving. In overeenstemming met deze gedachtengang wordt voorgesteld de verschillende posten die dienen ter bevordering van de scheppende kunst, te verhogen (o.a. stipendia, opdrachten aan componisten, choreografen en beeldende kunstenaars; uitbreiding van de subsidieregeling voor aankopen van werken van beeldende kunstenaars, subsidies voor het Fonds voor de Letteren, voor het Productiefonds voor Nederlandse Films, voor de produktie van korte films, voor toneelschrijfkunst). De mogelijkheden voor subsidies aan kamermuziekgezelschappen, vooral die welke zich op de verbreiding van hedendaagse muziek toeleggen en die daarvoor veel extra repetitietijd nodig hebben, zullen worden vergroot. Hetzelfde geldt ten aanzien van instellingen die zich ten doel stellen op welke wijze dan ook de verbreiding van de hedendaagse kunst te bevorderen. e. Orkesten Met ingenomenheid kan worden vastgesteld dat de Nederlandse symfonie orkesten en kamerensembles hun werkzaamheid op voortreffelijk peil blijven voortzetten en daarbij de nodige aandacht schenken aan de twintigste-eeuwse muziek. De ondergetekende heeft besloten het vraagstuk van de orkestenclassificatic opnieuw in studie te doen nemen. Het is reeds een aantal jaren geleden dat deze classificatie haar laatste vorm heeft verkregen en zij is van mening dat er alle aanleiding is te bezien, in hoeverre deze nog overeenstemt met de ontwikkelingen die sedertdien hebben plaatsgevonden. Zij heeft de commissie die reeds eerder over deze aangelegenheid van advies heeft gediend, uitgenodigd rapport uit te brengen over de vraag of er uit artistiek oogpunt aanleiding is andere orkesten dan Het Concertgebouworkest en Het Residentie-Orkest te brengen in de uitzonderingspostitie, waartoe de huidige salarisregeling de mogelijkheid biedt. De samenstelling van bedoelde commissie is voor dit doel enigermate gewijzigd en zij is met enkele leden uitgebreid. Uiteraard is thans nog niet te overzien, welke resultaten deze studie zal opleveren en in elk geval is een voorbehoud noodzakelijk ten aanzien van eventuele financiële consequenties. f. Opera Het overleg tussen de ondergetekende en haar ambtgenoot van Financiën over de toekomst van de Nederlandse Opera Stichting heeft geleid tot overeenstemming over een beleid dat in grote trekken neerkomt op het volgende. De opbouw van de Nederlandse Opera Stichting zal zich voltrekken volgens een zesjarenplan, dat zich uitstrekt van het seizoen 1968/1969 tot en met het seizoen 1973/1974. Voor de eerstkomende drie seizoenen wordt gestreefd naar respectievelijk 100, 115 en 125 voorstellingen, waarvan respectievelijk 57, 65 en 75 in Amsterdam. Het totale aantal voorstellingen zal vervolgens oplopen tot ongeveer 170 in het seizoen 1973/1974. Tot dit plan is de ondergetekende gekomen, nadat met de gemeentebesturen van verschillende grote steden, over de financiering van de in deze steden te geven voorstellingen overleg was gepleegd. De ondergetekende is in bespreking met het gemeentebestuur van Amsterdam over het tot stand komen van een operagebouw. Een en ander betekent dat de voorlopige fase van de Nederlandse Opera Stichting als geëindigd kan worden beschouwd en de definitieve periode van opbouw van deze stichting tot een volwaardig instituut volgens een duidelijk omlijnd meerjarenplan is ingegaan. Het operagezelschap Forum blijft zich gunstig ontwikkelen. Daarentegen baart de gang van zaken ten aanzien var. de Zuid-Nederlandse Opera zorgen. Zoals bekend zijn besprekingen gaande geweest over een verregaande samenwerking c.q. fusie tussen dit gezelschap en de Hoofdstad Operette. Deze besprekingen hebben echter niet tot een positief resultaat geleid. De ondergetekende volgt intussen de verdere

6 6 ontwikkeling met aandacht. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de verhouding tussen het rijkssubsidie en dat van de zuidelijke overheden niet het belang weerspiegelt dat het zuiden bij het voortbestaan en een gezonde ontwikkeling van dit gezelschap heeft. Het beraad met de subsidiënten in het Zuiden des lands over het verdere beleid dat ten aanzien van deze instelling dient te worden gevoerd, wordt voortgezet. g. Toneel Ten tijde van het opstellen van deze memorie was nog niet geheel te overzien tot welke resultaten de herziening van het toneelbestel, waarover bij de vorige begrotingsbehandeling uitvoerig is gesproken, zal leiden. Voor het seizoen was aan de gezamenlijke gezelschappen, verenigd in de Vereniging van Nederlandse Toneelgezelschappen (V.N.T.) gevraagd hun begrotingen gezamenlijk in te dienen en daarbij te blijven binnen een in het subsidiëntenovcrleg overeengekomen totaalbedrag. De ondergetekende heeft helaas moeten constateren dat de wil tot samenwerking tussen de gezelschappen die aanwezig was bij de voorbereiding van de reorganisatie van het toneelbestel, niet zover is gegaan dat men ook in staat bleek over de totaliteit van de begrotingen overeenstemming te bereiken. Met het oog op de omstandigheid dat de uitwerking van de reorganisatie ten aanzien van het gehele land nog niet is te overzien, heeft zij de V.N.T. meegedeeld dat het waarschijnlijk noodzakelijk zal zijn de proefperiode van een jaar, die als voorwaarde werd gesteld voor haar instemming met de destijds ingediende plannen, met ten minste een jaar te verlengen. Zij denkt in dit verband de ontwikkeling van de regionale gezelschappen verder te moeten stimuleren. In overleg met de mede-subsidiënten zal in het nieuwe seizoen worden bezien op welke wijze men verder dient te gaan. Daartoe zal ook het advies van de Raad voor de Kunst worden ingewonnen. h. Kunstvakonderwijs Voor een beschouwing aangaande het op dit terrein te voeren beleid verwijst de ondergetekende naar de desbetreffende passage in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Deze passage is in overleg met haar departement opgesteld. Men zie verder de toelichting op de artikelen i. Slotopmerkingen Het spreekt vanzelf dat in het voorgaande korte bestek slechts enkele kanten van het kunstbeleid zijn aangestipt. In toelichtingen op voorgaande begrotingen zijn ten dele weer andere facetten aan de orde gesteld en de ondergetekende moge - voorzover nodig daar naar verwijzen, evenals naar haar uitspraken bij de begrotingsbehandeling in beide Kamers der Statcn-Generaal in het vorige dienstjaar. De ondergetekende wil met dankbaarheid gewag maken van de adviezen van velerlei zijden die haar steunen bij de voortzetting en de verdere ontwikkeling van haar beleid. Opnieuw noemt zij hierbij in het bijzonder de Raad voor de Kunst. Zij is voor deze adviezen des te meer dankbaar, omdat het in het zo veelzijdige en ingewikkelde kunstleven met zich - gelukkig - voortdurende wijzigende inzichten moeilijk is de juiste wegen voor verdere ontwikkeling van het beleid te blijven volgen en nieuwe te vinden. 2. Oudheidkunde en natuurbescherming a. Algemeen De ondergetekende hecht bijzonder veel waarde aan het behoud van het overgeleverde cultuurbezit, omdat dit het historische kader en daarmede een van de milieubepalende factoren vormt, waarbinnen de mens van nu en van de toekomst moet leven. Het duidelijkst spreekt dit ten aanzien van de monumenten om ons heen, monumenten die wij wellicht niet steeds bewust zien, maar waarvan wij de aanwezigheid niettemin ondergaan en die aldus de identiteit van de stad of het dorp waarin wij leven, bepalen. Het museale kunstbezit voorzover dit afkomstig is uit vroeger tijden, vervult, zij het op een andere wijze een gelijke rol door ons in visueel contact te brengen met ons levend verleden door geschilderde of getekende portretten of taferelen, beeldhouwkunst en kunstof gebruiksvoorwerpen. De schoonheidsbeleving kan daaraan nog een dimensie toevoegen. Van belang zijn daarbij niet slechts de kunstmusea, maar evenzeer de volkskundige, de volkenkundige en de natuurhistorische musea, die ieder op hun eigen terrein ons een blik gunnen op levensvormen en -uitingen waarmede wij anders niet in aanraking plegen te komen. Evenals de ondergetekende zowel via de bescherming van het individuele monument als door de aanwijzing van stadsen dorpsgedeelten tot beschermd stads- of dorpsgezicht streeft naar instandhouding van uit cultuurhistorisch oogpunt of door hun schoonheid waardevolle elementen, is haar beleid m.b.t. de niet-stedelijke gebieden gericht op het behoud van die terreinen, die uit natuurwetenschappelijk oogpunt of vanwege hun schoonheid ook voor de recreërende mens - waardevol geacht worden. Als uitgangspunt voor het te voeren beleid ter zake is mede van betekenis het behoud van een zo groot mogelijke variatie van landschapstypen. b. Oudheidkundig Bodemonderzoek De bemoeiingen van dit ministerie met de vaderlandse archeologie kunnen, wegens het ontbreken van voldoende middelen om de veelal zeer arbeidsintensieve en daardoor kostbare opgravingen uit te voeren, niet de omvang hebben, die eigenlijk noodzakelijk zou zijn. Desondanks weet de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, in nauwe samenwerking met de universitaire opgravingsinstituten, ernstige verliezen te voorkomen, zij het dat veelal met minder genoegen genomen moet worden dan uit wetenschappelijk oogpunt wenselijk is. Wil de bestudering van het bodemarchief van onze vaderlandse historie gelijke tred kunnen nouden - waartoe in de eerste plaats de bestaande achterstand moet worden ingehaald - met de wijzigingen in de bestemming van de bodem als gevolg van stadssanering en -uitbreiding, ruilverkaveling, wegenaanleg e.d. dan zal er op den duur niet aan te ontkomen zijn dat ruimere middelen voor dit doel beschikbaar gesteld worden. c. Monumentenzorg De reorganisatie in de verhouding tussen het ministerie en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die nu geheel haar beslag heeft gekregen, heeft haar doelmatigheid al bewezen, vooral in die zin dat de afhandeling zowel van subsidieals van vergunningsaanvragen zeer aanzienlijk is versneld. De aanvankelijke afkeer tegen de wettelijke monumentenbescherming, die voor een belangrijk deel zijn oorzaak vond in de vrees dat met een en ander zeer veel tijd gemoeid zou zijn, wordt duidelijk minder. Dit blijkt o.m. uit het feit dat het aantal beroepen tegen aanwijzing op grond van de Monumentenwet relatief afneemt de inventarisatie van het monumentenbezit ingevolge artikelen 8 t/m 10 van de Monumentenwet is voor pl.m. 85 pet. voltooid - terwijl anderzijds de belangstelling voor het behoud van monumenten toeneemt. Zowel onder particuliere huizenbezitters als bij architecten en stedebouwkundigen bestaat een groeiende belangsteu ling voor het behoud van dit zichtbare deel van ons verleden. Daarmede parallel loopt een nog steeds toenemende stroom van subsidieaanvragen. Ook op dit terrein legt de algemene toestand van 's lands financiën beperkingen op. Dit heeft tot gevolg dat de middelen die uitgetrokken kunnen worden, niet toereikend zijn. Wanneer de ondergetekende zich dientengevolge genoodzaakt ziet telkens opnieuw keuze te maken, wil zij een eerste prioriteit toekennen aan het behoud van het aspect van historische stads- en dorpskernen. Hiertoe bestaat te meer

7 7 aanleiding, omdat zij - zoals in deze memorie nog verder tot uitdrukking zal komen - ook voor het overige haar beleid in belangrijke mate wil richten op de zeer bijzondere en gecompliceerde problematiek van de binnensteden. Een absolute prioriteit zal aan deze categorie van monumenten echter nimmer verleend kunnen worden, omdat het - gelukkig - ondenkbaar is dat b.v. de kerken van Haarlem (St. Bavo), Gouda (St. Jan), Maastricht (St. Servaas) of Bergen op Zoom (St. Gertrudis), die restauratie evenzeer dringend van node hebben, zouden worden prijs gegeven. Als gevolg van de migratie ten plattelande, van de trek naar de steden en van de toenemende onkerkelijkheid neemt het probleem van de uit een oogpunt van monumentenzorg waardevolle kerkgebouwen die hun bestemming verliezen, steeds ernstiger vormen aan. Het is verheugend dat met de kerkelijke overheden in het algemeen goede contacten terzake bestaan, in die zin dat in gezamenlijk overleg gezocht kan worden naar oplossingen die niet alleen met de kerkelijke behoeften, maar ook met de belangen van de monumentenzorg rekening houden. In dit verband dient met bewondering en dankbaarheid het besluit van de kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde gemeente te Utrecht te worden vermeld de vijf haar in eigendom toebehorende binnenstadskerken te doen restaureren en daaraan een blijvend kerkelijke bestemming te geven. Met voldoening kan worden geconstateerd dat onlangs weer een deel van de Geïllustreerde Beschrijving der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst (De Betuwe) het licht heeft gezien. Hoewel langzaam, als gevolg van nog niet beëindigde inventarisatie van de voor bescherming in aanmerking komende monumenten, wordt gestadig doorgewerkt aan de wetenschappelijke beschrijving van ons onroerend kunstbezit. Naast de instandhouding van de monumenten vormt dit een noodzakelijke en zeer belangrijke taak van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. d. Museumwezen Het is verheugend dat in nog steeds toenemende mate de leiding van vele musea in ons land een grote activiteit aan de dag legt teneinde de taak van deze instellingen met betrekking tot het tonen van produkten van eigen en vreemde culturen beter tot haar recht te doen komen. De grote betekenis van de Nederlandse musea vindt allerwegen erkenning, hetgeen niet alleen blijkt uit de grote stroom van buitenlandse bezoekers, maar ook uit de rol die aan vele Nederlandse museumfunctionarissen is toebedacht in de International Council of Museums (I.C.O.M.). De conferentie die deze organisatie elke drie jaar houdt en die in 1968 in Keulen en Miinchen plaatsvond, werd ook ditmaal door vele Nederlandse museumdirecteuren bijgewoond. Voorts werd in dit jaar te Arnhem in het Rijksmuseum voor Volkskunde Het Nederlands Openluchtmuseum" een bijeenkomst gehouden van directeuren van Europese openluchtmusea. Wat de eigen activiteiten van de Nederlandse musea in 1968 betreft, zij hier vermeld de succesvolle tentoonstelling van werken van de grote Engelse beeldhouwer Henry Moore in het Rijksmuseum Kröller-Müller; een van de meest bewonderde werken op deze tentoonstelling, de Sculpture with hole" in roze travertijn uit 1967, kon voor het museum verworven worden. Een andere, zeer belangrijke verrijking van het museumbezit vormt de aankoop van de Lachende jongen" van Frans Hals door het Mauritshuis. In november van dit jaar zal het 150-jarig bestaan van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden v/orden herdacht, bij welke gelegenhcid de geheel nieuw ingerichte afdeling van de Nederlandse prehistorie voor het publiek zal worden opengesteld. De bouwplannen voor het Rijksmuseum Vincent van Gogh kwamen in een zodanig stadium dat zij aan de pers konden worden bekend gemaakt. Dit museum, dat tot dusverre voorlopig administratief een afdeling van het Rijksmuseum had gevormd, kreeg de status van zelfstandig rijksmuseum. De inrichting van het volkenkundig museum - dépendance van het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden - in het Huis Justinus van Nassau te Breda zal dit jaar grotendeels haar beslag krijgen. Helaas moet geconstateerd worden dat verscheidene onder dit ministerie ressorterende museale en daarmee verwante instellingen kampen met ernstig ruimtegebrek, waardoor zij veelal niet in de gelegenheid zijn hun waardevolle collecties op verantwoorde wijze te tonen, dan wel het publiek niet kunnen tegemoet treden op een wijze die volgens de huidige inzichten gewenst zou zijn. Dit geldt in de eerste plaats voor de Rijksmusea van Natuurlijke Historie, voor het Rijksmuseum voor de Geschiedenis der Natuurwetenschappen en voor het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden. Het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo en het Rijksmuseum voor Volkskunde Het Nederlandsch Openluchtmuseum" te Arnhem hebben dringend behoefte aan uitbreiding van de administratieve en dienstruimte. De ondergetekende streeft ernaar - en zij heeft de verwachting daarin te zullen slagen - binnen de grenzen van de financiële mogelijkheden een bouwprogramma te ontwikkelen dat in de loop van een aantal jaren tot oplossing van de ruimteproblemen zal kunnen leiden. Zij ziet dit mede als een voorwaarde voor een verdere ontwikkeling van de educatieve taak die voor deze en de andere musea, gezien de huidige opvattingen, van steeds groter betekenis wordt. Ten aanzien van de niet aan het Rijk toebehorende, maar wel van rijkswege gesubsidieerde musea kan melding gemaakt worden van de voltooiing van de uitbreiding van het Natuurhistorisch Museum te Enschede. De voortzetting van de restauratie van het Bonnefantencomplex te Maastricht is aanstaande, zodat thans uitzicht kan worden geboden op een passende huisvesting van de belangrijke collecties van het Limburgs Geschied" en Oudheidkundig Genootschap en van het Bisdom Roermond. Ten aanzien van het Provinciaal Overijssels museum te Zwolle en van het Zeeuws Museum te Middelburg zijn plannen in voorbereiding die gericht zijn op opheffing van het ook bij die musea bestaande ruimtegebrek. De Regering heeft in principe besloten mede te werken aan de verandering van het Nederlands Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam, dat tot dusverre door de vereniging van deze naam met behulp van subsidies van rijk en gemeente werd geëxploiteerd, in een Rijks Maritiem Museum. Door een veel te enge behuizing kon het huidige museum zijn belangrijke taak onvoldoende vervullen. De collecties zullen te zijner tijd in het nieuwe museum verenigd worden met de verzamelingen die in de vorige eeuw door het Ministerie van Marine zijn bijeengebracht en die al lange tijd in het Rijksmuseum te Amsterdam waren opgeslagen, en aangevuld worden met andere voorwerpen uit laatstgenoemd museum. Tezamen zullen zij een zeer gevarieerd en aantrekkelijk beeld kunnen geven van de verbondenheid van ons land met de zee in het verleden en tot op de jongste tijd. Het nieuwe museum zal een uitstekende huisvesting kunnen vinden in 's Lands Zeemagazijn op Kattenburg te Amsterdam dat binnenkort zijn functie van marinedepot gaat verliezen. Dit gebouw zal eerst een grote en veel tijd vergende restauratie moeten ondergaan. Het ligt in het voornemen de museuminrichting en de ingebruikneming na het gereedkomen van de restauratie in een aantal fasen te doen plaatsvinden. Wanneer het eenmaal geheel in exploitatie zal zijn genomen, mag worden verwacht dat het een van de belangrijkste maritieme musea ter wereld zal zijn. Het aantal bezoekers aan de rijksmusea bleef in 1967 nagenoeg op het peil van 1966; de geringe achteruitgang zal wel een gevolg zijn geweest van het mooie zomerweer. In 1969 mag waarschijnlijk een bijzondere toeneming worden verwacht van het bezoek aan het Rijksmuseum te Amsterdam, waar een tentoonstelling van werken van Rembrandt zal plaatsvinden ter gelegenheid van diens 300ste sterfdag. Deze expositie zal geen herhaling worden van de grote Rembrandttentoonstelling van 1956; er wordt naar gestreefd een

8 8 betrekkelijk kleine keur te tonen van zeer belangrijke schilderijen die in 1956 ontbraken, met daarnaast een aantal tekeningen, die tot dusverre voor het publiek niet toegankelijk waren. De tentoonstelling zal worden gehouden in een van de nieuw ingerichte ruimten, die in de loop van het jaar gereed zal komen. Een andere bijzondere gebeurtenis zal de manifestatie in het Utrechtse Jaarbeurscomplex worden, waar onder de naam,,musement" een groot aantal Nederlandse musea op de een of andere wijze zich zal presenteren teneinde grotere aandacht van het publiek te vestigen op de veelsoortige aard en de veelzijdige activiteiten van deze instellingen. Bij de samenstelling van deze begroting is rekening gehouden met de kosten die voor de rijksmusea aan de deelneming zijn verbonden en met een subsidie in de vorm van een garantie aan de stichting die zich met de organisatie heeft belast. Deze garantie heeft ten doel de kosten van deelneming ook voor de andere musea beperkt te houden. Een ernstige bedreiging voor het nationale kunstbezit vormt het met de jaren steeds pijnlijker gevoelde gemis aan een adequate opleiding van restauratoren. Het Rijk heeft hier op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de instandhouding van het aan zijn zorgen toevertrouwde kunstbezit als eerste een taak. Om in het najaar van 1969 met de hierbedoelde opleiding een begin te maken, werd voor het eerst op deze begroting een bedrag uitgetrokken. De opleiding zal worden gelieerd aan of althans in nauwe samenwerking dienen plaats te vinden met het Centraal Laboratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap te Amsterdam, dat in de nog betrekkelijk korte tijd van zijn bestaan reeds veel kennis en ervaring heeft opgedaan van deze materie en dat beschikt over uitstekende verbindingen met gelijksoortige instellingen in het buitenland. e. Archiefwezen Met het inwerkingtreden op 1 mei 1968 van de Archiefwet 1962 en van het Archiefbesluit, dat op een enkele uitzondering na de bij deze wet voorgeschreven algemene maatregelen van bestuur bevat, is voorlopig een einde gekomen aan de herziening van de archiefwetgeving, die vele jaren heeft gevergd. Hoewel voldoening over het bereikte gerechtvaardigd is, betekent deze ontwikkeling dat daarmede de werkzaamheden van de rijksarchiefdienst een aanzienlijke uitbreiding ondergaan. De uitvoering van de wet brengt mede dat de oude taken van de Rijksarchiefdienst (het overnemen en de inventarisatie van archieven, alsmede het verstrekken van schriftelijke en mondelinge inlichtingen) sterk in omvang toenemen. Daarbij komt thans een geheel nieuwe taak. Aan de algemene rijksarchivaris is het toezicht opgedragen op de zorg voor de archieven van rijksadministraties, die nog niet naar de openbare rijksarchiefbewaarplaatsen zijn overgebracht De bedoeling hiervan is te bewerkstelligen dat die archieven, voor zover van waarde, goed en in geordende staat worden bewaard, alvorens te zijner tijd naar de rijksarchiefbewaarplaatsen te worden overgebracht. Tegelijkertijd neemt de druk van het publiek op de dienst duidelijk toe; er is een groeiende vraag naar het verlenen van diensten aan de administraties, aan een groter wordend aantal studenten en aan een steeds ruimere kring van amateurs, die, al of niet georganiseerd, in allerlei vormen van archiefonderzoek een zinvolle vrijetijdsbesteding vinden. De ondergetekende is er zich van bewust dat deze op zichzelf gunstige ontwikkelingen, alsmede de invoering van de Archiefwet, wellicht een zekere onevenwichtigheid zullen doen ontstaan tussen hetgeen nodig is om de taak van de dienst naar behoren te kunnen uitvoeren en hetgeen in feite aan materiële en personele hulpmiddelen aanwezig is. De voorzieningen in deze begroting blijven ook naar haar mening noodgedwongen onder hetgeen wenselijk zou zijn. Maatregelen van ruimere strekking zullen, om een stagnatie van de werkzaamheden te voorkomen, binnen afzienbare tijd onvermijdelijk zijn. Met het doel een inzicht te verwerven in de werking van de Rijksarchiefdienst in zijn huidige vorm wordt thans een organisatieonderzoek ingesteld. Verwacht mag worden dat dit onderzoek, waarbij zo objectief mogelijk kan worden vastgesteld wat aan de inrichting en aan de personeelsbezetting ontbreekt, nog dit jaar zijn beslag zal kunnen krijgen. De verbetering van de huisvesting van de Rijksarchiefdienst maakte geenszins de vorderingen die gewenst zijn. Wel kon in het najaar van 1967 het nieuwe rijksarchief gebouw te Arnhem in gebruik worden genomen en kan in 1969 het nieuwe rijksarchief te Utrecht betrokken worden, maar de voorbereiding van een plan voor een nieuw rijksarchiefgebouw te Leeuwarden werd sterk vertraagd door factoren waarop de ondergetekende geen invloed heeft. Een ontwerp voor een nieuw rijksarchiefgebouw te Haarlem werd opnieuw in studie genomen; ook voor de bouw van nieuwe rijksarchiefbewaarplaatsen te Zwolle en 's-hertogenbosch zijn plannen in voorbereiding. Voor het meest nijpende huisvestingsprobleem van de Rijksarchiefdienst, namelijk de vraag naar een verdriedubbeling van de capaciteit van het Algemeen Rijksarchief te 's-gravenhage, werd nog geen oplossing gevonden. In studie is thans de mogelijkheid tot aanvulling van het bestaande gebouw aan het Bleyenburg met een dépendance in de onmiddellijke nabijheid. Aan het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief in de voormalige radarbunker te Schaarsbergen (gem. Arnhem) wordt thans een uitbreiding met m planklengte gegeven. Dit is nodig om met de minste kosten te bewerkstelligen wat in het kader van de archiefwet 1962 mogelijk geworden is, nl. het snellere uitdunnen van archieven die niet meer dagelijks nodig zijn en het overbrengen ervan uit de gebouwen van de administraties en uit allerlei geïmproviseerde archiefbewaarplaatsen. Een en ander heeft eveneens tot gevolg dat tot dusverre nog geen uitbreiding kon worden gegeven aan de in het kader van een bredere spreiding van de cultuur zozeer gewenste educatieve taken van de Rijksarchiefdienst, waarover in de toelichting bij de Rijksbegroting voor 1968 mededeling is gedaan. f. Natuur- en Landschapsbescherming In de nabije toekomst zal het beleid op het gebied van de natuur- en landschapsbescherming gericht moeten worden op het in verhoogd tempo veiligstellen van natuurterreinen. Dit omdat in toenemende mate druk op de nog resterende natuurgebieden wordt uitgeoefend terwille van andere bestemmingen (urbanisatie, industrialisatie e.a.). Een der oogmerken van de bescherming van in natuurwetenschappelijk opzicht waardevolle natuurgebieden is bij te dragen tot het instandhouden van de leefbaarheid van ons land. Reeds nu bestaat er in bepaalde streken van ons land waar de urbanisatie en industrialisatie voort gaat, een tekort aan natuurruimte. Groene gordels tussen verstedelijkte gebieden hebben niet uitsluitend een psychologische en een esthetische waarde, doch zijn ook van betekenis als klimaatregulatoren ( luchtverversers"). Grootscheepse technische plannen vragen dan ook een dienovereenkomstige aandacht voor natuur en landschap, wil ons land ook voor latere geslachten nog bewoonbaar blijven. Het totstandkomen van de Natuurbeschermingswet heeft aan de keten van middelen die de rijksoverheid tot behoud van de natuur ten dienste staan, een schakel toegevoegd welke tot dusver node werd gemist. Thans is het mogelijk aan terreinen en wateren die van algemeen belang zijn uit het oogpunt van natuurschoon of van natuurwetenschap, een adequate wettelijke bescherming te verlenen. Daarnaast stelt deze wet de rijksoverheid in staat in het wild levende plant- en diersoorten

9 tegen uitsterven te behoeden. De uitvoering van deze beide onderdelen van de wet is inmiddels in voorbereiding genomen. Daarenboven heeft de Natuurbeschermingswet de door de Grondwet vereiste wettelijke grondslag gegeven aan de Natuurbeschermingsraad, die tijdens zijn langdurige voorlopige status reeds op zo deskundige wijze de Regering ter zijde heeft gestaan als college van advies en bijstand. Deze niet geringe taak heeft thans nog een belangrijke verzwaring ondergaan door de rol die de Natuurbeschermingswet zelf ten aanzien van de voorbereiding van haar toepassing aan de Raad toebedeelt. Naast aankoop en subsidiëring - in - aankoop van daarvoor in aanmerking komende terreinen streeft de ondergetekende er naar de door middel van het planologisch overleg, binnen het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een adequate bestemming van natuurgebieden en landschappen te verkrijgen, daar waar voor de toepassing van de Natuurbeschermingswet niet of niet direct aanleiding is. Van groot belang kan het worden geacht dat een beter inzicht wordt verkregen in de zo grote verscheidenheid van landschapstypen in ons land. Er is dan ook contact opgenomen met verschillende personen en instellingen om o.a. de uit geologisch, geografisch en biologisch onderzoek verkregen gegevens zodanig te verwerken, dat op korte termijn een overzicht van de typologie van de Nederlandse landschappen tot stand kan komen. Niet alleen voor het departementale beleid, gericht op het behoud van een zo groot mogelijke verscheicienheid van natuurgebieden en landschappen, bestaat aan zulk een inventarisatie behoefte, maar deze zal ook een duidelijke bijdrage kunnen leveren tot een goede nationale ruimtelijke ordening. In dit verband kan worden vermeld dat de Natuurbeschermingsraad de aspecten van natuur- en landschapsbescherming in de tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland nader zal uitwerken. Verder wijst de ondergetekende er op dat gedurende de afgelopen jaren in toenemende mate de winning van bepaalde grondstoffen als zand, grind, klei en mergel gepaard is gegaan met een aantasting van landschappelijke waarden. Het beleid zal dan ook, meer dan tot nu toe, gericht moeten worden op het behoud van bepaalde, voor ons land kenmerkende landschapstypen. Een voorontwerp van een conventie, gericht op het behoud van het waterwild en van watergebieden - tot welker opstelling Nederland is uitgenodigd tijdens het in 1966 te Noordwijk gehouden congres van het International Wildfowl Research Bureau zal in dit dienstjaar nader woren uitgewerkt. Gewezen moet worden op het belang van het behoud van pleisterplaatsen voor de Noordeuropese trekvogelbevolking. Ons land is door zijn ligging een onmisbare schakel in de lange trekroute naar het zuiden. Het verlies aan getijdeen buitendijkse gebieden dat hier en daar optreedt, moet dan ook op andere plaatsen worden opgevangen. Water-, wad- en weidevogelreservaten zullen deze compensatie kunnen bieden. De kosten van het beheer van de natuurterreinen die in steeds toenemende mate verworven worden door de particuliere natuurbescherming, blijven een stijgende lijn vertonen. Hierdoor dreigt het gevaar dat sommige terreinen op niet of niet geheel verantwoorde wijze zullen worden beheerd. Het desbetreffende begrotingsartikel (artikel 125.8) is niet onbelangrijk verhoogd, maar geeft toch nog slechts een bescheiden stijging van de tegemoetkoming in de exploitatieen beheerstekorten per hectare. Gaarne spreekt de ondergetekende haar erkentelijkheid uit voor de grote inspanningen die de particuliere natuurbeschermingsorganisaties en ook vele particuliere eigenaren zich voor het behoud van de natuur getroosten. Met name de bijzonder belangrijke en tevens zo spectaculaire aankoop van het Deelerwoud door de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland wil zij hierbij in herinnering roepen. 9 Met grote belangstelling volgt zij ook de werkzaamheden die er op gericht zijn de natuurbeschermingsgedachte zowel onder de volwassenen als onder de jeugd ingang te doen vinden. Zij verheugt zich over het grote succes van de door het Instituut voor Natuurbeschermingseducatie georganiseerde natuurbeschermingswerkkampen. In dit verband dient ook melding te worden gemaakt van het veelzijdige en stimulerende werk van de Commissie-Natuurbescherming en Opvoeding, die ook op internationaal terrein, vooral op de regionale vergaderingen van de noord-west-europese sectie van de Educatiecommissie der Internationale Unie voor Natuurbescherming bijzonder actief is. Op nationaal terrein is de enquête die deze commissie in december 1967 heeft ingesteld onder de middelbare schooljeugd en die betrekking had op de behoeften in ons land aan z.g. field centres" (veldbiologische centra), van grote betekenis. De zeer positieve reacties die deze enquête heeft opgeleverd, worden bestudeerd. De ondergetekende zal te zijner tijd hierover nadere mededelingen doen. In het kader van de werkzaamheid van de Raad van Europa op het gebied van het natuurbehoud zullen in het komende jaar de laatste voorbereidingen worden getroffen voor het Natuurbeschermingsjaar 1970". De arbeid van de Internationale Unie voor Natuurbescherming zal ook in het komende jaar door haar met kracht worden ondersteund. Ten slotte zal het stichten van grensreservaten, zowel in het raam van de werkzaamheden van de Duits-Nederlandse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening als binnen het daartoe strekkend overleg met de Belgische partner, onverminderd worden nagestreefd. 3. Wetenschappelijk Onderzoek Zoals ook in andere sectoren van het welzijnsbeleid is er in de sector Culturele Zaken grote behoefte aan sociaalwetenschappelijk onderzoek ter voorbereiding en ondersteuning van de verdere ontwikkeling van het cultuurbeleid, voor zover dit tot de zorg van het departement van de ondergetekende behoort. Het mede om deze reden begin vorig jaar ingestelde Stafbureau Beleidsvoorbereiding Culturele Zaken, heeft derhalve een eerste opzet gemaakt van een onderzoeksprogramma, waarover het advies van de Raad voor de Kunst is gevraagd. Uitgaande van de gedachte dat het cultuurbeleid - als onderdeel van het welzijnsbeleid gezien kan worden als een stuk culturele dienstverlening aan de Nederlandse bevolking, is in genoemd programma het onderzoek gericht op drie soorten van problemen: die van de consumptie" en de consumenten", die van de bemiddeling en die van de produktie" en de producenten". Door de onderzoeksresultaten hoopt de ondergetekende meer inzicht te verkrijgen in de vraag in hoeverre de culturele voorzieningen en activiteiten die mede door haar departement beschikbaar gesteld en bevorderd worden, bekend zijn en gebruikt worden; verder in de vraag naar de samenstelling van bepaalde publieksgroepen; in bemiddelingsprocessen die mede bepalend zijn voor het aanbod van produkten uit de culturele sector; in de betekenis en positie van de verschillende kunstenaars-groeperingen in onze samenleving; en ten slotte in de sociale en culturele processen die op een en ander van invloed zijn. Zoals ook reeds in de inleiding vermeld, staat het hier bedoelde onderzoeksprogramma niet op zichzelf, maar is het geïntegreerd in het gehele onderzoeksbeleid van het ministerie. Ten slotte zij nog vermeld dat ook andere werkzaamheden van het bovengenoemde stafbureau (o.a. op het terrein van de statistiek en de documentatie) geschieden in nauwe samenwerking met de andere organen van beleidsvoorbereiding.

10 10 a. Inleiding III. Volksontwikkeling en recreatie 1. Algemeen Door de snelle veroudering van de kennis, de voortdurend zich wijzigende maatschappelijke situaties en de toenemende vrij; tijd, komt voor ieder mens steeds meer nadruk te liggen op de buitenschoolse vorming, de ontwikkeling en de ontspanning. Het gaat hier om het verschaffen van inzicht, het overbrengen van kennis, het verstrekken van informatie en het leren kennen van de mogelijkheden tot besteding van de vrije tijd: voorwaarden voor wezenlijke deelneming van een ieder aan het maatschappelijk en culturele leven. De culturele sector van de Raad van Europa (waartoe het onderwijs, de buitenschoolse vorming en de kunsten behoren) hanteert sedert 1967 het begrip education permanente" als uitgangspunt voor het beleid. De nieuwe inzichten die op het terrein van de opvoeding en vorming tot de conceptie éducation permanente" 1) hebben geleid, omvatten de totaliteit van de noodzakelijk geworden vormings-processen (lichamelijk, intellectueel, sociaal, cultureel enz.), die zich bij ieder individu en tijdens zijn gehele leven aandienen. Education permanente" streeft naar coördinatie en integratie van vroeger los van elkaar staande bestanddelen, en gaat er van uit, dat de totaliteit van deze processen niet op een bepaald ogenblik als afgesloten kan worden beschouwd, maar doorgaat. Het verheugt de ondergetekende derhalve dat hiervoor, op voorstel van haar ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen, een ambtelijke commissie is ingesteld, waarin de departementen van Onderwijs en Wetenschappen, Sociale Zaken en Volksgezondheid en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk participeren. Deze commissie zal zich, in het kader van de education permanente", in eerste instantie bezig houden met problemen van her- en bijscholing. Het zal duidelijk zijn dat de verdere groei van het beleidsterrein van de volksontwikkeling en de recreatie een zaak is van geleidelijkheid. Er zullen voorwaarden moeten worden vervuld teneinde te komen tot een goed geïntegreerde samenwerking van deze sector zowel met alle vormen van onderwijs als met de samenlevingsopbouw. Tot de belangrijkste voorwaarden voor een evenwichtig beleid kunnen, in afwachting van de te realiseren wetgeving, gerekend worden: de harmonisatie van subsidieregelingen, het treffen van ruimtelijke voorzieningen, de bevordering van de deskundigheid, de samenwerking, het wetenschappelijk onderzoek en de spreiding. De ondergetekende wil er in dit verband nog eens met nadruk op wijzen van hoe uitzonderlijk belang de moderne communicatiemiddelen voor het werkterrein van deze sector zijn. De opbouw van een stelsel van instructieve radio- en televisieuitzendingen, dat aansluit bij de behoeften van onze huidige samenleving, is een belangrijke opgave voor de komende jaren op het gebied van de omroep. Ook de regionale uitzendingen zouden in dit verband een rol kunnen spelen. Met belangstelling volgt de ondergetekende dan ook de werkzaamheden van twee door de Nederlandse Televisie Stichting ingestelde adviescommissies op het terrein van de instructieve en regionale televisie. In beide commissies is haar departement vertegenwoordigd. b. Harmonisatie van subsidieregelingen Het moge als vanzelfsprekend aangenomen worden dat een van de eerste voorwaarden voor een evenwichtig beleid de onderlinge afstemming van subsidiesystemen is. De problemen met betrekking tot de Financiële Verhoudingswet hangen hiermee nauw samen. Daarnaast acht de ondergetekende het van groot belang dat het subsidie-systeem en de structuur van de provinciale organen voor overleg en advies en de functionele raden (culturele raden, jeugdraden, sportraden, raden i) De ondergetekende beraadt zich op een goede vertaling van dit nieuwe begrip voor maatschappelijke dienstverlening) op elkaar zijn afgestemd. Met ingang van 1 januari 1969 zal dan ook voor de onder deze sector vallende raden een nieuwe regeling in werking treden. In het kader van het beleid met betrekking tot de éducation permanente" zal het ook noodzakelijk zijn een op het onderwijs afgestemd beleid te voeren, o.a. op het terrein van de sociale voorzieningen van het personeel, werkzaam in de diverse instellingen. Hier ligt mede een taak voor de reeds genoemde ambtelijke interdepartementale commissie. c. Het treffen van ruimtelijke voorzieningen Gebouwen, terreinen en andere ruimtebiedende voorzieningen dienen in voldoende mate ter beschikking te komen. Dit spreekt wel zeer duidelijk ten aanzien van de openluchtrecreatie en de sport. De sport neemt voortdurend in betekenis toe, enerzijds als een vorm van actieve en passieve recreatie, en anderzijds als een bijdrage in de vorming van grote aantallen jeugdigen. Dit speelt zich voor een groot deel af in en om de georganiseerde sport. Daarnaast valt stijgende belangstelling te constateren voor de ongeorganiseerde sportbeoefening en de buitenschoolse lichamelijke oefening. Deze schept behoeften aan ruimtelijke voorzieningen. De beide kort geleden in werking getreden subsidieregelingen voor sporthallen en voor de landelijke sportorganisaties beogen aan die behoeften tegemoet te komen. De belangstelling voor de cultuur wordt gestimuleerd door moderne, goed geoutilleerde en open" gebouwen. Een en ander wordt duidelijk gedemonstreerd bij het openbaar bibliotheekwezen. De huisvesting van volkshogescholen en vormingscentra kan geleidelijk worden verbeterd dank zij het verstrekken van rijksgaranties op leningen. Voor de eerste maal is thans een artikel opgenomen ter stimulering van de totstandkoming van regionale culturele centra, waarin de eigen creativiteit van de burgerij mogelijkheden tot ontplooiing krijgt. Een werkgroep op het departement houdt zich thans bezig met de voorwaarden die ten grondslag dienen te liggen aan de bouw en inrichting van dergelijke centra. Deze werkgroep fungeert tegelijkertijd als begeleidingscommissie van een in 1970 door de Raad van Europa in Nederland te houden conferentie over socio-cultural equipment". d. De bevordering van de deskundigheid Opleiding en sociale positie van het personeel behoren eveneens tot de eerste voorwaarden voor de ontwikkeling van het beleid. Ten aanzien van de opleiding vindt regelmatig overleg plaats met het departement van Onderwijs en Wetenschappen. Wil een education permanente" echter werkelijk gestalte krijgen, dan zullen salarissen van personeel, in en buiten de school werkzaam, meer op elkaar afgestemd dienen te worden. Overigens moge nog worden gewezen op de verschillende posten voor bevordering van deskundigheid die het mogelijk maken de in-service-training op de verschillende terreinen te stimuleren, (artikel 143 en 162). e. De samenwerking Het wordt steeds duidelijker dat zonder een geïntegreerde samenwerking van de diverse groepen in de bevolking (levensbeschouwelijk, functioneel, regionaal) een welzijnsbeleid niet goed gerealiseerd kan worden. Het is derhalve verheugend dat allerwegen tendensen te bespeuren zijn die deze samenwerking bevorderen. In dit verband dient gewezen te worden op de gemeenschappelijke openbare bibliotheken, op de samenwerking bij het blindenbibliotheekwerk, bij het vormingswerk (zowel in internaatsverband als in verenigingsverband) en bij de amateuristische kunstbeoefening (totstandkoming van creativiteitscentra). In ander verband kan hier de Interdepartementale Stuurgroep Jeugdvragen genoemd worden, waarop onder het hoofd Jeugdzaken nader wordt ingegaan.

11 II f. Wetenschappelijk onderzoek Sinds oktober 1967 is het aan het Directoraat-Generaal voor Volksontwikkeling en Recreatie verbonden Stafbureau Beleidsvoorbereiding begonnen aan een zogenoemde,.thematische documentatie", waarmee beoogd wordt ten behoeve van het beleid meer inzichten te verkrijgen aangaande onderwerpen waar men in de toekomst direct of zijdelings mee te maken zal krijgen. Deze onderwerpen zijn onder andere cultuurpolitiek, massacommunicatie en -educatie; commercie, recreatie en cu!- tuur; ontwikkeling van werkvormen, vorming en sociale veianderingen. Het voor 1969 beraamde wetenschappelijk onderzoek ligt voor een belangrijk deel op het terrein van het jeugdwerk en van de openluchtrecreatie, terwijl voorts het onderzoek met het oog op de bibliotheekwetgeving en het onderzoek naar de ongeorganiseerde sportbeoefening de aandacht zullen vragen. Verder wordt een onderzoek ingesteld ten aanzien van het werk van de kampen en internaten van Bijzonder Jeugdwerk, zowel wat de methodiek als wat de organisatie betreft. Het eerste onderzoek wordt verricht door dr. D. Q. R. Mulock Houwer, het tweede door de centrale afdeling Organisatie en Efficiency van het departement van de ondergetekende. Zij verwacht op korte termijn de resultaten van deze onderzoeken in haar beleid te kunnen verwerken. g. De spreiding Van wezenlijke deelneming van de bevolking in een welzijnsbeleid kan eerst gesproken worden, indien de we!zijnsvoorzieningen binnen het bereik en in de intcressc-sfeer van de gehele bevolking worden gebracht. Dit algemene uitgangspunt werd reeds met nadruk in de inleiding dezer memorie naar voren gebracht. a. Algemeen 2. Jeugdzaken De opzienbarende gebeurtenissen onder bepaalde groepen jongeren in ons land, die enkele jaren geleden tot zelfs ver over onze landsgrenzen heen in de aandacht kwamen, zijn intussen geen toeval gebleken. Op verschillend terrein hebben de jongeren hernieuwde aanspraak gemaakt op deelneming aan de maatschappelijke en politieke vormgeving. Tegelijkertijd blijkt dat de jeugd meer naar een eigen ruimte zoekt voor haar creativiteit, los van traditionele vormen. Deze twee stromingen bepalen in toenemende mate het beeld van de jeugd in onze samenleving, met name van de ouderen onder haar. Aan de ene kant werd daardoor een versterkt engagement van de jongeren aan de maatschappij zichtbaar. Dit uit zich onder andere in de nadrukkelijke stellingneming van studenten - in binnen- en buitenland - zowel ten opzichte van het universitaire onderwijs als ten opzichte van de politieke situatie; verder in de demonstraties en meetings rondom vraagstukken van oorlog en vrede; in de aandrang van jeugdigen tot vergroting van de ontwikkelingshulp en in hun, soms tot actie leidende, kritiek op het politieke bestel. Ook al moge de felheid waarmee de jeugd haar standpunt kenbaar maakt, soms verontrustend zijn en in bepaalde gevallen ook zijn te betreuren, toch is het een noodzakelijke opgave van het jeugdbeleid de jeugd door structurele maatregelen kansen te geven tot deelneming aan de maatschappelijke ontwikkeling. De ondergetekende wil bijdragen tot die ontwikkeling door tezamen met jongeren en anderen te zoeken naar vormen waarbij jongeren als partners in het gesprek worden betrokken, opdat deze de kans krijgen een eigen bijdrage te geven aan de maatschappelijke ontwikkeling. Aan de andere kant is een beweging te constateren waarin jeugd zich met een eigen vorm van creativiteit wenst te presenteren en zich daarbij zelfs ostentatief distancieert van de huidige maatschappij. Tot deze stroming welke uitloopt op een vervreemding, behoren sommige uitingen van ludieke creativiteit, die, nu eens primitief, dan weer artistiek - en dat op soms zeer opvallende wijze - als tegenwicht bedoeld zijn tegen de rationele aspecten van de gevestigde orde. Aan de jeugd zal open ruimte tot creativiteit moeten \vorden geboden, opdat de eigen beleving en eigen vormgeving tot haar recht kunnen komen en eventuele uitwassen ervan zo goed mogelijk voorkomen kunnen worden. Bij het tot stand komen van plaatselijke jeugdvoorzieningen zal de ondergetekende daarom met deze specifieke behoeften rekening houden. Niettemin tracht het grootste deel van de jeugd op minder opvallende wijze zijn plaats in de maatschappij in te nemen en te beantwoorden aan de eisen die door school en bcdrijfsieven worden gesteld. Wel zal het zijn betekenis hebben uat ook daar trekken van een opvallend jeugdgedrag kunncn worden waargenomen, maar het zijn vooral andere redenen, waarom voor die grote groep van jeugdigen verantwoorde eigen voorzieningen moeten worden getroffen. De scholing vraagt uren van intensieve inspanning, reden waarom voidoende vormen van ontspanning des te wenselijker zijn. Het arbeidsproces geeft veel jongeren te weinig bevrediging, reden waarom aanvullende eigen vorming en recreatieve afleiding nodig zijn. Het jeugdbeleid dient dit mogelijk te maken. Voor een goede uitvoering daarvan is de bevordering van de deskundigheid op dit terrein van groot belang. Voortbouwend op hetgeen in de behandeling van de rijksbegroting 1968 is gezegd, is thans voor deskundigheids-bevordering in plaats van een pro memorie post een bedrag van f opgenomen (artikel!43). Een verantwoord jeugdbeleid kan echter niet los worden gezien van het totaie welzijnsbeleid. Daarom zal voor het komende jaar een van de grote vragen zijn, hoe het jeugdbeleid ook in samenspel met andere welzijnsvoorzieningen kan worden verwezenlijkt. Dit probleem doet echter wel zijn invloed gelden op liet tempo waarin nieuwe initiatieven verwerkelijkt kunnen worden. De ervaring hcei't geleerd dat de coördinatie van het beleid een moeizaam verlopend proces is. Er is veel overleg nodig om de verschillende visies tot elkaar te brengen. Een van de redenen waarom in het afgelopen jaar de nota omtrent het C.O.W.E.R.-rapport de Kamer nog niet heeft bereikt, is dan ook dat het streven naar een betere afstemming op het totale welzijnsbeleid nieuwe vragen en nieuw overleg opriep. Binnenkort zal de ondergetekende echter haar standpunt inzake het C.O.W.E.R.-rapport aan de Staten- Generaal mededelen. Eveneens is de noodzaak van overleg over de coördinatie van de subsidiëring reden waarom een ontwerp voor een nieuwe subsidieregeling nog niet ter discussie aan het paiticulier initiatief kon worden voorgelegd. Te verwachten is echter dat deze discussie aan de hand van een ontwerp-regeling spoedig kan worden geopend. Zo zal een vorm van subsidiering kunnen worden verwerkelijkt, waarbij de onderscheiden soorten van jeugd- en jongerenwerk op gelijkwaardige wijze worden benaderd en verdere eigentijdse dienstverlening ten gerieve van de jeugd tot stand kan worden gebracht. Graag wil de ondergetekende er haar waardering over uitspreken dat binnen de jeugdorganisaties en de landelijke overkoepelende organisaties een verheugende bereidheid te constateren valt om te komen tot groter samenwerking en tot een effectiever structuur, opdat de beschikbare middelen zo goed mogelijk ten dienste van de jeugd kunnen worden aangewend. Dat in de kringen van het jeugdwerk velen over deze problemen hebben nagedacht, heeft in ons land niet weinig bijgedragen tot het inzicht dat het jeugdbeleid gebaseerd moet zijn op de plaatselijke behoeften van de jeugd. Door enige verruiming van middelen wil de ondergetekende tegemoet komen aan de bovengenoemde stromingen, die tekenend zijn voor de plaats van de jeugd in onze maatschappij, nl. toenemende behoefte aan medezeggenschap enerzijds en verlangen naar eigen belevingsruimte anderzijds XVI 2-3 (3)

12 12 De medezeggenschap kan onder andere worden bevorderd door de plaatselijke raden voor jeugdbeleid, waarvoor meer gelden beschikbaar worden gesteld. Het ontwikkelen van dit plaatselijk jeugdbeleid nieuwe stijl", waarmee in het algelopen jaar een begin werd gemaakt, is positief ontvangen en in vele plaatsen worden voorbereidingen getroffen voor het vormen van een dergelijke raad. Over een aantal subsidieverzoeken voor een plaatselijke raad voor jeugdbeleid wordt binnenkort een beslissing genomen. Het verlangen naar eigen bclevingsruimtc kon onder andere reeds tegemoet worden getreden door de in 1968 geopende mogelijkheid tot het verkrijgen van investeringssubsidies. Op vele plaatsen kon hierdoor hulp worden verleend. Vooral met de kleinere investeringssubsidies werden in veel plaatsen ruimtelijke voorzieningen ten gerieve van de jeugd tot stand gebracht. Het beleid wordt thans in diezelfde geest voortgezet. Om wille van de eigengeaardheid van het groepsleven van de jeugd en de jongeren zijn ook de posten voor open jeugdwerk en voor experimentele vormen van jeugdwerk verhoogd. Het jeugdbeleid kan hierdoor iets soepeler worden afgestemd op de nieuwe wegen die de jeugd in haar eigen ruimte verlangt te gaan. b. Interdepartementale Stuurgroep Jeugdvragen De Interdepartementale Stuurgroep Jeugdvragen heeft onlangs over de eerste 8 maanden van haar bestaan verslag uitgebracht aan de Minister-President en aan de bewindslieden die een ambtenaar in de stuurgroep hebben aangewezen. De stuurgroep heeft in haar eerste vergaderingen haar taakstelling geformuleerd. Deze werd in januari 1968 bij beschikking vastgelegd. Tevens werd de procedure besproken voor het contact van de stuurgroep met de Raad voor de Jcugdvorming. Aansluitend daarop werd ter oriëntering van de leden een overzicht samengesteld van de bemoeienissen die elk van de in de stuurgroep vertegenwoordigde departementen met betrekking tot de jonge generatie heeft. Vervolgens werden als punten voor diepergaand overleg gekozen de ruimtelijke voorzieningen voor de jeugd en de onderlinge afstemming van wetenschappelijke onderzoekingen betreffende de jonge generatie. Over beide onderwerpen heeft de stuurgroep een interim advies uitgebracht aan de bewindsüeden. Zij heeft bovendien na schriftelijke voorbereiding een eerste oriënterende bespreking gehad met de Nederlandse Jeugdgemeenschap over onderwerpen die de aandacht van de stuurgroep behoeven. Het volledige verslag is opgenomen in bijlage V. c. Raad voor de Jeugdvorming Met de dagelijkse Raad van de Raad voor de Jeugdvorming is vo'ledige overeenstemming bereikt over de reorganisatie van deze Raad. De vijf afdelingen van de Raad zullen worden teruggebracht tot twee, te weten een afdeling Jeugdwerk en een afdeling Jeugdbeleid. De opheffing van de afdeling Vormingsinstituten en de afdeling Opleidingen vindt haar grond in de omstandigheid dat de vormingsinstituten leerplichtvrije jeugd en de opleidingsinstituten voor jeugdleiders thans vallen onder de Wet op het Voortgezet Onderwijs. De advisering over deze zaken zal aan de Onderwijsraad worden toevertrouwd. De ontwikkelingen in het jeugdwerk hebben er toe geleid dat het onderscheid tussen jeugdwerk en bijzonder jeugdwerk dermate is vervaagd dat het bestaan van twee afzonderlijke afdelingen Jeugdwerk en Bijzonder Jeugdwerk niet meer beantwoordt aan de realiteit. De omvang van de Raad zal. in verband met de inkrimping van het aantal afdelingen, worden teruggebracht tot ten hoogste 16 leden. Dit heeft het voordeel dat hij vrijwel steeds in plenaire vergadering bijeen zal kunnen komen en zich dan over de totale jeugdproblematiek kan beraden. De Raad zal niet meer worden gevraagd te adviseren over technische subsidievraagstukken, omdat hiervoor andere instanties, als bijvoorbeeld de Nederlandse Jeugdgemeenschap, werkzaam zijn. Hij zal zich ook daardoor meer kunnen bezighouden met de grote lijnen van het jeugdbeleid en bovendien - meer dan in het verleden het geval is geweest - er toe kunnen komen op eigen initiatief te adviseren. Er is een relatie gelegd tussen de Raad en de Interdepartementale Stuurgroep Jeugdvragen, waardoor de Raad op constructieve wijze kan bijdragen tot het werk van deze stuurgroep. De adviserende taak van de Raad zal daardoor worden verbreed tot de totale jeugdproblematiek, voorzover deze niet het onderwijs betreft. Voorts zal zijn werkwijze worden geir.oderniseerd, in die zin dat hij in de gelegenheid zal worden gesteld zo nu en dan hearings te houden met groepen jongeren, waardoor de mogelijkheid wordt geschapen tot directe informatie over wat er leeft bij de jonge generatie. De nieuwe samenstelling van de Raad is inmiddels vrijwel gereed en verwacht mag worden dat in het najaar van 1968 de werkzaamheden zullen worden hervat. 3. Volksontwikkeling Ook hier streeft de ondergetekende vooral naar het bevorderen van uitvoerend werk. Dit houdt in dat meer aandacht zal worden besteed aan het aanstellen van deskundig personeel op regionaal en plaatselijk vlak alsmede aan redelijke huisvesiing voor de betreffende activiteiten. Wat dit laatste betreft, denkt zij in het bijzonder aan de internaten voor volksontvvikkelings- en vormingswerk en aan gebouwen, waarin allerlei kunstzinnig-creatieve vrijetijdsbezighcden tot ontpiooiing kunnen komen. De hiermee gepaard gaande exploitatie- 'asten zullen zoveel mogelijk via de betreffende subsidieregelingen worden opgevangen. Tevens zal worden nagegaan in welke mate rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden, zoals onder meer in gebieden met een speciale culturele structuur. In Friesland bijvoorbeeld ontvangen de openbare bibliotheken reeds voor een afdeling Friese literatuur een extra subsidie, terwijl voor 1969 voor het eerst als rijksbijdrage in de exploitatie o.a. van de provinciale bibliotheken van Friesland en Zeeland gelden zijn uitgetrokken. Binnen het kader van de landelijk geldende regelingen wordt gezocht naar mogelijkheden het typisch regionale eigen karakter tot uiting te laten komen ook al lig; primair de verantwoordelijkheid daarvoor in de betreffende provincie. Een werkcommissie. waarin de departementen van Onderwijs en Wetenschappen, Justitie, Binnenlandse Zaken, Algemene Zaken en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk participeren, is doende ten aanzien van deze vraags'.ukken een zo harmonisch mogelijke beleidslijn uit te zetten. In dit verband kan de voor 1969 beoogde versterking der provinciale culturele raden eveneens gezien worden als accentueren van de regionale culturele ontwikkelingen. Het komt de ondergetekende noodzakelijk voor dat vanwege haar departement enige financiële steun wordt verleend aan enkele bibliotheken - waaronder de provinciale biblkv theek van Friesland die een wezenlijke eigen bijdrage leveren tot het openbare bibliotheeksysteem. Met genoegen constateert zij dat thans pogingen worden gedaan tot hervorming van de Centrale Vereniging voor Openbare bibliotheken. Deze landelijke organisatie bewijst reeds 60 jaar lang voortreffelijke diensten aan het verspreiden van boeken, waardoor aan het lezen - wat in zo belangrijke mate bijdraagt tot de éducation permanente - een krachtige impuls kon worden gegeven. Door de zojuist genoemde reorganisatie, waarbij alle bibiiot!ieekvoorzienings- en lectuurvoorlichtingsorganisaties zijn betrokken, hoopt men een brede basis te verkrijgen, van waaruit dit bibliotheekwerk verder kan worden ontwikkeld. Het belang van dit werk tonen de cijfers over aan: het aantal lezers steeg met 95 pet. - waaronder de jeugd met 130 pet. - en het aantal uitleningen met 114 pet. De aandacht van de ondergetekende blijft mede gericht op de verdere ontwikkeling van apparatuur die de vervaardiging van zowel braille- als gesproken boeken en tijdschriften voor blinden en slechtzienden èn vereenvoudigt èn versnelt.

13 13 Het aantal initiatieven op het terrein der kunslzinnig-creatieve activiteiten door amateurs neemt verheugend toe. Zo zijn er enkele tientallen centra ontstaan, waar de bevoiking de mogelijkheid wordt gegeven zich creatief te uiten door middel van fotografie, film, ceramiek, beeldhouwen, schilderen, grafiek, kunstnaaldwerk, weven, werken met papier, karton, plastic en ander materiaal voor twee- en driedimensionele vormgeving, creatief spel en verbale expressie. Deze centra vinden een sterke weerklank bij de bevolking, ook bij de jeugdige inwoners, hetgeen uit het navolgende moge blijken. Een van de grote centra in het zuiden des lands groeide in één jaar uit van 200 tot 1150 deelnemers; aan dit centrum zijn 51 deskundigen verbonden om de amateur in zijn creatieve expressie ter zijde te staan. Het aantal centra neemt nog voortdurend sterk toe. Ruwweg kan gesteld worden dat het aantal deelnemers aan dit soort activiteiten in ons land tussen de ligt. De belangstelling voor deze eentra bij de Academie voor Beeldende Kunsten is zeer groot. Er wordt zelfs overwogen een speciale applicatiecursus voor de deskundigen op het beeldende terrein aan deze academies te verbinden. Reeds eerder (hoofdstuk II, \b) heeft de ondergetekende gesteld grote waarde te hechten aan de zelfwerkzaamheid van de bevolking ook in het kunstzinnig-creatieve vlak. De bevordering daarvan draagt, naast de vorming verkregen in onderwijs en praktijk, bij tot de ontplooiing van een harmonische persoonlijkheid. Ter wille van een zo goed mogelijk gebruik van de door de overheid ter beschikking gestelde gelden is een zekere stroomlijning" van het totaal der vele uiteenlopende activiteiten op dit terrein wel gewenst. Tot dit doel is dan ook onder andere tussen de bij dit werk belrokken departementale afdelingen enerzijds en groepen belanghebbenden anderzijds overleg gaande. De bestaande subsidieregeling wordt zo soepel mogelijk bij de ontwikkelingen aangepast. Het volksontwikkelingswerk, en met name dal in internaatsverband, vertoont een gestadige groei. Dit zou kunnen wijzen op een toenemende behoefte bij de hedendaagse mens tot het bepalen van een standpunt ten opzichte van hen, en het zoeken van een weg in de hem omringende, sterk in beweging zijnde wereld. De volkshogescho'en en vormingscentra bieden daartoe een uitgezochte gelegenheid. Het behoeft geen betoog dat dit proces van vorming van het grootste belang kan zijn voor de ontwikkeling van de menselijke persoon. De aangegeven groei legt een groie verantwoordeiijkheid op hen die bij dit werk betrokken zijn en maakt bezinning noodzakelijk op de grondslagen en methoden van dit werk en op de plaats die het in het kader van vorming en onderwijs en in het nog wijdere verband van de éducation permanente, moet gaan innemen. De ondergetekende rekent het tot haar taak zo gunstig mogelijke voorwaarden voor de ontplooiing van dit werk te scheppen. Naast de subsidiëring en de inspectie van rijkswege, welke laatste onontbeerlijk is voor de kwaliteit en het niveau van het werk, wordt alle mogelijke medewerking verleend bij het verbeteren en bij de tijd brengen van de behuizing en de accommodatie van de volkshogescholen en vormingscentra. Dit o.m. door het garanderen van rente en aflossing voor leningen, die voor dit doel zijn aangegaan. De scholing van het kader en de bevordering van d'; deskundigheid van het personeel is een ander belangrijk aspect, waarvoor de rijksoverheid naar vermogen in de benodigde middelen bijdraagt. Ten aanzien van het volksontwikkelingswerk in vereniging", verband kan worden opgemerkt dat er tendenzen zijn die wijzen op een evoluering van het werk van loutere kennisverschaffing naar activiteiten die als vormingswerk kunnen worden aangemerkt. Verheugend is ook het streven naar bepaa'de samenwerkingsverbanden van de drie landelijke organisaties voor vo!k;- ontwikkelingswerk in verenigingsverband, t.w. de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten, de Maatschappij tot Nut van het Algemeen en het Nederlandse Instituut voor Votlvv ontwikkeling en Natuurvriendenwerk. Mede dank zij deze samenwerking zal in 1969 in enkeie provincies een experiment kunnen plaatsvinden met een aa'- viseur voor het plaatselijke en regionale werk, voor en uit naam van de drie genoemde landelijke organisaties geziunenlijk. Het Nederlands Centrum voor Volksontwikkeling dat ia de drie jaren dat het er is, zijn bestaansrecht ten voile heelt bewezen, speelt bij de boven aangegeven on.wikkelingen een niet te onderschatten rol. Naar het zich laat aanzien is voor deze instelling nog een belangrijke taak weggelegd met bstrekking tot de realisering van het ideaal van de éducaticu permanente in Nederland. 4. Lichamelijke vorming en sport Zoals reeds in 1 van dit hoofdstuk is vastgesteld, neemt de betekenis van de sport en de sportbeoefening in onze samenleving nog gestadig toe. Dit blijkt onder meer uit de voortdurend groeiende omvang van de akticve en passieve sportbeoefening en tevens uit de aandacht die hieraan wordt gegeven in wetenschappelijke kringen en In publiciteitsmedia. In de onlangs verschenen sportnota van de gemeente Amsterdam wordt een prognose gegeven van het aantal sportbeoefenaren in de voor de sportbeoefening meest relevante leeftijdsgroep van jaar. Op basis van de berekeningen in dit rapport zal het percentage sportbeoefenaren, dat in 1963 vo.gens C.B.S."gegevens 32,5 pet. bedroeg, tot het jaar 1980 groeien tot 37 pet., waarbij nog rekening moet worden gehouden met het feit dat het absolute bevolkingsgetal blijft stijgen. De ondergetekende acht het noodzakelijk dat van overheidswege de lichamelijke vorming en de sport zo krachtig mogelijk worden bevorderd. De Rijksregeling Subsidiëring Landelijke Organisaties op het gebied van de lichamelijke opvoeding en de sport, die in oktober 1967 werd afgekondigd om in werking te treden in 1968, is door de sportwereld met instemming begroet. De regeling kon echter in het eerste jaar nog niet volledig ten laste van de rijksmiddelen ten uitvoer worden gelegd. Dankzij de medewerking van de Nederlandse Sportfederatie werd echter een overgangsregeling getroffen op grond waarvan deze organisatie tot ultimo 1969 voor een deel zal bijdragen in de kosten van subsidiëring. Op deze wijze was het mogelijk aan gerechtvaardigde wensen van de landelijke sportorganisaties in belangrijke mate tegemoet te komen. De ondergetekende acht een woord van erkentelijkheid aan het adres van de Federatie op zijn plaats. Het behoeft geen betoog dat er niet alleen een groeiende behoefte aan deskundig en verantwoordelijk kader ten behoeve van de sport is, maar dat het ook in toenemende mate noodzakelijk is de totstandkoming van overdekte en onoverdekte ruimten voor de sportbeoefening te bevorderen. De stichtin:skosten van specifieke sporthallen bewegen zieli in het algemeen nog in dalende lijn. Deze kosten lagen in de periode op gemiddeld f 1,5 min. per projekt. Afgaande op het vrij grote aantal subsidie-aanvragen dat momenteel bij het departement berust, belopen de stichtingskosten thans gemiddeld een bedrag van ongeveer f Deze on:wikkeling, die uiteraard gunstig is voor de totstandkoming en de exploitatie van sporthallen, is voor een belangrijk deel bewerkstelligd enerzijds doordat een aantal bouwondernemingen daartoe mede dezerzijds gestimuleerd - gestreefd hebben naar vereenvoudiging van bouwtechnieken en sobcrheid van uitvoering, en anderzijds doordat zowel gemeeniebesturen ais sportbeoefenaren met eenvoudiger voorzieningen genoegen hebben genomen. De in oktober 1967 afgekondigde rijksregeling subsidiëring sportaccommodaties" en de inmiddels ook voor hei westen des lands verder doorgevoerde liberalisatie van het bouwbeleid hebben bijgedragen tot de ontwikkeling in de bouw van sporthallen. In de periode van werd een gemiddelde produktie van 4 sporthallen per jaar geboekt. In

14 , aidus binnen één jaar tijds, werden 27 hallen in gebruik genomen. De verwachting is gerechtvaardigd dat zowel in 1968 als in 1969 eenzelfde aantal zal gereed komen. De ingebruikstelling van de 100ste speciiieke sporthal, zal, wanneer deze tendens zich voortzet, in het voorjaar van 1969 kunnen worden verwacht. In aanmerking genomen het op de begroting opgevoerde bedrag van f 4,5 min. voor de subsidie in de stichiingskosten van specifieke sporthallen, zal het noodzakelijk blijven met een prioriteitenschema te werken. Het grole aantal aanvragen voor een subsidie noopt tot temporiseren omdat uit het beschikbare bedrag slechts een beperkt aantal aanvragen kan worden gehonoreerd. Vooralsnog is er geen mogelijkheid andere vormen van overdekte sportaccommodaties te subsidieren. Een belangrijk initiatief nam een tweetal jaren geleden de Landelijke Contactraad voor de gemeentelijke bemoeiingen met de lichamelijke opvoeding en de sport, toen hij in overleg en in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met de Nederlandse Sportfederatie een cursus instelde tot opleiding van functionarissen op het gebied van de lichamelijke opvoeding, de sport, de recreatie en jeugdzaken. Met deze tweejarige avond-cursus (één iesavond per week) wordt getracht tegemoet te komen aan de groeiende behoefte bij gemeentebesturen aan functionarissen met een begeleidende taak ten aanzien van de sport. Niet alleen door een financiële bijdrage, maar ook door erkenning van en rijkstoezicht op de examens, werd steun verleend aan dit initiatief. Een werkcommissie samengesteld uit deskundigen van het departement van de ondergetekende, van het departement van Onderwijs en Wetenschappen en van diverse organisaties en instellingen die directe bemoeiingen hebben met het geven van zwemonderricht, heeft overeenstemming bereikt over een herziening van de laatstelijk in september 1963 vastgestelde bepalingen en examenprogramma's zwemdiploma's. Deze bepalingen en zwemprogramma's gelden voor de zweinexamens die binnen school verband, en voor de examens die onder auspiciën van de Koninklijke Nederlandse Zwembond worden afgelegd. De nieuwe bepalingen en examenprogramma's, die ongetwijfeld een bevredigende oplossing zullen bieden voor een aantal bezwaren tegen de huidige bepalingen en examenprogramma's, zulien per 1 oktober 1968 in werking treden. Van betekenis is verder het voortzetten van het overleg en de samenwerking met de Nederlandse Sport Federatie en met de landelijke sportorganisaties om te komen tot een verdere verbetering van de talrijke cursussen voor de opleiding van technisch", bestuurs- en organisatorisch kader en tot een zekere gelijkwaardigheid van deze cursussen en van de examens die ter afsluiting worden gehouden. De ondergetekende hoopt hierdoor tevens bij te dragen tot aanvulling van het tekort, aan een terzake kundig kader, een tekort waarmede de landelijke sportorganisaties reeds jarenlang te kampen hebben. Tenslotte kan de ondergetekende nog mededelen dat zij binnenkort de reeds toegezegde..discussienota" aan de Tweede Kamer der Stater-Generaal zal voorleggen. 5. Openluchtrecreatie In voorgaande jaren is in de memorie van toelichting op de begroting onder de paragraaf..openluchtrecreatie" reeds verschillende malen gesproken over het zgn. gedifferentieerde subsidiepercentage. In de memorie van toelichting op de begroting voor het jaar 1967 is het systeem in grote lijnen aangegeven. Voor de goede orde geeft de ondergetekende hierbij een overzicht van de categorieën van dit gedifferentieerd subsidiestelsel: I. voorzieningen die tot de Algemene uitrusting" van het land behoren en die op één lijn kunnen worden gesteld met andere voorzieningen van nationaal belang (als b.v. de Deltaen Zuiderzeewerken); II. voorzieningen die evenzeer noodzakelijk zijn om door middel van een nationaal ontwikkelingsbeleid de recreatiedruk te verlichten, maar waar tevens belangen van een lager bestuurlijk niveau, c.q. van een kleiner samenlevingsverband, aanwijsbaar mede worden gediend; lil. voorzieningen die weliswaar een plaatselijk belang of een functie als streekvoorziening te boven gaan en die derhalve van belang zijn voor grote bevolkingsgroepen, maar die niet tot een uitsluitend nationaal beleid gerekend kunnen worden; IV. voorzieningen die alleen voor de eigen bevolking van plaats of streek recreatief van belang zijn. Voor deze categorieën gelden m.i.v. het jaar 1967, voor zover het de aankoop van gronden betreft, de volgende maximale subsidiepercentages: I. maximum 100 II. maximum 75 III. maximum 50 IV. nihil Tot op heden is de toepassing beperkt gebleven tot de subsidiëring van de aankoop van gronden en van ontwikkelingsplannen. Het ligt in het voornemen van de ondergetekende met ingang van het begrotingsjaar 1969 het systeem van het gedifferentieerde subsidiepercentage over de gehele breedte van het subsidiebeleid toe te passen. Uit talrijke contacten met besturen van provincies, gemeenten en recreatieschappen jen besprekingen met haar ambtgenoot van Binnenlandse Zaken is haar namelijk gebleken dat - als de rijksbijdrage in de z.g. inrichtingskosten in alle gevallen op ten hoogste 50 pet. gehandhaafd blijft - verschillende voorzieningen, waarvan het tot stand komen ook uit nationaal oogpunt urgent moet worden geacht, niet van de grond kunnen komen. Reeds bij eerdere gelegenheden is gewezen op de grote urgentie die aan de totstandkoming van de z.g. elementen van formaat Midden-Delfland en Spaarnwoude moet worden toegekend. De Regering heeft, ten einde tegemoet te komen aan de financiële moeilijkheden van de hierbij betrokken provincies en gemeenten, besloten de gronden ten behocve van deze eiementen van formaat, die beide in een zogenaamde bufferzone zijn gesitueerd, door het Rijk zelf te doen verwerven. De aankoop van de gronden zal, op verzoek van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van de ondergetekende, geschieden door de Stichting Beheer Landbouwgronden. De kosten van de verwerving komen ten laste van deze beide departementen. In de toekomst zullen de gronden in erfpacht worden uitgegeven aan de samenwerkingsorganen die zich de verwezenlijking van deze recrcatieplannen ten doel stellen. Er zal naar worden gestreefd de uitvoering van deelprojecten zo snel mogelijk van start te doen gaan. Het overleg over de wijze waarop het Rijk aan de op te richten schappen zal deelnemen - waartoe in principe is besloten - wordt voortgezet. De exploitatie van de recreatievoorzieningen die met behulp van bijdragen vanwege het departement van de ondergetekende zijn gerealiseerd, gaat in toenemende mate financiële moeilijkheden opleveren bij de lagere overheden. Zoals bekend draagt de rijksoverheid daarin niet bij. De interdepartementale Coördinatiecommissie voor de Openluchtrecreatie en het Toerisme (I.N.C.O.R.E.T.) besteedt voortdurend aandacht aan deze problemen. Een advies ten aanzien van de toelaatbaarheid van heffingen in de vorm van retributies, verpachtingen en anderzins op terreinen voor de openluchtrecreatie ten algemenen nutte, zal spoedig worden uitgebracht. Het algemene beginsel levert minder stof tot discussie dan de wijze van toepassing. De problemen ten gevolge van de verontreiniging van het milieu - bodem, lucht en water - hebben de voortdurende aandacht en vormen een punt van bespreking in de I.N.C.O.R.E.T.

15 15 De bevordering van deskundigheid op het gebied van de openluchtrecreatie vraagt in verband niet de snelle ontwikkeling die deze vorm van vrijetijdsbesteding in de laatste tijd doormaakt, de bijzondere aandacht. Het inzicht in enige bestaande opleidingen is verscherpt en door middel van onderzoek wordt getracht een beter beeld van de bestaande behoeften op dit gebied te verkrijgen. In dit verband kan worden medegedeeld dat aan het Wetenschappelijk Instituut voor het Toerisme te Breda een specialisatie voor recreatiedeskundige is toegevoegd. Deze opleiding beoogt de bevordering van deskundigheid voor personen die in de beleidssfeer van de openluchtrecreatie werkzaam zullen zijn. Naast deze opleiding voor beleidsfunctionarissen begint in 1969 een schriftelijke technische cursus, waarvan de uitgave wordt verzorgd door het Koninklijk Technicum P.B.N.A. Deze cursus wordt tot stand gebracht in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B., de Koninklijke Nederlandse Heide Mij en de Bosbouw en Cultuurtechnische school te Arnhem, die als initiatiefnemers zijn opgetreden. Het departement van de ondergetekende is bij de voorbereiding betrokken en is in de Commissie van Toezicht vertegenwoordigd door het hoofd van de hoofdafdeling Openluchtrecreatie, die voorzitter van deze commissie is. Aan de G.A. van Swieten Tuinbouwschool te Frederiksoord is dit jaar als 4e leerjaar toegevoegd een recreatieleergang. Het doel hiervan is de opleiding tot middelbaar recreatiedeskundige, met coördinerende en adviserende taken bij centrale en lagere overheids- en andere bestuursorganen. Ook in de sector van het kamperen vin.lt het onderzoek naar de behoefte aan een opleiding voor kamp- en recreatieleiders voortgang. Naast de bevordering van de deskundigheid begint het streven tot dienstverlening ten behoeve van de vakantiegangers vastere vorm aan te nemen. Bij wijze van experiment heeft de ondergetekende een bijdrage van f 4000 toegekend aan de Commissie voor Recreatiediensten in Friesland die voorlichting geeft aan alle instanties die zich op het terrein van de vakantiebesteding bezig houden met de mogelijkheden die men de vakantieganger kan bieden. In dtze stichting werken de organisaties op het gebied van de maatschappelijke ontwikkeling en die op het gebied van recreatie en toerisme samen. De ondergetekende volgt tevens met belangstelling de samenwerking die in dit verband onder andere op interkerkelijk gebied wordt voorbereid. Op provinciaal niveau zijn reeds verschillende zogenaamde provinciale interkerkelijke recreatiecommissies (P.I.R.C.) werkzaam Een speciaal woord wil de ondergetekende wijden aan de Stichting Recreatie die onlangs haar tienjarig bestaan herdacht. Deze stichting heeft in het jaar 1968 enige belangwekkende publikaties, als resultaat van het beraad in werkgroepen of als resultaat van opdrachten aan derden, het licht doen zien. Gewezen moge worden op het rapport betreffende autokerkhoven en op de studie naar de economische betekenis van recreatie en toerisme. De werkwijze van de stichting in sectie-commissies en beraadsgroepen maakt het mogelijk een ruime kring van deskundigen zowel uit het particulier initiatief alsook uit de kring van de verschillende overheden bij het werk te betrekken. De resultaten van deze werkzaamheden vormen een belangrijke bron van informatie en advies voor de ondergetekende. a. Radio en televisie 6 Radio, televisie, pers In de memorie van toelichting op het ontwerp van wet ter regeling van de omroepbijdragen (wet op de omroepbijdragen, gedrukte stukken zitting ) is een uitvoerig overzicht gegeven inzake de verwachte ontwikkeling van radio en televisie in de komende jaren. Het zij de ondergetekende vergund naar de inhoud van genoemde stukken te verwijzen. b. Pers In haar brief van 19 april 1968 betreffende het advies van de Persraad over de concentratie-tendensen in de dagbladpers (gedrukte stukken zitting ) heeft de ondergetekende aandacht geschonken aan de ontwikkelingen op het gebied van het perswezen. Daarbij is onder meer gewag gemaakt van de bereidheid van de Regering de in het advies van de Persraad genoemde voorstellen tot verbetering van de economische positie van de dagbladonderneming in beschouwing te nemen en daarbij de belangen van de pers, afgewogen tegen andere belangen en desiderata, zwaar te laten wegen. Dit heeft geleid tot interdepartementaal overleg, waaruit, naar kan worden verwacht, op korte termijn een advies aan de Regering zou voortkomen. Inmiddels is uitvoering gegeven aan de regeling inzake de verstrekking van een vergoeding aan de pers ter compensatie van schade als gevolg van de invoering van reklame in de omroep. IV. Maatschappelijke ontwikkeling 1. Algemeen Het in dit hoofdstuk beschreven beleid richt zich op het functioneren van de samenleving als zodanig en op het dee'- nemen van de burger daarin. Aangezien de mogelijkheden daartoe in sterke mate worden bepaald door de grote veranderingen die zich in cultuur en maatschappij voltrekken, cfient het beleid te streven naar een beïnvloeding van de krachten die deze veranderingen veroorzaken. Dit houdt in medewerking aan het inrichten van het woonen leefmilieu en het bevorderen van een gunstig sociaal klimaat, alsook het tot stand brengen van allerlei vormen van dienstverlening, waardoor belemmeringen ten aanzien van het deelnemen als lid aan de samenleving worden weggenomen. Het bevorderen van de toisiancfkoming van algemene (generale) functies - sociaal onderzoek, sociale planning, opbouwwerk. documentatie en voorlichting - heeft de volle aandacht van de ondergetekende omdat mede daardoor de voorwaarjen worden geschapen die de maatschappelijke ontwikkeling ondersteunen. Bij de herziening van enkele subsidieregelingen op het gebied van het opbouwwerk wordt aan deze functies een duidelijke plaats gegeven. Het opbouwwerk ten behoeve van bepaalde groepen (categoraal opbouwwerk) is er op gericht allerlei categorieën die door allochtone herkomst of anderszins onvoldoende in de Nederlandse samenleving zijn opgenomen, daarin een duidelijker plaats te geven. Het bijzonder welzijnsbeleid in gebieden met bijzondere structurele problemen zal - met enige wijzigingen worden voortgezet. Ontplooiing van de persoon in de samenleving vraagt ook aandacht voor het gezin. Daarbij kan niet worden volstaan met het aanbieden van dienstverlenende voorzieningen, maar zal een geheel van maatregelen tot stand moeten worden gebracht, dat aan persoon en gezin de mogelijkheid biedt tot maatschappelijk functioneren. Aan de onderlinge afstemming van verschillende vormen van dienstverlening wordt aandacht besteed o.a. in (intcr)- departementale stuurgroepen welke o.m. voor de bejaarden tot stand is gekomen en voor minder-validen in voorbereiding is. 2. Wetenschappelijk onderzoek In 1969 zullen hoogstwaarschijnlijk onderzoekingen naar de behoeften van bejaarden, naar de behoeften aan wijkvoorzieningen, naar de veranderingen in het Nederlandse gezin en naar de betekenis van crèches ter hand worden genomen. Ook zal er worden bijgedragen in een interdepartementaal onderzoek naar de situatie van gehandicapten.

16 16 Met voldoening kan geconstateerd worden dat het Nederlands Instituut voor Maatschappelijke Opbouw (N.I.M.O.) met succes zijn activiteit van studie, documentatie en advies verricht. Niet alleen de eigen nationale instellingen doen steeds meer beroep op het N.I.M.O., ook internationaal verricht let enkele service-functies. Het Nederlands Instituut voor Maatschappelijk Werkonderzoek (N.I.M.A.W.O.) gaat steeds beter op gang komen. Het instituut beschikt nu over een deskundige staf die de uitvoering van de binnenkomende opdrachten ter hand heeft genomen. 3. Organisatie en personeel De behoefte aan een onderlinge afstemming van vormen van sociale dienstverlening doet zich steeds meer gevoelen. De samenhangen tussen de verschillende werk- en organisatievormen kunnen pas op de juiste wijze worden beoordeeld, wanneer daaraan een opvatting omtrent de samenhang van de sociale dienstverlening als geheel ten grondslag ligt. Bij voortduring wordt ten departemente aan deze samenhang aandacht besteed. Het is verheugend, dat ook de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn heeft besloten zijn jubileumcongres te wijden aan de problematiek van organisatie en samenwerking. Daarnaast groeit op uitvoerend niveau de belangstelling voor de organisatorische aspecten van het werk. Verschillende instellingen maken hun structuur en werkwijze tot een apart terrein van overleg en actie. Hiertoe schakelt men soms een organisatie-adviseur in. Ook wordt dit onderwerp wel in eigen hand genomen, b.v. door zorgvuldige bestudering van geregistreerde gegevens omtrent het functioneren van de instelling. De Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn heeft zich bereid verklaard speciaal voor de besturen bijzondere aandacht te besteden aan voorlichting en scholing over de organisatorische aspecten van het werk. Inzake (bij)scholing van beroepskrachten in organisatorische vragen kan gewezen worden op het organisatiepracticum voor beleidsfunctionarissen van instellingen voor maatschappelijk werk en bijzonder gezins- en wijkwerk, opgezet door het Landelijk Sociaal Charitatief Centrum en de Katholieke Nationale Stichting voor Bijzonder Gezins- en Jeugdwerk. In de kosten daarvan wordt door het departement gesubsidieerd. Nagegaan zal worden of het bij dit practicum gevolgde systeem navolging verdient. Behalve aan bijscholing van beleidsfunctionarissen zal aandacht geschonken moeten worden aan scholing en introductie van nieuwelingen, die in hun functie te maken krijgen met de organisatie en het beheer van instellingen. Voor de vervulling van deze functies wordt een beroep gedaan op personen die een wetenschappelijke opleiding hebben gevolgd. Het stemt derhalve tot voldoening dat de Academische Raad bereid is de betrokken instellingen van wetenschappelijk onderwijs aan te bevelen in hun onderwijsprogramma's aandacht te schenken aan de behoeften van hen die zich willen voorbereiden op functies in de welzijnssector. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen is inmiddels overgegaan tot instelling van een commissie om de verhouding der universitaire sociaal-wetenschappelijke opleidingen tot de sociale academies te bestuderen. Door de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn en dit departement zal daaraan worden medegewerkt. In de afgelopen periode is op het departement een poging ondernomen tot een raming van de behoeften aan gediplomeerden van sociale academies in waarbij eventuele verschuivingen in de aard van de functies buiten beschouwing zijn gelaten. Het resultaat van deze poging waarvoor ook gegevens werden verkregen van buiten dit departement - is, dat in 1975 circa personen met diploma sociale academie nodig zullen zijn in de sectoren maatschappelijk werk, cultureel werk en opbouwwerk. Vergelijkt men dit aantal met de thans aanwezige circa 5000 gediplomeerden en circa 2800 ongediplomeerden en de jaarlijkse toeneming daarvan, dan wordt het duidelijk dat maatregelen nodig zullen zijn om een chronisch personeelstekort te voorkomen. Met het departement van Onderwijs en Wetenschappen is ter zake overleg geopend. De werkgroep, bestaande uit ambtenaren van de departementen van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Justitie die het rapport inzake het beroepsgeheim en het verschoningsrecht van maatschappelijk werkers, uitgebracht door een commissie onder voorzitterschap van prof. mr. G. E. Langemeijer, en ingesteld door de toenmalige Nationale Raad voor Maatschappelijk Werk, bestudeert, heeft haar werkzaamheden nog niet beëindigd. Ook met de beroepsorganisaties van maatschappelijk werkers wordt contact opgenomen. Op initiatief van het departement wordt in het voorjaar van 1969 onder auspiciën van de Verenigde Naties een trainingscursus voor sociale planning georganiseerd voor een vijftiental functionarissen uit de ontwikkelingslanden. 4. Bijzonder regionaal welzijnsbeleid Het bijzonder regionaal welzijnsbeleid voor de periode beginnende met 1969 wordt voortgezet. Een aantal wijzigingen in de tot dusver geldende opzet wordt hierna aangegeven. a. Stimuleringsgebieden In het beleid komt meer nadruk te liggen op het tot stand komen in een aantal centrumgemeenten van voorzieningen met een stedelijke of streekfunctie. Deze opzet sluit beter aan enerzijds bij de doelstellingen van het regionale industrialisatiebeleid, anderzijds bij de denkbeelden over verstedelijking en expansie zoals ontwikkeld in de Tweede nota betreffende de Ruimtelijke Ordening in Nederland. Het beleid wordt in de eerste plaats gericht op de gemeenten waarin door de Minister van Economische Zaken aangewezen ontwikkelingskernen zijn gelegen; in de tweede plaats tot enkele nader aan te wijzen stedelijke gemeenten met een sociaal-culturele verzorgingsfunctie voor een groter gebied. De aanwijzing van laatstgenoemde gemeenten zal in nader overleg met de betrokken provinciale besturen plaats vinden. Daarbij zal tevens aan de orde komen de groep van voorzieningen die voor bijzonder subsidie in aanmerking dient te komen. Buiten de centrumgemeenten zijn in het algemeen geen grote leemten in het voorzieningenniveau meer aanwezig. Een abrupte beëindiging van het bijzonder beleid m.b.t. de investeringsprojecten in de plattelandsstreken van de stimuleringsgebieden, wordt niettemin onjuist geacht. In verband hiermee zal nog enige financiële hulp ter afronding worden gegeven. Voor de komende vier jaar ( ) wordt per jaar f opgevoerd voor de bijzondere subsidiëring van investeringsprojecten op maatschappelijk, cultureel en sociaalhygiënisch terrein. Dit bedrag zal op basis van nader te bepalen criteria over de gebieden v/orden verdeeld. In overleg met de betrokken provinciale besturen zal een beperkt deel van het uitgetrokken bedrag voor de afronding van het beleid buiten de centrumgemeenten kunnen worden gereserveerd. De bijzondere exploitatiesubsidies zullen eveneens primair aan centrumgemeenten ten goede komen. Deze subsidiëring zal zich vooral richten op het stimuleren van sociale planning en de daaruit voortvloeiende activiteiten ter bevordering van een goed sociaal klimaat. Voor dergelijke activiteiten buiten de centrumgemeenten blijven bijzondere faciliteiten voor zover deze noodzakelijk zijn en de begrotingsmiddelen dit toelaten, eveneens van kracht. b. Het herstructureringsgebied Zuid-Limburg In 1967 besloot de Regering ten behoeve van Zuid-Limburg gedurende een aantal jaren een bijzonder beleid te voeren. De problematiek van dit gebied brengt primair de behoefte mee aan voorlichtings- en andere activiteiten. Ter bijzondere subsidiëring daarvan is voor 1969 f opgevoerd voor activiteiten dit departement betreffende.

17 17 Momenteel heeft Zuid-Limburg globaal genomen geen slecht voorzieningenniveau. Er dient echter voor te worden gewaakt, dat dit landsdeel niet achter blijft in de ontwikkeling, ondermeer omdat de mijnen op den duur niet meer subsidicren in voorzieningen en omdat de bevolking zelf wegens de teruggang van het inkonistenniveau minder kan opbrengen. Voor bijzondere subsidiëring van investeringsprojecten werd in 1967 in verband hiermede f op de begroting opgevoerd en in 1968 f (waarvan f binnenslijns). In het kader van de werkgelegenheidsprogramma's van de Regering zijn belangrijke bedragen voor Zuid-Limburg versirekt: ruim f voor sociale werkplaatsen en plm. f voor overdekte zwembaden, gemeenschapshuizen, kruisgebouwen en een opleidingscentrum voor sportleiders. Voor 1969 en 1970 zal hiervoor respectievelijk f en f worden uitgetrokken. c. Gebieden buiten de stimuleringsgebieden die een acliter gebleven maatschappelijke ontwikkeling hebben en waarin grote ruilverkavelingen liggen In de periode is in vijf ruilverkavelingsgebieden bij wijze van experiment een bijzonder beleid gevoerd. De ervaringen hebben uitgewezen dat dergelijke gebieden, vooral als zij tevens te kampen hebben met een achterstand in maatschappelijke ontwikkeling, door het geven van extra faciliteiten nieuwe perspectieven kunnen worden geboden. Ook is gebleken dat het bijzonder beleid het meest effectief is voor gebieden die een zekere sociaal-geografische eenheid vormen en daarbij niet te klein zijn. Hiermee is rekening gehouden bij het vaststellen van het beleid na De navolgende gebieden worden voor het bijzonder beleid in aanmerking gebracht: Geestmerambacht, Alblasscrwa ird en Vijfherenlanden, Land van Heusden en Altena, Rijk van Nijmegen-Noord en Land van Maas en Waal-West, alsmede een in overleg met het Provinciaal Bestuur nader aan te wijzen streek in het Gelders rivierengebied. Het ligt in de bedoeling voor de periode aan investeringssubsidies per jaar f uit te trekken en op de begrotingen van de departementen van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk gelden voor activiteitensubsidies op te nemen. Het beleid zal in beginsel worden gericht op de voorzieningen en activiteiten, waarvoor tot nu toe in de stimuleringsgebieden bijzonder subsidie mogelijk was. d. Stedelijke gebieden buiten de stimuleringsgebieden De Regering ziet het mede als een taak van de Rijksoverheid om algemene beleidslijnen te ontwikkelen met betrekking tot de sociale planning in stedelijke gebieden. Met name daar waar als gevolg van snelle en omvangrijke groei van d: bevolking en/of noodzakelijke saneringen of stadsreconstructies veel tegelijk moet gebeuren en dientengevolge het tot stand komen van welzijnsvoorzieningen in de knel dreigt te raken, zal een bijdrage van Rijkswege overwogen worden. Vele steden in Nederland staan voor dergelijke grote opgaven. Het is moeilijk nu reeds de aard en de omvang van de middelen aan te geven, die nodig zullen zijn om de noodzakelijke voorzieningen tot stand te brengen. In overleg met haar ambtgenoten heeft de ondergetekende daarom besloten, bij wijze van experiment, een bijzonder beleid te voeren in de periode , met het doel het t.a.v. deze problematiek in de toekomst te voeren beleid te bepalen. Bij dit experiment zal een beperkt aantal stadswijken in enkele grote en middelgrote stedelijke gebieden in verschillende delen van het land worden betrokken. Gezien het karakter van dit beleid zullen op dit moment van Rijkswege geen stricte regels worden gesteld. Uitgangspunt dient wel te zijn dat een proces van planning en samenlevingsopbouw de basis van het experiment vormt. Hiertoe zal bijvoorbeeld een stedelijk orgaan voor overleg en advies enige personeelsuitbreiding kunnen behoeven in verband met specifieke aandacht voor de gekozen wijk. Ook moet de mogelijkheid aanwezig zijn voor bijzondere subsidiëring van voorzieningen op maatschappelijk, cultureel en sociaal-hygiënisch terrein (zoals wijkcentra, jeugdgebouwen, gelegenheid voor sport en spel, gezondheidscentra, e.d.). In overleg met de betrokken gemeentebesturen c.q. organen van overleg en advies zal de meest effectieve beleidsvorm worden gekozen. Punten als de keuze van de wijk (en) en de aard van te subsidiëren voorzieningen blijven vooralsnog open. Wel denkt de ondergetekende primair aan nieuwe wijken. Een gericht beleid 1 voor oude stadswijken - zij het van bescheiden omvang - is reeds in het algemene beleid van haar departement in voorbereiding (zie paragraaf 4). Ook dit zal echter bij het overleg met de betrokken gemeenten worden betrokken. Wat de investeringsprojecten betreft is het essentieel dat door middel van sociale planning de gemeenten, de organen van overleg en advies en de betrokken wijk zelf in gezamenlijk overleg vast stellen voor welke voorzieningen moet worden gekozen. De opzet is voor dit beleid gedurende vier jaar een bedrag van f per jaar uit te trekken, bedoeld voor subsidiëring van investeringsprojecten, op basis van een subsidie van 50 pet. Dit subsidiepercentage moet in algemene zin voldoende worden geacht om de gemeenten in staat te stellen de gewenste welzijnsvoorzieningen tijdig tot stand te brengen. Niettemin wordt ook dit percentage als experimenteel gezien. In de stimuleringsgebieden, in Zuid-Limburg en in de maatschappelijk stagnerende gebieden waar ruilverkaveling plaats vindt, zal de subsidiëring van investeringsprojecten maximaal 75 pet. bedragen. Het bijzonder exploitatiesubsidie is, voor alle gebieden waarop het bijzonder beleid van toepassing is, maximaal 40 pet. e. Reorganisatie interdepartementale commissies Da taken van tfe Interdepartementale Commissie Stimuleringsgebieden (I.C.S.) en van de Commissie voor Gebieden met Bijzondere Structuurveranderingen (B.S.V.), respectievelijk belast met de beleidsuitvoering en de "Voorbereiding, worden opgedragen aan één interdepartementale commissie, waarin de volgende departementen vertegenwoordigd zullen zijn: Sociale Zaken en Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken, Economische Zaken. Financiën. L.i.idbouw en Visserij, Onderwijs en Wetenschappen, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het departement van de ondergetekende. De beleidsvoorbereidende taak omvat o.m. het voortdurend waarnemen van de welzijnssituatie in de verschillende landsdelen en het signaleren van eventuele tekorten en structurele problemen ten aanzien van de maatschappelijke ontwikkeling. De beleidsuitvoerende taak heeft ondermeer betrekking op de inhoudelijke vormgeving aan en de technische uitvoering van het voor bepaalde gebieden vastgestelde bijzonder welzijnsbeleid. a. AIgemeen 5. De territoriale opbouw Bij de behandeling van de begroting voor het dienstjaar 1968 is, mede in verband met de voorbereiding van de wetgeving, een uiteenzetting gegeven van het beleid omtrent de organen van overleg en advies (Handelingen Tweede Kamer. Zitting , BLZ. U 112 e.v.). De bestaande Rijksregelingen voor de subsidiëring van deze organen zullen worden aangepast aan de beleidsontwikkeling met betrekking tot de generale functies. In deze begroting is rekening gehouden met een bescheiden versterking van de generale functies bij de provinciale en plaatselijke organen (artikel 202).

18 18 Ten behoeve van bepaalde categorieën is aanstelling van extra functionarissen voor de beleidsontwikkeling in beginsel mogelijk. Elcfers in de begroting (artikel 215) zijn gelden gereserveerd om in het kader van een provinciaal opbouworgaan een functionaris ten behoeve van het bejaardenwerk te subsidiëren. Het subsidiepercentage voor de provinciale organen wordt met ingang van 1 januari 1969 verhoogd van 45 tot 50, voor de regionale welzijnsorganen van 40 tot 45. In een aantal provincies is beraad gaande over de aanpassing van de organen van overleg en advies. In Utrecht is een nieuw provinciaal vvelzijnsorgaan opgericht dat naar zijn vormgeving voor een belangrijk deel reeds tegemoet komt aan het beleid van het departement. Het aantal plaatselijke organen voor overleg en advies neemt geleidelijk toe. In 20 van de 25 gemeenten die op grond van hun inwonertal ( inwoners en meer) op 31 december 1966 voor een rijksbijdrage in aanmerking kwamen, is intussen een zodanig orgaan tot stand gekomen, in oprichting, dan wel in voorbereiding. In een aantal gemeenten met minder dan inwoners bestaat eveneens behoefte aan een instrument tot een meer systematische behartiging van het welzijn van de plaatselijke bevolking. Vanaf 1969 is in beginsel de mogelijkheid geopend om gemeenten tussen de en inwoners voor een beperkte rijksbijdrage in aanmerking te brengen. Daarbij wordt vooral gedacht aan snel groeiende gemeenten die binnen een redelijke termijn de thans gehanteerde norm (75 000) zullen benaderen. In kleinere gemeenten kan men voor de specifieke taken van planning en onderzoek terugvallen op de provinciale opbouworganen. Voor de voorbereiding van de samenlevingsopbouw bestaat de mogelijkheid opbouwconsulenten aan te haken bij deze organen. Aan het provinciaal orgaan in Noord-Holland is subsidie toegekend voor een dergelijke consulent, die tevens vaktechnische begeleiding zal geven aan plaatselijke opbouwwerkers. Het aantal initiatieven tot samenlevingsopbouw in kleinere gemeenten neemt toe. Het is noodzakelijk dat tussen de organen voor samenlevingsopbouw op diverse niveaus en de organen voor overleg en advies een nauw verband bestaat. Terzake zijn beleidslijnen aangegeven bij de behandeling van de begroting 1968 in de vergadering van de Vaste Commissie (9 november 1967, blz. UI 14). b. Samenlevingsopbouw in wijk en buurt 1. Herziening subsidieregelingen De belangrijkste elementen voor nieuwe regelingen voor de wijkopbouw, het buurlwerk en het opbouwwerk in bijzondere situaties zijn in een aantal..kernartikelen" geformuleerd. Deze kernartikelen zullen op korte termijn voor advies worden voorgelegd aan daarvoor in aanmerking komende (landelijke) organisaties en aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De dynamiek van de maatschappelijke ontwikkeling en de daardoor noodzakelijke aanpassing van het beleid maken een herziening van subsidieregelingen gewenst. Deze herziening kan niet wachten op het gereed komen van een meer omvattende wettelijke regeling. Met de algemene uitgangspunten van de in voorbereiding zijnde wetgeving wordt echter zoveel mogelijk nu al rekening gehouden. Dit betekent onder andere, dat de volgens nieuwe regelingen te subsidiëren werkvormen een duidelijke plaats moeten krijgen in een ruimer beleidskader en de toepassingsmogelijkheid van de generale functies moet worden gewaarborgd. Voor de technisch-administratieve aspecten zal uniformering en vereenvoudiging van het subsidiesysteem worden nagestreefd, o.a. door te zoeken naar een norm voor subsidiëring in activiteiten. Eenzelfde methode wordt reeds toegepast in enkele regelingen ten aanzien van de apparaatskosten (bijvoorbeeld bij de samenwerkingsorganen). Het is nu nog niet mogelijk de genoemde regelingen in één kader samen te brengen. Op den duur zal worden gestreefd naar het to; stand brengen van een raamregeling. 2. Werkgroep wijkaangelegenheden Het intern overleg over ontwikkelingsprojecten op het terrein van de wijkcentra, de wijksgewijze concentratie van de sociale dienstverlening en het bejaardenwerk heeft voortgang geboekt. Projecten voor evaluerend onderzoek kunnen weldra worden gekozen. Hierover wordt overleg gepleegd met de betrokken gemeentebesturen en met plaatselijke functionarissen. Met de systematische verzameling van gegevens en ervaringen ten behoeve van de beleidsvorming zal spoedig kunnen worden begonnen. Over de voortgang van het werk worden informatie-bijeenkomsten belegd ten behoeve van de geïnteresseerde landelijke organisaties, nl. het Nederlands Cultureel Contact, de Nederlandse Jeugdgemeenschap, de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn, de Centrale Raad voor Gezinsverzorging, de Nederlandse Federatie voor Bejaardenzorg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Kring van Directeuren van Landelijke Samenwerkingsorganen en het Directeurcncontact van Stedelijke Opbouworganen. 3. Wijkopbouw De belangstelling voor de samenlevingsopbouw op wijkniveau neemt toe. In verschillende nieuwe wijken zijn aanzetten tot wijkopbouw aanwezig. In de voorbereidingsfase kan een wijkopbouwconsulent worden aangesteld door het stedelijk orgaan voor overleg en advies. Tot de taak van deze consulent behoort o.m. het bevorderen van de totstandkoming van een wijkopbouworgaan. Zodra het wijkopbouworgaan enigszins gestalte heeft gekregen kan een wijkopbouwwerker de samenlevingsopbouw ter plaatse nader vorm en inhoud geven. Deze functionaris kan evenals de wijkopbouwconsulent worden gesubsidieerd op grond van de Rijkssubsidieregeling voor samenlevingsopbouw. De ondergetekende heeft met voldoening geconstateerd dat rond de wijkcentra" in Amsterdam en de wijkraden" in Rotterdam op initiatief van de gemeentebesturen ontwikkelingen gaande zijn die positieve mogelijkheden bieden voor de wijkopbouw in deze steden. 4. Ruimtelijke voorzieningen Het aantal verzoeken om inlichtingen over de mogelijkheden tot subsidiëring van wijkcentra stijgt. Bij de vormgeving van deze centra rijzen nog diverse organisatorische en technische problemen. Het ligt in het voornemen om in de behoefte ter plaatse aan meer inzicht in diverse combinatiemogelijkheden tegemoet te komen door het ontwerpen van enige modellen voor uiteenlopende situaties. Tevens is in samenwerking met de Raad voor de Kunst een prijsvraag in voorbereiding voor het ontwerpen van een groot stedelijk wijkcentrum. De realisering van wijkcentra wordt belemmerd door de nog ontoereikende rijksmiddelen en de moeilijke financiële positie der gemeenten. Van de 46 bij het departement bekende initiatieven kunnen er in 1969 vermoedelijk een zestal worden verwezenlijkt. Voor kleinere plaatsen zijn middelen geraamd voor 17 gemeenschapscentra; er zijn momenteel circa 90 initiatieven bekend. 5. Raadslieden In diverse steden bestaan plannen om een begin te maken met het instituut van de raadslieden. Indien zij in dienst worden gesteld van een orgaan voor overleg en advies of van de gemeenten, dient een begeleidingscommissie de verantwoordelijkheid voor het werk en voor de eigen identiteit en onafhankeüjkheid van het instituut te dragen. Met de gemeenten Amsterdam en den Hr.ag wordt overleg gevoerd over de aanpassing van het instituut aan de gestelde voorwaarden. De beschikbare middelen maken het niet mogelijk nu reeds alle raadslieden voor subsidie in aanmerking te doen komen. Voor 1969 zijn middelen begroot voor de subsidiëring van 50 raadslieden, 15 meer dan in Bij het overleg met de ge-

19 19 meenten wordt de wenselijkheid van registratie van de ervaringen besproken. Het ligt in de bedoeling een registratiesysteem op te bouwen dat inzicht geeft in bij de bevolking levende behoeften en in het functioneren van het instituut. Deze gegevens zijn ook van belang voor de planning van welzijnsvoorzieningen. De ondergetekende is in beginsel bereid ook subsidie te verlenen voor een raadsman in middelgrote steden of in een combinatie van gemeenten op het platteland. c. Opbouwwerk in bijzondere situaties De samenlevingsopbouw in oude stadswijken vraagt afzonderlijke aandacht. Gebrekkige sociale en culturele mogelijkheden voor de bewoners, o.a. door de slechte toerusting van het directe woon- en leefmilieu, de vaak sterk verouderde woningen, weinig of geen groen en andere voorzieningen, zoals speelveldjes, onvoldoende ruimtelijke voorzieningen voor dienstverlening en activiteiten op velerlei gebied, zijn veel voorkomende kenmerken van de hier bedoelde stadsdelen. Zij zijn ook van invloed op de mogelijkheden van de bewoners tot daadwerkelijke betrokkenheid bij activiteiten, gericht op verbetering van hun leefsituatie. Het beleid is gericht op verbetering van stoffering" en andere voorzieningen, bevordering van overlegorganen en activiteiten, dienstverlening bij moeilijkheden in het gezinsleven en bij de opvoeding. Het voor een betere stoffering" van oude stadswijken geldende subsidiebedrag van maximaal f per project per jaar zal worden verhoogd tot maximaal f De voorzieningen kunnen onder meer bestaan uit aanleg van speelplaatsen, ruimten voor dienstverlening en voor activiteiten, het doen verrichten van extra werkzaamheden of het treffen van andere voorzieningen, ten einde vervuiling en/ of ernstige ontsiering van straten en dergelijke tegen te gaan. Nu naar verwachting binnenkort op grotere schaal begoivnen zal worden met vervanging en verbetering van de oud? woningvoorraad, dient te worden gewaarborgd 1 dat ook de maatschappelijke aspecten van krotopruiming en sanering de aandacht krijgen. In een door het departement gepubliceerde brochure ') wordt een duidelijk beeld gegeven van de in het geding zijnde factoren en tevens een bijdrage geleverd voor het in deze te voeren beleid. In de vergadering van de Vaste Commissie van 24 april 1968 heeft de ondergetekende bovendien reeds over deze aangelegenheid gesproken. Met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal regelmatig overleg plaatsvinden. Aan de door haar ambtgenoot van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan de Staten-Gcneraal toegezegde nota over de toestand van de oude woningvoorraad heeft de ondergetekende medewerking verleend. Om het belang van een goede sociale planning in dit verband nog eens te onderstrepen heeft de ondergetekende zich in een schrijven gericht tot de besturen van gemeenten waar een plaatselijk orgaan voor overleg en advies bestaat. In de afgelopen jaren is in Zwolle op experimentele basis subsidie verleend voor een afzonderlijke functionaris voor krotopruiming en sanering, wiens taak speciaal gericht was op het geheel van de maatschappelijke aspecten van saneringsoperaties. Dit geslaagde experiment is een goed voorbeeld van de mogelijkheden die de aanstelling van een dergelijke functionaris biedt met betrekking tot de voorlichting, voorbereiding, coördinatie en dergelijke taken in het kader van een saneringsbeleid. 6. Samenwerkingsorganen In de afgelopen jaren zijn in het kader van de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn en de daarbij aangesloten samenwerkingsorganen alsmede binnen het departement bei) Krotopruiming en sanering in maatschappelijk perspectief" door drs. R. R. Koopmans, uitgave Staatsdrukkerij (1967). sprekingen gevoerd over de ontwikkelingen die zich bij deze organen hebben voorgedaan. De organen van samenwerking hebben in het verleden een belangrijke bijdrage gegeven aan de ontwikkeling van diverse vormen van maatschappelijk werk. Verschillende samenwerkingsorganen - met name op plaatselijk niveau - hebben zich ontwikkeld tot instituten voor uitvoering van het maatschappelijk werk. De omvang van deze uitvoerende werkzaamheden, waarbij gedacht wordt aan het algemeen maatschappelijk werk en/of de gezinsverzorging, is in verschillcnde situaties zodanig uitgegroeid dat voor deze werkvormen de leiding zal moeten worden versterkt. De organen van samenwerking zullen naar de mening van de ondergetekende ook in de komende jaren een functie dienen te blijven vervullen met betrekking tot de maatschappelijke beleidsvoering in eigen kring en met de daarvoor in aanmerking komende organisaties. Tevens kan door hen de nodige actie worden genomen ter bevordering van het maatschappelijk welzijn en de belangstelling van de bevolking hiervoor. Het ligt in het voornemen te bezien, in hoeverre de daarvoor in aanmerking komende subsidiëring dient te worden aangepast. 7. Opbouwwerk ten behoeve van bepaalde groepen (categoraal opbouwwerk) a. Algemeen Het opbouwwerk ten behoeve van bepaalde groepen (kortvveg categoraal opbouwwerk geheten) richt zich op die groepen die maatschappelijk en cultureel gezien een eigen positie innemen in de Nederlandse samenleving. Deze groepen vragen steeds meer aandacht, mede omdat de omvang en de verscheidenheid van deze groepen in de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Daarmede is gepaard gegaan een verandering in het op hun situatie en positie gerichte beleid. Het categoraal opbouwwerk richt zich op de Rijksgenoten over zee, op binnenlandse migranten, op buitenlandse arbeidskrachten en op andere groepen zoals buitenlandse studerenden, vluchtelingen en Ambonezen. Ook een groep als de woonwagenbewoners, die weer een geheel eigen positie inneemt, valt binnen deze beleidssector. Elke groep vraagt een naar tijd en omstandigheden op haar afgestemd beleid, dat zich als algemeen doel stelt een redelijke inpassing en opneming in de Nederlandse samenleving. De plaatselijke samenleving, als het woon- en leefmilieu voor alle burgers, is het eerst aangewezen om de hierbedoelde groepen op te nemen. De organisatie en andere beleidsmiddelen van de categorale opbouw moeten daarom zoveel mogelijk aansluiten bij die voor het territoriale opbouwbeleid. De plaatselijke organen voor overleg en advies zullen in vele gevallen het ruimere overlegkader vormen. Binnen dit overleg zal de noodzakelijke aandacht voor bijzondere groepen" moeten worden geconcentreerd en gecoordineerd. Dit beleid is van betrekkelijk jonge datum en heeft zich incidenteel en als reactie op concrete situaties ontwikkeld. De komende jaren zal aan de hand van de hier voor gegeven algemene beleidslijnen worden gestreefd naar een meer systematische beleidsontwikkeling. De noodzaak hiertoe doet zich reeds gevoelen op grond van het naar omvang, inhoud en verscheidenheid groeiende werk op dit terrein. Er is hier sprake van een groeiende problematiek die in de komende jaren nauwlettende aandacht vereist. Elders in de Westerse wereld doen zich momenteel reeds ernstige moeilijkheden voor die, naar hun aard en omvang, in ons land gelukkig nog niet bekend zijn. Een verdere toespitsing en intensivering van het categorale opbouwbeleid, mede stcunend op een nauwe interdepartementale samenwerking, acht de ondergetekende echter voor de toekomst geboden, opdat de zich hier aandienende vraagstukken tijdig kunnen worden onderkend en opgevangen XVI 2-3 (4)

20 20 b. Buitenlandse werknemers Het aantal geldige werkvergunningen dat door het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid ten behoeve van buitenlandse werknemers, voornamelijk uit het middenlandse zee-gebied, op 15 juni 1968 was uitgegeven, bedroeg: Italianen: 9183, Spanjaarden: , Portugezen: 2292, Turken: , Marokkanen: Het aantal op dit terrein gesubsidieerde stichtingen dat momenteel 23 bedraagt, zal zich niet aanzienlijk uitbreiden. Het werk ontwikkelt zich steeds meer van plaatselijk tot regionaal, hetgeen aan de doelmatigheid van het werk ten goede komt. Niet alleen worden er meer buitenlanders bereikt, ook hun betrokkenheid bij het werk groeit. Zo werden inmiddels diverse functionarissen van de eigen nationaliteit aangesteld: 20 op een totaal van 54. De voorlopige richtlijnen voor de subsidiëring zullen worden vervangen door een nieuwe regeling. Het afgelopen jaar is bij wijze van proef aandacht geschonken aan vakscholing in de vrije tijd. In samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid werd te Apeldoorn voor Turken een cursus electrisch en autogeen lassen georganiseerd. Ook te Oss werd een dergelijke cursus gehouden, alsmede een cursus metselen voor Spaanse werknemers. Gezien de resultaten wordt overwogen deze vakscholing verder te ontwikkelen. Het onderwijs aan de kinderen van buitenlandse werknemers vraagt meer aandacht. Het aantal buitenlandse kinderen dat Nederlandse scholen bezoekt wordt geschat op De Minister van Onderwijs en Wetenschappen kan aan scholen, die door een groot aantal buitenlandse kinderen worden bezocht, een extra (boventallige) leerkracht toestaan. In nauwe samenwerking met de diplomatieke vertegenwoordigers van de belanghebbende landen wordt gestreefd naar aanvullend onderwijs in de eigen taal, geschiedenis en geografie van het geboorteland. Door de veranderingen op de Nederlandse arbeidsmarkt verlengen veel buitenlanders hun verblijfsperiode om zodoende hun arbeidsplaats veilig te stellen. Dit leidt tot meer verzoeken om gezinshereniging. c. Buitenlandse studerenden De coördinatie van werkzaamheden ten behoeve van buitenlandse studenten in ons land (ongeveer 3000) is aanmerkelijk gevorderd. De Stichting Bevordering Contact Buitenlandse Studerenden (Stibeco) en de Stichting Kompas hebben hun activiteiten ingebracht in de Stichting Bijstand Buitenlandse Studerenden (S.B.B.S.). De Minister zonder Portefeuille, belast met de zaken van ontwikkelingshulp, zal met ingang van 1968 via het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk het werk van de S.B.B.S. met een bijdrage van f ondersteunen. Door het departement van de ondergetekende werd voor dit werk in 1968 f ter beschikking gesteld, in 1969 is voor dit werk f op de begroting opgevoerd. De activiteiten van de S.B.B.S. ontwikkelen zich gunstig. Het opvangcentrum Berkenhoven" te De Bilt, waar adaptatie- en taalcursussen worden gegeven, voorziet in een dringende behoefte. Er is plaats voor 35 studerenden, die afhankelijk van de behoefte zes weken of drie a vier maanden in het centrum verblijven. d. Surinamers In Nederland bevonden zich - naar schatting van het kabinet van de gevolmachtigde Minister van Suriname - op 31 december 1967 ruim Surinamers. Voor een deel van hen levert de aanpassing aan het Nederlandse leefklimaat moeilijkheden op. Ten behoeve van het opvangen en de begeleiding worden twee instellingen gesubsidieerd, te weten de Stichting Sociale Belangen Suriname te Rotterdam en Welsuria" te Amsterdam. In den Haag worden enige activiteiten uitgevoerd in het kader van het katholiek Jongerencentrum De Poort"; in Utrecht is de behoefte aan het opvangen en de begeleiding aldaar in studie. De activiteiten on:wikkelen zich ongeveer op gelijke wijze als die ten aanzien van de buitenlandse werknemers. Subsidiëring geschiedt op overeenkomstige wijze. De beleidscommissie, waarvan de samenstelling reeds eerder werd meegedeeld (memorie van antwoord, begroting 1966), heeft zich onder meer beraden over de voorlichting aan de autochtone Nederlandse bevolking. Mede als resultaat hiervan verscheen kortgeleden een brochure 1 ). e. Antülianen In 1967 werden in een informele werkgroep de problemen in verband met de komst van een groter aantal Antülianen naar Nederland bestudeerd. Op 31 december 1967 bedroeg naar schatting van het Kabinet van de gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen hun aantal ongeveer In de werkgroep hadden vertegenwoordigers van de departementen van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van de Kabinetten van de gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen en van de Vice-Minister- President zitting, alsmede vertegenwoordigers van het particulier initiatief. De conclusie van de werkgroep is geweest dat aan intensivering en uitbreiding van het opvangen en de begeleiding van de Antülianen in Nederland behoefte bestaat. Op grond hiervan wordt een landelijke stichting in het leven geroepen waarin zowel Antilliaanse als Nederlandse instellingen zijn vertegenwoordigd. Waar nodig zullen ook plaatselijke initiatieven worden gestimuleerd. De subsidiëring geschiedt op overeenkomstige wijze als ten aanzien van de buitenlandse werknemers in Nederland. f. Jeugdige migranten Het opvangen en de begeleiding van deze groep wordt hoofdzakelijk uitgevoerd door de migratiediensten van de verschillende levensbeschouwelijke jeugdraden in het westen van het land. Deze diensten - in Amsterdam, in het Umondgebied en in Rotterdam - worden reeds jaren door het departement gesubsidieerd. In 1967 waren hierbij bijna 400 jeugdigen betrokken. De jeugdwerkloosheid die zich in bepaalde streken van het land voordoet, heeft geleid tot hernieuwde aandacht voor deze categorie. De bestaande subsidieregeling zal worden herzien. In de plaats van een afkoopsom per migrant per jaar zal gesubsidieerd worden in de kosten van personeel en activiteiten, overeenkomstig de regeling ten behoeve van de buitenlandse arbeidskrachten. Op deze wijze wordt het mogelijk een gezamenlijk basisapparaat in stand te houden, waardoor een grotere continuïteit en ontplooiing van de werkzaamheden ten behoeve van deze migranten wordt gewaarborgd. De samenwerking van de verschillende migratie-diensten zal daardoor - o.m. bij het aanstellen van personeel nauwer worden. g. Ambonezen Van de ongeveer in ons land verblijvende Ambonezen waren er eind mei 1968 omstreeks groepsgewijs gehuisvest in woonwijken, terwijl er omstreeks 6000 verspreid woonden. (In de z.g. woonoorden zijn nog 4500 personen gehuisvest). De woonwijken, die in omvang variëren van 30 tot 100 gezinnen, liggen verspreid over 51 gemeenten. Met de liquidatie van het Commissariaat van Ambonezenzorg per 1 januari 1970 komt een einde aan de Rijkszorg voor deze groep. In de afgelopen jaren is geleidelijk naar deze situatie toegewerkt. Daarmee werd tevens een begin gemaakt met een beleid, dat er op is gericht de Ambonezen 1) Surinamers in de lage landen" door drs. J. M. W. van Amersfoort. Een exemplaar hiervan is aan de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor C.R.M, van de beide Kamers aangeboden.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 997 Machtiging van Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk tot oprichting van een stichting Fonds voor de scheppende toonkunst

Nadere informatie

Archiefverordening. Bedrijfsvoeringsorganisatie Havenschap Moerdijk

Archiefverordening. Bedrijfsvoeringsorganisatie Havenschap Moerdijk Archiefverordening Bedrijfsvoeringsorganisatie Havenschap Moerdijk 2017 Vastgesteld door de Raad van Bestuur van Havenschap Moerdijk In de vergadering van 21 december 2016 Mij bekend, De secretaris F.J.

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1979 Nr. 6

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1979 Nr. 6 29 (1978) Nr. 1 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1979 Nr. 6 A. TITEL Vriendschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname;

Nadere informatie

artikel 40, eerste en tweede lid van de Archiefwet 1995 en artikel 36 van de gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht

artikel 40, eerste en tweede lid van de Archiefwet 1995 en artikel 36 van de gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht Archiefverordening RUD Utrecht 2014 Het algemeen bestuur van de RUD Utrecht gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van RUD Utrecht Gelet op: artikel 40, eerste en tweede lid van de Archiefwet 1995

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1974-1975 13 412 Protocol van de regeringsconferentie Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, van 20 en 21 mei te Paramaribo, en de conclusies van het

Nadere informatie

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87)

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87) Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87) ---------------------------------------------------------------- LANDSVERORDENING

Nadere informatie

Provinciaal blad van Noord-Brabant

Provinciaal blad van Noord-Brabant Provinciaal blad van Noord-Brabant ISSN: 0920-1408 Onderwerp Publicatie Archiefverordening Havenschap Moerdijk 2014 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Nummer 96/14 Bijlage(n) 1 Besluiten om over te

Nadere informatie

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL EN DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL EN

Nadere informatie

Gecoördineerde tekst:

Gecoördineerde tekst: Gecoördineerde tekst: Decreet van 27 oktober 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur (B.S.22-12-1998) Decreet

Nadere informatie

DECREET. houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur

DECREET. houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur VLAAMS PARLEMENT DECREET houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur HOOFDSTUK I Algemene bepalingen Artikel 1

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995 DE RAAD DER GEMEENTE SIMPELVELD; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995 B e s l u i t : vast

Nadere informatie

Vergadering: Algemeen bestuur. Datum: 7 juli 2015. Agendapunt: 5. Rapporteur. A. J. Borgdorff

Vergadering: Algemeen bestuur. Datum: 7 juli 2015. Agendapunt: 5. Rapporteur. A. J. Borgdorff Vergadering: Algemeen bestuur Datum: 7 juli 215 Agendapunt: 5 Rapporteur A. J. Borgdorff Onderwerp: Zorg en beheer archief Voorstel/Besluit: 1. de archiefverordening vast te stellen. Toelichting In hoofdstuk

Nadere informatie

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant 1 oktober 2011 Reglement Cliëntenraad van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant stelt conform

Nadere informatie

Besluit van 15 december 1995, houdende regelen ter uitvoering van een aantal bepalingen van de Archiefwet 1995

Besluit van 15 december 1995, houdende regelen ter uitvoering van een aantal bepalingen van de Archiefwet 1995 ARCHIEFBESLUIT 1995 (Tekst geldend op: 06-09-2007) Besluit van 15 december 1995, houdende regelen ter uitvoering van een aantal bepalingen van de Archiefwet 1995 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 013 Cultuurnota 1997 2000 Nr. 17 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 145 Wet van 7 maart 2002 tot wijziging van de Wet tot behoud van cultuurbezit in verband met een evaluatie van die wet Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Gemeente Amsterdam Gemeenteraad Gemeenteblad Raadsbesluit R

Gemeente Amsterdam Gemeenteraad Gemeenteblad Raadsbesluit R Gemeente Amsterdam Gemeenteraad Gemeenteblad aadsbesluit Jaar 2008 Vergaderdatum 2 april 2008 Afdeling 3A agendapunt 15 Nummer 59/132 Publicatiedatum 9 april 2008 Onderwerp Intrekking Archiefverordening

Nadere informatie

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, 09-07-1948 (vertaling: nl) Verdrag No. 87 betreffende de vrijheid tot

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104 19 (1950) No. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1956 No. 104 A. TITEL Verdrag inzake de nomenclatuur voor de indeling van goederen in de douanetarieven, met Bijlage; Brussel,

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 61.106/3 van 3 april 2017 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende regeling tot erkenning en subsidiëring van een Vlaamse organisatie ter ondersteuning

Nadere informatie

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ/2005/30013 (3764) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet

Nadere informatie

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Medemblik 2014

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Medemblik 2014 1 Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Medemblik 2014 GRONDSLAG 1. Op grond van artikel 2, lid 2 van de Algemene Subsidieverordening Gemeente Medemblik (ASV) kan het college nadere regels stellen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 18623 Verslagen van de Commissie voor de Verzoekschriften Nr. 314 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de

Nadere informatie

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt verstaan onder:

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt verstaan onder: Het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Brabant-Noord; AGP 15 Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 19 oktober 2011; Gelet op artikel 30, eerste lid en 32 van de Archiefwet, alsmede artikel

Nadere informatie

Voorschriften betreffende het beheer van de archiefbewaarplaats en het beheer van de documenten (Besluit informatiebeheer RUD Zuid-Limburg).

Voorschriften betreffende het beheer van de archiefbewaarplaats en het beheer van de documenten (Besluit informatiebeheer RUD Zuid-Limburg). HET DAGELIJKS BESTUUR VAN DE RUD ZUID-LIMBURG Gelet op artikel 8 van de Archiefverordening RUD Zuid-Limburg BESLUIT: Vast te stellen de navolgende: Voorschriften betreffende het beheer van de archiefbewaarplaats

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Den Helder

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Den Helder De gemeenteraad van 2 december 2013 gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Den Helder gelet op artikelen 30, eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995 en artikel 5 van

Nadere informatie

Reglement Cliëntenraad Jeugdbescherming Brabant

Reglement Cliëntenraad Jeugdbescherming Brabant Reglement Cliëntenraad Jeugdbescherming Brabant 1 oktober 2011 Reglement Cliëntenraad van Jeugdbescherming Brabant Jeugdbescherming Brabant stelt conform artikel 58 e.v. van de Wet op de Jeugdzorg een

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 606 Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een verzorgingshuis, in de aanspraken op grond van de Algemene

Nadere informatie

Portefeuillehouder: nvt Openbaar: ii ja / nee

Portefeuillehouder: nvt Openbaar: ii ja / nee alyph- v noordzeekanaalgebied AB-vergadering: 09-01-2013 DB-vergadering: Agendapunt: 10 Onderwerp: Archiefverordening Omgevingsdienst Portefeuillehouder: nvt Openbaar: ii ja / nee Bijlagen: 1 Samenvatting:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

VR DOC.0432/1

VR DOC.0432/1 VR 2018 0405 DOC.0432/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED EN DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Definitieve goedkeuring

Nadere informatie

ARCHIEFVERORDENING VAN DE PROVINCIE LIMBURG BESLUIT van Provinciale Staten van Limburg d.d. 30 januari 2004 (Prov. Blad 2004, nr. 8).

ARCHIEFVERORDENING VAN DE PROVINCIE LIMBURG BESLUIT van Provinciale Staten van Limburg d.d. 30 januari 2004 (Prov. Blad 2004, nr. 8). ARCHIEFVERORDENING VAN DE PROVINCIE LIMBURG 2004 BESLUIT van Provinciale Staten van Limburg d.d. 30 januari 2004 (Prov. Blad 2004, nr. 8). Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 In deze verordening

Nadere informatie

Besluit van Provinciale Staten

Besluit van Provinciale Staten Besluit van Provinciale Staten Vergaderdatum Januari 2015 Nummer 6772 Onderwerp Vaststelling van de Archiefverordening Provincie Zuid- Holland 2014 1 Besluit Provinciale Staten van Zuid-Holland, Gelet

Nadere informatie

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden. VERTROUWELIJK No. 51 BESLUIT van 8 augustus 1949, zoals sedert gewijzigd, houdende nadere regelen met betrekking tot de organisatie, de werkwijze, de taak en de samenwerking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Subsidieverordening gemeentelijke monumenten Montfoort 2005

Subsidieverordening gemeentelijke monumenten Montfoort 2005 Subsidieverordening gemeentelijke monumenten Montfoort 2005 Artikel 1 - Begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen 1. Monument: a. Alle vóór tenminste vijftig

Nadere informatie

u u R RAA De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap De heer drs. H. Zijlstra Postbus 16375 2500 BJ Den Haag

u u R RAA De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap De heer drs. H. Zijlstra Postbus 16375 2500 BJ Den Haag C R.J. Schimrnelpennincklaan 3 RAA 2517 JN Den Haag Postbus 61243 2506 AE Den Haag L t 070 3106686 f070 3614727 info@cultuur.nl www.cultuur.nl 0 u u R De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nadere informatie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet van 3 december 1987, Stb. 635, houdende regels betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten Zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 02-12-1993(Stb.759)

Nadere informatie

Heerhugowaard Stad van kansen

Heerhugowaard Stad van kansen Raadsvergadering : Besluit: ļg C g^ yţ? Voorstolnummer: Heerhugowaard Stad van kansen Agendanr.: 7 Voorstelnr.: RB2013098 Onderwerp: Archiefverordening Heerhugowaard 2013 Aan de Raad, Heerhugowaard, 14

Nadere informatie

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET Stuk 123 (1981-1982) - Nr. 1 VLAAMSE RAAD TERUGBEZORGEN VLAAMSE RAAD ZITTING 1981-1982 23 JUNI 1982 ONTWERP VAN DECREET houdende goedkeuring van het Cultureel Akkoord tussen de Regering van het Koninkrijk

Nadere informatie

Postbus 948 4600 AX Bergen op Zoom. Stichting Sociaal Fonds Essent

Postbus 948 4600 AX Bergen op Zoom. Stichting Sociaal Fonds Essent Postbus 948 4600 AX Bergen op Zoom Stichting Sociaal Fonds Essent Reglement 2014 Algemeen Artikel 1 1. De Stichting Sociaal Fonds Essent heeft blijkens artikel 3 van de statuten ten doel financiële steun

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED EN DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Goedkeuring en machtiging tot ondertekening

Nadere informatie

Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard gelet op artikel 7 van de Archiefverordening 2006

Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard gelet op artikel 7 van de Archiefverordening 2006 Besluit Informatiebeheer Valkenswaard 2011 Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard gelet op artikel 7 van de Archiefverordening 2006 Besluiten vast te stellen de navolgende: Voorschriften

Nadere informatie

Leden der Staten-Generaal, Aan het einde van het afgesloten parlementaire jaar zijn met betrekking tot Westelijk Nieuw-Guinea ingrijpende

Leden der Staten-Generaal, Aan het einde van het afgesloten parlementaire jaar zijn met betrekking tot Westelijk Nieuw-Guinea ingrijpende Leden der Staten-Generaal, Aan het einde van het afgesloten parlementaire jaar zijn met betrekking tot Westelijk Nieuw-Guinea ingrijpende beslissingen genomen; ingrijpend voor ons Koninkrijk, ingrijpend

Nadere informatie

Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming

Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming tekst anita nijboer beeld piet struijk Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming De natuurbeschermingswetgeving heeft in de loop der tijd nogal wat veranderingen doorgemaakt. De eerste wet

Nadere informatie

Besluit van 15 december 1995, houdende regelen ter uitvoering van een aantal bepalingen van de Archiefwet 1995

Besluit van 15 december 1995, houdende regelen ter uitvoering van een aantal bepalingen van de Archiefwet 1995 (Tekst geldend op: 07-01-2013) Besluit van 15 december 1995, houdende regelen ter uitvoering van een aantal bepalingen van de Archiefwet 1995 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT De Regeringen van de hierna genoemde landen: De Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk,

Nadere informatie

Model-regeling Archiefbeheer/Documentaire Informatievoorziening. RAAMREGELING ARCHIEFBEHEER/ DOCUMENTAIRE INFORMATIEVOORZIENING [naam instelling]

Model-regeling Archiefbeheer/Documentaire Informatievoorziening. RAAMREGELING ARCHIEFBEHEER/ DOCUMENTAIRE INFORMATIEVOORZIENING [naam instelling] RAAMREGELING ARCHIEFBEHEER/ DOCUMENTAIRE INFORMATIEVOORZIENING [naam instelling] PAZU Werkgroep Beheersregels Page 1 29-10-2002 INDELING Art. nrs. Blz. Hoofdstuk I Algemene bepalingen 1 3/5 Hoofdstuk II

Nadere informatie

Archiefverordening Avri 2016

Archiefverordening Avri 2016 NOTITIE Archiefverordening Avri 2016 Auteur Avri Versie 1 Datum 25 januari 2016 Archiefverordening Avri 2016 Het algemeen bestuur van Avri gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 1 februari

Nadere informatie

Privacyreglement EVC Dienstencentrum

Privacyreglement EVC Dienstencentrum PRIVACYREGLEMENT Privacyreglement EVC Dienstencentrum De directie van het EVC Dienstencentrum: Overwegende dat het in verband met een goede bedrijfsvoering wenselijk is een regeling te treffen omtrent

Nadere informatie

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk G. Dekker Aan het kerkelijk gemengde huwelijk wordt vanuit de sociale wetenschappen niet zo bijzonder veel aandacht geschonken. De belangstelling

Nadere informatie

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten op het terrein van accountantsorganisaties en het accountantsberoep (Wet aanvullende maatregelen accountantsorganisaties)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 936 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van het recht op bijstand bij verblijf buiten Nederland Nr. 4 ADVIES RAAD

Nadere informatie

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET Stuk 122 (1981-1982) - Nr. 1 ARCHIEF VLAAMSE RAAD TERUGBEZORGEN VLAAMSE RAAD ZITTING 1981-1982 23 JUNI 1982 ONTWERP VAN DECREET houdende goedkeuring van het Cultureel Akkoord tussen de Regering van het

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692 ECLI:NL:RVS:2008:BG4692 Instantie Raad van State Datum uitspraak 19-11-2008 Datum publicatie 19-11-2008 Zaaknummer 200801458/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Hoger beroep

Nadere informatie

Inhoudstafel. WOORD VOORAF... i LICENTIAATSVERHANDELINGEN

Inhoudstafel. WOORD VOORAF... i LICENTIAATSVERHANDELINGEN Inhoudstafel WOORD VOORAF....................................................... i LICENTIAATSVERHANDELINGEN 1. Hulpwetenschappen................................................ 1 1.1. Chronologie...................................................

Nadere informatie

Erfgoedverordening Nissewaard 2016

Erfgoedverordening Nissewaard 2016 Raadscasenr. Erfgoedverordening Nissewaard 2016 De raad van de gemeente Nissewaard; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 september 2016; gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet,

Nadere informatie

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Hoofdstuk I Algemene bepalingen Verordening betreffende de zorg voor de archiefbescheiden van de provinciale organen, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de rijksarchiefbewaarplaats en het toezicht door gedeputeerde

Nadere informatie

nr.14.0008063 Klachtenregeling Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek (AMHK Gooi en Vechtstreek)

nr.14.0008063 Klachtenregeling Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek (AMHK Gooi en Vechtstreek) nr.14.0008063 Klachtenregeling Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek (AMHK Gooi en Vechtstreek) Artikel 1 Wettelijke grondslag Deze klachtenregeling heeft betrekking op de behandeling van klachten in overeenstemming

Nadere informatie

Koninklijk Zeeuwsch Genootschap Der Wetenschappen (1768- )

Koninklijk Zeeuwsch Genootschap Der Wetenschappen (1768- ) Koninklijk Zeeuwsch Genootschap Der Wetenschappen (1768- ) Oprichting In 1768 werd het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen officieel opgericht. De aanleiding vormde een initiatief uit Vlissingen tot

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD BESLUIT INFORMATIEBEHEER OMGEVINGSDIENST ZUID-HOLLAND ZUID

PROVINCIAAL BLAD BESLUIT INFORMATIEBEHEER OMGEVINGSDIENST ZUID-HOLLAND ZUID PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van provincie Zuid-Holland. Nr. 176 3 april 2014 BESLUIT INFORMATIEBEHEER OMGEVINGSDIENST ZUID-HOLLAND ZUID Besluit van het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 378 Wet van 3 juli 1996, houdende algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van

Nadere informatie

Senioren Zorg Plan Dé thuiszorg die zich om ú bekommert! Overeenkomst Cliëntenraad. Senioren Zorg Plan

Senioren Zorg Plan Dé thuiszorg die zich om ú bekommert! Overeenkomst Cliëntenraad. Senioren Zorg Plan Dé thuiszorg die zich om ú bekommert! en Senioren Zorg Plan Begrippen Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder: 1. zorgaanbieder - Senioren Zorg Plan, Achillestraat 108- bg, 1076 RJ te Amsterdam 2.

Nadere informatie

Raad voor Cultuur. Telefax

Raad voor Cultuur. Telefax Aan De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen p/a de algemene rijksarchivaris Postbus 90520 2509 LM 's-gravenhage Ondenverp R.J. Schimmelpennincklaan 3 ontwerp-selectielijst archiefbescheiden

Nadere informatie

Statuten. Diensten van de Eerste minister

Statuten. Diensten van de Eerste minister Statuten Diensten van de Eerste minister 3 maart 2000. Ministerieel besluit tot vaststelling van het statuut, de opdrachten en de wijze van beheer van het Studie- en Documentatiecentrum "Oorlog en Hedendaagse

Nadere informatie

Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken

Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens de voltrekking van huwelijken en de erkenning van de geldigheid

Nadere informatie

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980 Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980 Noot van de editor De beginselprogramma's zijn gescand, en zover nodig gecorrigeerd. Hierdoor is het mogelijk dat de tekst niet meer

Nadere informatie

Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht Inhoud Inleiding 3 Bovengrondse monumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 28226 3 juni 2016 Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 mei 2016, nr. 935426, houdende

Nadere informatie

Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen

Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Verlangend gemeenschappelijke bepalingen

Nadere informatie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen Rolnummer: LPL 97.020 VERSLAG VAN BEVINDINGEN VAN DE BEDRIJFSCOMMISSIEKAMER VOOR DE OVERHEID VOOR LAGERE PUBLIEKRECHTELIJKE

Nadere informatie

Specifieke subsidieregels voor cultuur

Specifieke subsidieregels voor cultuur Bijlage F Specifieke subsidieregels voor cultuur SUBSIDIEREGEL 2. MUZIEK- EN TONEEL- VERENIGINGEN (1 ste wijziging 2011) Definities Kunst en cultuur Jeugdlid: actieve jongere beneden de 19 jaar. Peildatum:

Nadere informatie

Convenant Parochiefederatie EMS

Convenant Parochiefederatie EMS De ondergetekenden: A. Het kerkbestuur van de R.K. parochie H. Paulus Bekering te Epen, vertegenwoordigd door de Z.E.H. R. van den Berg, voorzitter, en de heer A.D.M.R. Habets, secretaris; B. Het kerkbestuur

Nadere informatie

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 6 november 2017 tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 6 november 2017 tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017 Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 6 november 2017 tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017 Provinciale Staten van Noord-Holland; Overwegende dat het in verband met

Nadere informatie

2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Brielle Nr. 103010 19 juni 2017 Erfgoedverordening 2017 De raad van de gemeente Brielle; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 03-01-2017,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14162 Nadere regelen tot beëindiging van de afwikkeling van de oorlogs- en watersnoodschaden en van schaden in de zin van de Wet Overheidsaansprakelijkheid

Nadere informatie

Subsidieregeling professionalisering Drentse musea 2006-2008

Subsidieregeling professionalisering Drentse musea 2006-2008 Subsidieregeling professionalisering Drentse musea 2006-2008 (geconsolideerde versie, geldend vanaf 19-7-2006 tot 1-1-2009) Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie provincie Drenthe Officiële naam

Nadere informatie

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden Van moeilijke naar toegankelijkere woorden aandachtig goed aan de hand van met, door aangaande aangezien omdat aanstonds dadelijk, gauw, binnenkort aanvankelijk eerst, eerder, in het begin achten vinden,

Nadere informatie

Werkconferentie woensdagmiddag 24 april Erfgoednota Leiden Startdocument voor hoofdthema Stad van (internationale) kennis en collecties

Werkconferentie woensdagmiddag 24 april Erfgoednota Leiden Startdocument voor hoofdthema Stad van (internationale) kennis en collecties Werkconferentie woensdagmiddag 24 april Erfgoednota Leiden Startdocument voor hoofdthema Stad van (internationale) kennis en collecties Erfgoed is in de nieuwe erfgoednota een breed begrip; de cultuurhistorie

Nadere informatie

Landelijke geschillencommissie LPR - GGZ Nederland

Landelijke geschillencommissie LPR - GGZ Nederland 1 Geanonimiseerde versie Landelijke geschillencommissie LPR - GGZ Nederland --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- -

Nadere informatie

Subsidieverordening Monumenten gemeente Wijk bij Duurstede 2010

Subsidieverordening Monumenten gemeente Wijk bij Duurstede 2010 Subsidieverordening Monumenten gemeente Wijk bij Duurstede 2010 Artikel 1: Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: 1. eigenaar: de natuurlijke of rechtspersoon die het recht heeft van

Nadere informatie

Artikel 4 De directeur van de beheerseenheid kan de uitvoering van de bepalingen van dit besluit mandateren aan één of meer medewerkers.

Artikel 4 De directeur van de beheerseenheid kan de uitvoering van de bepalingen van dit besluit mandateren aan één of meer medewerkers. 4C. BESLUIT INFORMATIEBEHEER REGIO TWENTE - besluit dagelijks bestuur van 20 maart 1998 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Dit besluit verstaat onder: a. documenten de in de wet in artikel 1, onder

Nadere informatie

PRIVACYREGLEMENT DIFFERENCE4YOU

PRIVACYREGLEMENT DIFFERENCE4YOU PRIVACYREGLEMENT DIFFERENCE4YOU VERSIE 1, oktober 2006. Aangepast 29 augustus 2012 PRIVACYREGLEMENT DIFFERENCE4YOU De directie van Difference4you: Overwegende dat het in verband met een goede bedrijfsvoering

Nadere informatie

Reglement museumregistratie

Reglement museumregistratie Reglement museumregistratie Stichting Het Nederlands Museumregister 1. Inleiding 'Een museum is een permanente instelling ten dienste van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek,

Nadere informatie

Hebben besloten hiertoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

Hebben besloten hiertoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt: Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende de wet

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING REGIONAAL BUDGETBEHEER INGEVOLGE BESLUIT WONINGGEBONDEN SUBSIDIES VOOR DE REGIO ZEEUWSCH-VLAANDEREN 2006

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING REGIONAAL BUDGETBEHEER INGEVOLGE BESLUIT WONINGGEBONDEN SUBSIDIES VOOR DE REGIO ZEEUWSCH-VLAANDEREN 2006 GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING REGIONAAL BUDGETBEHEER INGEVOLGE BESLUIT WONINGGEBONDEN SUBSIDIES VOOR DE REGIO ZEEUWSCH-VLAANDEREN 2006 Artikel 1 (instelling rechtspersoon) 1. Er is een openbaar lichaam,

Nadere informatie

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl - Graag zou ik je bij dezen iets vertellen betreffende onnodig moeilijk taalgebruik dat geregeld wordt gebezigd. Alhoewel de meeste mensen weten dat ze gerust in spreektaal mogen schrijven, gebruiken ze

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2002 Nr. 112. Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2002 Nr. 112. Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid 50 (1986) Nr. 2 1 ) TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2002 Nr. 112 A. TITEL Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale niet-gouvernementele

Nadere informatie

BESTUURSREGLEMENT AMSTERDAMSE HOGESCHOOL VOOR DE KUNSTEN

BESTUURSREGLEMENT AMSTERDAMSE HOGESCHOOL VOOR DE KUNSTEN BESTUURSREGLEMENT AMSTERDAMSE HOGESCHOOL VOOR DE KUNSTEN Als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de statuten van de stichting Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten I. Algemeen II. III. IV. Organisatie Het

Nadere informatie

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel

Nadere informatie

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht.

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht. CVDR Officiële uitgave van Deventer. Nr. CVDR14362_1 15 maart 2016 Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht. HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 In deze instructie wordt verstaan onder:

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 275 Besluit van 18 mei 1995, houdende vaststelling van maatstaven die bij het in artikel 7a, eerste lid, van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen

Nadere informatie

EUROPEES PARLEMENT. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie

EUROPEES PARLEMENT. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie EUROPEES PARLEMENT 1999 2004 Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie 10 april 2001 VOORLOPIGE VERSIE 2000/2243(COS) ONTWERPADVIES van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek

Nadere informatie

Tekst van de artikelen 33 tot en met 37 met toelichting

Tekst van de artikelen 33 tot en met 37 met toelichting EUROPESE CONVENTIE SECRETARIAAT Brussel, 2 april 2003 (03.04) (OR. fr) CONV 650/03 NOTA van: aan: Betreft: het Praesidium de Conventie Het democratisch leven van de Unie Deel I van de Grondwet, Titel VI:

Nadere informatie

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Verlangend gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het toepasselijke recht

Nadere informatie

Regeling versterking cultuureducatie in het primair onderwijs 2007-2008

Regeling versterking cultuureducatie in het primair onderwijs 2007-2008 Algemeen Verbindend Voorschrift Betreft de onderwijssector(en) Informatie CFI/ICO Primair Onderwijs po 079-3232.333 Regeling versterking cultuureducatie in het primair onderwijs 2007-2008 Bestemd voor

Nadere informatie

Beheer rijkscollectie & subsidiëring museale instellingen. Daniëlle Cozijnsen (OCW) Evert Rodrigo (RCE)

Beheer rijkscollectie & subsidiëring museale instellingen. Daniëlle Cozijnsen (OCW) Evert Rodrigo (RCE) Beheer rijkscollectie & subsidiëring museale instellingen Daniëlle Cozijnsen (OCW) Evert Rodrigo (RCE) Erfgoedwet (1) Hoofdstuk 2 Beheer van collecties regels over: beheer museale cultuurgoederen van

Nadere informatie

College voor geschillen medezeggenschap defensie

College voor geschillen medezeggenschap defensie ADVIES Dossiernr: Advies van het College voor geschillen medezeggenschap defensie aan de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten naar aanleiding van een verzoek om advies inzake een tussen: de Commandant Maritieme

Nadere informatie

Subsidieregeling gemeentelijke monumenten

Subsidieregeling gemeentelijke monumenten Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Organisatie Leiderdorp Organisatietype Gemeente Officiële naam regeling Citeertitel Subsidieregeling gemeentelijke monumenten Vastgesteld door college

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. GEDEPUTEERDE STATEN VAN PROVINCIE UTRECHT, hierna te noemen: Gedeputeerde Staten;

PROVINCIAAL BLAD. GEDEPUTEERDE STATEN VAN PROVINCIE UTRECHT, hierna te noemen: Gedeputeerde Staten; PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van provincie Utrecht. Nr. 3311 19 juni 2015 Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht van16 juni 2015 nr. 8150649C houdende verlening van mandaat en machtiging

Nadere informatie