BLOK 3-2 HERKANSING APRIL 2010.

Transcriptie

1 NB: ALLE VRAGEN TELLEN VOOR ÉÉN PUNT, TENZIJ ANDERS VERMELD. Een student van 22 jaar, krijgt een parese van de rechter lichaamshelft, die langzaam toeneemt in enkele weken. Verder is er een uitval van de rechter n. facialis. Deze facialis parese is van het zogenoemde centrale type. Ook zijn er in de rechter lichaamshelft stoornissen van de sensibiliteit. Daarnaast heeft hij ook een blikparese en een hemianopsie. 1) (2 punten) Welke afwijkingen worden er waarschijnlijk gevonden bij onderzoek van de spieren rond de ogen en rond de mond, en aan welke kant? Ogen: Mond: 2) Wat verwacht u bij het onderzoek van de spierrekkingsreflexen? 3) Wat verwacht u van de voetzoolreflexen? Rechts: Links: 4) Wat is de meest waarschijnlijke lokalisatie van de afwijking. (inclusief links of rechts indien van toepassing). 5) Welk type hemi-anopsie is er waarschijnlijk, en aan welke kant? 6) Naar welke kant kan hij niet goed zijn ogen bewegen? Naar Bij verder onderzoek blijkt hij ook een afasie te hebben: Hij spreekt weinig, in telegramstijl. Nazeggen lukt niet. Het begrip voor eenvoudige opdrachten is relatief goed. 7) Hoe heet dit type afasie? 8) De blikparese van deze patiënt wordt veroorzaakt door A. een laesie van de paramediane pontiene reticulaire formatie (PPRF) rechts B. een laesie van de paramediane pontiene reticulaire formatie (PPRF) links C. een laesie van het fronto-pariëtale blikcentrum rechts D. een laesie van het fronto-pariëtale blikcentrum links <NEU> Pagina 1

2 9) Welke hersenzenuw geeft bij uitval niet alleen een oogspierparese maar ook een ptosis? A. II B. III C. IV D. VI 10) Hoe is gyrus precentralis verbonden met de motorische kern van de n. facialis? A. uitsluitend gekruist B. uitsluitend ongekruist C. gekruist en ongekruist D. de gyrus precentralis is niet met deze kern verbonden. 11) De n. facialis verzorgt behalve de motoriek van het gezicht: A. smaak van de tong B. gevoel van de tong C. smaak en gevoel van de tong D. motoriek van de tong 12) Wat is het minimale aantal neuronen dat zich bevindt tussen een links gelegen motorisch schorsveld en een rechts gelegen spiervezel? A. 0 B. 1 C. 2 D. 3 13) (2 punten) Men onderscheidt in de descenderende motorische baansystemen een lateraal en een mediaal systeem. Wat is het verschil tussen het laterale systeem en het mediale met betrekking tot de synaptische eindiging op spinaal niveau? 14) (2 punten) Beschrijf de organisatie van de motoneuronen in de voorhoorn: - Waar zijn de motoneuronen van de kleine handspieren gelegen? - Hoe is de ligging van de motoneuronen van flexoren en extensoren van de ledematen? <FYS> Pagina 2

3 15) Lateraal descenderende motorische baansystemen sturen: A. enkelzijdig spieren aan, betrokken bij skilled movements B. dubbelzijdig spieren aan, betrokken bij skilled movements C. enkelzijdig spieren aan, betrokken bij houding en evenwicht D. dubbelzijdig spieren aan, betrokken bij houding en evenwicht Een leraar van 34 jaar heeft sinds 5 weken hevige pijn in zijn linker been. Bij onderzoek zijn er aanwijzingen voor een hernia nuclei pulposi. Er is een matige parese van de m. gastrocnemius en van de m. soleus (beide links). 16) Scherp begrensde pijn wordt voortgeleid via de: A. paleospinothalame baan B. neospinothalame baan C. spinocerebellaire baan D. achterstreng 17) Welke bewering is onjuist? Een radix dorsalis bevat: A. motorische vezels voor de m.erector spinae B. axonen die schakelen op de achterhoorn C. uitsluitend afferente vezels D. een ganglion 18) Welke test wordt uitgevoerd om te kijken of er radiculaire prikkeling bestaat? A. proef van Romberg B. proef van Lhermitte C. proef van Trendelenburg D. proef van Lasègue 19) Wat is het meest aannemelijke resultaat bij het onderzoek van de reflexen? A. afwezige kniepeesreflex links B. afwezige Achillespeesreflex links C. afwezige kniepeesreflex en afwezige Achillespeesreflex links D. geen afwijkende reflexen Enkele weken later komt hij met spoed naar de eerste hulp. De pijn is nog erger geworden en zit nu in beide benen. Ook is de kracht nu in beide benen afgenomen. Bovendien kan hij sinds 5 uur niet plassen. 20) Wat is nu een hierbij passende bevinding bij lichamelijk onderzoek? A. beiderzijds Babinski reflexen B. verhoogde Achillespeesreflexen C. A en B juist D. A en B onjuist Pagina 3

4 Een vrouw van 37 jaar klaagt over toenemende zwakte in haar armen en benen. Ze wordt opgenomen voor verder onderzoek en behandeling. De co-assistent overweegt verschillende diagnoses. 21) Als ze fasciculaties, spieratrofie en hoge reflexen zou hebben zou dat pleiten voor de diagnose: A. de ziekte van Guillain Barré B. amyotrofische laterale sclerose C. myasthenia gravis D. multiple sclerose 22) Als ze het symptoom van L Hermitte zou hebben past dat bij de diagnose: A. de ziekte van Guillain Barré B. ziekte van Wernicke C. myasthenia gravis D. multiple sclerose 23) Als bij onderzoek van de voetzoolreflexen de grote teen beiderzijds omhoog zou gaan, zou dat passen bij de diagnose: A. de ziekte van Guillain Barré B. polyneuropathie C. myasthenia gravis D. multiple sclerose 24) Als er in de liquor 30 lymfocyten per mm 2 worden gevonden past dat het beste bij: A. de ziekte van Guillain Barré B. amyotrofische laterale sclerose C. myasthenia gravis D. multiple sclerose 25) Een andere naam voor een acute poly(radiculo)neuropathie is: A. de ziekte van Lasègue B. de ziekte van Gaucher C. de ziekte van Guillain Barré 26) Welke behandeling wordt meestal toegepast voor een ernstige exacerbatie van multipele sclerose? A. intraveneus gammaglobulines B. hoge dosis intraveneus (methyl-)prednisolon C. immunosuppressie met cytostatica D. Beta-interferon intramusculair 27) Functiestoornissen van het autonome zenuwstelsel komen vooral voor bij: A. myasthenia gravis B. de ziekte van Guillain Barré C. amyotrofische laterale sclerose D. multipele sclerose 28) Bij welke ziekte is bepaling van auto-antistoffen in het bloed van belang voor de diagnostiek? A. de ziekte van Guillain Barré B. amyotrofische laterale sclerose C. myasthenia gravis D. multiple sclerose Pagina 4

5 Een man van 42 jaar heeft ernstige hoofdpijnaanvallen. De anamnese bevat elementen die pleiten voor clusterhoofdpijn, maar sommige aspecten doen meer denken aan migraine. 29) Welk van de onderstaande gegevens past het beste bij migraine? A. de aanvallen treden gemiddeld drie keer per dag op B. de aanvallen duren gemiddeld 30 to 40 minuten C. tijdens de aanval heeft hij een rood oog D. tijdens de aanval licht hij het liefst stil in het donker 30) welke uitspraak is juist? A. cluster hoofdpijnaanvallen zitten bijna altijd aan dezelfde kant B. cluster hoofdpijn reageert meestal goed op morfine C. migraine komt meer bij mannen voor dan bij vrouwen D. migraine komt niet bij kinderen voor De patiënt vertelt verder dat hij soms voorafgaand aan een hoofdpijnaanval een verdoofd gevoel heeft, dat begint in zijn rechter hand, en zich dan in ongeveer 10 minuten uitbreidt tot de hele arm en ook zijn gezicht, alles aan dezelfde kant. 31) Waar past dit het beste bij? A. TIA s B. Clusterhoofdpijn C. Migraine D. Epilepsie 32) Wat is de beste strategie om verder te komen met de diagnose bij deze patiënt? A. Electroencefalografie B. MRI scan (T1 en T2) C. Functionele MRI D. Genetisch onderzoek E. Geen van de bovengenoemde onderzoeken 33) Sumatriptan wordt voorgeschreven ter behandeling van migraine-aanvallen. Via welk receptor-type werkt sumatriptan? A. bèta-adrenoceptoren B. GABA-receptoren C. Serotonine-receptoren D. muscarinerge acetylcholine-receptoren E. NMDA-receptoren 34) Welk van de volgende middelen wordt gebruikt om migraine aanvallen te voorkomen? A. Benzodiazepine B. Paracetamol C. Propranolol D. Sumatriptan E. SSRI s Pagina 5

6 U ziet hieronder 4 afbeeldingen van intracraniële bloedingen (A,B,C en D). A B C D 35) Bij welke scan is het aannemelijk dat er ook een schedelfractuur is? 36) Bij welke scan past een anamnese van acute hevige hoofdpijn, die zomaar binnen een seconde kwam opzetten, en die de patiënt nooit eerder heeft gehad? 37) Bij welke scan is er vermoedelijk een bloeding uit een corticale vene? 38) Bij welke scan is de oorzaak het meest waarschijnlijk een aneurysma? 39) Bij welke scan is het gevaar op acute achteruitgang door inklemming het grootst? 40) Bij welke scan is de oorzaak het meest waarschijnlijk een arterioveneuze malformatie? 41) Bij welke scan is de er de grootste kans op het ontstaan van hydrocephalus? Pagina 6

7 Een meisje van 17 jaar krijgt in enkele dagen last van wazig zien met het rechter oog. Er is een verminderde visus (0,3) rechts, maar verder zijn er geen afwijkingen. De rechter pupil lijkt iets trager op licht te reageren dan de linker. U onderzoekt vervolgens de reactie van de rechter pupil als u in het linker oog schijnt. 42) Hoe heet deze reflex precies? 43) Hoe is de reactie van de rechter pupil? 44) Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? De visus herstelt spontaan in enkele weken. Bij controle op de polikliniek komt ze bezorgd aan met allerlei artikelen die ze gevonden heeft nadat ze de diagnose van vraag 44 op het internet had opgezocht. Ze is bang in de toekomst een ernstige ziekte te krijgen. 45) Welke ziekte wordt hier bedoeld? 46) Hoe groot is de kans ongeveer dat ze die ziekte krijgt? A) Kleiner dan 10 % B) Kleiner dan 30 % C) Ongeveer 50 % D) Groter dan 80 % Een man van 82 jaar krijgt last van een plotselinge blindheid van het linkeroog. Hij beschrijft een soort gordijn, dat van bovenaf in enkele seconden naar beneden komt. Na enkele minuten is alles weer normaal. 47) Hoe heet dit symptoom? 48) Wat is de meest aannemelijke pathofysiologisch verklaring voor dit verschijnsel? 49) Verwacht u dat er bij lichamelijk onderzoek neurologische afwijkingen worden gevonden, en zo ja, welke? 50) Welk niet-invasief aanvullend onderzoek geeft de meeste kans de oorzaak van dit symptoom aan te tonen? <NEU> Pagina 7

8 Een homeopathisch arts van 59 jaar heeft toenemend moeite met slikken en spreken, sinds 3 maanden. Zijn tot in het oneindige verdunde druppeltjes hebben natuurlijk niet geholpen. Bij het neurologisch onderzoek worden er bepaalde afwijkende reflexen gevonden. Bij strijken in de handpalm contraheert er een spiertje in de kin. 51) Hoe heet deze reflex? Na tikken op de bovenlip worden de lippen getuit waardoor een soort zoenbeweging ontstaat. 52) Hoe heet deze reflex? 53) Onder welke verzamelnaam zijn de bovengenoemde reflexen bekend? Na tikken met een hamertje op de onderkaak (kaak naar beneden) treedt er een contractie op van de kauwspieren, waardoor de kaak zich weer sluit. 54) Hoe heet deze reflex? 55) Via welke zenuw loopt de reflexboog voor deze reflex? 56) Wat is de receptor voor deze reflex? 57) (2 punten) Als u met een watje in een oog strijkt word het oog automatisch gesloten. Via welke twee zenuwen loopt die reflex? De klachten van deze patiënt (slikken en spreken) in combinatie met de bovenstaande reflexen wijzen op een bepaald syndroom. 58) Welk syndroom? Dit syndroom wijst op een bepaalde lokalisatie in het zenuwstelsel. 59) Welke lokalisatie? 60) (2 punten) Noem twee ziektes die dit syndroom kunnen veroorzaken. <NEU> Pagina 8

9 Bij een man van 33 jaar met loopstoornissen wordt een syndroom van Brown-Séquard vastgesteld, als gevolg van een laesie rechts in het myelum, ter hoogte van de 6 e thoracale wervel. Ook heeft de patiënt een verminderde twee-puntsdiscriminate aan de rechter hand en een hyperpathie links in het gezicht. Er wordt gedacht aan multipele sclerose. 61) Welke symptomen passen bij de laesie rechts in het myelum? A. Hogere spierrekingsreflexen van het rechter been en hypalgesie van het rechter been B. Hogere spierrekingsreflexen van het rechter been en hypalgesie van het linker been C. Hogere spierrekingsreflexen van het linker been en hypalgesie van het rechter been D. Hogere spierrekingsreflexen van het linker been en hypalgesie van het rechter been 62) Wat is de functie van γ-innervatie van de skeletspieren? A. Het verkorten van de spierspoelvezels als de spier samentrekt B. Het verlengen van de spierspoelvezels als de spier samentrekt C. Het verkorten van de Golgi peeslichaampjes als de spier samentrekt D. Het verlengen van de Golgi peeslichaampjes als de spier samentrekt 63) Welke stelling over het effect van het verhogen van de spanning op de Golgi peeslichaampjes is juist? A. Dit leidt tot relaxatie van de spier waarin de Golgi peeslichaampjes liggen en contractie van diens antagonist B. Dit leidt tot relaxatie van de spier waarin de Golgi peeslichaampjes liggen en relaxatie van diens antagonist C. Dit leidt tot contractie van de spier waarin de Golgi peeslichaampjes liggen en contractie van diens antagonist D. Dit leidt tot contractie van de spier waarin de Golgi peeslichaampjes liggen en relaxatie van diens antagonist Bij multipele sclerose gaat de myelinisatie van axonen te gronde. 64) Welke stelling(en) over de myelinisatie is (zijn) juist? A. De myelinisatie is bij gezonden onderbroken ter plekke van de knopen van Ranvier B. Door myelinisatie wordt saltatoire (sprongsgewijze) prikkelvoortgeleiding mogelijk C. Door myelinisatie worden hoge prikkelvoortgeleidingssnelheden bereikt D. alle stellingen zijn juist Bij neuro-neuronale prikkeloverdracht wordt in de dendrieten een verandering in de post-synaptische (membraan)potentiaal opgewekt door de betrokken neurotransmitters. 65) Welke post-synaptische potentiaalverandering maakt het neuron prikkelbaarder? A. Een exciterende postsynaptische membraanpotentiaal B. Een inhiberende postsynaptische membraanpotentiaal C. Beide D. Geen van beide 66) Welke van de onderstaande stellingen over de receptorpotentiaal is het meeste juist? A. De receptorpotentiaal wordt opgewekt door exciterende neurotransmitters B. De receptorpotentiaal wordt opgewekt door inhiberende neurotransmitters C. De receptorpotentiaal wordt opgewekt door zowel exciterende als inhiberende neurotransmitters D. De receptorpotentiaal wordt opgewekt door een externe stimulus die inwerkt op een sensorische zenuwvezel Pagina 9

10 67) Welke van de onderstaande stellingen over de twee-punt discriminatie is het meeste juist? A. Hoe groter de receptieve velden van de tactiele huidreceptoren des te nauwkeuriger kan er waargenomen worden B. Hoe kleiner de receptieve velden van de tactiele huidreceptoren des te nauwkeuriger kan er waargenomen worden C. Hoe groter de receptieve velden van de tactiele huidreceptoren des te langer kan er waargenomen worden (geen adaptatie) D. Hoe kleiner de receptieve velden van de tactiele huidreceptoren des te korter kan er waargenomen worden (adaptatie) 68) Bij wonden komt verschijnsel primaire hyperalgesie voor. Wat is de beste beschrijving van primaire hyperalgesie? A. Bij primaire hyperalgesie is er sprake van verhoogde gevoeligheid voor aanraking in het gewonde gebied B. Bij primaire hyperalgesie is er sprake van verlaagde gevoeligheid voor aanraking in het gewonde gebied C. Bij primaire hyperalgesie is er sprake van verhoogde gevoeligheid voor aanraking in het weefsel rondom het gewonde gebied D. Bij primaire hyperalgesie is er sprake van verlaagde gevoeligheid voor aanraking in het weefsel rondom het gewonde gebied 69) Welke gedeelte van het ruggenmerg maakt onderdeel uit van het parasympathische zenuwstelsel? A. cervicaal B. thoracaal C. lumbaal D. sacraal 70) In welke ruggenmerg-structuur bevinden zich de perikarya van perifere visceromotorische neuronen? Een jongen van 12 jaar heeft een te groot hoofd, en op de CT scan een hydrocephalus. Er wordt gedacht aan een obstructie van de liquorstroom. 71) In welke intracerebrale liquorruimte vindt GEEN liquorproductie plaats? 72) Welk foramen bevat GEEN plexus choroideus? A. Luschka B. Magendie C. Monro Een jongeman van 19 jaar wordt door vrienden naar het AMC gebracht omdat hij teveel GHB zou hebben genomen. De partydrug GHB (gamma hydroxy boterzuur) is een analogon van de natuurlijk voorkomende neurotransmitter GABA (gamma amino boterzuur). 73) Welke invloed heeft GHB? A. GABA is een inhiberende transmitterstof en GHB zal dus bedwelmend werken B. GABA is een inhiberende transmitterstof en GHB zal dus opwekkend werken C. GABA is een exciterende transmitterstof en GHB zal dus bedwelmend werken D. GABA is een exciterende transmitterstof en GHB zal dus opwekkend werken <ANAT> Pagina 10

11 74) (4 punten). Geef in de bovenstaande figuur aan waar de volgende structuren zich bevinden (plaats daartoe het nummer van de structuur in het corresponderende hokje) 1. Cingulum 2. mediale thalamuskernen 3. tractus opticus 4. caput v.d. nucleus caudatus 75) (4 punten). Benoem (zo specifiek mogelijk) de structuren die in bovenstaande figuren worden aangegeven met: A. B. C. D. <ANAT> Pagina 11

12 Op de polikliniek neurologie komt een patiënt met de ziekte myotonia congenita. De arts-assistent zoekt dit ter voorbereiding op in het leerboek van Hijdra, maar daar wordt de ziekte alleen maar genoemd (pag. 397). In pubmed vindt zij echter de volgende illustratie in een artikel over een dier met deze ziekte: De figuur toont een actiepotentiaalmeting bij een skeletspiervezel van een proefdier met myotonia congenita. Een stroominjectie (een intracellulair stroomstootje dat de celmembraan depolariseert) bootste de werking van acetylcholine op de spiervezels na. Op grond van deze proef (zie het resultaat rechts) kunt u afleiden welke klachten te verwachten zijn bij patiënten met myotonia congenita. 76) Welke klachten zijn te verwachten? A. De spieren trillen in rust en bij beweging B. De spieren spannen pas aan na een vertraging van vele seconden C. De spieren ontspannen pas na een vertraging van vele seconden D. De spieren kunnen in het geheel niet, of alleen zeer moeizaam bewegen (paralyse) Patiënten met maligne hyperthermie ontwikkelen in korte tijd een hoge spierspanning in al hun skeletspieren, met als gevolg een levensgevaarlijke toename van de lichaamstemperatuur door de sterk toegenomen spierstofwisseling. De oorzaak van deze zeldzame ziekte is (o.a.) een afwijking in één van ion-kanalen van de skelet-spiervezels. Vatbare patiënten krijgen zo n aanval als zij bijvoorbeeld narcose krijgen met bepaalde gasvormige anesthetica. Welke van de onderstaande stellingen beschrijft het beste de pathofysiologie van maligne hyperthermie: 77) Onder invloed van deze medicijnen (de gasvormige anesthetica) A. Kunnen de acetylcholinereceptoren minder goed op acetylcholine reageren B. Gaan de potentiaalgevoelige Na + kanalen niet goed meer open C. Kunnen de Ca+ ionkanalen van het sarcoplasmatisch reticulum niet meer sluiten waardoor er voortdurend Ca 2+ ionen lekken D. Gaan de potentiaalgevoelige K + kanalen bij hetzelfde potentiaalverschil meer K + ionen doorlaten dan de gezonde ionkanalen Pagina 12