De eerste minuten. Attentum, benevolum en docilem parare in de inleiding van toespraken
|
|
- Joost Kuipersё
- 9 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 De eerste minuten Attentum, benevolum en docilem parare in de inleiding van toespraken
2
3 De eerste minuten Attentum, benevolum en docilem parare in de inleiding van toespraken (with a summary in English) Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Letteren Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Katholieke Universiteit Nijmegen op gezag van de Rector Magnificus Prof. dr. C.W.P.M. Blom, volgens besluit van het College van Decanen in het openbaar te verdedigen op maandag 17 mei 2004 des namiddags om 1.30 uur precies door Jacob Cornelis de Jong geboren op 19 april 1961 te Den Haag en des namiddags om 2.45 uur precies door Bastiaan Adriaan Andeweg geboren op 11 juni 1952 te Rhenen Sdu Uitgevers, Den Haag
4 Promotores: Prof. dr. H. Hoeken Prof. dr. C.J.M. Jansen Manuscriptcommissie: Prof. dr. M.G.M. van der Poel Prof. dr. A.C. Braet (Universiteit Leiden, Universiteit Amsterdam) Mw. prof. dr. M. Gerritsen Prof. dr. mr. P.J. van den Hoven (Universiteit Utrecht) Prof. dr. M.F. Steehouder (Universiteit Twente) Vormgeving omslag: Villa Y, Den Haag Vormgeving binnenwerk en zetwerk: Bas Andeweg en Jaap de Jong, Nootdorp Druk en afwerking: Drukkerij Wilco BV, Amersfoort Bas Andeweg en Jaap de Jong, 2004 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ISBN
5 Aan Marie Thérèse Aan Laetitia
6
7 vii Voorwoord Het voorwoord is geen inleiding. Voor wie er oog voor heeft is het schrijven ervan echter een even hachelijke onderneming. Het voorwoord is immers het best gelezen deel van de hele dissertatie, maar geldt tevens als catalogus van gemeenplaatsen. Tussen Voor u ligt en In deze leemte hopen wij te voorzien behoort de voorredenaar vooral talrijke mensen te bedanken. En als wij maar enigszins besmet zijn door het matige enthousiasme voor bedanken en prijzen dat de door ons onderzochte departementale speechschrijvers aan de dag leggen, dan moge duidelijk zijn dat de lezer van dit voorwoord niet te hoge verwachtingen moet koesteren. De redding voor dit voorwoord ligt misschien daarin dat wij oprecht opgelucht zijn: de dissertatie is af en we zijn echt onder de indruk van alle hulp die we hebben ondervonden bij ons onderzoek en het schrijven van dit boek. Dankbaar vangen we daarom aan met onze gratiarum actio. Promoveren is voor ons een latere roeping. Het waren Hans Hoeken en Carel Jansen die ons over de startstreep trokken: Echt, binnen een jaar of twee is het af. Met hun opgewekte commentaren hebben ze ons naar de eindstreep gecoacht die we vier jaar later bereikten. Onze waardering voor hun humor en vakmanschap (Carel als erudiet neerlandicus, gelouterd adviesboekauteur en kritisch lezer; Hans als kenner van sociaal-psychologische literatuur, bekwaam methodoloog en onvermoeibare tabellenvorser) is groot. Onze naaste collega s hebben niet alleen met ons meegeleefd, onze onderzoekslezingen bijgewoond, maar ook een bijdrage geleverd aan ons onderzoek door mee te werken aan pretests, door tijdens hun colleges tijd in te ruimen voor onze experimenten. Rien Elling, Wim Blokzijl, Caroline Wehrmann, Karen van Oyen, Erik de Graaff, Roos Naeff, Pauline Post, Bob van der Laaken en Corrie de Haan van de TU Delft en Toine Braet, Henrike Jansen en Korrie Korevaart van de Universiteit Leiden: we staan bij jullie in het krijt. Rien Elling en Toine Braet zijn we bovendien erkentelijk omdat ze ons in cruciale tijden even uit de onderwijswind hebben gehouden, zodat we tamelijk ongestoord konden doorwerken aan het onderzoek. Ook Jaaps Leidse doctoraalstudenten zijn we veel dank verschuldigd: met hun kritische vragen en inspirerende belangstelling en bijdragen aan het speechonderzoek. Met Joanne Klumpers, Anneke Wurth, Saskia Decorte, Ineke Marsman- Polhuys, Wietske Veltman, Gerlinde Droogendijk, Andrea van der Schoot, Marloes Klop en Janine Stolze, jonge talentvolle Leidse doctorandussen en liefhebbers van retorica in de speechpraktijk, was het uitstekend samenwerken. De lezingen, artikelen en onderzoeksrapporten die uit deze samenwerking zijn voortgekomen smaken naar meer projecten. Dit onderzoek was niet mogelijk zonder de hulp van talrijke proefpersonen: ingenieurs in opleiding, sprekende professionals, professionele sprekers en hun speechschrijvers.
8 viii Door de welwillende medewerking van de heren Jonkergouw (KIvI) en Van Helvert (NIRIA) en het tijdschrift De Ingenieur konden we een grootschalig onderzoek verrichten onder de Nederlandse ingenieurs. De speechschrijvers van Sociale Zaken, Wim Crezee en Marie-José van Bavel, hebben ons op het spoor gebracht van de Haagse departementale speeches, een tekstsoort waar we nog steeds met veel plezier onderzoek naar doen. Wij bedanken hen en Jan Snoek (Algemene Zaken), Richard de Wit (Justitie), Edmée Tuijl (Economische Zaken) en Gerda de Lange (Sociale Zaken) voor het kritisch meelezen. Frank Willemsen, Michaël van Wissen van Veen, Hanneke Kulik, Suzanne Levy, Monique Oostdam, IJda Geerts, samen de afdeling Tekst Advies en Redactie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, hebben ons gastvrijheid geboden voor vervolgonderzoek. Piet Schrijvers heeft tussen zijn Horatiusvertalingen door tijd vrij weten te maken voor de vertaling van onze Latijnse en Griekse bronnen. Het zo consciëntieus uitvoeren van deze heidense klus getuigt van Christelijke naastenliefde. Dank, Petrus Scriverius! Dankzij het Engels van Tanya ten Kate kunnen ook niet-nederlandstaligen kennis nemen van onze onderzoeksresultaten. Rinus Vermeulen, Mieke van Dalen en Sanderien de Jong verdienen lof vanwege hun goede zorgen voor de uitgave van ons boek bij Sdu Uitgevers. Niet onvermeld mogen blijven de leden van de Leidse Taalbeheersingsclub (TBC): al vanaf onze studententijd hebben we plezier van hun stimulerende en vriendschappelijke belangstelling en praktische hulp. En natuurlijk van de discussies over goed onderzoek en slechte stijl, bij het jaarlijkse kampvuur in de tuin van Ben Vroom. Onze vrienden en (oud-)collega s Wim Blokzijl, Toine Braet, Peter Burger, Rien Elling, Willem Koetsenruijter, Karel Korswagen, Rob Neutelings, Herre van Oostendorp en Ton van der Wouden hebben zich onmisbaar gemaakt door hun kritische commentaren op delen van het boek. Karel Korswagen, radiovakman met een stem als een klok en ons beider leermeester in Delftse presentatietechniek, heeft onze belangstelling voor toespraken aangewakkerd. Toine Braet heeft ons gewonnen voor en de weg gewezen in de klassieke retorica. Veel mensen hebben ons gevraagd: hoe kom je erbij met zijn tweeën een dissertatie te schrijven? Niet alleen hebben we in het vakgebied twee inspirerende voorbeelden gehad (Jansen & Steehouder en Van Eemeren & Grotendorst), ook hadden we beiden al enige oefening genoten (Bas met diverse Delftse collega s en Jaap met coauteur Peter Burger). Ons is de samenwerking zo goed bevallen, dat er alweer vervolgprojecten op stapel staan. Van onze ouders hebben we leren spreken. Zij hebben ons de eerste beginselen van de exordiale communicatie bijgebracht, en ons ook gestimuleerd door te leren. Misschien hadden ze daarmee niet per se dit proefschrift op het oog, maar we zul-
9 len nooit vergeten dat zij aan de wieg ook van onze academische carrière hebben gestaan. Onze diepste dank gaat uit naar twee bijzondere vrouwen: Marie Thérèse en Laetitia. Terwijl het boek steeds dikker werd, slonken de zomervakanties. Wij zijn onuitsprekelijk blij geweest met jullie welwillende aandacht en begrip: vanaf de eerste minuten tot de laatste bladzijde. Aan jullie dragen we dit boek op. Nootdorp / Leiden, 29 februari 2004 Bas Andeweg Jaap de Jong ix
10 x
11 xi Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 1 DEEL I KLASSIEKE EN MODERNE INLEIDINGSADVIEZEN 3 Hoofdstuk 2 Inleidingsadviezen in de klassieke oudheid Inleiding Werkwijze en geraadpleegde bronnen De klassieke welsprekendheidscultuur Griekse welsprekendheidscultuur Romeinse welsprekendheidscultuur De toespraak Soorten welsprekendheid Taken van de spreker Delen van de toespraak Inleidingsfuncties De drieslag: attentum, benevolum et docilem parare De noodzaak en zaakafhankelijkheid van de inleiding Inleidingstechnieken Attentum parare Benevolum parare Docilem parare Overige inleidingsadviezen Moeilijke spreeksituaties: insinuatio Vitia of ondeugdelijke inleidingen Wanneer een inleiding schrijven: inventio De opbouw van de inleiding: dispositio Stijl: elocutio Instuderen van de inleiding: memoria Uitvoeringsadviezen: actio Overzicht technieken en soorten welsprekendheid Conclusie 79 Hoofdstuk 3 Inleidingsadviezen in Nederland in de twintigste eeuw Inleiding Onderzoeksmethode Samenstelling van het corpus Analyse Resultaten Inleidingsfuncties Inleidingstechnieken Overige inleidingsadviezen Soorten welsprekendheid Verantwoording van adviezen Conclusies Methodologische overwegingen Functies Technieken Overige inleidingsadviezen Omgang met de klassieken 226 Deel I Conclusies 229
12 xii DE EERSTE MINUTEN DEEL II INLEIDINGEN VAN HEDENDAAGSE NEDERLANDSE TOESPRAKEN 233 Hoofdstuk 4 Sprekende professionals: ingenieurs over hun presentaties en inleidingen Inleiding Methode Opbouw van de vragenlijst Pretest vragenlijst Steekproef Respons-analyse Analysemethode Resultaten De ingenieur als spreker Presentaties van ingenieurs De inleiding van de presentatie Conclusies Spreekcultuur van ingenieurs Attentum, benevolum en docilem parare in inleidingen van ingenieurs Rechttoe rechtaan informeren? 286 Hoofdstuk 5 Professionele sprekers: departementale speechschrijvers aan het woord Inleiding Professionele speechschrijvers Vraagstelling Methode Enquête Focusgroep Resultaten Departementale speechschrijverscultuur Speeches van bewindspersonen De inleiding van de speech Conclusies Departementale spreekcultuur Attentum, benevolum en docilem parare in inleidingen van speechschrijvers 319 Hoofdstuk 6 Speechinleidingen van professionele sprekers Inleiding Methode Opbouw corpus Bepaling van de inleiding Analyse van teksten Resultaten Attentum parare Benevolum parare Docilem parare Inleidingsfuncties Conclusies Functies en technieken Genoemde versus gebruikte technieken 344 Deel II Conclusies 347
13 INHOUDSOPGAVE xiii Deel III Experimenten 353 Hoofdstuk 7 Effecten van inleidingstechnieken Inleiding Effecten van technieken direct na de inleiding Methode Resultaten Evaluatie van de methode Conclusies Effecten van technieken na de gehele toespraak Methode Resultaten Conclusies Verschillen verdwijnen De directe aanpak 388 Hoofdstuk 8 Relevantie, deskundigheid en gedachte-exploraties: vervolgexperimenten Inleiding Variaties op een techniek De relevantie van de anekdote Het benadrukken van eigen deskundigheid: van underdog tot snoever Gedachte-exploraties tijdens en na de inleiding Cognitieve responses Methode Resultaten Discussie Conclusies 418 Hoofdstuk 9 Conclusies Inleiding Methodologische overwegingen Inleidingsfuncties: attentum, benevolum en docilem parare Attentum parare aandachtig maken Benevolum parare welwillend stemmen Docilem parare begrijpen mogelijk maken De klassieke drieslag Moderne inleidingsfuncties Technieken Attentumtechnieken Benevolumtechnieken Docilemtechnieken Complicaties voor en tijdens de inleiding Problematische spreeksituaties: doxa en insinuatio Actio Spreekangst Het exordiaal arsenaal 443 Literatuur 445 Summary 467
14 xiv DE EERSTE MINUTEN Bijlage 1 Klassieke bronnen 487 Bijlage 2 Geselecteerde adviesboeken 489 Bijlage 3 Analysemodel adviesboeken 493 Bijlage 4 Vragenlijst ingenieurs 497 Bijlage 5 Vragenlijst speechschrijvers 507 Bijlage 6 Corpus speeches 515 Bijlage 7 Analysemodel speechinleidingen van professionele sprekers 517 Bijlage 8 Vragenlijst inleidingstechnieken (experimenten) 519 Bijlage 9 Inleidingsvarianten 523 Bijlage 10 Tekst van presentatie over Sick Building Syndrome 527 Bijlage 11 Overzicht CD-bijlage 531 Personenregister 537 Zakenregister 543 Curricula vitae 565
15 INHOUDSOPGAVE xv
16
17 1 Hoofdstuk 1 Inleiding Als het al bij het eerste knoopsgat fout gaat, komt het bij het verdere dichtknopen niet meer goed. Goethe Een inleiding is geen sinecure. Telkens als we zien hoe onze studenten zich door de vreugdeloze eerste minuten van hun toespraken heen werken, blijkt hoe lastig dit onderdeel is. Ze beginnen aarzelend: Ik wil het vanmiddag hebben over Of fermer maar even clichématig: In de moderne maatschappij wordt de burger tegenwoordig bedolven onder een stortvloed aan informatie. En vaker nog slaan ze deze lastige openingspassage geheel over snel naar het PowerPointscherm met het overzicht van de speech! Niet alleen Delftse ingenieurs en Leidse doctorandi in opleiding die bij ons een cursus mondeling presenteren volgen, hebben het zwaar met hun ouverture. Ook ervaren professionals maken zich zorgen over de eerste minuten. Zo beginnen sommigen hun presentaties met verontschuldigingen voor hun gebrekkige voorbereiding of voor het feit dat ze eigenlijk niet de echte specialist zijn op het gebied dat straks behandeld zal worden. Anderen formuleren een plichtmatig compliment of menen dat een geslaagde toespraak begint met een mop. De vermelde openingszetten kunnen het gevolg zijn van bestaande opvattingen over het begin van een toespraak, maar ook van gebrek aan inzicht in het belang en de mogelijkheden van de inleiding. Beide gevallen zijn boeiende fenomenen, die evenwel nauwelijks object van wetenschappelijk onderzoek zijn geweest. De inleiding is door klassieke auteurs als Cicero en Quintilianus het exordium genoemd, maar heeft ook diverse andere namen gekregen, zoals aanvang, intro(ductie), lead, opening, preambule, prelude, prolegomena, proloog, prooimion, principium, voorwoord termen die soms ook onderscheiden betekenissen hebben gekregen in verschillende contexten. De inleiding is ons blijven intrigeren gedurende onze jaren als universitair docent presentatietechniek en tijdens de studiedagen, symposia en wetenschappelijke congressen die we als spreker en luisteraar bijwonen. Volgens Goethe is het begin van een toespraak van groot belang (1982, bnd 12, 546). In de eerste minuten van een toespraak vormen de luisteraars zich immers een beeld van de spreker en het onderwerp. Als de eerste klap een daalder waard is, een goed begin het halve gewin en als sollicitatie- en datingadviseurs ons tegenwoordig toeroepen dat we een eerste indruk maar één keer kunnen maken, dan is het opmerkelijk dat sprekers die echt werk maken van die eerste minuten, uitzonderlijk zijn. Het gaat ons in deze studie dan ook kortweg om de volgende vraag: doen sprekers er goed aan zich druk te maken over de inleiding van hun toespraken? De studie bestaat uit drie delen; elk deel beantwoordt een eigen hoofdvraag en staat in een eigen onderzoekstraditie.
18 2 DE EERSTE MINUTEN - Deel I: wat wordt sprekers aangeraden te doen in de inleiding van hun toespraken? We beginnen deze studie met na te gaan wat er tot nu systematisch te berde is gebracht over de inleiding van de toespraak. Dit historische deel bevat daartoe twee literatuurstudies. Eerst beschrijven we de ideeën en adviezen die klassieke auteurs als Aristoteles, Cicero en Quintilianus reeds over de eerste minuten van de redevoering hebben opgetekend. Bovendien zijn we geïnteresseerd in de bekendheid van hun ideeën in de twintigste eeuw en gaan we na welke nieuwe adviezen gegeven worden om sprekers bij te staan bij hun inleiding. Deze literatuurstudies monden uit in een exordiaal analysemodel. - Deel II: wat doen sprekers (of zeggen sprekers te doen) in de inleiding van hun toespraken? De voorgaande historische reconstructie biedt ons de mogelijkheid de huidige inleidingspraktijk van Nederlandse sprekers te analyseren. In dit descriptieve deel komen twee groepen voor het voetlicht: ingenieurs en speechschrijvers van bewindspersonen. De ingenieurs vatten we op als een typerende groep sprekende professionals, de speechschrijvers als professionele ontwerpers van speeches en speechinleidingen voor professionele sprekers, de Nederlandse ministers en staatssecretarissen. Van ingenieurs en speechschrijvers brengen we de opvattingen over de inleiding in kaart. Van de speechschrijvers analyseren we ook de feitelijke inleidingspraktijk. - Deel III: welk effect hebben inleidingen op de luisteraars? Dit deel bevat het verslag van diverse experimenten. De adviseurs voorspellen dat specifieke inleidingstechnieken bepaalde effecten hebben op het luisterend publiek. Van enkele van deze veelgebruikte technieken gaan we de effecten na. In een aantal experimenten bepalen we welke effecten optreden vlak na het presenteren van de inleiding en welke effecten ook na de gehele toespraak nog waarneembaar zijn. Ten slotte exploreren we de robuustheid van de gebruikte technieken en zoeken we naar verklaringen voor hun werkzaamheid.
19 Deel I Klassieke en moderne inleidingsadviezen 3
20 4 DEEL I KLASSIEKE EN MODERNE INLEIDINGSADVIEZEN Inleiding Hoe eenvoudiger het schema van een toespraak, hoe beter. Hesp (1962) 1 Een spreekbeurt heeft een kop, een romp en een staart. Al vroeg in hun schoolloopbaan krijgen aspirant-sprekers dit advies. Maar wat is een goede manier om de toespraak of spreekbeurt te beginnen? Of is elk begin een geschikte kop? Aan onze studenten merken we dat dit elementaire kop-romp-staart-inzicht in het voorgaande onderwijs weinig is verrijkt. Ze beginnen meestal gewoon. Een onderzoek naar de spreekbeurtadviezen en in het bijzonder de inleidingsadviezen gegeven op de middelbare school valt buiten het bestek van dit boek. Toch is een korte excursie over de visie van de lerarenopleiders over de toespraak of spreekbeurt instructief. Niet iedereen heeft immers voor ogen hoe hard vakdidactici er in de jaren zeventig en tachtig voor hebben geijverd de spreekbeurt af te schaffen in het middelbaar onderwijs. Koos Hennephof (1971) verwoordde de houding van de toenmalige moderne leraar Nederlands als volgt: De voordracht is in wezen autoritair: Ze veronderstelt een spreker die in kennis, houding en taalgebruik één stapje boven zijn toehoorders staat. Ze is bovendien antidemocratisch: Ze bestendigt communicatie in één richting, en van bovenaf. In de praktijk van 15 jaar lesgeven is mij gebleken dat de voordracht de kloof vergroot tussen vlotte sprekers en de geremden. (p63) Griffioen & Damsma (1978, 146) stelden een paar jaar later dat het spreekonderwijs als zodanig geen nut heeft. De kinderen kunnen immers al spreken. Het belangrijkste probleem is spreekangst, en als die er niet is, gaat alles van een leien dakje, zo meenden ze; Een arts houdt zich ook niet met kerngezonde mensen bezig. [ ] Kortom, de spreekbeurt moet afgeschaft worden. Opvallend is dat ze zich niet alleen afzetten tegen de spreekbeurt als didactisch middel maar vooral ook dat ze zich afwendden van het gedachtegoed en de werkwijze die zij als retorisch beschouwden. De invloedrijke didacticus Ten Brinke (1976) schreef zelfs dat: Deze verbalistische traditie [bedoeld wordt de retorica] is een van de schadelijkste denkwijzen die een student ooit kan leren. (p168). [onze vertaling] Zonder nu te beweren dat de docenten Nederlands massaal deze ideeën van de didactici hebben omhelsd, is het niet te gewaagd om te veronderstellen dat instructie en uitgebreide oefening in de spreekbeurt in de jaren zeventig en tachtig beperkt 1 De afgebeelde tekening fungeert in het adviesboek van Hesp (1962) als vast ordeningsschema bij elke type toespraak dat behandeld wordt.
21 DEEL I KLASSIEKE EN MODERNE INLEIDINGSADVIEZEN 5 zijn geweest. 2 Al eerder in de eeuw beschreef Van Dis (1962) dat het voor een leraar moeilijk was lessen spreekvaardigheid te organiseren: Spreekonderwijs is zuiver individueel onderwijs (p25), maar je hebt een gehoor nodig om te oefenen, vervolgde Van Dis. Hij gaf aan dat het een probleem was met de klassengrootte van toen minimaal 22 vaak tot 30 of meer om iedere leerling te laten oefenen: onder aarzelende leiding kan de sfeer van noodzakelijke activiteit gemakkelijk omslaan in luidruchtigheid (p25). Dat was later overigens niet anders. Hoogeveen & Bonset (1998) halen in hun onderzoek naar het schoolvak Nederlands nog uitspraken aan als het kan niet, mondelinge taalvaardigheid geven in klassen met dertig leerlingen, of wij leraren Nederlands zijn er niet toe opgeleid en kunnen het dus niet. 3 Deze excursie suggereert dat het voorbereidend onderwijs onze studenten matig voorbereidde op het houden van een toespraak. Anderzijds ging goed kunnen spreken in het openbaar steeds vaker behoren tot de competenties die werkgevers in afgestudeerden zochten. Het is daarom geen verrassing dat het aantal presentatiecursussen in het hoger onderwijs van de laatste vijftien jaar aanzienlijk is gestegen. Zo groeide de communicatiegroep van de toenmalige Technische Hogeschool (nu: Technische Universiteit) Delft van een tweemanssectie met een tiental cursussen mondeling presenteren in 1985 in vijftien jaar uit tot een groep van 10 docent-onderzoekers, enkele freelancers en een AIO in 1999: een onderwijsbedrijf met ongeveer 120 cursussen per jaar (Andeweg e.a. 1999). Die groei is voorafgegaan door een toename van het aantal commerciële communicatie-instituten en trainingsbureaus. 4 Maar wat behelsde de goede raad die studenten en professionals in deze cursussen presentatietechniek zochten? Gingen die adviezen het elementaire niveau van kop, romp en staart te boven? Vooral zijn we geïnteresseerd in de eerste minuten: de kop, omdat in de opvatting van velen daarin de basis gelegd wordt voor de geest waarin de luisteraars de rest van de toespraak beluisteren. De hoofdvraag van Deel 2 Inmiddels weten we dat de didactici van de jaren zeventig op dit punt het pleit hebben verloren. Immers, de spreekbeurt is, op voorspraak van de Commissie Vernieuwing Eindexamenprogramma s Nederlandse taal en letterkunde vwo en havo (kortweg: de commissie-braet, zie CVEN, 1991) in 1997 als examenonderdeel voor het voortgezet onderwijs ingevoerd. Zie voor een beschrijving van deze ontwikkeling ook Marsman-Polhuys (2002). Van Gelderen en Oostdam (1994) geven invulling aan het CVEN-rapport met uitgebreid advies voor docenten over de voorbereiding en uitvoering van zowel mondelinge referaten als mondelinge betogen. Of daarmee ook het onderwijs zelf verandert, moet nader onderzocht worden. Kroon (1985) maakt immers duidelijk dat er grote verschillen bestaan tussen de retoriek van de wetenschappers, woordvoerders en opleiders (didactici) en de praktijk van de uitvoerders (docenten). 3 Daarnaast verwijzen Hoogeveen & Bonset echter naar het Best Practices-onderzoek van onder meer Bonset e.a. (1993), waaruit blijkt dat goed en uitvoerbaar onderwijs in mondeling communicatie wel mogelijk is. 4 De groei wordt geïllustreerd door enerzijds de oprichting van CEDEO in 1980 (enkele grotere ondernemingen wilden zicht krijgen op de ontwikkeling en kwaliteit van de vele trainingsbureaus) en anderzijds de belangenorganisatie van opleidingsinstituten VETRON in 1982.
22 6 DEEL I KLASSIEKE EN MODERNE INLEIDINGSADVIEZEN I is dan ook: Wat wordt sprekers aangeraden te doen in de inleiding van hun toespraken? In Deel I presenteren we twee omvangrijke studies naar inleidingsadviezen. In hoofdstuk 2 reconstrueren we de adviezen uit de klassiek-retorische traditie van de Griek Aristoteles tot en met de Romein Quintilianus. Presentatieonderwijs mag dan in Nederland een tamelijk marginale plaats binnen het totale onderwijsprogramma innemen, dat is ooit wel anders geweest. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de talrijke inleidingsadviezen die we in de twintigste eeuw hebben aangetroffen in de belangrijkste Nederlandstalige adviesboeken, waarbij we ons concentreren op adviesboeken voor professionals en studenten in het hoger onderwijs. Daarbij gaan we na welke klassiek-retorische inzichten er in de twintigste-eeuwse toespraakadviezen repertoire hebben gehouden.
23 7 Hoofdstuk 2 Inleidingsadviezen in de klassieke oudheid 2.1 Inleiding Er is tenslotte in de hele natuur niets dat eensklaps in zijn geheel te voorschijn springt; nee, alles wat ontstaat, al ontwikkelt het zich nog zo energiek, is door de natuur zelf voorzien van een geleidelijke aanloop. Cicero 5 Waarom beginnen we dit overzicht van inleidingsadviezen bij de klassieke oudheid? Bedienen we ons dan niet van een verguisd openingscliché ( Reeds de oude Grieken en Romeinen ) om de zaak enig gewicht te verschaffen? 6 Hechten we geen overdreven belang aan eeuwenoude en daardoor lang achterhaalde kennis? De snelle vervaltijd van kennis mag misschien opgaan voor de natuurwetenschappen, maar over effectieve persuasie is door Griekse en Romeinse retoren reeds op zulk hoog niveau getheoretiseerd, dat het nog steeds de moeite waard is kennis te nemen van die discussies en de resultaten ervan. Retorische vaardigheden waren tijdens de klassieke oudheid van levensbelang. Een effectieve toespraak kon er in het oude Athene en later ook in Rome voor zorgen dat een man werd verbannen, een leger op expeditie gestuurd of een wet werd aangenomen; het retoricaonderwijs van de sofisten stond ondanks de kritiek van filosofen als Socrates en zijn leerling Plato in hoog aanzien. Er bestond een bloeiende adviespraktijk, en deze expertise is in invloedrijke en veel gebruikte adviesboeken terechtgekomen. Veel klassiek-retorische inzichten hebben bovendien ruim twee millennia repertoire gehouden of zijn heruitgevonden. Een eerste voorbeeld is de klassieke statusleer, die teruggaat op Hermagoras van Temnos (c. 150 vc). De hieruit afgeleide stock issues vormen in modern debatonderwijs en bij beleidsdiscussies een geschikt analysemodel (Braet & Schouw 1998). Ook blijken de artikelen 348 en 350 uit het Nederlandse Wetboek van Strafvordering een heruitvinding van de inzichten uit de statusleer, overigens hoogstwaarschijnlijk zonder dat de opstellers van dat Wetboek zich dat bewust waren (Leeman & Braet 1987, en Braet 1984, ). 7 In het baanbrekende argumentatietheoretische werk van Perelman & Olbrechts-Tyteca (1958) worden talrijke inzichten uit de antieke retorica benut. Toulmins bekende analyseschema voor de structuur van argumentatie is een heruitvinding van klassieke denkbeelden (Van Eemeren & Grootendorst 1993). Renkema s analysemodel voor tekstkwaliteit, het CCC-model, gaat terug op een aantal klassiek retorische noties (Renkema 1994 en 1996). En bij veel modern persuasie- 5 Cicero in De oratore Volgens het handboek Moderne welsprekendheid van Weller en Stuiveling (1961, 34) mag niemand meer een rede met dit cliché beginnen: Zelfs de meest welwillende toehoorder heeft het recht dit belachelijk te vinden. 7 In deze artikelen uit het Wetboek worden de vraagpunten aangegeven waarover de strafrechter na afloop van de rechtszitting moet oordelen.
24 8 DEEL I KLASSIEKE EN MODERNE INLEIDINGSADVIEZEN onderzoek is het niet moeilijk in te zien dat er voortgeborduurd wordt op klassieke begrippen en inzichten (McGuire 2000; Hoeken 2001). 8 Sommige moderne presentatieadviseurs verwijzen in algemene zin naar de klassieke inspiratiebronnen (Oskamp & Geel 1999, 11, 140 vv; Van der Spek 1999, 24; Snoek 2001, 166) zonder dat duidelijk wordt of ze tot de rijkdom van de oorspronkelijke bronnen zijn doorgedrongen, de meeste maken gebruik van klassieke inzichten zonder dat ze hun lezers daarvan rekenschap geven. 9 Wie hedendaagse presentatieadviezen en in het bijzonder adviezen voor de inleiding wil begrijpen, doet er goed aan hun oorsprong te onderzoeken. We willen immers niet door het gevreesde invectief getroffen worden dat Erasmus zijn tijdgenoten toevoegde die zich niet in de klassieke bronnen wensten te verdiepen: Goten. 10 Vraagstelling In dit hoofdstuk worden de volgende vragen beantwoord: 1. Wat is de context waarbinnen de klassieke welsprekendheidscultuur tot ontwikkeling is gekomen? 2. Welke opvattingen hebben de klassieke handboekschrijvers over de functies en het belang van de inleiding van toespraken? 3. Welke technieken adviseren zij waarmee sprekers deze functies kunnen vervullen? Voor de beantwoording van deze vragen hebben we de voor ons doel belangrijkste klassiek-retorische handboeken (zie 2.2) geanalyseerd. De eerste onderzoeksvraag behandelen we in 2.3 waarin we een beeld geven van de Griekse en Romeinse welsprekendheidscultuur waarin de inleidingsadviezen opgekomen zijn. Vervolgens stellen we enkele leerstukken aan de orde over de verschillende soorten welsprekendheid, de taken van de spreker, en de onderdelen van de toespraak (2.4). Op deze manier kunnen de soms zeer specifieke inleidingsadviezen in hun context begrepen worden. Dan volgt de kern van dit hoofdstuk: we behandelen de drie functies die in het begin van de toespraak vervuld moeten worden (de tweede onderzoeksvraag: 2.5) en we presenteren een systematische beschrijving van de middelen om die functies te kunnen vervullen (de derde onderzoeksvraag: 2.6 en 2.7). 2.2 Werkwijze en geraadpleegde bronnen In dit hoofdstuk gaan we terug naar de klassieke bronnen om tot inzicht in de opvattingen over de inleiding en een hanteerbare lijst met inleidingsadviezen te ko- 8 Braet (2001) noemt het onderzoek van Hoeken & Van Wijk (1997), Hoeken (1998, paragraaf 5.3) en Baesler & Burgoon (1994) naar anekdotische argumentatie in dit verband aardige staaltjes van herontdekking van klassieke inzichten. 9 Adviseurs als Steehouder e.a. (1979, 1984, 1992, 1999), Palm-Hoebé & Palm (1989) en Edens (1994) en vele anderen gebruiken diverse klassieke inleidingsfuncties en technieken zonder een verwijzing naar de klassieke bronnen. 10 Het woord vindt zijn oorsprong in het gotische schrift dat in de Middeleeuwen gebruikt werd, aldus Van der Poel (2001, 66).
EN NU DE DOCENT NOG...!
EN NU DE DOCENT NOG...! kernredacteur van dit nummer: Prof. Dr. J.G.L.C. Lodewijks MesoConsult B.V. Tilburg april 1996 1996 MesoConsult B.V. Tilburg Uit deze uitgave mag niets worden verveelvoudigd en/of
Nadere informatieWát je zegt en hóe je het zegt
Wát je zegt en hóe je het zegt Academische vaardigheden in Wijsbegeerte herziene versie 24 mei 2011 Bert van den Brink Dascha Düring Henk van Gils Jan Hastrich Menno Lievers Janneke van Lith Ernst-Otto
Nadere informatieDoor de bomen het bos. Met tekstbijdragen van: Koos Baas Albert Boekhorst Jan Karmiggelt Dirk van der Veen Maarten van Veen Iwan Wopereis
Met tekstbijdragen van: Koos Baas Albert Boekhorst Jan Karmiggelt Dirk van der Veen Maarten van Veen Iwan Wopereis Onder redactie van: Maarten van Veen Door de bomen het bos Informatievaardigheden in het
Nadere informatieMOEILIJK DOEN ALS HET OOK MAKKELIJK KAN. Over het nut van grondige wiskundige analyse van beslissingsproblemen
MOEILIJK DOEN ALS HET OOK MAKKELIJK KAN Over het nut van grondige wiskundige analyse van beslissingsproblemen Erasmus Research Institute of Management (ERIM) Erasmus University Rotterdam Internet: http://www.erim.eur.nl
Nadere informatieBEOORDELEN VAN ONDERZOEKS- VAARDIGHEDEN VAN LEERLINGEN
BEOORDELEN VAN ONDERZOEKS- VAARDIGHEDEN VAN LEERLINGEN richtlijnen, alternatieven en achtergronden kernredactie: Dr. K.M. Stokking Drs. M.F. van der Schaaf MesoConsult B.V. Tilburg juni 1999 Deze brochure
Nadere informatieMondelinge feedback bij zelfstandig werken
KORTLOPEND ONDERWIJSONDERZOEK Vormgeving van leerprocessen 74 Mondelinge feedback bij zelfstandig werken Interactie tussen docenten en leerlingen in het VO Yvette Sol Karel Stokking Mondelinge feedback
Nadere informatieWerken op dezelfde golflengte
Onderwijsprofessionals kiezen steeds vaker voor onderzoek om beter inzicht te krijgen in hun onderwijspraktijk. Vaak blijven de onderzoeksresultaten echter nog beperkt tot de school in kwestie. De ontwikkel-
Nadere informatie[WE ZIJN GEEN LANGSTUDEERDERS OMDAT WE LUI ZIJN]
2013 Universiteit Utrecht Faculteit Geesteswetenschappen Riva Godfried Irfaanah Pahladsingh Een onderzoek in het kader van het G5-project: In de wieg gelegd voor de wetenschap? Begeleider: Jan D. ten Thije
Nadere informatieMaak werk van geschiedenis
Maak werk van geschiedenis Oriëntatiegids voor historici op de arbeidsmarkt Marc Kruyswijk en Arjan Verweij eindredactie: Febe van der Wardt stichting Historisch Platform oorspronkelijke uitgave: 1998
Nadere informatieG. Driessen J. Doesborgh. De feminisering van het basisonderwijs
G. Driessen J. Doesborgh De feminisering van het basisonderwijs DE FEMINISERING VAN HET BASISONDERWIJS ii De feminisering van het basisonderwijs Effecten van het geslacht van de leerkrachten op de prestaties,
Nadere informatieIntegratie én uit de gratie?
Integratie én uit de gratie? Omlo.indd 1 11-10-2011 11:03:24 ISBN 978-90-5972-569-0 Uitgeverij Eburon Postbus 2867 2601 CW Delft tel.: 015-2131484 / fax: 015-2146888 info@eburon.nl / www.eburon.nl Omslagontwerp:
Nadere informatieDit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding.
Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Ervaringen van mensen met klachten over de Gezondheidszorg S. Kruikemeier R. Coppen J.J.D.J.M. Rademakers
Nadere informatieStudie. Essays over vorming in het onderwijs
Studie Essays over vorming in het onderwijs Essays over vorming in het onderwijs Colofon De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, opgericht in 1919. De raad adviseert, gevraagd en ongevraagd,
Nadere informatieLeerlingen zijn echte mensen!
Windesheimreeks kennis en onderzoek LECTORAAT PEDAGOGISCHE KWALITEIT VAN HET ONDERWIJS Windesheimreeks kennis en onderzoek Femke Geijsel Femke Geijsel combineert haar wetenschappelijk onderzoek sinds 2001
Nadere informatieZelfmanagement, wat betekent het voor de patiënt?
Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Zelfmanagement, wat betekent het voor de patiënt? Monique Heijmans Geeke Waverijn Lieke van Houtum ISBN 978-94-6122-248-0
Nadere informatieHet CJG, de oplossing voor de jeugdzorg? De invloed van vertrouwen en samenwerking op de organisaties binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin.
Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg? De invloed van vertrouwen en samenwerking op de organisaties binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin. Auteur: Eva Geesing 2 Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg?
Nadere informatieOver drempels naar meer ict-gebruik in het voortgezet onderwijs
Rapport 4 Over drempels naar meer ict-gebruik in het voortgezet onderwijs Rapport naar aanleiding van het project DigilessenVO in 2009 Bert Zwaneveld Herman Rigter Ruud de Moor Centrum Ruud de Moor Centrum
Nadere informatieDe bijzondere curator, een lot uit de loterij?
De bijzondere curator, een lot uit de loterij? Adviesrapport over waarborging van de stem en de belangen van kinderen in de praktijk Onderzoeksteam Mevrouw mr. drs. N. van der Bijl Mevrouw drs. M.E. Van
Nadere informatieIndividuele Leertheorieën en het leren. onderzoeken in de Tweede Fase. Serge Hubers
Individuele Leertheorieën en het leren onderzoeken in de Tweede Fase Serge Hubers Serge Hubers, Eindhoven Ontwerp kaft: Alex Hubers & Paul Verspaget ISBN 90-386-0772-5 Individuele Leertheorieën en het
Nadere informatieOPVATTINGEN VAN DOCENTEN OVER LEREN EN ONDER- WIJZEN
juni 2004 nummer 57 OPVATTINGEN VAN DOCENTEN OVER LEREN EN ONDER- WIJZEN Studie huis Auteur Yvonne de Vries Redactie Wynand Wijnen en Jos Zuylen onder redactie van G.J. van Ingen Drs. R. Schut Prof. Dr.
Nadere informatieHoe geef je aardrijkskundeles?
3. Hoe geef je aardrijkskundeles? door Leon Vankan 3.1 Inleiding Wanneer je pas begint als leraar, ben je wellicht geneigd om les te geven zoals je zelf les hebt gehad of gehad zou willen hebben. Je legt
Nadere informatieWAAR DOEN WE HET VOOR? Op zoek naar de essentie van goed leraarschap
WAAR DOEN WE HET VOOR? Op zoek naar de essentie van goed leraarschap Rede, in verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar, vanwege het Universiteitsfonds, op het
Nadere informatieEn, heb je vandaag nog een goede vraag gesteld?
En, heb je vandaag nog een goede vraag gesteld? Wat onderzoek kan doen voor de professionalisering van docenten Ditte Lockhorst, Ineke van den Berg, Marianne Boogaard Over deze publicaties En, heb je vandaag
Nadere informatieZoals een goed ambtenaar betaamt. Liber Amicorum. Onder redactie van: prof. dr. J.Th.J. van den Berg. prof. dr. E. Verhulp. mr. dr. R. K.
Liber Amicorum Zoals een goed ambtenaar betaamt Onder redactie van: prof. dr. J.Th.J. van den Berg prof. dr. E. Verhulp mr. dr. R. K. Visser Den Haag, 8 oktober 2010 ter gelegenheid van het afscheid van
Nadere informatieOnderzoeksrapport Mediation bij de Overheid
Conflictdiagnose en geschiloplossing op maat bij conflicten tussen burgers en overheden Uitgevoerd door Laurens Bakker Carla Schouwenaars Instituut voor Rechtssociologie Instituut voor Culturele Antropologie
Nadere informatieGebruik mij als kompas, ik ken de richting beter dan je denkt. Over begeleiding van mensen met ASS bij studie- en beroepskeuze
Gebruik mij als kompas, ik ken de richting beter dan je denkt Over begeleiding van mensen met ASS bij studie- en beroepskeuze Marijke van Son Studentnummer: 2171084 Juni 2012, Beek en Donk Onderzoeksbegeleider:
Nadere informatieJe moet echt een wil hebben, anders ga je het niet redden
Je moet echt een wil hebben, anders ga je het niet redden Eindrapport van een verkennend onderzoek naar de succesvolle (her)instroom van langdurig werklozen in reguliere arbeid voor Gemeente Breda Lectoraat
Nadere informatieNiets te zien. De ambtelijke voorbereiding van een kabinetswisseling
Niets te zien De ambtelijke voorbereiding van een kabinetswisseling Martijn van der Steen Jaap van der Spek Philip Karré Ellen Wiemer Rik Peeters Hera Tseng Paul Frissen Mark van Twist Niets te zien Niets
Nadere informatieHoe manage ik mijn baas?! Jana Deprez Sylvie Boermans. Jeroen Stouten Martin Euwema
Hoe manage ik mijn baas?! Jana Deprez Sylvie Boermans Jeroen Stouten Martin Euwema 1 Inhoudsopgave Hoe manage ik mijn baas? Voorwoord... 4 Dankwoord... 6 Samenvatting... 7 Je leidinggevende: (hoe) volg
Nadere informatieWie leest, heeft de wereld binnen handbereik
BEHOEFTEONDERZOEK ONDER VMBO-DOCENTEN NEDERLANDS OVER HET BEVORDEREN VAN LEZEN DUO MARKET RESEARCH drs. Vincent van Grinsven drs. Liesbeth van der Woud CED-GROEP drs. Lenie van den Bulk drs. Menno Kouveld
Nadere informatie