Waarnemen. Achtergrondinformatie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Waarnemen. Achtergrondinformatie"

Transcriptie

1 Waarnemen 5 Achtergrondinformatie Soorten ogen De bouw van het oog is bij alle dieren in wezen hetzelfde. Het meest simpele ontwerp is een lichtgevoelige oogvlek zoals wormen die hebben. Hiermee valt alleen licht waar te nemen. Een tweede stap in de ontwikkeling is het bekeroog, zoals we dat bij slakken aantreffen. Hier zitten op de bodem van een soort beker een aantal lichtgevoelige cellen. Een lens ontbreekt; het licht valt door een smalle opening. Met dit soort ogen kunnen deze dieren zowel licht waarnemen als de richting waaruit het licht komt. Van echte beeldvorming is geen sprake. Bij de hogere diersoorten zit op de plaats van het gat een lens. Daardoor worden lichtstralen gebundeld en wordt er een beeld gevormd op het netvlies. De bouw van het oog Het oog is omgeven door de harde oogrok, een tamelijk stevige bescherming die aan de voorkant helder en doorzichtig is. Dit transparante venster aan de voorkant heet het hoornvlies (of cornea ) en laat het licht door. Het oog zelf is gevuld met een doorzichtige gelei met vezelachtige structuren. Dit wordt het glasachtig lichaam genoemd. Op oudere leeftijd, rond het 55 e levensjaar, gaan deze vezelachtige structuren loslaten en omlaag hangen, waardoor vlekken zichtbaar worden, met name als je naar een lichte achtergrond kijkt, zoals een plafond of een licht bewolkte lucht. Dit is niet schadelijk, maar wel hinderlijk. Achter het hoornvlies zit de gekleurde iris, het regenboogvlies, met in het midden een zwart gat, de pupil. De omtrek van de pupil verandert met de intensiteit van het licht. De pupil regelt de hoeveelheid licht die het oog binnenvalt. De lens hangt vlak achter de iris. Spiertjes rondom de lens kunnen hem boller of vlakker maken, waardoor de binnenkomende lichtstralen afgebogen worden, zodat ze precies samenvallen op het netvlies en we voorwerpen scherp kunnen zien. Het netvlies (retina) zit aan de achterwand van het oog. Het bestaat uit lichtgevoelige cellen die lichtprikkels omzetten in signalen die via zenuwen naar de hersenen worden gestuurd, waar de eigenlijke waarneming plaatsvindt. De gele vlek is een plek op het netvlies met een hoge concentratie van lichtgevoelige cellen. Bij de mens liggen er op een vierkante millimeter. Roofvogels hebben twee gele vlekken in hun oog. Daar is de concentratie van lichtgevoelige cellen ook hoger: tot wel per mm 2. Hoe hoger de concentratie van lichtgevoelige cellen, hoe scherper het beeld dat je ziet en hoe beter je kleuren kunt onderscheiden. Staafjes en kegeltjes De lichtgevoelige cellen van het netvlies bestaan uit kegeltjes en staafjes. Kegeltjes spelen een belangrijke rol bij de waarneming van de verschillende kleuren. Er zijn drie soorten kegeltjes, die respectievelijk gevoelig zijn voor rood, blauw en groen. Samen zijn ze in staat om allerlei kleuren waar te nemen. Staafjes spelen vooral een rol bij het onderscheiden van licht en donker. Je kunt er alleen grijze tinten mee waarnemen. Ze zitten vooral aan de rand van het netvlies. Kleuren maken dat we de wereld om ons heen beter kunnen onderscheiden. De mens kan licht zien met een golflengte tussen 400 (blauwviolet) en 800 nanometer (rood). Net onder 400 nanometer hebben we te maken met ultraviolette straling (zoals bij de zonnebank). Direct boven 800 nanometer bevindt zich de infrarode straling (denk aan infraroodkijkers en -lampen). De meeste zoogdieren zien slechts beperkt kleuren. Alleen de primaten, de mensapen, kunnen over het algemeen goed kleuren onderscheiden. Dit wordt wel in verband gebracht met hun voedingspatroon, waarin vruchten over het algemeen een belangrijke rol spelen. Het vermogen om kleuren te zien stelt deze dieren in staat om van veraf te beoordelen of vruchten al of niet rijp zijn, met andere woorden of het de moeite loont om in een boom te klimmen om ze te plukken. Beeldvorming Het beeld verschijnt ondersteboven op het netvlies. Dit stuurt het beeld via de gezichtszenuw naar de hersenen, die het beeld vertalen. Het Noordhoff Uitgevers bv Noordhoff Uitgevers bv 43

2 44 omgekeerde beeld wordt dus gecorrigeerd door de hersenen. George Stratton was de eerste wetenschapper die bewees dat het in feite de hersenen zijn die zien ; de ogen geven slechts de visuele informatie door. In 1897 droeg hij een speciale bril waardoor hij aanvankelijk de wereld op zijn kop zag. Hij beweerde dat hij, ondanks de bril, binnen een week alles weer rechtop zag. Later is dit experiment herhaald. Proefpersonen droegen aangepaste brillen waardoor ze alles 180 graden gedraaid zagen. Eerst waren ze gedesoriënteerd, maar na enkele dagen gingen ze alles weer rechtop zien. Toen ze na een paar weken de bril afzetten, zagen ze zónder bril alles op zijn kop en hadden hun hersenen weer een paar dagen nodig om zich te herstellen. Met eenzelfde verschijnsel hebben mensen te maken die met een microscoop werken. Voor hun ogen werkt alles omgekeerd. Schuif je een preparaat naar links, dan zie je het door de microscoop naar rechts schuiven. Dit geldt ook voor het werken met gereedschap onder de microscoop. Na enkele weken passen je hersenen het beeld aan en werk je voor je gevoel weer normaal. Nachtdieren Zien is per definitie afhankelijk van de lichtsterkte. Toch zijn er dieren die goed in het donker kunnen zien. De ogen van deze nachtdieren zijn bijna identiek aan die van dagdieren, maar er zijn enkele verschillen. Nachtdieren hebben grotere en bollere ogen. Ze hebben meer lichtgevoelige staafjes in het netvlies. Dat is de reden waarom nachtdieren fel licht mijden. En daarom vernauwen de pupillen van een kat zich tot smalle spleetjes als het licht fel is. Verder hebben nachtdieren een reflecterende laag achter het netvlies, het tapetum lucidum, die het weinige licht terugkaatst naar de staafjes, zodat zij nóg een keer het licht opvangen. Dit is goed te zien in het donker als er licht op het oog van een kat of een vos valt. Door de reflectie lichten de ogen op. Insecten Een afwijkend oog vinden we bij insecten. Bij libellen is goed te zien dat hun kop voor het grootste deel uit twee bolle ogen bestaat. Elk oog bestaat uit tienduizenden minioogjes. Zo n minioogje is een buisje met onderin een lichtgevoelige cel en bovenop een zeshoekig lensje. Dit lensje heet een facet. Al deze kleine facetten vormen samen één groot oog. Wat een insect daarmee precies ziet, laat zich alleen maar raden. Uit proeven met honingbijen is bekend dat zij kleuren kunnen onderscheiden en dat ze kleuren kunnen zien die buiten ons spectrum vallen, zoals ultraviolet. Wat waarschijnlijk een voordeel is van een facetoog is dat de eigenaar ervan heel goed beweging kan detecteren. Iedereen die weleens geprobeerd heeft een vlieg dood te meppen, kan dit beamen. Het aantal facetten verschilt sterk per soort. Mieren hebben slechts een tiental minioogjes, terwijl libellen er wel bezitten. Libellen gebruiken ze als ze op vliegen en andere insecten jagen, mieren gebruiken vooral hun voelsprieten. Flexibel Roofdieren, zoals een tijger, moeten hun ogen precies kunnen instellen om hun prooi te kunnen lokaliseren en vasthouden. Doordat hun ogen recht naar voren staan, kunnen ze heel goed diepte zien; dit heet stereozien. Zo kunnen ze nauwkeurig vaststellen hoe ver een prooi van hen vandaan is. Prooidieren, zoals herten, hebben juist ogen aan weerszijden van hun kop. Zij kunnen ieder oog afzonderlijk gebruiken om een uitgestrekt terrein af te zoeken naar eventuele vijanden. De meeste vogels hebben hun ogen ook aan weerszijden van hun kop. Daardoor kunnen ze geen afstand schatten. Ze doen dat op een andere manier. Kippen bijvoorbeeld, bewegen voortdurend hun kop even opzij. Door van verschillende standpunten een graantje te bekijken, kunnen ze de afstand correct schatten. Let maar eens op dit gedrag. Mimicry Om niet gezien te worden door vijanden gebruiken dieren diverse methoden. Een prachtige variant van camouflage is het nabootsen van een ander dier of plant. Dit heet mimicry. Het dier probeert hierbij niet te vermijden dat het gezien wordt, maar probeert ervoor te zorgen dat het herkend wordt als iets anders, als het ontdekt wordt. De meeste en bekendste voorbeelden van mimicry zien we bij insecten, al komt het verschijnsel ook voor bij andere dieren en zelfs bij planten. Een voorbeeld van mimicry bij planten is de spiegelorchis. De lip van de bloem lijkt sprekend op een vrouwelijk insect. Het kan om verschillende insecten gaan, afhankelijk van de soort spiegelorchis, zoals een wesp, bij, hommel en kever. De bloem lokt op deze manier de mannelijke insecten. Dit is belangrijk omdat de insecten de bloem helpen bij de bestuiving. In West-Europa zijn de geel-zwarte strepen van diverse insecten, waarmee ze een gevaarlijk insect als de wesp nabootsen, een bekend voorbeeld van mimicry.

3 1 Ik zie een oog Informatieblok Leskern Hoe zien wij? De lens achter de pupil en iris zorgt voor scherp zicht. Als deze niet goed werkt, ben je bij- of verziend. Licht valt door de pupil in het oog op het netvlies. De oogzenuw stuurt vervolgens een signaal naar de hersenen. De hersenen maken er een afbeelding van. Lesdoelen De kinderen kunnen de belangrijkste onderdelen van een oog op een doorsnede aanwijzen en benoemen. Ze kunnen in grote lijnen beschrijven hoe een oog werkt. Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 15 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde werkboek bladzijde 34 3 kopieerblad Lastige woorden 5, blad 1 Aandachtspunten Neem met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. Sleutelbegrippen oogkas, oogvocht, lens, pupil, iris, netvlies, oogzenuw, bijziend, verziend 2 Lezen en bespreken Bekijk de afbeeldingen op bladzijde 68 en bespreek het onderschrift bij elke foto. Enkele opmerkingen bij de foto s: 3 Een foto waar iemand met rode ogen op staat, is genomen met flitslicht in een meestal wat donkere ruimte. Omdat het vrij donker is, staan de pupillen wijd open, om zo veel mogelijk licht door te laten naar het netvlies. Op het moment dat de camera flitst, valt het felle licht op het netvlies, dat vol zit met kleine, rode (!) bloedvaatjes. 4 Bruine ogen komen het meest voor (dominant), groene ogen zijn het zeldzaamst. De meeste blanke baby s worden geboren met blauwe ogen. In de maanden erna kunnen die nog in elke kleur veranderen. Na je derde ligt de kleur van je ogen vast. Lees daarna samen met de kinderen de teksten op bladzijde 69 en 70 en bekijk de overige afbeeldingen. Wenkbrauwen geven een gezicht uitdrukking. Elke beweging ervan verraadt onze gevoelens. Kunnen de kinderen nu in enkele zinnen de werking van het oog uitleggen? 3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen maken de opdrachten op bladzijde 34 van het werkboek zelfstandig of samen met u. Bespreek de antwoorden samen. Opdracht 3 en 5: controleer of de kinderen de onderdelen van het oog kunnen benoemen. Hebben ze alles goed? Extra activiteiten 1 Filmpje bekijken Kijk met de kinderen naar het filmpje Ogen (1:13 minuten) van de Schooltv-beeldbank. Daarin is te zien hoe een oog ziet. Lesbeschrijving 1 Introductie Laat de kinderen in tweetallen naar elkaar toe draaien. Ze bestuderen elkaars ogen. Wat zien ze allemaal? (Bijvoorbeeld: zwart rondje (pupil), gekleurd rondje om het zwarte rondje (iris), gaatje in de ooghoek (traanbuis), bloedvaatjes in het oog, haartjes om het oog.) Weten ze hoe die onderdelen heten? Om beurten sluit één van de twee zijn of haar ogen en doet ongeveer twintig seconden lang de handen voor de ogen. De ander bekijkt nauwlettend wat er gebeurt met de pupil als de ogen daarna ineens opengaan (de pupil wordt kleiner). Vertel de kinderen dat de les van vandaag over de werking van onze ogen gaat. 2 Oog-spreekwoorden Hoeveel spreekwoorden kunnen de kinderen bedenken waarin het woord oog voorkomt? (Tip: laat ze een spreekwoordenboek gebruiken!) En wat betekenen de spreekwoorden? Denk bijvoorbeeld aan: het oog wil ook wat, een oogje in het zeil houden, het oog was groter dan de maag, iemand naar de ogen zien, vreemde ogen dwingen, onder vier ogen, iemand de ogen uitsteken, je ogen de kost geven, hoge ogen gooien. Aandachtspunten volgende les Voor de introductie van de volgende les hebt u een zonnebril nodig. Noordhoff Noordhoff Uitgevers Uitgevers bv bv 45

4 2 Hoe dieren zien Informatieblok Leskern Dieren zien anders dan mensen. Bovendien kunnen niet alle dieren kleuren zien, of ze zien andere kleuren dan wij. Veel dieren worden niet gezien door andere dieren, omdat ze gecamoufleerd zijn. Soms imiteren dieren met hun kleur of vorm zelfs een ander dier om zich te beschermen. Lesdoelen De kinderen kunnen enkele voorbeelden geven van ogen bij dieren. Ze kunnen uitleggen hoe dieren gebruikmaken van kleuren om vijanden te misleiden. Ze kunnen voorbeelden geven van manieren waarop dieren kleuren gebruiken om te communiceren. Ze kunnen voorbeelden van kleurgebruik door dieren in de praktijk herkennen en benoemen. Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 15 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde werkboek bladzijde kopieerblad Lastige woorden 5, blad 1 4 voor de introductie: een zonnebril Aandachtspunten Neem met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. Geef van tevoren aan of de kinderen opdracht 13 mogen uitvoeren of dat u deze op een ander tijdstip gezamenlijk doet. Sleutelbegrippen oogvlek, facetoog, reflecterend, camouflage, imiteren, mimicry 2 Lezen en bespreken De kinderen lezen zelfstandig de teksten op bladzijde 71 tot en met 73 en bekijken de afbeeldingen. Controleer eventueel na afloop of ze de teksten begrepen hebben. Vraag bijvoorbeeld of de kinderen enkele voorbeelden kunnen geven van hoe bepaalde dieren zien. En kunnen ze voorbeelden geven van manieren waarop dieren ervoor zorgen dat ze niet gezien worden door roofdieren? 3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen kunnen de opdrachten op bladzijde 35 en 36 van het werkboek zelfstandig maken. Ze kunnen de antwoorden zelf nakijken met het antwoordenboek. Bespreek de antwoorden eventueel samen. Opdracht 3: deze vraag kan lastig zijn omdat het antwoord niet letterlijk in de tekst staat. Hadden de kinderen het goed? Extra activiteiten 1 Filmpjes bekijken Kijk met de kinderen naar een of meer van de volgende filmpjes van de Schooltv-beeldbank over camouflage: De wandelende tak (1:47 minuten), Kameleons (1:33 minuten), waarin ook aandacht aan een kameleonoog wordt besteed, en De steenvis (1:27 minuten). 2 Hoe ziet dit dier? Laat de kinderen in groepjes van twee of drie informatie zoeken over de ogen van een inheems dier en hoe het ziet. De volgende link geeft korte, heldere informatie over hoe tien veelvoorkomende dieren in Nederland zien: mcp&view=museumkennis&id=i Aandachtspunten volgende les Voor de introductie van de volgende les hebt u een prisma nodig. Eventueel is ook een cd te gebruiken. Voor opdracht 12 van het werkboek hebben de kinderen schoteltjes of borden en munten nodig. Doet u extra opdracht 2? Zorg dan voor een glas en een stuk karton. Lesbeschrijving 46 1 Introductie Laat de kinderen de zonnebril om beurten opzetten en zeggen wat ze zien: hoe zien de kleuren eruit? Wat kunnen ze minder goed zien of beter zien? Vertel de kinderen dat wat ze nu zien ongeveer is wat een hond ziet. Daarentegen kan een hond veel beter horen en ruiken dan mensen! De les van vandaag gaat over hoe dieren zien.

5 3 Licht en kleuren Informatieblok Leskern Licht beweegt zich altijd in een rechte lijn, al kan het door een spiegel, glas en water afgebogen worden. Zonlicht bestaat uit alle kleuren van het spectrum. Voorwerpen weerkaatsen de kleur die wij zien. De andere kleuren worden geabsorbeerd. Röntgenstraling is onzichtbaar, net als infraroodstraling en uv-licht. Lesdoelen De kinderen kunnen vertellen dat wit licht een verzameling van gekleurd licht is. Ze kunnen onder woorden brengen dat voorwerpen de kleur hebben van het licht dat ze weerkaatsen. Ze kunnen voorbeelden noemen van lichtbreking. Ze kunnen drie belangrijke soorten straling met enkele toepassingen noemen. Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 15 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde werkboek bladzijde kopieerblad Lastige woorden 5, blad 2 4 voor de introductie: een prisma of een cd 5 voor opdracht 12 van het werkboek: schoteltjes of borden en munten 6 voor extra activiteit 2: een stuk karton en een glas laat de kinderen zien hoe alle kleuren van het spectrum zichtbaar worden als het prisma of de cd in het licht wordt gehouden. Vraag de kinderen welke kleuren ze nu zien. Vertel ze dat de les vandaag over licht en kleur gaat. 2 Lezen en bespreken Lees samen met de kinderen de teksten op bladzijde 74 tot en met 76 en bekijk en bespreek de afbeeldingen. Kunnen de kinderen na het lezen vertellen hoe het komt dat we kleuren zien? Kunnen ze de drie soorten straling noemen die we niet met het menselijke oog kunnen zien? (Uv-licht, röntgenstraling, infraroodstraling.) 3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen kunnen de opdrachten op bladzijde 37 en 38 van het werkboek zelfstandig maken. Bespreek de antwoorden samen. Opdracht 5: controleer of de kinderen de juiste situatie gekozen hebben. Extra activiteiten 1 Filmpje bekijken Bekijk met de kinderen het filmpje Vlinders zien ultraviolet licht (1:08 minuten) op de Schooltv-beeldbank. Daarin is te zien hoe een dier kleuren en soorten licht waarneemt. 2 Proefje met breking van het licht Deze eenvoudige proef laat op een grappige manier de breking van het licht zien. Vouw een stuk karton dubbel en teken op één kant een dikke pijl die naar links wijst en plaats deze achter een leeg glas. Schenk het glas vol water terwijl iemand door het glas heen kijkt. Als het glas bijna vol is, lijkt het of de pijl de andere kant op wijst! Aandachtspunten Neem met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. Mogen en kunnen de kinderen het proefje bij opdracht 12 doen? Of wilt u dat ze dit op een later tijdstip doen? Sleutelbegrippen licht, breken, spectrum, absorberen, röntgenstraling, uv-licht, infraroodstraling Lesbeschrijving Aandachtspunten volgende les Voor de introductie van de volgende les hebt u een vergrootglas of loep nodig en een glimmende lepel, liefst een opscheplepel. Voor opdracht 13 van het werkboek zijn spiegeltjes nodig. U kunt deze door de kinderen laten meenemen, bijvoorbeeld handspiegeltjes. Deze spiegeltjes kunt u ook gebruiken voor extra activiteit 2. Voor extra activiteit 3 hebt u een doorzichtige fles met dop nodig. Noordhoff Noordhoff Uitgevers Uitgevers bv bv 1 Introductie Vraag de kinderen welke kleur licht heeft. Ze zullen waarschijnlijk wit zeggen. Pak een prisma of cd en 47

6 4 Lenzen en spiegels 48 Informatieblok Leskern Een spiegel kaatst licht terug. Een bolle spiegel buigt het licht naar binnen en verkleint het beeld, een holle spiegel buigt het licht naar buiten en vergroot het beeld. Lenzen worden veel gebruikt in brillen, camera s, telescopen, verrekijkers en microscopen. Lesdoelen De kinderen kunnen drie soorten spiegels noemen met enkele toepassingen. Ze kunnen in eenvoudige bewoordingen de werking van een lens uitleggen. Ze kunnen toepassingen van lenzen noemen. Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 15 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde werkboek bladzijde kopieerblad Lastige woorden 5, blad 2 4 voor de introductie: een vergrootglas of loep en een glimmende lepel, liefst een opscheplepel 5 voor opdracht 13 van het werkboek en extra activiteit 2: spiegel(tje)s 6 voor extra activiteit 3: een doorzichtige fles met dop Aandachtspunten Neem met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. De kinderen moeten van tevoren weten of ze opdracht 13 zelf kunnen doen of dat u deze opdracht op een later tijdstip met de hele groep wilt uitvoeren. Sleutelbegrippen vlak, bol, hol, vergrootglas Lesbeschrijving 1 Introductie Laat de kinderen door het vergrootglas of de loep kijken naar iets kleins, zoals de haartjes op hun arm. Wat zien ze? Waarvan wordt zo n lens gemaakt? Van glas, maar het is geen gewoon glas! Laat de kinderen maar eens voelen! Het glas is aan beide kanten bol. Laat kinderen daarna in de lepel kijken. Laat ze vervolgens de lepel langzaam naar een oog bewegen. Wat zien ze? (Vergroot beeld, omgekeerd beeld.) En wat als ze op de achterkant kijken? Vertel de kinderen dat de les van vandaag over het glas van lenzen en spiegels gaat. 2 Lezen en bespreken De kinderen lezen zelfstandig de teksten op bladzijde 77 tot en met 79. Controleer of ze de werking van een bril bij afbeelding 3 op bladzijde 78 hebben begrepen. Leg het anders uit. Kunnen ze ook het verschil tussen een holle en een bolle spiegel uitleggen? Het gaat niet om de natuurkundige wetten, maar om wat ze concreet zien. 3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen maken de opdrachten op bladzijde 39 en 40 van het werkboek zelfstandig. Ze kunnen de antwoorden zelf nakijken met het antwoordenboek. Bespreek de antwoorden eventueel samen. Extra activiteiten 1 Kringgesprek Praat met de kinderen over hoe mensen vroeger, voordat de spiegel werd uitgevonden, konden weten hoe ze eruitzagen. (Ze konden zichzelf bijvoorbeeld in stilstaand water gereflecteerd zien.) U kunt hierbij ook uitleggen hoe de eerste spiegels gemaakt werden: ze werden gemaakt van platgeslagen koper of brons, dat gepolijst werd tot een glimmende plaat. 2 Teksten in spiegelbeeld Laat de kinderen met behulp van spiegels proberen een zin in spiegelbeeld op een vel papier te schrijven. Laat ze hun blaadjes daarna met elkaar uitwisselen. Kunnen ze elkaars teksten met behulp van een spiegel lezen? 3 Proefje met een cilindrische lens Vul een glazen fles tot bovenin helemaal met water en draai de dop dicht, zodat er geen lucht in de fles kan. De fles is nu een cilindrische lens geworden. Schrijf de volgende zin in hoofdletters op een blaadje: DE EIK VALT OM. Leg de fles op de zin op het blaadje en laat de kinderen de zin lezen. Tot hun verbazing kunnen ze DE EIK gewoon lezen terwijl VALT OM op zijn kop staat. Hoe kan dat? De grap is natuurlijk dat de twee woorden DE EIK ook op hun kop staan, maar omdat ze spiegelsymmetrisch zijn, valt dat niet op! De lens heeft de hele zin omgedraaid.

7 5 Toets Informatieblok Doel De kinderen tonen hun kennis van en inzicht in de leerstof van hoofdstuk 5 over waarnemen en zien, licht en kleur, en lenzen en spiegels. Activiteiten 1 samenvatting maken 20 minuten 2 toets maken 20 minuten 3 toets bespreken 10 minuten Materiaal 1 werkboek Samenvatting (blz. 41) 2 leerlingenboek les 1 t/m 4 (blz ) 3 leerlingenboek Kijk je mee terug? (blz ) 4 kopieerblad Samenvatting 5, blad 1 en 2 5 kopieerblad Toets 5, blad 1 en 2 6 kopieerblad Antwoorden toets 5, blad 1 en 2 Aandachtspunten Geef de kinderen als voorbereiding op de toets een of meer dagen van tevoren het kopieerblad met de samenvatting mee naar huis om die te leren, of neem met hen de samenvatting op bladzijde 80 en 81 van het leerlingenboek door. Laat u na de toets de verdiepingsopdrachten van les 6 maken? Lees dan vast door welke materialen daarvoor nodig zijn. Kijk ook of de kinderen thuis iets moeten voorbereiden. Dan hebben ze ruim de tijd om materiaal te verzamelen en mee te nemen. 2 Toets maken Deel de toets uit. De kinderen maken de toets zelfstandig. U vindt de antwoorden op kopieerblad Antwoorden toets 5, blad 1 en 2. Elke toets heeft tien opdrachten; de eerste zeven gaan uitsluitend over de stof van de samenvatting, de laatste drie vragen gaan ook over behandelde stof die niet in de samenvatting staat. Daardoor is het gemakkelijker om differentiatie aan te brengen. U bent in principe vrij om een normering bij de toets te kiezen. Daarbij kunt u de volgende normering als leidraad gebruiken. Antwoorden goed Beheersing 8-10 goed 6-7 voldoende minder dan 6 onvoldoende 3 Toets bespreken Bespreek de toets meteen of op een later tijdstip, wanneer u hem hebt nagekeken. Besteed aandacht aan zaken die u bij het nakijken zijn opgevallen. Geef ook aan hoe u de antwoorden hebt gewaardeerd. Ga in op zaken waar veel kinderen nog problemen mee hebben. Laat de kinderen ook aan het woord over de opdrachten. Welke opdrachten vonden ze gemakkelijk? Wat vonden ze lastig? Hoe hebben ze geredeneerd? Waar zijn ze het niet mee eens? Sleutelbegrippen alle sleutelbegrippen uit les 1, 2, 3 en 4 Lesbeschrijving 1 Samenvatting maken Laat de kinderen aan de hand van de opdrachten zelfstandig de samenvatting in het werkboek maken. Ze mogen daarbij les 1 tot en met 4 van het leerlingenboek gebruiken. Lees daarna samen met de kinderen de samenvatting in het leerlingenboek door, zodat ieder kind zijn antwoorden kan controleren. Geef de kinderen de gelegenheid om vragen te stellen. Eventueel vat u de lesstof nog even samen. De samenvatting van het leerlingenboek (bladzijde 80-81) kunt u samen met de kinderen doorlezen. Ook kunt u het kopieerblad met de samenvatting als huiswerk meegeven. U kunt de samenvatting ook op een ander tijdstip door de kinderen laten leren als voorbereiding op de toets. Noordhoff Noordhoff Uitgevers Uitgevers bv bv 49

8 6 Themales en herhaling Informatieblok Leskern A Kinderen die de toets goed of voldoende maakten, gaan aan de slag met een verdiepingsopdracht uit de themales (volg de aanwijzingen onder A). B Na de herhalingsles tonen de kinderen die de toets onvoldoende maakten, alsnog hun kennis van en inzicht in de leerstof van hoofdstuk 5 (volg de aanwijzingen onder B). Activiteiten A verdiepingsopdrachten maken 50 minuten B herhalingsopdrachten maken en samenvatting doornemen 20 minuten verdiepingsopdrachten maken 30 minuten Materiaal A leerlingenboek Themales (blz ) kopieerbladen Verdiepingsopdrachten 5, opdracht 1 t/m 4 voor de verdiepingsopdrachten (zie ook de betreffende opdrachten): spiegels (bijv. spiegeltegels van de bouwmarkt) kleine voorwerpen, bijvoorbeeld puntenslijpers, schelpen, steentjes, boombladeren en veren zaklampen vergrootglazen schone melkpakken van één liter spiegeltjes (maximaal 9 x 9 cm) scherpe mesjes viltstiften (eventueel) stukjes karton van 8 x 10 cm Daarna hebt u de gelegenheid om met de kinderen die de toets onvoldoende hebben gemaakt, de herhalingsopdrachten door te nemen. U kunt er ook voor kiezen om dit op een ander tijdstip te doen. B Herhalingsopdrachten maken De kinderen die de toets onvoldoende hebben gemaakt, maken de herhalingsopdrachten van kopieerblad Herhaling 5. Ze hebben hierbij bladzijde 68 tot en met 79 van het leerlingenboek nodig. Daarna nemen ze de samenvatting op bladzijde 80 en 81 van het leerlingenboek nog eens door. Vervolgens controleert u of de kinderen de stof nu wel voldoende beheersen. Stel mondeling nog enkele vragen, zoals: Wat is de functie van de lens in het oog? Waar zit de lens in het oog? Wat is het verschil tussen verziend en bijziend? Noem enkele manieren waarop dieren zien. Wat is mimicry? Uit welke kleuren bestaat licht? Hoe zien wij dat een voorwerp een bepaalde kleur heeft? Noem drie soorten licht die onzichtbaar voor ons zijn. Wat is het verschil tussen een holle en een bolle spiegel? In wat voor apparaten worden vaak lenzen gebruikt? U kunt er ook voor kiezen om de toets nog een keer af te nemen. Hierna kunnen ook deze kinderen met een korte verdiepingsopdracht aan de gang gaan. B leerlingenboek les 1 t/m 4 (blz ) leerlingenboek Kijk je mee terug? (blz 80-81) kopieerblad Herhaling 5 Lesbeschrijving A Lezen en opdracht kiezen Lees samen met de kinderen bladzijde 82 en 83 van het leerlingenboek en laat ze kijken naar de afbeeldingen. Vertel de kinderen dat ze een van de verdiepingsopdrachten mogen maken. De kinderen kiezen een opdracht en gaan daarmee zelfstandig aan de slag. Aanwijzingen vinden ze op de bijbehorende kopieerbladen (kopieerbladen Verdiepingsopdrachten 5, opdracht 1 t/m 4). 50

9 05 Lastige woorden Blad 1 Les 1 Ik zie een oog waarnemen Iets met je zintuigen opmerken. Zien en horen zijn vormen van waarnemen. de opticien Iemand die voor zijn beroep brillen op maat maakt en verkoopt. Les 2 Hoe dieren zien [Afb. wdnet-hl6-1.76] de libel Insect met een lang lichaam en vleugeltjes. de sabelsprinkhaan Grote groene sprinkhaan met vleugels die lijken op bladeren. de stekelbaars Kleine vis met stekels op zijn rug.

10 05 Lastige woorden Blad 12 Les 3 Licht en kleuren [Afb. wdnet-hl6-1.76] de röntgenfoto Foto gemaakt met een bepaald soort stralen waarmee je door het lichaam heen kunt kijken. de zonnebank Apparaat waar je onder of op kunt liggen om bruin te worden. de radiator Deel van de verwarming dat warm wordt en meestal aan een muur hangt. de nachtkijker Verrekijker waarmee je in het donker kunt zien. Les 4 Lenzen en spiegels [Afb. wdnet-hl6-1.76] het spiegelbeeld Dat wat je ziet in de spiegel. de scanner Apparaat dat plaatjes en teksten kan kopiëren naar de computer. scherp stellen Ervoor zorgen dat je iets scherper ziet. Bijvoorbeeld door aan een ring te draaien bij een verrekijker. de laserprinter Printer die met een laserstraal werkt.

11 Samenvatting 5 Blad 1 Waarnemen Les 1 Ik zie een oog Je ogen zitten goed beschermd in je oogkassen. Oogvocht houdt de ogen schoon. De lens in je oog zorgt ervoor dat je scherp ziet. Hij zit achter de pupil en de iris. Licht dat door je pupil in je oog komt, valt op het netvlies. De oogzenuw stuurt dan een signaal naar de hersenen. Zij maken er een beeld van. Als je in de verte niet goed ziet, ben je bijziend. Als je de dingen van dichtbij niet goed ziet, ben je verziend. hoornvlies pupil iris lens netvlies zenuw Les 2 Hoe dieren zien Dieren zien anders dan mensen. Wormen zien met hun oogvlekken alleen licht en donker. Insecten kunnen met hun facetogen heel goed beweging zien. Katten hebben een reflecterende laag achter hun netvlies, waardoor ze in de schemering goed kunnen zien. Niet alle dieren zien kleuren. Of ze zien andere kleuren dan wij. Bijen komen op gele bloemen af en vogels op oranjerode bessen. Veel dieren vallen niet op, omdat ze dezelfde kleur als hun omgeving hebben. Dat heet camouflage. Soms imiteren dieren met hun kleur of vorm een ander dier. Dat noemen we mimicry. Op die manier beschermen ze zich.

12 Samenvatting 5 Blad 2 Les 3 Licht en kleuren Licht gaat altijd rechtdoor, maar je kunt het met een spiegel van richting veranderen. Ook in water en glas verandert licht van richting. Het wordt dan gebroken. Zonlicht bestaat uit de kleuren van de regenboog. Dit zijn de kleuren van het spectrum. Je ziet kleuren, omdat een voorwerp kleuren terugkaatst. Andere kleuren worden geabsorbeerd. Röntgenstraling is onzichtbaar licht, net als uv-licht en infraroodstraling. Sommige dieren kunnen infrarood licht zien. Met een infrarood-nachtkijker kun jij in het donker zien. Les 4 Lenzen en spiegels Een gewone spiegel is vlak. Hij kaatst het licht terug, precies de andere kant op. Een bolle spiegel verkleint, maar geeft wel meer beeld. Een holle spiegel vergroot, zodat je jezelf goed van dichtbij kunt bekijken. Een bolle lens buigt het licht naar binnen. Je kunt hem als vergrootglas gebruiken. Een holle lens buigt het licht naar buiten en verkleint het beeld. Lenzen worden veel gebruikt in brillen, camera s, telescopen, verrekijkers en microscopen.

13 5 0 Antwoorden Herhaling herhaling Naam: Beantwoord de vragen. Voor elke vraag staat aangegeven naar welke afbeelding(en) in het leerlingenboek je moet kijken. Zoek de afbeeldingen op in hoofdstuk 5. 1 > bladzijde 69 afbeelding 6 Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen. pupil de kleur van je ogen iris hieruit stroomt vocht traanbuisje zwart gat in je oog 2 > 3 > 4 > bladzijde 70 afbeelding 8 bladzijde 71 afbeelding 1 bladzijde 73 afbeelding 3 Streep de foute woorden door. Het doorzichtige netvlies / hoornvlies beschermt je oog. De pupil wordt groter / kleiner bij veel licht. Licht valt in je oog op het netvlies / hoornvlies. De lens / iris zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. De iris / oogzenuw stuurt signalen naar de hersenen. Wat voor ogen hebben insecten? Cameraogen. Facetogen. Spiegelogen. Deze rups valt nauwelijks op in de omgeving. Hoe noem je dat? 5 > 6 > bladzijde 75 afbeelding 3 bladzijde 76 afbeelding 4 Hoe noem je alle kleuren van de regenboog samen? wit licht gekleurd licht het spectrum Welk onzichtbaar licht wordt hier gebruikt? 7 > bladzijde 78 afbeelding 2 Noem nog twee soorten onzichtbaar licht. 1 2 Wat doet de lens van een vergrootglas? Streep het foute woord door. Hij buigt het licht naar binnen / buiten.

14 05 Antwoorden herhaling Beantwoord de vragen. Voor elke vraag staat aangegeven naar welke afbeelding(en) in het leerlingenboek je moet kijken. Zoek de afbeeldingen op in hoofdstuk 5. 1 > bladzijde 69 afbeelding 6 Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen. pupil de kleur van je ogen iris hieruit stroomt vocht traanbuisje zwart gat in je oog 2 > 3 > 4 > 5 > 6 > 7 > bladzijde 70 afbeelding 8 bladzijde 71 afbeelding 1 bladzijde 73 afbeelding 3 bladzijde 75 afbeelding 3 bladzijde 76 afbeelding 4 bladzijde 78 afbeelding 2 Streep de foute woorden door. Het doorzichtige netvlies / hoornvlies beschermt je oog. De pupil wordt groter / kleiner bij veel licht. Licht valt in je oog op het netvlies / hoornvlies. De lens / iris zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. De iris / oogzenuw stuurt signalen naar de hersenen. Wat voor ogen hebben insecten? Cameraogen. Facetogen. Spiegelogen. Deze rups valt nauwelijks op in de omgeving. Hoe noem je dat? Camouflage. Hoe noem je alle kleuren van de regenboog samen? wit licht gekleurd licht het spectrum Welk onzichtbaar licht wordt hier gebruikt? Röntgenstraling. Noem nog twee soorten onzichtbaar licht. 1 Uv-licht. 2 Infrarood licht. Wat doet de lens van een vergrootglas? Streep het foute woord door. Hij buigt het licht naar binnen / buiten.

15 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 1, blad 1 Proeven met je ogen Wat ga je doen? Je doet een paar proeven met je ogen en ontdekt je blinde vlek. Of lijkt het maar zo? Dit heb je nodig kopieerblad Verdiepingsopdrachten 5, opdracht 1, blad 2: Gezichtsbedrog een vel papier twee potloden een liniaal Aan de slag Proef 1 1 Teken op een vel papier een dikke stip. Teken zes centimeter rechts daarvan een kruisje. 2 Kijk met je rechteroog naar de stip. 3 Sluit je linkeroog. 4 Beweeg je hoofd langzaam naar het papier. Blijf ondertussen strak naar de stip kijken. 5 Op een bepaald moment zie je het kruisje niet meer. Het beeld van het kruisje valt dan op de blinde vlek in je oog. Dat is de plaats waar de oogzenuw naar de hersenen gaat. 6 Doe de proef nu andersom: ga met je linkeroog voor het kruisje zitten en sluit je rechteroog. Op welke afstand zie je de stip niet meer? Proef 2 Bekijk de verschillende vormen van gezichtsbedrog op het kopieerblad. Gebruik bij de vragen hieronder eventueel een liniaal. Tekening 1: welke lijn is het langst? Tekening 2: lopen de lijnen recht of krom? Tekening 3: kijk naar de twee lijnen die van boven naar beneden lopen. Zijn ze recht of krom? Tekening 4: kijk naar de lijnen die van links naar rechts lopen. Zijn ze recht of krom? Tekening 5: kijk naar de middelste rondjes. Welk rondje is het grootst? Wil je meer weten? Kijk op internet bij Afbeeldingen. Typ gezichtsbedrog in. Bekijk een aantal voorbeelden van gezichtsbedrog.

16 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 1, blad 2 Gezichtsbedrog

17 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 2, blad 1 Spiegelbeeld Wat ga je doen? Je gaat aan de slag met spiegels en spiegelbeelden. Je schrijft je naam in spiegelbeeld en telt hoe vaak je een voorwerp tussen twee spiegels ziet. Ook probeer je met een spiegel uit een doolhof te komen zonder de lijnen te raken. Dit heb je nodig kopieerblad Verdiepingsopdrachten 5, opdracht 2, blad 2: Spiegelbeeld twee spiegels, bijv. spiegeltegels van de bouwmarkt een klein voorwerp, bijvoorbeeld een puntenslijper een potlood Aan de slag Proef 1 1 Schrijf op het kopieerblad je naam in spiegelbeeld. 2 Controleer met de spiegel of je de naam goed geschreven hebt. 3 Zet de spiegel rechtop op de zijkant van je kopieerblad. 4 Kijk in de spiegel en schrijf je naam op het kopieerblad. Blijf in de spiegel kijken, terwijl je schrijft. 5 Controleer of je de naam goed geschreven hebt. Proef 2 1 Zet de twee spiegels tegenover elkaar. 2 Leg een klein voorwerp tussen de twee spiegels. 3 Tel hoe vaak je het voorwerp ziet. Proef 3 1 Zet de spiegel rechtop op je kopieerblad achter de doolhof. 2 Kijk in de spiegel en ga met je potlood door de doolhof zonder de lijnen te raken! Blijf steeds in de spiegel kijken. 3 Ben je uit het doolhof gekomen zonder de lijnen te raken? Wil je meer weten? Kijk naar de filmpjes Spiegels in de fabriek en Spiegels op

18 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 2, blad 2 Spiegelbeeld

19 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 3 Groot, groter, grootst Wat ga je doen? Je ontdekt hoe met een vergrootglas allerlei voorwerpen groter kunnen lijken. Ook onderzoek je je eigen vel en bekijk je de haartjes op je arm. Dit heb je nodig zaklamp vergrootglas vier kleine voorwerpen, zoals een schelp, steentje, boomblad en veer een potlood en een gum een vel papier Aan de slag Opdracht 1 1 Ga op twee tot drie meter afstand van een muur staan. 2 Schijn met je zaklamp op de muur. Je ziet een onduidelijke lichtvlek. 3 Houd het vergrootglas tussen de zaklamp en de muur. 4 Verander de afstand van je zaklamp en het vergrootglas net zolang tot je een scherp beeld van het lampje op de muur krijgt. (Misschien moet je zelfs dichter bij de muur gaan staan. Of er verder vandaan.) Opdracht 2 1 Bekijk met je vergrootglas de kleine voorwerpen die je hebt meegebracht. Teken de details die je ziet nauwkeurig na. 2 Schrijf bij de tekening wat je hebt nagetekend. 3 Bekijk met het vergrootglas de vingerafdruk van je duim. Teken je vingerafdruk na. 4 Bekijk met het vergrootglas de huid van je arm en teken deze na. Wil je meer weten? Kijk op en kies Zoeken. Typ Lenzen in.

20 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 4, blad 1 Het hoekje om Wat ga je doen? Je maakt een periscoop. Daarmee kun je stiekem over een muur kijken of om een hoekje. Dit heb je nodig kopieerblad Verdiepingsopdrachten 5, opdracht 4, blad 2: Een periscoop een schoon melkpak van één liter twee spiegeltjes, maximaal 9 x 9 cm een scherp mesje een schaar een viltstift een liniaal eventueel twee stukjes karton van 8 x 10 cm plakband of lijm Aan de slag 1 Plak of lijm de bovenkant van het melkpak dicht. 2 Knip in het pak twee gaten van 5 x 5 cm: één gat bovenaan en één gat onderaan. Eén aan elke kant. (Tekening A.) 3 Teken aan de zijkanten van elk gat een vierkant. Teken in elk vierkant twee lijnen van de ene hoek naar de andere. (Tekening B.) 4 Snijd in elk vierkant één schuine lijn open. Dat is de sleuf. De sleuven moeten zo breed zijn, dat er een spiegel in past. 5 Schuif in de bovenste twee sleuven een spiegel, met de spiegelkant naar beneden. (Tekening C.) 6 Als de spiegel te klein of rond is, plak je hem eerst met plakband of lijm op een stukje karton. 7 Schuif in de onderste sleuven een spiegel met de spiegelkant omhoog. 8 Je periscoop is klaar. Ga onder je tafel zitten en probeer boven de tafelrand uit te kijken. Wil je meer weten? Kijk op en kies Zoeken. Typ periscoop in.

21 Verdiepingsopdrachten 5 Opdracht 4, blad 2 Een periscoop