Wegwijzer Instapstage

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wegwijzer Instapstage"

Transcriptie

1 SPECIFIEKE LERARENOPLEIDING Wegwijzer Instapstage 1. Inleiding Tijdens de Instapstage maak je verder kennis met het functioneren als vakleraar. Je voert de Instapstage samen met een duopartner uit. Studenten die twee vakdidactieken combineren, voeren de Instapstage in principe uit voor hun eerste vakdidactiek. De Instapstage is een observatiestage en een actieve stage. Het eerste contact met de stageschool verloopt via de mentor-coach. Die zal jullie in contact brengen met de vakmentor, die dan verder instaat voor de begeleiding in de stageschool. Vanuit de universiteit word je begeleid en opgevolgd door de vakdidacticus en de praktijkassistent(en), die we in deze wegwijzer de stagebegeleiders noemen. In de Instapstage ligt de nadruk op het vakdidactische aspect. Je observeert lessen (van de vakmentor en van je duopartner) uit je eigen vakdiscipline en je gaat zelf enkele lessen geven. Let op: De concrete organisatie kan verschillen volgens de gekozen vakdidactiek. 2. Inhoud en praktische informatie 2.1 Algemeen Informatie over de praktijkcomponent in het algemeen krijg je tijdens de introductiesessie in het begin van het academiejaar. Meer specifieke informatie over de Instapstage krijg je van je vakdidacticus. De Instapstage omvat 3 studiepunten, wat staat voor 75 tot 90 uur studietijd. De invulling bestaat uit: 4 observaties van lessen van de vakmentor; 4 lessen voorbereiden; van de voorbereide lessen zelf geven; observeren van de andere 2 voorbereide lessen, die door de duopartner gegeven worden; nabespreken met de vakmentor en de duopartner van de 4 voorbereide en gegeven lessen. In uitzonderlijke gevallen kan het gebeuren dat je de Instapstage uitvoert zonder duopartner. Dan geef je de 4 voorbereide lessen zelf. De observaties en lessen sluiten in principe aan bij je eerste (zie formulier stageplanning) of enige vakdidactiek. De precieze modaliteiten kunnen verschillen volgens de vakdidactiek. 2.2 Toewijzing stageschool en duopartner De stagecoördinator wijst je aan een stageschool toe in functie van de beschikbaarheid van stagescholen en een aantal desiderata (bijvoorbeeld vervoersmogelijkheden) die je via het formulier stageplanning op de stagewebsite bekend gemaakt hebt. Het is van belang dat je dit formulier zo snel mogelijk, ten laatste in de eerste week van het academiejaar, invult zodat je tijdig aan je stage kunt beginnen. Het is de stagecoördinator die instaat voor het vormen van de duo s die samen de Instapstage doen.

2 2.3 Plannen van de stage Van zodra je via een Alert-mail hebt vernomen in welke school je de Instapstage zult lopen, kijk je op de stagewebsite na wie je duopartner is. Je vindt zijn naam en adres op jouw digitale Fiche Student. Neem onmiddellijk contact op met je duopartner en maak samen afspraken met de stageschool. Hou hierbij rekening met volgende richtlijnen: Zorg dat je op de hoogte bent van alle taken (observaties en lessen) die jullie tijdens jullie Instapstage moeten vervullen en van de keuzemogelijkheden die jullie hierbij hebben. Je mag lessen observeren en volgen in de tweede en/of derde graad. Vraag via een aan de mentor-coach een afspraak met hem/haar of de vakmentor. Informeer ook wanneer het infomoment voor stagiairs in de school plaatsvindt. Gebruik steeds je student.uantwerpen-mailadres voor alle correspondentie i.v.m. de stages, zo weten de mentor-coaches aan welk opleidingsinstituut je de SLO volgt. Meld je op het afgesproken tijdstip samen aan bij de mentor-coach of vakmentor. De planning van de stage maak je bij voorkeur op met de vakmentor zodat lesinhouden en stageactiviteiten zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kunnen worden. Het opstellen van de planning gebeurt in onderling overleg. Stagiairs moeten rekening houden met de mogelijkheden en wensen van de stageschool en de mentoren. Omgekeerd moet de school rekening houden met de verplichtingen die je als student hebt (bv. verplichte aanwezigheid in bepaalde opleidingsonderdelen van de SLO). Voltijdse aslo-studenten en islo-studenten voeren hun Instapstage uit in het eerste semester. Ze ronden hun Instapstage ten laatste af op het einde van de lesvrije week. We raden echter aan om de Instapstage in de mate van het mogelijke vroeger af te ronden zodat je al vroeger kunt starten met de Groeistages. Deeltijdse aslo-studenten doen hun Instapstage in het tweede semester van het eerste jaar. Houd bij het plannen van je Instapstage rekening met de voorziene studietijd. Je moet bijvoorbeeld voldoende tijd voorzien voor de voorbereiding en de nazorg van de lessen. 2.4 Stageovereenkomst Je kunt geen cijfer krijgen voor het opleidingsonderdeel Instapstage als je op de stagewebsite, uaslo, niet akkoord gaat met de inhoud van de raamovereenkomst die de Universiteit Antwerpen (lerarenopleiding) heeft gesloten met de stage-instelling (zie workflow Aanvraag Status : Stage (Stap 3): Raamovereenkomst - preservicetraining). 2.5 Formulieren Alle formulieren die je tijdens je Instapstage nodig hebt, vind je op Mijn Onderwijs>Onderwijsadministratie School of Education>Vademecum Praktijkcomponent>Deel IV. Het Feedbackformulier-Les moet je zelf aan de vakmentor bezorgen. Spreek met haar/hem af of zij/hij de formulieren in elektronische of papieren vorm (in voldoende exemplaren) wenst te ontvangen. Vul de formulieren zoveel mogelijk vooraf in (bijvoorbeeld je naam, lesonderwerp, stagebegeleider, ). 2.6 Observaties van de vakmentor Op het einde van deze wegwijzer vind je gedetailleerde informatie omtrent de observatieopdrachten bij de vakmentor (zie paragraaf 5). Lees dit aandachtig en overleg met je duopartner en je vakmentor bij het begin van de stage welke lessen jullie zullen bijwonen en welke observatieopdrachten jullie zullen uitvoeren (te kiezen uit de categorieën 2, 3, 4 of 5; je mag dus niet kiezen voor de algemene observatie). Probeer ook minstens één les bij te wonen in de klas(sen) waar je les zal geven. Normaal gesproken wonen jullie dezelfde lessen bij, maar er kunnen redenen zijn om daar uitzonderlijk van af te wijken (bv. als één van de partners een les van zijn tweede vakdidactiek wil observeren). Maak zinvolle keuzes voor de opdrachten, die aansluiten bij de aard van de lessen die jullie bijwonen. Je hoeft bij eenzelfde les niet noodzakelijk dezelfde opdracht te nemen als je duopartner. Vraag vooraf telkens informatie aan je vakmentor

3 over de les(sen) die jullie zullen observeren en bereid je er op voor (zoek het onderwerp op in het leerplan, bekijk het leerboek al eens). Maak van elke observatie een verslag zoals verderop beschreven in deze wegwijzer. Je beslist samen met je duopartner of je hiervoor samenwerkt dan wel of beide partners een eigen verslag maken. 2.7 Lessen geven en observaties van je duopartner Spreek met je duopartner en de vakmentor tijdig af wie welke lessen zal geven. Maak voor elk van deze lessen een gedetailleerde lesvoorbereiding aan de hand van het lesvoorbereidingsformulier. Je beslist zelf of je hiervoor samenwerkt dan wel of beide partners elk een eigen lesvoorbereiding maken. De lesgever bezorgt de lesvoorbereiding minstens twee schooldagen op voorhand aan de vakmentor en voert de aanpassingen door die hij/zij vraagt. Zorg dat jullie minstens 15 minuten voor de start van de les op school aanwezig zijn. Overhandig de definitieve lesvoorbereiding dan aan je vakmentor. Indien je je les niet grondig voorbereid hebt, kan de vakmentor beslissen dat je de les niet mag geven. Zorg dat je al het nodige materiaal (zoals kopies, didactisch materiaal, realia enz.) bij je hebt. Instructies voor het observeren van de les van je duopartner vind je in categorie 1 bij 5. Observatieopdrachten hieronder. Na elke les is er een bespreking met de vakmentor en je duopartner voorzien. De vakmentor vult voor elke les een Feedbackformulier-Les in en overhandigt dit aan jou. 2.8 Stagebezoek Tijdens de Instapstape is in principe geen stagebezoek voorzien. 2.9 Syntheseverslag Op het einde van je stage maak je een syntheseverslag (ongeveer 2 pagina's) waarin jeµ kort en samenvattend beschrijft wat je tijdens je Instapstage geleerd hebt; je eigen mening kan geven over het verloop van de stage, de samenwerking met je duopartner, de begeleiding en de beoordeling. Deze tekst hoef je niet aan je vakmentor of je duopartner te geven Deontologische code Lees vóór je aan de Instapstage begint nogmaals de deontologische code (zie Deel I). Je vindt er hoe we verwachten dat een stagiair zich gedraagt in de stagescholen Vragen Inhoudelijke vragen over de Instapstage richt je tot je vakdidacticus. Met organisatorische vragen of problemen kun je terecht bij de stagecoördinator (stagecoordinator@uantwerpen.be).

4 2.12 Invullen stageagenda Let op: In de stageagenda op de stagewebsite uaslo vult elke student de coördinaten van de vakmentor(en) aan voor de stagelessen die de student zelf geeft tijdens de instapstage. (werkwijze: zie workflow Aanvraag Status : Stage (Stap 4): Stageagenda). De lessen die je observeert bij de vakmentor en bij je duopartner, geef je ook in als Observatieles. 3. Stagemap Elke student stelt een elektronische Instapstagemap samen. De map bevat de volgende elementen: overzicht van de observaties van lessen van de vakmentor (sjabloon beschikbaar op uaslo), geparafeerd door de mentor (mentor-coach of vakmentor); observatieformulieren en/of verslagen van de observaties (4 over lessen van de vakmentor, 2 over lessen van je duopartner); overzicht van de voorbereide lessen (sjabloon beschikbaar op uaslo), geparafeerd door de mentor (mentor-coach of vakmentor); lesvoorbereidingen en documentatiemateriaal van de voorbereide lessen; feedbackformulier-les voor de gegeven lessen; indien van toepassing: Feedbackformulier-Les van de bijgewoonde les(sen) door de stagebegeleider; syntheseverslag van je stage aan de hand van het ZelfEvaluatieformulier. Alle stagedocumenten voor de Instapstage dien je elektronisch in in de Blackboardcursus Instapstage. Concrete instructies hierover krijg je van de verantwoordelijke docenten. 4. Evaluatie De evaluatie van de Instapstage gebeurt op basis van de volgende elementen: evaluaties van de lessen door de vakmentor(en); indien van toepassing: de beoordeling(en) door de stagebegeleider; de beoordeling van de stagemap: volledigheid, vormgeving (structuur en taalgebruik), kwaliteit van de verslaggeving over de observaties, kwaliteit van de lesvoorbereidingen en lesreflecties; je eigen mening zoals verwoord in het syntheseverslag. Als je je Instapstage vóór de kerstvakantie afrondt en de stagemap indient in de eerste week na de kerstvakantie, wordt je punt tijdens de januarizittijd toegekend. In het andere geval wordt het punt tijdens de junizittijd toegekend. Het is slechts zelden mogelijk om tijdens de tweede zittijd te herkansen voor de Instapstage. Herkansing is alleen mogelijk in de volgende gevallen: De onvoldoende wordt vastgesteld tijdens de bijeenkomst van de examencommissie op het einde van het eerste semester. Je kunt dan herkansen voor de Instapstage tijdens het tweede semester. De nieuwe quotatie wordt dan behandeld op de samenkomst van de examencommissie in september. Soms kun je de onvoldoende wegwerken zonder dat daarvoor een beroep gedaan hoeft te worden op een stageschool, bijvoorbeeld als het enkel gaat over het vervolledigen van de stagemap. Let op: Onvolledige dossiers worden niet beoordeeld. Je kunt alleen een cijfer krijgen voor het opleidingsonderdeel Instapstage als je stagemap volledig in orde is.

5 5. Observatieopdrachten Tijdens de Instapstage voer je 4 observaties van de vakmentor (of een van zijn collega s) uit. Bij elk van deze observaties krijg je een observatieopdracht. Je vindt de lijst met observaties hieronder. Je vakdidacticus kan de observaties verder specificeren en observaties weglaten of toevoegen. Er zijn vijf categorieën: 1. algemene observaties van het lesgeven (bij je duopartner); 2. observaties van verschillende facetten van het lesgeven (bij de vakmentor of een collega); 3. observaties in verband met evalueren (bij de vakmentor of een collega); 4. observaties die direct voorbereiden op zelf lesgeven (bij de vakmentor of een collega); 5. observaties waarbij je over het muurtje kijkt (bij de vakmentor of een collega). In je stagemap neem je een overzicht op van de observaties die je uitgevoerd hebt en een verslag per observatie (zie verder). 5.1 Algemene observaties van het lesgeven Observatie 1: Globale observatie van een les 1. Bereid de les voor. 2. Zorg dat je beschikt over het observatieformulier. 3. Spreek eventueel met je duopartner en/of je vakmentor bijkomende aandachtspunten voor de observatie af (bijvoorbeeld naar aanleiding van discussiepunten bij de lesvoorbereiding). 4. Volg de les aandachtig en noteer je bevindingen in verband met de verschillende facetten op het observatieformulier. 5. Vul indien nodig het observatieformulier verder aan. 6. Overleg met de vakmentor en je duopartner over je bevindingen. 7. Maak een kort verslag (minder dan 1 pagina) over dit gesprek. Vat hetgeen je geleerd hebt samen onder de vorm van één of meer tips Neem het verslag en het observatieformulier op in je stagemap. 5.2 Observaties van verschillende facetten van het lesgeven De observaties uit deze categorie focussen op verschillende aspecten van het lesgeven (geïnspireerd op de rubrieken uit het observatieformulier dat in de lerarenopleiding gebruikt wordt). Tijdens de les observeer je die aspecten dan in detail. Soms moet je de observatie vooraf voorbereiden. Observatie 2: Beginsituatie, vakkennis van de leraar 1. Zoek het onderwerp van de les op in het leerplan en/of bekijk het deel in het schoolboek dat betrekking heeft op de les die je zult volgen. 2. In verband met de beginsituatie van de leerlingen: Zoek op over welke relevante voorkennis en vaardigheden de leerlingen beschikken voor de les die je gaat observeren. Maak gebruik van het leerplan en/of het schoolboek. Welke relevante voorkennis en vaardigheden hebben de leerlingen uit andere schoolvakken?

6 Denk je dat de leerlingen ervaringen uit het dagelijks leven hebben die van belang zijn voor de betrokken les? Verwacht je dat de leerlingen de les binnenkomen met bepaalde opvattingen of attitudes die een positieve of negatieve invloed kunnen hebben op het verloop van de les? 3. In verband met je eigen vakkennis: Beschik je zelf over de nodige vakkennis om les te geven over dit onderwerp? Waar heb je die verworven: tijdens je opleiding in het hoger onderwijs, via zelfstudie, via werkervaring,? Beschik je zelf over vakkennis die in verband staat met het lesonderwerp maar die verder gaat dan wat in de lessen in het secundair onderwijs behandeld wordt? 4. In verband met de beginsituatie van de leerlingen: Beschikken de leerlingen effectief over de voorkennis, vaardigheden en houdingen die je verwachtte? Waaraan merk je dat? Gaat de leraar uit van dezelfde verwachtingen als jij? Speelt de leraar in op wat leerlingen al kennen en kunnen? Speelt hij in op opvattingen en houdingen van leerlingen? 5. In verband met de rol van de vakkennis van de leraar: Hoe verhoudt de lesinhoud zich tot je eigen vakkennis: zijn er vereenvoudigingen aangebracht, worden alleen de hoofdzaken bestudeerd,? Illustreer met enkele voorbeelden uit de les dat het belangrijk is dat de leraar over voldoende vakkennis beschikt. Waaraan merk je dat de vakmentor over voldoende vakkennis beschikt? 6. Vraag aan de vakmentor waar hij de nodige vakkennis verworven heeft voor het vak dat hij geeft (in het algemeen, niet specifiek voor de geobserveerde les): tijdens zijn opleiding, via nascholing, via zelfstudie, via werkervaring,? Vraag ook hoe hij die vakkennis actueel houdt. 7. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 8. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je voorbereiding, je observaties en het gesprek Observatie 3: Doelen stellen en evalueren 1. Zoek in het leerplan op welke doelen voorgeschreven worden voor de les die je gaat observeren. Lees ook de eventuele toelichting bij deze doelen. 2. Probeer te achterhalen welke doelen de leraar effectief nastreeft. Heb daarbij zowel oog voor kennis en vaardigheden als attitudes. Komen deze doelstellingen overeen met de doelstellingen uit het leerplan? 3. Worden de nagestreefde doelen effectief bereikt tijdens de les? Hoe merk je dat? 4. Hoe gaat de leraar tijdens de les na of de doelen bereikt worden? 5. Zijn de doelen duidelijk voor de leerlingen? Krijgen leerlingen de gelegenheid om zelf na te gaan of ze de doelen bereiken? 6. Zou jij dezelfde doelen stellen en zou je die op dezelfde manier nastreven als de leraar? 7. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 8. Geef een voorbeeld van een vraag die leerlingen zouden moeten kunnen beantwoorden of een opdracht die leerlingen zouden moeten kunnen uitvoeren na deze les. 9. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je voorbereiding, je observaties en het gesprek

7 Observatie 4: Leerlijn 1. Zoek het onderwerp van de les op in het leerplan en/of bekijk het deel in het schoolboek dat betrekking heeft op de les die je zult volgen. 2. Zet nog even op een rijtje wat je in je lessen algemene didactiek en vakdidactiek geleerd hebt omtrent didactische opbouw en structuur van een les. 3. Kun je verschillende onderdelen in de les onderscheiden? Geef deze onderdelen weer in de vorm van een beknopte inhoudstafel. 4. Vormen de onderdelen zinvolle stappen in het leerproces (bijvoorbeeld: eerst worden voorbeelden behandeld en daarna wordt de theorie opgebouwd aan de hand van de voorbeelden, of: na een motiverende instap wordt de theorie aangebracht en daarna worden oefeningen gemaakt, )? 5. Hoe zorgt de leraar ervoor dat de structuur en samenhang in de les voor de leerlingen duidelijk is? 6. Zou jij de les zelf op dezelfde manier opgebouwd hebben? 7. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 8. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je voorbereiding, je observaties en het gesprek Observatie 5: Werkvormen, media en materiaal 1. Zoek het onderwerp van de les op in het leerplan en/of bekijk het deel in het schoolboek dat betrekking heeft op de les die je zult volgen. 2. Zet nog even op een rijtje wat je in de lessen algemene didactiek en vakdidactiek en eventueel keuzevakken geleerd hebt omtrent werkvormen, media en materiaal. 3. Welke werkvormen hanteert de leraar? 4. Welk materiaal (primair materiaal: audiovisuele fragmenten, tekstfragmenten, ; secundair materiaal: oefeningen, schema s, ) gebruikt de leraar? 5. Welke media (zoals bord, overhead, elektronische presentatie, digitaal bord, ) gebruikt de leraar? 6. Hoe reageren de leerlingen op het gehanteerde materiaal? 7. Vind je de werkvormen, de media en het materiaal goed gekozen? Bijvoorbeeld: laten ze toe om de doelen van de les optimaal te realiseren, dragen ze bij aan actieve participatie van de leerlingen, brengt het materiaal de realiteit in de klas, is er voldoende variatie in de werkvormen,? 8. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 9. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je voorbereiding, je observaties en het gesprek Observatie 6: Taalcompetenties van de leraar en de leerlingen 1. Zoek het onderwerp van de les op in het leerplan en/of bekijk het deel in het schoolboek dat betrekking heeft op de les die je zult volgen. 2. Zet nog even op een rijtje wat je in de lessen algemene didactiek en vakdidactiek en eventueel keuzevakken geleerd hebt omtrent taalcompetenties van de leraar en de leerlingen. 3. Hanteert de leraar mondeling en schriftelijk een verzorgde taal? En de leerlingen? 4. Gebruikt de leraar vakjargon? Is dat duidelijk voor de leerlingen? Hoe brengt hij dat aan? Maken de leerlingen op een correcte manier gebruik van vakjargon?

8 5. Gebruikt de leraar symbolen, figuren, schema s,? En de leerlingen? 6. Legt de leraar begrippen en concepten duidelijk uit? 7. Formuleert de leraar heldere vragen? 8. Op welke manier geeft de leraar mondelinge/schriftelijke instructies? Zijn de instructies helder en duidelijk zodat leerlingen precies weten wat ze moeten doen? 9. Voert de leraar gesprekken met de leerlingen? Hoe doet hij dit? 10. Zitten er in de klas leerlingen met taalachterstand? Heeft de leraar bijzondere aandacht voor deze leerlingen? 11. Hoe zorgt de leraar ervoor dat leerlingen tijdens de les het woord nemen? 12. Zou jij de talige aspecten van deze les op dezelfde manier aanpakken? 13. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 14. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je voorbereiding, je observaties en het gesprek Observatie 7: Klasmanagement 1. Zet nog even op een rijtje wat je in de lerarenopleiding tot nu toe geleerd hebt over klasmanagement. 2. Hoe gaat de leraar om met de klasopstelling? 3. Hoe biedt de leraar duidelijkheid voor de leerlingen (bijvoorbeeld: hij maakt werkafspraken, stelt duidelijke vragen, duidelijk time-management, )? 4. Hoe zorgt de leraar voor orde en structuur? 5. Geeft de leraar ik-boodschappen waar nodig (bijvoorbeeld ik vind jouw gedrag storend of bij dergelijk geroezemoes kan ik geen les geven )? 6. Hoe rekent de leraar af met storend gedrag? Is de leraar consequent en kordaat in zijn optreden? 7. Zou jij de les op het vlak van klasmanagement anders aangepakt hebben? Waarom (niet)? Zo ja, wat zou je anders doen? 8. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 9. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je voorbereiding, je observaties en het gesprek Observatie 8: Verzorgen van contacten en interactie, handelen als pedagoog 1. Houdt de leraar oogcontact met de klas? 2. Hoe werkt de leraar aan relaties (tussen leerlingen onderling, tussen de leerlingen en de leraar)? 3. Op welke manier gaat de leraar om met humor? 4. Hoe stimuleert en activeert de leraar de leerlingen? Op welke manier stimuleert hij samenwerking tussen leerlingen? 5. Hoe zorgt de leraar voor een sfeer van waardering? 6. Hoe uit de leraar positieve verwachtingen? 7. Hoe gaat de leraar positief om met de eigenheid van de leerlingen? 8. Zou jij de les op het vlak van contacten, interactie en klasklimaat anders aangepakt hebben? 9. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 10. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je observaties en het gesprek met de vakmentor. Vat hetgeen je geleerd hebt samen onder de vorm van één of meer tips voor beginnende leraren.

9 Observatie 9: Ondersteunen van het leren 1. Zoek het onderwerp van de les op in het leerplan en/of bekijk het deel in het schoolboek dat betrekking heeft op de les die je zult volgen. 2. Hoe motiveert de leraar de leerlingen voor het lesthema? 3. Hoe toont de leraar zijn enthousiasme voor het lesonderwerp? 4. Hoe zorgt de leraar voor een functionele klasopstelling en inrichting? 5. Hoe laat de leraar ruimte voor reacties en wat doet hij ermee? 6. Hoe stimuleert de leraar de zelfredzaamheid van de leerlingen? 7. Differentieert de leraar? 8. Hoe speelt de leraar in op leerproblemen? 9. Zorgt de leraar voor samenvatting van het geleerde? Hoe doet hij dat? Doet hij het zelf of laat hij de leerlingen dat doen? 10. Zou jij de les op het vlak van ondersteunen van het leren anders aangepakt hebben? 11. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. 12. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je observaties en het gesprek met de vakmentor. Vat hetgeen je geleerd hebt samen onder de vorm van één of meer tips voor beginnende leraren. 5.3 Observaties in verband met evalueren Observatie 10: Toets Voor deze opdracht observeer je een toets die door de leraar gemaakt is en de antwoordkopijen van drie leerlingen die door de vakmentor verbeterd zijn. Vraag een exemplaar van het vragenblad aan je vakmentor en een geanonimiseerde kopie van de verbeterde kopij van drie leerlingen: een leerling die sterk is voor het ondervraagde vak, een gemiddelde en een zwakke leerling. 1. Zoek het onderwerp van de toets op in het leerplan en bekijk het deel in het schoolboek dat hierop betrekking heeft. 2. Los de toets zelf op. 3. Geef van elke vraag uit de toets aan met welke doelstelling(en) ze verbonden is. 4. Probeer de moeilijkheidsgraad van elke vraag in te schatten. 5. Vind je de vragen uit de toets goed gekozen? 6. Lees de antwoorden van de drie leerlingen en de verbetering van de vakmentor aandachtig. Wat hebben de leerlingen goed en fout gedaan? Welke schriftelijke feedback geeft de leraar? Welke quotatie geeft de leraar? 7. Zou jij dezelfde feedback geven? Ben je het eens met de quotatie van de leraar? 8. Overleg kort met de vakmentor over je bevindingen. Vraag aan de leraar of hij klassikaal feedback gegeven heeft over de toets. 9. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je observaties en het gesprek met de vakmentor. Vat hetgeen je geleerd hebt samen onder de vorm van één of meer tips voor beginnende leraren. Voeg in je stagemap het vragenblad en de kopijen van de drie leerlingen toe. Observatie 11: Mondeling examen Deze observatie kun je alleen uitvoeren als er tijdens je Instapstage een examenperiode is waarbinnen je vakmentor een klas mondeling ondervraagt. Je woont het mondelinge examen van minstens drie leerlingen bij. Het is belangrijk dat je dit met je vakmentor afspreekt vooraleer de examenperiode gestart is, zodat je vakmentor de klas nog op de hoogte kunt brengen van je aanwezigheid. 1. Zoek het onderwerp van het examen op in het leerplan en bekijk het deel in het schoolboek dat hierop betrekking heeft. 2. Geef een beeld van de praktische organisatie van het examen:

10 Zitten de leerlingen individueel of in groep in het examenlokaal? Hoeveel tijd wordt er per leerling uitgetrokken? Hoeveel voorbereidingstijd krijgen de leerlingen? Hoeveel vragen moeten de leerlingen beantwoorden? Hoe krijgt de leerling zijn/haar vragen? Volg het mondelinge gesprek tussen de leraar en drie leerlingen en beschrijf op welke wijze dit plaatsvindt. 4. Vind je de vragen goed gekozen? Wat denk je over de moeilijkheidsgraad van de vragen? 5. Bespreek met je vakmentor de wijze waarop hij/zij punten toekent aan de leerlingen. 6. Zou je het zelf op die manier aanpakken? 7. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je observaties en het gesprek met de vakmentor. Vat hetgeen je geleerd hebt samen onder de vorm van één of meer tips voor beginnende leraren. Voeg in je stagemap indien mogelijk de vragen van het examen toe. 5.4 Observaties die direct voorbereiden op zelf lesgeven Observatie 12: Een les voorbereiden en observeren Je woont een les van de vakmentor bij, maar bereidt deze les onafhankelijk van de vakmentor ook voor. Nadien vergelijk je in een gesprek met de vakmentor je eigen voorbereiding met de les die door de vakmentor gegeven werd. Omdat deze observatie meer tijd vergt dan de andere observaties uit de lijst, telt ze dubbel. Je kunt de voorbereide les nadien eventueel ook zelf geven in een parallelklas. Voorbereiden, observeren en zelf les geven tellen dan voor één observatie en één les. 1. Win alle noodzakelijke informatie in bij je vakmentor: afbakening van de leerinhoud, gebruikte schoolboek, voorkennis, aantal leerlingen, 2. Bereid zelfstandig de les voor. Denk goed na over alle aspecten van de les. Vul het lesvoorbereidingsformulier in. 3. Volg de les van de vakmentor zeer aandachtig. Noteer van de lesinhoud, de timing en de didactische aanpak van de leraar. 4. Wat zijn de voornaamste verschillen tussen jouw voorbereiding en de les van de vakmentor: keuze van de leerinhoud, opbouw van de les, gebruikte werkvormen,...? 5. Denk na over de effecten op het lesverloop van de geconstateerde verschillen. 6. Laat je lesvoorbereiding aan de vakmentor zien. Bespreek de verschillen. Welke opmerkingen maakt je vakmentor bij je lesvoorbereiding? 7. In je stagemap bewaar je je lesvoorbereiding en de notities die je tijdens de les maakte. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) over je observaties en het gesprek met de vakmentor. Vat hetgeen je geleerd hebt samen onder de vorm van één of meer tips 8. Als je de les nadien zelf geeft in een parallelklas, hoef je niet noodzakelijk een nieuwe lesvoorbereiding te maken. Verwijs bij de gegeven lessen naar de lesvoorbereiding en beschrijf in detail op welke punten je de oorspronkelijke lesvoorbereiding aangepast hebt na de observatie en het gesprek met de vakmentor. Observatie 13: Een les als onderwijsassistent Als aanloop naar het geven van een aantal volledige lessen die je zelfstandig voorbereidt en geeft, kun je ervoor kiezen om de rol van onderwijsassistent op te nemen tijdens een van de lessen. Je voert dan een activiteit uit die rechtstreeks verband houdt met het lesgeven in de klas zonder dat het gaat over het geven van een volledige les aan een volledige klas. Deze opdracht gaat dus een stap verder dan louter observeren. De concrete invulling ervan bepaal je in overleg met je vakmentor. We geven enkele voorbeelden ter inspiratie: In een les van de vakmentor verzorg je een onderdeel (bijvoorbeeld: je legt de oplossing van een oefening uit, je behandelt een voorbeeld, je voert een proef uit, ). Spreek dan met de vakmentor af of je je bijdrage zelfstandig voorbereidt dan wel gebruik maakt van de voorbereiding van de vakmentor. Laat je vakmentor observeren en bespreek je interventie na de les. Verwerk je eigen ervaringen en de bespreking met de vakmentor in je verslag.

11 Je begeleidt de klas samen met je vakmentor (bijvoorbeeld: samen met de vakmentor begeleid je leerlingen bij het maken van oefeningen, samen met de vakmentor begeleid je een groepswerk, samen met de vakmentor begeleid je een les in het computerlokaal, ). Maak vooraf de oefeningen of opdrachten die de leerlingen zullen maken tijdens de les. Duid aan waar je problemen verwacht en bereid mogelijke reacties voor. Noteer tijdens of onmiddellijk na de les onverwachte reacties en opmerkelijke fouten van de leerlingen en de manier waarop je er zelf op gereageerd hebt. Verwerk dit in je verslag. Je werkt een leerling (of enkele leerlingen) individueel bij, binnen of buiten de lesuren, bijvoorbeeld omdat hij lessen gemist heeft door ziekte of omdat hij supplementaire begeleiding nodig heeft voor een bepaald onderwerp. Noteer tijdens of onmiddellijk na de sessie onverwachte reacties, opmerkelijke fouten van de leerling en de manier waarop je er zelf op gereageerd heb. Verwerk dit in je verslag. 5.5 Observaties waarbij je over het muurtje kijkt Observatie 14: Een les van je tweede vakdidactiek observeren Dit is een observatie die je alleen kunt kiezen als je twee vakdidactieken combineert. Je loopt de Instapstage enkel voor je eerste vakdidactiek. Via deze observatie kun je ervoor kiezen om toch een les van je andere vakdidactiek te observeren. Het kan gaan over een les bij je vakmentor of bij een andere leraar. Ofwel voer je in deze les een van de observatieopdrachten uit 5.1 of 5.2 uit, ofwel maak je een eigen opdracht. 1. Vraag aan de mentor-coach of vakmentor om je (indien nodig) in contact te brengen met een geschikte leraar. 2. Bespreek met de leraar welke les je zou willen bijwonen en welke observatieopdracht daarvoor geschikt is. 3. a. Als je kiest voor een van de observatieopdrachten uit 5.1 of 5.2: voer deze observatieopdracht uit zoals beschreven. b. Als je een eigen observatieopdracht maakt: schrijf vooraf duidelijk neer wat je wil observeren en bereid je voor om adequaat te observeren in het licht van je opdracht. Overleg na de les kort met de leraar over je bevindingen. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) waarin je rapporteert over je opdracht, je observaties en je overleg met de leraar. Observatie 15: Een les in een andere context Je loopt de Instapstage in de tweede en/of derde graad van een aso-/kso-school. Als die mogelijkheid binnen de school bestaat, kun je er via deze observatie voor kiezen om een les te observeren buiten deze context. Het kan dan gaan over een les in tso of bso (als je school ook een tso- of bso-afdeling heeft), in de eerste graad of zelfs in de basisschool, Ofwel voer je in deze les een van de observatieopdrachten uit 5.1 of 5.2 uit, ofwel maak je een eigen opdracht. 1. Vraag je vakmentor om je (indien nodig) in contact te brengen met een geschikte leraar. 2. Bespreek met de leraar welke les je zou willen bijwonen en welke observatieopdracht daarvoor geschikt is. 3. a. Als je kiest voor een van de observatieopdrachten uit 5.1 of 5.2: voer deze observatieopdracht uit zoals beschreven. b. Als je een eigen observatieopdracht maakt: schrijf vooraf duidelijk neer wat je wil observeren en bereid je voor om adequaat te observeren in het licht van je opdracht. Overleg na de les kort met de leraar over je bevindingen. Maak een kort verslag (1 à 2 pagina s) waarin je rapporteert over je opdracht, je observaties en je overleg met de leraar.