Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus"

Transcriptie

1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Tekst geldend op: ) Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus De Minister van Justitie, gelet op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus; Besluit: Algemene bepalingen Artikel (definitiebepalingen) In deze regeling wordt verstaan onder: de minister: de Minster van Veiligheid en Justitie; de wet: de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus; de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012; de commandant: de commandant van de Koninklijke marechaussee; een horecabedrijf: een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca, of een bordeel, uitgezonderd logiesverstrekkende ondernemingen, voor zover het logiesverstrekking betreft; de aanvraag: de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van erkenning van EG-beroepskwalificaties, bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties; de aanvrager: de migrerende beroepsbeoefenaar die een aanvraag indient; een gereglementeerd beroep: een beroep waarvoor ingevolge artikel 8 of artikel 10 van de wet opleidingseisen worden gesteld; een compenserende maatregel of een maatregel: een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid; de stagiair: de migrerende beroepsbeoefenaar die een aanpassingsstage volgt; Justis: de Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening; de dienstverrichter: de dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties; j. verordening: Verordening (EU) Nr. 1214/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone (PbEU 2011, L 316). Overige in deze regeling voorkomende begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wet. Artikel (optreden naar buiten) De wijze van acquisitie en promotie door een beveiligingsorganisatie en een recherchebureau, alsmede het optreden naar buiten, de presentatie en de uitvoering van de werkzaamheden, zijn niet in strijd met de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak. Artikel (opzet en inrichting) De opzet en de inrichting van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau zijn zodanig dat regelmatige, continue en volledige uitoefening van de beveiligings- dan wel recherchewerkzaamheden waartoe de organisatie of het bureau zich heeft verbonden, is gewaarborgd. Het eerste lid is niet van toepassing op een beveiligingsorganisatie die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder d, van de wet. Artikel (vertrouwelijke gegevens) Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau treft maatregelen om te voorkomen dat persoons- en andere vertrouwelijke gegevens in handen van onbevoegden komen. Opleidingseisen Artikel 5. (algemene opleiding) Een beveiligingsorganisatie belast uitsluitend een persoon met beveiligingswerkzaamheden, indien deze in het bezit is van een op zijn naam gesteld diploma Beveiliger van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties. De verplichting in het eerste lid geldt niet voor een periode van maximaal 12 maanden, te rekenen van af de dag dat de betrokkene voor het eerst bij een particuliere beveiligingsorganisatie met beveiligingswerkzaamheden wordt belast, indien betrokkene door middel van een verklaring van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties kan aantonen dat hij de praktijkopleiding voor het diploma Beveiliger volgt. Op de uitvoering van de praktijkopleiding wordt toezicht uitgeoefend door de Stichting ex:plain. Leerbedrijven zijn aan de Stichting ex:plain een bedrag verschuldigd voor de uitoefening van dit toezicht. De hoogte van dit bedrag wordt jaarlijks door de Stichting Opleidingsfonds Beveiligingsbranche (SOBB) vastgesteld, na overleg met de Stichting ex:plain. De in het tweede lid genoemde periode van maximaal 12 maanden wordt niet onderbroken of verlengd. In afwijking hiervan kan de korpschef de periode van 12 maanden a. onderbreken; b. eenmalig met maximaal 12 maanden verlengen voor aspiranten die beschikken over het certificaat Beveiliger B. Aan de onderbreking of verlenging kunnen voorwaarden worden verbonden.

2 5. 6. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de betrokkene is geboren vóór 1 december 1937 en van 1 december 1980 tot en met 30 november 1982 onafgebroken werkzaam is geweest bij een op grond van de wet toegelaten beveiligingsorganisatie. Als gelijkwaardig aan het diploma bedoeld in het eerste lid worden erkend: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. het Vakdiploma Bedrijfsbeveiliging en Bewakingsdienst van de Unie van Beveiligings- en Bewakingspersoneel (UBB); het Vakdiploma Bedrijfsbeveiliging en Bewakingsdienst van de Nederlandse Bond van Onbezoldigd opsporingsambtenaren en Bewakingspersoneel (NBOB); de diploma's Beveiligingsbeambte B, C en D van de Leidse Onderwijs Instellingen, behaald voor 1 februari 1986; het diploma Beveiliging en Bewaking van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties, behaald voor 1 februari 1986; het Vakdiploma Basiscursus Marine Bewakingskorps tezamen met het diploma van het Marine Bewakingskorps voor onbezoldigd ambtenaar van het Korps Rijkspolitie, beide behaald voor 1 februari 1986; het Certificaat Begincursus voor de bedrijfsbewaking, afgegeven door de Stichting Vervoer- en Havenopleidingen te Rotterdam, behaald voor 1 februari 1986; het Basisdiploma Beveiliging van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties, behaald voor 1 januari 1998; het Ecabodiploma leerlingwezen Algemeen Beveiligingsmedewerker; het IVOB-diploma A en B; het diploma Algemeen Beveiligingsmedewerker van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties / de Stichting Ecabo. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als beveiliger. Artikel 6. (bestuursorganen) Artikel 5, eerste tot en met vijfde lid, van deze regeling, is van overeenkomstige toepassing op personen in dienst van een bestuursorgaan, die in de uitoefening van hun functie beveiligingswerkzaamheden verrichten. Artikel 7. (horecaportiers) In afwijking van artikel 5, eerste lid, van deze regeling, kan een beveiligingsorganisatie een persoon met beveiligingswerkzaamheden belasten ten behoeve van een horecabedrijf, indien deze in het bezit is van een op naam gesteld diploma horecaportier van de Stichting Vakbekwaamheid Horeca of van het Horeca Branche Instituut, dan wel van de Stichting Nationaal Onderwijscentrum van de Bedrijfstak Horeca, dan wel een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als horecaportier. Artikel 7a. (evenementenbeveiliging) In afwijking van artikel 5, eerste lid, van deze regeling, kan een beveiligingsorganisatie een persoon belasten met beveiligingswerkzaamheden bij een evenement indien deze in het bezit is van het certificaat Event Security Officer van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere beveiligingsorganisaties of een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als evenementenbeveiliger. Het bepaalde in artikel 5, tweede en vierde lid, van deze regeling, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 8. (voetbalorganisaties) In afwijking van artikel 5, eerste lid, kan een beveiligingsorganisatie een persoon met beveiligingswerkzaamheden belasten bij voetbalwedstrijden in het betaald voetbal als aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. b. c. hij is aangesteld bij een vereniging in het betaald voetbal; hij is in het bezit van een op zijn naam gesteld certificaat Voetbalsteward afgegeven door de directeur betaald voetbal van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond, dan wel een erkenning als beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties voor werkzaamheden als voetbalsteward; het betreft beveiligingswerkzaamheden kort voor, tijdens of kort na de wedstrijd van de voetbalorganisatie, in en rond het stadion waar de wedstrijden, bedoeld in de aanhef, plaatsvinden. In afwijking van artikel 5, eerste lid, kan een beveiligingsorganisatie een persoon met beveiligingswerkzaamheden belasten bij voetbalwedstrijden in het amateurvoetbal als aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. b. c. hij is aangesteld bij een vereniging in de top- of hoofdklasse van het amateurvoetbal; hij is in het bezit is van een op zijn naam gesteld certificaat Voetbalsteward afgegeven door de directeur amateurvoetbal van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond, dan wel een erkenning als beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties voor werkzaamheden als voetbalsteward; het betreft beveiligingswerkzaamheden kort voor, tijdens of kort na de wedstrijd van de voetbalorganisatie, in en rond het stadion waar de wedstrijden, bedoeld in de aanhef, plaatsvinden. Artikel 9. (ongeuniformeerden) 5. Onverminderd artikel 5, eerste lid, van deze regeling, belast een beveiligingsorganisatie uitsluitend een persoon ongeüniformeerd met beveiligingswerkzaamheden, indien deze in het bezit is van een op zijn naam gesteld certificaat persoonsbeveiliging van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties (SVPB) dan wel het diploma Beveiligingsmedewerker, differentiatie persoonsbeveiliger van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties, dan wel een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als ongeüniformeerd persoonsbeveiliger. Het eerste lid is niet van toepassing op personen belast met beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van grootwinkel- of detailhandelbedrijven. Onverminderd artikel 5, eerste lid, van deze regeling, belast een beveiligingsorganisatie uitsluitend een persoon ongeüniformeerd met beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van grootwinkel- of detailhandelbedrijven, indien deze in het bezit is van een op zijn naam gesteld certificaat winkelsurveillance van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties, dan wel een diploma Beveiligingsmedewerker, differentiatie winkelsurveillant van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties, dan wel een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EGberoepskwalificaties, voor werkzaamheden als ongeüniformeerd winkelsurveillant. Als gelijkwaardig aan het diploma in het eerste lid en het derde lid wordt erkend het Vakdiploma Beveiliging van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties. Als gelijkwaardig aan het diploma in het derde lid wordt erkend het Certificaat Detailhandel van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties. Artikel 10. (particulier rechercheurs) Een recherchebureau belast uitsluitend een persoon met recherchewerkzaamheden, indien deze in het bezit is van een op naam gesteld diploma particulier onderzoeker van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties.

3 Als gelijkwaardig aan het diploma, bedoeld in het eerste lid, worden erkend een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als particulier rechercheur. Het eerste lid geldt niet voor een periode van maximaal 12 maanden, te rekenen vanaf de dag dat de betrokkene voor het eerst bij een particulier recherchebureau dat beschikt over een keurmerk van de Nederlandse Veiligheidsbranche of van de Branchevereniging voor Particuliere Onderzoeksbureaus van de de Nederlandse Veiligheidsbranche met recherchewerkzaamheden wordt belast, indien betrokkene door middel van een verklaring van de opleidende instelling kan aantonen dat hij in de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, de opleiding voor het diploma particulier onderzoeker van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties volgt. De in het derde lid genoemde periode van maximaal 12 maanden wordt op geen enkele wijze onderbroken, verlengd of geschorst. Artikel 1 (alarminstallateurs) Een beveiligingsorganisatie die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b, van de wet, aan welke een vergunning is verleend, laat het plan voor de installatie, de installatie en het onderhoud van de alarmapparatuur die hij gebruikt, slechts opstellen dan wel uitvoeren door alarminstallateurs die in het bezit zijn van een diploma dat de instemming heeft van de minister. Instemming als bedoeld in het eerste lid hebben: a. b. c. het diploma Monteur Beveiligingssystemen (MBV); het diploma Technicus Beveiligingsinstallaties (TBV); een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarminstallateur. Artikel 11a. (alarmcentralisten) In afwijking van artikel 5, eerste lid, van deze regeling, kan een beveiligingsorganisatie als bedoeld in artikel 3, onder b, van de wet een persoon belasten met beveiligingswerkzaamheden als alarmcentralist indien deze in het bezit is van het certificaat Basisopleiding Centralist Alarmcentrale van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties of een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EGberoepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarmcentralist. Het bepaalde in artikel 5, tweede en vierde lid, van deze regeling, is van overeenkomstige toepassing. Uniformen Artikel 1 (uiterlijk uniform en ontheffing) Het uniform, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet, is voorzien van een embleem, overeenkomstig het in bijlage 1 bij deze regeling vastgestelde model, op de wijze zoals in genoemde bijlage is omschreven. De korpschef of, indien een beveiligingsorganisatie werkzaamheden verricht op een luchtvaartterrein en dan uitsluitend voor dat luchtvaartterrein, de commandant kan aan een beveiligingsorganisatie ontheffing verlenen van de verplichting tot het dragen van een uniform indien dit gelet op de aard van de werkzaamheden gewenst is en zich daartegen geen zwaarwegende belangen verzetten. De korpschef of de commandant kan aan de ontheffing voorschriften verbinden betreffende de instructie van het betrokken personeel. Legitimatiebewijzen Artikel 1 (model legitimatiebewijs) Het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 9, achtste lid, van de wet, komt overeen met het in bijlage 2 bij deze regeling vastgestelde model en de in die bijlage aangeduide kleur. Indien het legitimatiebewijs wordt afgegeven door de commandant, wordt de in het model vervatte aanduiding van de korpschef als afgever van het legitimatiebewijs overeenkomstig aangepast. Het legitimatiebewijs bevat een verklaring waaruit de toestemming van de korpschef, de commandant of de minister, bedoeld in artikel 7, tweede of derde lid, van de wet, blijkt. Het legitimatiebewijs, bedoeld in het eerste lid, kan een aantekening bevatten waaruit blijkt dat het de betrokkene slechts is toegestaan de op het legitimatiebewijs omschreven beveiligings- dan wel recherchewerkzaamheden te verrichten. Het legitimatiebewijs wordt afgegeven door de korpschef of de commandant die de toestemming, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet, heeft verleend. Indien de in artikel 7, derde lid van de wet, bedoelde toestemming is verleend, geeft de korpschef het legitimatiebewijs af. Wanneer de houder van een legitimatiebewijs de dienst heeft verlaten of wanneer de geldigheidsduur van het bewijs is verstreken, wordt het legitimatiebewijs ingenomen door de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau en ter vernietiging aangeboden aan de korpschef of de commandant. De particuliere beveiligingsorganisatie of het recherchebureau houdt een voor de politie toegankelijk systeem bij dat de volgende gegevens met betrekking tot de legitimatiebewijzen bevat: nummers van de bewijzen; namen, voornamen, geboortedata en functies van de houders; data waarop de geldigheid van de bewijzen verstrijkt; en data van inlevering van de bewijzen bij de korpschef of de commandant. 5 [Vervallen per ] Artikel 14 [Vervallen per ] Artikel 15 [Vervallen per ] 6. Verslaglegging Artikel 16 [Vervallen per ] 7. Uitrusting Artikel 17. (gebruik hond)

4 5. 6. Een beveiligingsorganisatie kan bij de uitvoering van beveiligingswerkzaamheden gebruik maken van een hond, tenzij in de vergunning anders is bepaald. Gebruik maken van een hond is slechts toegestaan indien uit een verklaring, afgegeven door een instantie die de toestemming heeft van de minister, blijkt dat deze hond geschikt is om als surveillancehond of objectbewakingshond te worden ingezet. De hondengeleider is bij de uitvoering van de beveiligingswerkzaamheden in het bezit van een verklaring, afgegeven door een instantie die de toestemming heeft van de minister, waaruit blijkt dat de geleider en de hond een, voor het verrichten van de werkzaamheden, geschikte combinatie vormen. Toestemming als bedoeld in het eerste en tweede lid hebben in ieder geval: a. b. de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging; de Nederlandse Bond voor de Diensthond. De hond staat tijdens de uitvoering van de beveiligingswerkzaamheden onder direkt toezicht van de geleider. De hondengeleider verleent desgevraagd inzage in de verklaringen als bedoeld in het eerste en tweede lid, aan de personen die met het toezicht op de naleving van de wet zijn belast, alsmede aan de korpschef of, indien de beveiligingswerkzaamheden worden verricht op een luchtvaartterrein, bij de commandant van de Koninklijke marechaussee. Met de verklaringen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gelijkgesteld verklaringen van goedkeuring, afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke verklaringen zijn afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd. 8. Behandeling van klachten Artikel 18. (vaststellen klachtenregeling) Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau stelt een klachtenregeling vast. De klachtenregeling bevat ten minste gegevens over: a. bij wie de klacht moet worden ingediend; b. de minimale eisen waaraan een klaagschrift moet voldoen; c. de termijn waarbinnen een klacht kan worden ingediend; d. de te volgen procedure voor de behandeling van de klacht; e. de termijn waarbinnen de klacht wordt afgehandeld. Een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau brengt een kopie van een ingediende klacht ter kennis van de minister. Aan de indiening en behandeling van een klacht worden geen kosten verbonden. 9. Afstemming met politie Artikel 19. (informeren politie) Een beveiligingsorganisatie draagt zorg voor een goede afstemming van de beveiligingswerkzaamheden met de politie of, indien de beveiligingswerkzaamheden worden verricht op een luchtvaartterrein, met de commandant. Een beveiligingsorganisatie stelt voordat de beveiligingswerkzaamheden worden verricht de korpschef of, indien de beveiligingswerkzaamheden worden verricht op een luchtvaartterrein, de commandant door middel van een aanmeldingsformulier, overeenkomstig het in bijlage 4 bij deze regeling vastgestelde model, op de hoogte van de aard, omvang en duur van de werkzaamheden. Het tweede lid is niet van toepassing op beveiligingsorganisaties die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 3, onder b, van de wet. 10. Bijzondere bepalingen voor particuliere alarmcentrales Artikel 20. (eisen particuliere alarmcentrale) Een beveiligingsorganisatie die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b, van de wet, is gecertificeerd door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificeringsinstelling, die de toestemming heeft van de minister. Van het bepaalde in het eerste lid kan door de minister ontheffing worden verleend. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een aanvraag om ontheffing. Toestemming als bedoeld in het eerste lid heeft in ieder geval: Kiwa NCP Met de certificering, bedoeld in deze regeling, wordt gelijkgesteld een verklaring van goedkeuring, afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale certificering wordt nagestreefd. Artikel 21 [Vervallen per ] Artikel 2 (informeren politie) Zodra door een beveiligingsorganisatie die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b, van de wet, een aanvang wordt gemaakt met nieuwe beveiligingswerkzaamheden stelt deze beveiligingsorganisatie de korpschef of, indien de objecten die door de alarmcentrale worden beveiligd zich bevinden op een luchtvaartterrein, de commandant,op de hoogte van: a. b. c. d. e. f. de aanvang en de beëindiging van een overeenkomst met een abonnee die strekt tot een aansluiting op de particuliere alarmcentrale van alarm-apparatuur, en voorzover de korpschef daarom schriftelijk verzoekt tevens van: de aard en situering van het object, de in- en uitgangen en het beveiligd gebied met haar afzonderlijke zones; de soorten alarm waarvoor assistentie kan worden gevraagd (inbraak, overval, brand); de naam en het adres van de persoon die de alarmapparatuur heeft geïnstalleerd of zorgdraagt voor het onderhoud; het sleuteladres; de instantie of persoon die na het doorgeven van een alarm binnen 15 minuten bij het pand aanwezig zal zijn.

5 1 Bijzondere bepalingen voor geld- en waardetransporten Artikel 2 (eisen voor geld- en waardetransportbedrijf) De wijze waarop de werkzaamheden door een particulier geld- en waardetransportbedrijf worden verricht, alsmede het door een particulier geld- en waardetransport gebruikte materieel voldoen aan de in bijlage 5 bij deze regeling gestelde eisen. Van het bepaalde in het eerste lid kan door de minister ontheffing worden verleend. 11a. Bijzondere bepalingen voor recherchebureaus Artikel 23a. Vaststellen (privacy)gedragscode Een recherchebureau stelt een (privacy)gedragscode vast, identiek aan het in bijlage 6 bij deze regeling vastgestelde model, en leeft de code na. 11b. Bijzondere bepalingen voor erkenning EG-beroepskwalificaties Artikel 23b. (documenten bij aanvraag) 5. De aanvraag om erkenning van de EG-beroepskwalificaties wordt ingediend bij Justis. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van: a. b. c. d. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties; een gewaarmerkte kopie van de bekwaamheidsattesten of van de opleidingstitels waarop de aanvrager zich beroept; een schriftelijk bewijs van de beroepservaring, indien de aanvrager over beroepservaring beschikt; een verklaring omtrent gedrag afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst, of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, met dien verstande dat de verklaring of het document ten tijde van de indiening van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden. Indien de Minister een eerdere aanvraag heeft afgewezen en hierbij een mededeling, bedoeld in artikel 23g, derde lid, heeft gedaan, gaat de aanvraag tevens vergezeld van: a. b. een verklaring, bedoeld in artikel 23h, vierde lid, of een verklaring, bedoeld in artikel 23i, tweede lid. De Minister kan verlangen dat de aanvrager nadere informatie verstrekt over: a. b. de aard, de inhoud en de duur van de door de aanvrager gevolgde opleiding, en de beroepservaring van de aanvrager. De Minister kan verlangen dat de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b, c en d, en vierde lid, die zijn gesteld in een andere dan de Nederlandse taal, vergezeld gaan van vertalingen in de Nederlandse taal, en dat deze vertalingen zijn opgesteld door een beëdigd tolk of vertaler. Artikel 23c. (procedure erkenning) 5. Justis deelt de aanvrager zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk een maand na ontvangst, schriftelijk mee dat de aanvraag is ontvangen. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 23b, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een maand aan te vullen. De Minister kan deze termijn verlengen. De mededeling, bedoeld in het tweede lid, wordt zo mogelijk gedaan in de ontvangstbevestiging, bedoeld in het eerste lid. De Minister beslist op de aanvraag: a. b. binnen drie maanden nadat de aanvrager heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 23b, of onverwijld na het ongebruikt verstrijken van de termijn die is gesteld voor het aanvullen van de aanvraag. De Minister kan de termijn, bedoeld in het vierde lid onder a, met een maand verlengen. Artikel 23d. (erkenning) De beroepskwalificaties worden erkend indien: a. b. c. is voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, en de door de aanvrager in het kader van diens opleiding gevolgde vakken naar het oordeel van de Minister niet wezenlijk verschillen van de vakken die onderdeel vormen van de Nederlandse opleiding, genoemd in hoofdstuk 2, of deze verschillen naar het oordeel van de Minister in voldoende mate worden overbrugd door de kennis en ervaring die de aanvrager tijdens de uitoefening van diens beroep heeft verworven, danwel door een compenserende maatregel. Artikel 23e. (voornemen tot afwijzing en zienswijze) Indien de Minister van oordeel is dat de beroepskwalificaties niet kunnen worden erkend, deelt hij de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk mee dat hij voornemens is de aanvraag af te wijzen. Het voornemen is met redenen omkleed. Indien de Minister voornemens is de aanvraag af te wijzen wegens wezenlijke verschillen, maar hij van mening is dat een met goed gevolg volbrachte compenserende maatregel kan leiden tot overbrugging van de wezenlijke verschillen, en daarmee tot een te honoreren nieuwe aanvraag, zal de Minister hier in het voornemen een mededeling over doen. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen binnen een maand na verzending van de mededeling, bedoeld in het eerste lid. De Minister kan deze termijn verlengen. Indien het voornemen een mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat, vermeldt de aanvrager in zijn zienswijze of hij bereid is tot het volbrengen van een compenserende maatregel, en zo ja, of hij dit wil doen door het volgen van een aanpassingsstage dan wel het afleggen van een proeve van bekwaamheid. Indien de aanvrager in zijn zienswijze aangeeft een aanpassingsstage te willen volgen, geeft hij in die zienswijze tevens aan bij welke beveiligingsorganisatie, welk recherchebureau of welk alarminstallatiebedrijf de aanpassingsstage zal worden gevolgd, alsmede welke gekwalificeerde beroepsbeoefenaar hem daarbij zal begeleiden. Artikel 23f. (geen aanhouding besluit)

6 De Minister maakt niet ambtshalve gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, tot aanhouding van de aanvraag als een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid vereist wordt. Artikel 23g. (afwijzing) De aanvraag wordt afgewezen indien: a. b. c. niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, de door de aanvrager gevolgde vakken naar het oordeel van de Minister wezenlijk verschillen van de vakken die onderdeel vormen van de opleiding, bedoeld in hoofdstuk 2, en deze verschillen naar het oordeel van de Minister in onvoldoende mate worden overbrugd door de kennis en ervaring die aanvrager blijkens de aanvraag tijdens de uitoefening van diens beroep danwel door een compenserende maatregel heeft verworven. De afwijzing is met redenen omkleed. Indien de Minister de aanvraag afwijst wegens wezenlijke verschillen, maar hij van mening is dat een met goed gevolg volbrachte compenserende maatregel kan leiden tot overbrugging van de wezenlijke verschillen, en daarmee tot een te honoreren nieuwe aanvraag, deelt hij in de afwijzing mee welke maatregel kan leiden tot compensatie van de tekortschietende beroepskwalificaties. Ten aanzien van de compenserende maatregel respecteert de Minister de wens van de aanvrager, tenzij: a. b. c. d. de aanvrager kenbaar heeft gemaakt dat hij geen compenserende maatregel wil volbrengen; de termijn, bedoeld in artikel 23e, vierde lid, ongebruikt is verstreken; de opleidingstitel in een derde land is afgegeven; deze wens in strijd komt met het bepaalde in artikel 23h, derde lid. Artikel 23h. (aanpassingsstage) 5. Het bedrijf, bedoeld in artikel 23e, zesde lid, kan een stagiair met werkzaamheden belasten zonder dat deze in het bezit is van een in hoofdstuk 2 genoemd diploma of een erkenning van EG-kwalificaties, indien de stagiair beschikt over een mededeling, bedoeld in 23g, derde lid, met vermelding van het betrokken bedrijf. De duur van de aanpassingsstage bedraagt ten hoogste twaalf maanden. De aanvrager mag meer aanpassingsstages volgen, met dien verstande dat de gezamenlijke duur van de aanpassingsstages ten hoogste twaalf maanden bedraagt. Na afronding van de aanpassingsstage zendt het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, een schriftelijke verklaring aan de stagiair. De verklaring, bedoeld in het vierde lid, wordt binnen twee weken na afronding van de aanpassingsstage verzonden, en bevat een oordeel over de wijze waarop de aanpassingsstage is vervuld. Artikel 23i. (proeve van bekwaamheid) De proeve van bekwaamheid wordt afgelegd in de Nederlandse taal bij een door de Minister aangewezen instantie. Na het afleggen van de proeve van bekwaamheid zendt de instantie, bedoeld in het eerste lid, een schriftelijke verklaring aan de aanvrager. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt binnen twee weken na het afleggen van de proeve van bekwaamheid verzonden, en bevat een oordeel over de wijze waarop de aanvrager de proeve van bekwaamheid heeft afgelegd. De aanvrager mag meer proeven van bekwaamheid afleggen. 11c. Bijzondere bepalingen voor tijdelijke en incidentele dienstverrichters Artikel 23j. (beroepskwalificatie-eisen aan tijdelijke en incidentele dienstverrichters) Een dienstverrichter wordt geen beperkingen wegens beroepskwalificaties opgelegd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. b. c. het beroep of de opleiding die leidt tot de toegang tot of uitoefening van het beroep in de betrokken staat van vestiging is gereglementeerd; of het beroep of de opleiding die leidt tot toegang of uitoefening van het beroep in de betrokken staat van vestiging is niet gereglementeerd en de migrerende beroepsbeoefenaar heeft het beroep tijdens de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste twee jaar, of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds, uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging; en de dienstverrichter doet voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet EG-beroepskwalificaties toekomen aan Justis, met informatie over welk gereglementeerd beroep op welke tijdelijke of incidentele wijze zal worden verricht. Artikel 23k. (verklaring vooraf door tijdelijke en incidentele dienstverrichter) De verklaring, genoemd in artikel 23j onder c, kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten. De verklaring gaat vergezeld van de volgende documenten, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteit van de betrokken staat: a. b. c. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, genoemd in artikel 23, derde lid onder a, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties; een attest dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere betrokken staat dan Nederland is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd; een bewijs dat de dienstverrichter nooit strafrechtelijk is veroordeeld. Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, genoemd in het tweede lid, gestaafde situatie, maakt de dienstverrichter daarvan binnen een maand melding bij Justis, onder overlegging van documenten waaruit die nieuwe situatie blijkt. 11d. Bijzondere bepalingen voor grensoverschrijdend transport van eurocontanten Artikel 23l. (toepasselijke vervoersregelingen verordening) De vervoersregelingen die worden genoemd in de artikelen 17, 18 en 20 van de verordening zijn op Nederlands grondgebied toegestaan. Artikel 23m. (medisch attest) De eisen die gelden voor het medisch attest, bedoeld in artikel 6a van de wet, zijn de volgende: Leden van het bewakingspersoneel van grensoverschrijdend transport van eurocontanten beschikken over een verklaring van medische geschiktheid. De verklaring van geschiktheid wordt afgegeven door een gecertificeerde Arbodienst of een geregistreerde bedrijfsarts. De leden, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de in artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 bedoelde eisen van lichamelijke en geestelijke gesteldheid,

7 voor zover deze betrekking hebben op de in artikel 1, aanhef en onder b, van die regeling genoemde categorieën van rijbewijzen. De vragen die tijdens de medische keuring ten aanzien van de gezondheid mogen worden gesteld, alsmede de medische onderzoeken die mogen worden verricht, zijn opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling. Artikel 23n. (aanwijzing autoriteit artikel 12, tweede lid, verordening) De korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, is de autoriteit, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de wet. Artikel 23o. (initiatieopleiding artikel 5, eerste lid, onder c, en bijlage VI verordening) Als initiatieopleiding beschikken de leden van het bewakingspersoneel over het diploma Beveiliger van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties. Naast de in het eerste lid genoemde initiatieopleiding dienen de leden van het bewakingspersoneel een aanvullende opleidingsmodule volledig te volgen en te voltooien. Deze module omvat tenminste de in bijlage VI bij de verordening opgesomde opleidingsonderdelen. 1 Vergoeding van kosten Artikel 2 (kosten vergunning, toestemming en legitimatiebewijs) De vergoeding van kosten, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de wet, bedraagt voor: het verlenen en verlengen van een vergunning: 600,. Deze kosten worden voldaan aan de minister. De vergoeding van kosten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet, bedraagt voor: de afgifte van een legitimatiebewijs: 26,. Deze kosten worden voldaan aan de korpschef of de commandant, die op grond van artikel 13, tweede lid, van deze regeling bevoegd is tot het afgeven van het legitimatiebewijs. De vergoeding van kosten, bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de wet, bedraagt voor: het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet: 92,. het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van de wet: 60,. Deze kosten worden voldaan aan de korpschef, commandant of de minister die op grond van artikel 7, eerste, tweede of derde lid, van de wet bevoegd is tot het verlenen van toestemming. 5. Indien een beveiligingsorganisatie of recherchebureau is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en de beroepseisen waaraan in het land van vestiging reeds is voldaan aanleiding geven tot een vereenvoudigde procedure, worden in afwijking van het eerste en derde lid, slechts de kosten vergoed die voortvloeien uit die vereenvoudigde procedure. De vergoeding van kosten wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig het voor de maand december van het voorgaande jaar vastgestelde percentage voor de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling bij de overheid. Het basisbedrag wordt rekenkundig afgerond op euro s. 1 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 25. (overgangsregeling opleidingseis bestuursorganen) Artikel 6 van deze regeling, is niet van toepassing op personen die zijn geboren vóór 1 april 1944 en op het moment van inwerkingtreding van de wet in dienst zijn van een bestuursorgaan en in de uitoefening van hun functie beveiligingswerkzaamheden verrichten. [Vervallen.] Het tweede lid vervalt op 1 april 200 Artikel 26. (particulier rechercheur) Artikel 10 van deze regeling, is niet van toepassing indien het personen betreft die zijn geboren vóór 1 april 1944 en op het moment van inwerkingtreding van de wet te werk zijn gesteld door een recherchebureau. [Vervallen.] Het tweede lid vervalt op 1 april 200 Artikel 27. (alarminstallateur) Artikel 11, eerste lid, van deze regeling, is niet van toepassing indien het personen betreft die zijn geboren vóór 1 april 1944 en op het moment van inwerkingtreding van de wet als alarminstallateur werkzaam zijn. [Vervallen.] Het tweede lid vervalt op 1 april 200 Artikel 28 Een legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 13 dat voor 1 mei 2014 is afgegeven, blijft geldig tot de datum die daarop is vermeld, doch uiterlijk tot 1 mei Artikel 28a [Vervallen per ] Artikel 29. (voorkomen handelsbelemmeringen) Met het in deze regeling bedoelde materieel wordt gelijk gesteld materieel, dat rechtmatig is geproduceerd of in de handel is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is geproduceerd in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en dat ten minste aan gelijkwaardige technische eisen voldoet. Artikel 30. (intrekken voorgaande regeling) De Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt.1997, 237) wordt ingetrokken.

8 Artikel 3 (inwerkingtreding regeling) Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt. Artikel 3 (titel regeling) Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen 3 en 5 die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie, Schedeldoekshaven 100 te Den Haag. Den Haag, 3 maart 1999 De Minister van Justitie, A.H. Korthals Bijlage Embleem uniform (art. 12 RPB) Model en afmetingen Bijlage 1a bevat het model van het in artikel 12, eerste lid, bedoelde embleem. Plaats op het uniform Het uniform is te allen tijden en onder alle omstandigheden duidelijk zichtbare wijze van het embleem voorzien. Voorzover het tunieken, colberts en soortgelijke kledingstukken betreft, is het embleem aangebracht aan de linker- of rechtervoorzijde, op de revers. Voorzover het kledingstukken betreft die niet van revens zijn voorzien, zoals blousons, jacks, truien, overhemden en blouses, is het embleem aangebracht op de plaats die overeenkomt met de voor tunieken en colberts voorgeschreven plaats. Het uniform vertoont, noch ten aanzien van uitvoerng, noch ten aanzien van kleurstelling, meer dan noodzakelijke overeenkomst met uniformen zoals die worden gebruikt door de politie en de krijgsmacht. Uitvoering Het embleem is vervaardigd uit metaal of is door middel van borduurwerk op het uniform aangebracht, met inachtneming van de volgende voorschriften. Borduurwerk Voor het volle vlak van het embleem, alsmede voor de letters in het embleem, is zilverdraad gebruikt. Metaal Het volle vlak van het embleem, alsmede de letters in het embleem, zijn zilverkleurig. Het metaal tussen de leeters is uitgevoerd in de kleur PMS 432 (grijs). De voorzijde van het metalen embleem is voorzien van blanke lak. Het seal embleem Het volle vlak van het embleem alsmede de letters in het embleem, zijn zilverkleurig, zijn zilverkleurig. Het kunststof tussen de letters is uitgevoerd in de kleur PMS 432 (grijs). Het embleem wordt aangebracht door middel van hitte en druk. (Niet aan te brengen met een strijkijzer). Bijlage 1A. Embleem uniform (art. 12 RPB) Bijlage Model legitimatiebewijs (art. 13 RPB) Grijs legitimatiebewijs, bestemd voor een persoon die beveiligingswerkzaamheden verricht en voldoet aan de eisen van artikel 5, eerste lid, van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Grijs legitimatiebewijs, bestemd voor een persoon die beveiligingswerkzaamheden verricht en voldoet aan de eisen van artikel 5, tweede lid, van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Blauw legitimatiebewijs, bestemd voor een persoon die de op het legitimatiebewijs omschreven beveiligingswerkzaamheden mag verrichten voor een organisatie met een beperkte vergunning. Geel legitimatiebewijs, bestemd voor een persoon die particuliere recherchewerkzaamheden mag verrichten en voldoet aan de eisen van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Legitimatiebewijs voor buitengewoon opsporingsambtenaren, zoals vastgesteld door de minister op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, bestemd voor een buitengewoon opsporingsambtenaar die behoort tot een particuliere beveiligingsorganisatie, dan wel een onderdeel daarvan, die door de minister is aangewezen als een categorie of eenheid als bedoeld in art. 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering (art. 5, derde lid, van de wet) - Tot 1 januari 2003 of tot de vervaldatum van een groen legitimatiebewijs dat voor publicatie van deze regeling in de Staatscourant is verstrekt, kan nog een beroep worden gedaan op de volgende tekst:

9 Groen legitimatiebewijs, bestemd voor een persoon die beveiligingswerkzaamheden mag verrichten en (nog) niet in het bezit is van een diploma als bedoeld in artikel 5 van de regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Bijlage 2A Legitimatiebewijs met grijze bovenbalk, voor en achterzijde, bestemd voor een persoon die beveiligingswerkzaamheden verricht en voldoet aan de eisen van artikel 5, eerste lid van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

10 Bijlage 2B Legitimatiebewijs met groene bovenbalk, voor en achterzijde, bestemd voor een persoon die beveiligingswerkzaamheden verricht en voldoet aan de eisen van artikel 5, tweede lid, van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Bijlage 2C

11 Legitimatiebewijs met blauwe bovenbalk, voor en achterzijde, bestemd voor een persoon die de op het legitimatiebewijs omschreven beveiligingswerkzaamheden mag verrichten voor een organisatie met een beperking. Bijlage 2D Legitimatiebewijs met gele bovenbalk, voor en achterzijde, bestemd voor een persoon die particuliere recherchewerkzaamheden mag verrichten en voldoet aan de eisen van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

12 Bijlage 2E Model met oranje bovenbalk, voor en achterzijde, bestemd voor voetbalstewards in betaald en amateurvoetbal.

13 Bijlage 3 [Vervallen per ] Bijlage Aanmeldingsformulier beveiligingswerkzaamheden (art. 19 RPB). Naam + adres beveiligingsorganisatie: Vergunning nummer:

14 Vergunning geldig tot: Contactpersoon : Telefoonnummer : Betreft: * * * aanmelden (nieuwe) werkzaamheden aanmelden wijziging werkzaamheden afmelden werkzaamheden Met ingang van d.d....verricht bovenstaande organisatie * * * * * geen beveiligingswerkzaamheden meer vaste post mobiele surveillance winkelsurveillance overige: bij onderstaand bedrijf/object: naam bedrijf/ object: adres : plaats : * Omcirkelen wat van toepassing is. z.o.z. De omvang van de werkzaamheden is: Bijlage 5 wordt niet gepubliceerd. Bijlage 5. wordt niet gepubliceerd Bijlage 6., behorend bij artikel 23a van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, privacygedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus van de vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties Overwegingen Particuliere onderzoeksbureaus houden zich op commerciële basis bezig met het verrichten van feitenonderzoek in zaken met een privaatrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke achtergrond. Voor een belangrijk deel heeft dit onderzoek als doel het verzamelen van materiaal dat als bewijs kan dienen in een gerechtelijke procedure. Voor een ander deel is het doel het verzamelenvan gegevens die van belang zijn voor opdrachtgevers bij het nemen van (pre)contractuele beslissingen; Het handelen van particuliere onderzoeksbureaus moet in overeenstemming zijn met hetgeen vaneen particulier onderzoeksbureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht. Deze normis voor particuliere onderzoeksbureaus expliciet vastgelegd in artikel 14 aanhef en onder e van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna te noemen: Wpbr). Naast deze specifieke voor particuliere onderzoeksbureaus geldende norm gelden ook de algemeen geldendenormen van zorgvuldig (maatschappelijk) handelen of nalaten zoals die zijn vastgelegd in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (hierna te noemen: WBP); Particuliere onderzoeksbureaus hebben enerzijds te maken met de belangen van de opdrachtgever en anderzijds met de belangen van de onderzochte perso(o)n(en). De belangen van de laatste(n) zullen doorgaans anders liggen dan de belangen van de opdrachtgever. Het feitenonderzoek maakt in voorkomende gevallen in meer of mindere mate inbreuk op grondrechten van de onderzochte perso(o)n(en); Particuliere onderzoeksbureaus verwerken in het kader van hun bedrijfsvoering persoonsgegevens en vinden het belangrijk dat met die persoonsgegevens zorgvuldig wordt omgegaan en dat deze persoonsgegevens vertrouwelijk worden behandeld; De WBP waarborgt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens; De WBP bepaalt dat de verantwoordelijke zijn geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens moet melden bij het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna te noemen: CBP). Indien sprake is van heimelijke waarneming stelt het CBP op basis van de melding een voorafgaand onderzoek in. Particuliere onderzoeksbureaus verwerken als verantwoordelijke als regel persoonsgegevens van onderzochte personen op grond van eigen waarneming zonder dat deze daarvan noodzakelijkerwijs voorafgaand aan de verwerking op de hoogte zijn gesteld. Deze meldingsplicht gevolgd door een voorafgaand onderzoek geldt eveneens voor een niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (bestand) indien van dergelijke heimelijke waarneming sprake is; In het kader van hun opdracht maken particuliere onderzoeksbureaus gebruik van diverse onderzoeksmethoden en -middelen. Aan de algemeen geldende wetten, de bestaande jurisprudentieen achtergrondstudies van het CBP kunnen normen worden ontleend over wat wel of niet is toegestaan. Hoewel deze normen richtinggevend zijn voor wat wel of niet is toegestaan, zijn deze normen over het algemeen onvoldoende specifiek voor de sector particuliere onderzoeksbureaus; Een particulier onderzoeksbureau wordt als verantwoordelijke aangemerkt in de zin van de WBP en kan in rechte worden aangesproken op hun handelen of nalaten door personen die van mening zijndat jegens hen onrechtmatig is gehandeld, dit onverlet de eventuele aansprakelijkheid van deopdrachtgever in geval van onzorgvuldig handelen of nalaten door een particulier onderzoeksbureau. Doel en werkingssfeer gedragscode De gedragscode: Is bindend voor advies-, recherche- en schadeonderzoeksbureaus die lid zijn van de Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties (hierna te noemen: VPB). De

15 gedragscode bevat richtlijnen hoe in juridische zin moet worden omgegaan met persoonsgegevens die in het kader van de dienstverlening aan opdrachtgevers verwerkt worden; draagt bij aan de doorzichtigheid van door de sector particuliere onderzoeksbureaus gehanteerde onderzoeksmethoden en in te zetten onderzoeksmiddelen; geeft aan wanneer de onderzochte persoon op de hoogte gesteld wordt van het feit dat tegen hem/haar een onderzoek is/wordt ingesteld en wat aan de onderzochte persoon wordt medegedeeld; biedt aanknopingspunten voor het CBP om te beoordelen of de verwerking van de persoonsgegevens door de sector particuliere onderzoeksbureaus volgens de geldende wet- en regelgeving geschiedt. Op basis van artikel 25 WBP heeft de VPB aan het CBP gevraagd te beoordelen of deze gedragscode een juiste uitwerking van de WBP en/of andere wettelijke bepalingen vormt, voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door particuliere onderzoeksbureaus. De VPB is een representatieve werkgeversorganisatie, waarin bedrijven zijn aangesloten die vallen onder de werkingssfeer van de Wpbr. Onder de Wpbr vallen beveiligingsbedrijven, bedrijfsbeveiligingsdiensten, particuliere alarmcentrales, geld- en waardetransportbedrijven en particuliere onderzoeksbureaus. De VPB is een voortzetting in ruimer verband van de in 1939 opgerichte vereniging van nachtveiligheidsdiensten en bewakingsbedrijven. De VPB is de representant in alle overheidsen bedrijfsorganen die met beveiliging te maken hebben. De leden zijn, afhankelijk van hun bedrijfsactiviteiten, onderverdeeld in de volgende secties: manbewaking; geld- en waardetransporteurs; particuliere onderzoeksbureaus. Qua aantallen medewerkers die in dienst zijn van particuliere onderzoeksbureaus die lid zijn van de VPB en die een vergunning hebben als recherchebureau van het Ministerie van Justitie, vertegenwoordigde de VPB in % van het aantal medewerkers van de recherchebureaus waarvoor de Minister van Justitie een vergunning heeft afgegeven. Er zijn geen andere brancheverenigingen of overkoepelende organen die de belangen van particuliere onderzoeksbureaus behartigen. Voor de privacygedragscode geldt als uitgangspunt dat zij van toepassing is op de sectie particuliere onderzoeksbureaus van de VPB voor zover de particuliere onderzoeksbureaus een vergunning hebben als recherchebureau in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef en onder f van de Wpbr. Bij de beoordeling van de vraag of recherchewerkzaamheden worden verricht zijn de feitelijke werkzaamheden die worden verricht bepalend. De sectie particuliere onderzoeksbureaus van de VPB, in deze gedragscode verder te noemen sector particuliere onderzoeksbureaus, telt 32 leden. Voor de periode van 13 januari januari 2009 heeft het CBP geoordeeld dat de in de privacygedragscode opgenomen regels, gelet op de bijzondere kenmerken van de sector particuliere onderzoeksbureaus, een juiste uitwerking vormen van de WBP of van andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens. Door een besluit van de Minister van Justitie bindt de privacygedragscode niet alleen de bij de VPB aangesloten particuliere onderzoeksbureaus. De Minister van Justitie heeft op 1 juni 2004 in artikel 23a van de Regeling Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus bepaald dat recherchebureaus die geen lid zijn van de VPB een privacygedragscode moeten hebben die identiek is aan die van de VPB. De privacygedragscode is daarmee algemeen verbindend verklaard voor alle particulier onderzoeksbureaus die een vergunning behoeven als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ook buiten recherchebureaus worden recherchewerkzaamheden verricht door andere personen en organisaties. Daarbij kan gedacht worden aan bedrijfsrecherche- cq. onderzoeksafdelingen van bedrijven, overheidsinstellingen (bureaus interne veiligheid of integriteit) en zelfstandige bestuursorganen. Voor de recherchewerkzaamheden van deze interne onderzoeksafdelingen kan de privacygedragscode een adequate normering bieden. Er worden immers (abstracte) bepalingen uit de WBP geconcretiseerd, waardoor duidelijker wordt hoe deze organisaties zich dienen te gedragen. Het geeft deze organisaties een hoge mate van zekerheid over wetconform handelen. Met het oog op het afgeven van een nieuwe goedkeurende verklaring door het CBP heeft de VPB in 2008 de privacygedragscode kritisch bekeken op toepasbaarheid, werking en actualiteit. Op basis daarvan is een aantal wijzingen aangebracht om de privacygedragscode nog beter te doen aansluiten bij de praktijk en de juridische actualiteit van het particulier onderzoek. Het CBP heeft de verbeterde privacygedragscode opnieuw beoordeeld en op 21 oktober 2009 verklaard dat de in de privacygedragscode opgenomen regels, gelet op de bijzondere kenmerken van de sector particuliere onderzoeksbureaus, een juiste uitwerking vormen van de WBP of van andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens. De verklaring van het CBP is gepubliceerd in de Staatscourant van 28 oktober De gedragscode geldt van 21 oktober 2009 tot uiterlijk 21 oktober 201 Begripsbepalingen In deze gedragscode wordt verstaan onder: Achtergrondonderzoeken: de aanduiding van het type onderzoek, dat zich richt op het vaststellen van de achtergrond van natuurlijke personen (zoals sollicitanten, klanten en zakenpartners) en rechtspersonen, waarmee de opdrachtgever voornemens is om een contractuele relatie aan te gaan of te behouden. Achtergrondonderzoeken (in het Engels backgroundscreening ) kennen verschillende verschijningsvormen, waaronder het pre employment-onderzoek. Vaak is een antecedentenonderzoek onderdeel van het achtergrondonderzoek; Antecedenten: gegevens uit de opdrachten- c.q voorvallenregistratie die aan opdrachtgevers van achtergrondonderzoeken verstrekt worden: de aanduiding van de aard van het onderzoek dat jegens de onderzochte persoon is ingesteld, de data en/of de periode waarin het onderzochte voorval zich heeft afgespeeld, het resultaat van het onderzoek, indien mogelijk het standpunt van de onderzochte persoon over de gedraging en voor zover bekend de maatregelen die de opdrachtgever naar aanleiding van de onderzoeksrapportage van het particulier onderzoeksbureau heeft genomen, alsmede voor zover bekend de stand van zaken dan wel de uitkomst van een procedure naar aanleiding van het voorval; Bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen (artikel 1 lid 1 aanhef en onder c WBP); Bijzondere persoonsgegevens: persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, het lidmaatschap van een vakvereniging alsmede strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag (artikel 16 WBP); Interview: een gesprek van een of meer particuliere onderzoekers met een persoon met het doel om aanwijzingen te vergaren over de al dan niet vermeende betrokkenheid van deze persoon of een derde bij een te onderzoeken gedraging of om informatie te vergaren over iemand in het kader van achtergrondonderzoeken; Observatie: een methode van gegevensvergaring, waarbij bepaalde personen en/of objecten en/of situaties al dan niet met technische hulpmiddelen worden gadegeslagen ten einde informatie te vergaren; Onderzochte persoon: een natuurlijke persoon die als subject van onderzoek betrokken is of is geweest bij een onderzoeksopdracht dat een particulier onderzoeksbureau in behandeling heeft of heeft gehad. Deze persoon wordt aangemerkt als betrokkene in de zin van artikel 1 aanhef en onder f van de WBP; Ontvanger: degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt (in de zin van artikel 1 aanhef en onder h WBP). In ieder geval zal de opdrachtgever in de regel ontvanger zijn. Opdrachten- c.q. voorvallenregistratie: het geheel van opdrachten c.q. voorvallen die in behandeling zijn of zijn geweest van een particulier onderzoeksbureau en die al dan niet geautomatiseerd volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn; Opdrachtgever: degene voor wie een particulier onderzoeksbureau recherchewerkzaamheden verricht of verricht heeft in verband met een eigen belang van deze of een derde, waarbij de recherchewerkzaamheden betrekking hebben op een (of meer) bepaalde natuurlijke en/of (rechts)pers(o)on(en);

16 Particulier onderzoeker: een medewerker van een particulier onderzoeksbureau die recherchewerkzaamheden uitvoert; Particulier onderzoeksbureau: een recherchebureau of een andere organisatie dat/die recherche- werkzaamheden uitvoert; Persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (artikel 1 aanhef en onder a WBP); Pre employmentonderzoek: het onderzoek dat in opdracht van een werkgever wordt ingesteld, alvorens deze een dienstbetrekking aangaat met een sollicitant, dan wel een persoon in diens bedrijf werkzaamheden laat verrichten. Een pre employmentonderzoek kan onder meer bestaan uit het controleren van identiteitsgegevens, het controleren van woonadresgegevens, het verifiëren van het opgegeven arbeidsverleden, het raadplegen van openbare bronnen (zoals de bestanden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken en het Kadaster), het controleren van de echtheid van diploma s en getuigschriften, het interviewen van voormalige werkgevers, referenten en andere personen, waaronder de sollicitant zelf en het instellen van een antecedentenonderzoek. De omvang van het onderzoek door het particulier onderzoeksbureau wordt afgestemd met de opdrachtgever; Recherchebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf met winstoogmerk recherchewerkzaamheden verricht, voor zover die werkzaamheden worden verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen belang van deze derde en betrekking hebben op een of meer bepaalde natuurlijke personen (artikel 1 lid 1 aanhef en onder f Wpbr); Recherchewerkzaamheden: het vergaren en analyseren van gegevens als bedoeld in artikel 1 lid 1 aanhef en onder e Wpbr; Strafrechtelijke persoonsgegevens: gegevens die betrekking hebben op zowel veroordelingen als op min of meer gegronde verdenkingen van strafbare feiten, alsmede gegevens omtrent de toepassing van het formele strafrecht. Veroordelingen betreffen gegevens waarbij de rechter, al dan niet onherroepelijk, strafrechtelijk gedrag heeft vastgesteld. Bij min of meer gegronde verdenkingen gaat het om concrete aanwijzingen dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Bij gegevens omtrent de toepassing van het formele strafrecht kan gedacht worden aan het gegeven dat iemand gearresteerd is of dat tegen hem proces-verbaal is opgemaakt wegens een bepaald vergrijp; Verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of te samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt (artikel 1 aanhef en onder d WBP). In het kader van deze gedragscode is dat het particulier onderzoeksbureau; Vertrouwelijke communicatie: de uitwisseling van berichten en gegevens tussen twee of meer personen, waarbij de bij de gegevens- en berichtenuitwisseling betrokken personen de verwachting hebben dat hun communicatie niet door anderen wordt opgenomen, afgeluisterd en/of wordt ingezien of dat anderen daarvan op andere wijze kennis van nemen. Onder vertrouwelijke communicatie valt bijvoorbeeld een in beslotenheid gevoerd gesprek, berichtenuitwisseling via of gesprekken die over de telefoon gevoerd worden. Het opnemen van vertrouwelijke communicatie houdt in het opnemen van die woorden of signalen die worden uitgewisseld. Het houdt niet in het maken van afbeeldingen van personen die een gesprek voeren, zonder dat het gesprek wordt opgenomen of opgevangen; Verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens (artikel 1 aanhef en onder b WBP). Omschrijving van de sector De sector particuliere onderzoeksbureaus De sector particuliere onderzoeksbureaus in de zin van deze gedragscode bestaat uit organisaties die als recherchebureau in de zin van art. 1 lid 1 onder f van de Wpbr worden aangemerkt èn die lid zijn van de VPB. Zij verrichten in opdracht recherchewerkzaamheden in de zin van artikel 1 lid 1 onder e van de Wpbr. Het uitvoeren van recherchewerkzaamheden bestaat veelal uit feitenonderzoek. Als verlengstuk van de opdrachtgever verwerkt een particulier onderzoeksbureau onder eigen verantwoordelijkheid en op onpartijdige basis persoonsgegevens. Een niet limitatieve opsomming van recherchewerkzaamheden waarbij persoonsgegevens worden verwerkt zijn: Het onderzoeken van handelingen in strijd met concurrentiebedingen, relatiebedingen, geheimhoudingbepalingen; het onderzoeken van gedragingen in strijd met ziekteverzuimbepalingen en/of andere vormen van werkverzuim; het uitvoeren van handelingen in het kader van achtergrondonderzoeken (backgroundscreening); het traceren van vermiste personen en/of goederen en/of debiteuren; het verzamelen van gegevens die van belang zijn voor degene die alimentatieplichtig is; het onderzoeken van allerlei soorten van fraude (zoals verzekeringsbedrog, declaratiefraude, oplichting en corruptie) en het onderzoeken van laakbare handelingen door werknemers in de arbeidsverhouding (zoals diefstal, verduistering, misbruik van bedrijfsmiddelen en -faciliteiten, onbevoegd uitoefenen van nevenfuncties en handelen of nalaten in strijd met gedragscodes of contractuele verplichtingen). De gegevens die een particulier onderzoeksbureau verkrijgt in verband met het aanvaarden van een onderzoeksopdracht worden verwerkt in een onderzoeksdossier. Hierin worden onder andere opgeslagen: Karakteristieken van de onderzoeksopdracht; een omschrijving van het te onderzoeken voorval respectievelijk de te onderzoeken feiten en/of de te onderzoeken persoon; de persoonlijke gegevens van degenen die bij het voorval of de feiten zijn of kunnen zijn betrokken; de onderzoeksmaatregelen die naar aanleiding van de opdracht zijn genomen; de redenen waarom voor een bepaalde onderzoeksmethode of -middel is gekozen; de bevindingen van het onderzoek; de op het onderzochte voorval betrekking hebbende gegevensdragers voorzover niet aan de opdrachtgever gegeven c.q. teruggegeven waaronder foto s, videoen geluidsbanden en NAW-gegevens van personen die gelieerd zijn aan de onderzochte persoon zoals opdrachtgevers, advocaten, partners en getuigen. Na analyse van de gegevens wordt ten behoeve van de opdrachtgever een onderzoeksrapport opgesteld. Het onderzoeksrapport wordt schriftelijk (en onder vermelding van persoonlijk en/of vertrouwelijk ) aan de opdrachtgever verstrekt, tenzij anders is/wordt overeengekomen. Er worden in de regel geen onderzoeksrapporten uitgebracht, voordat alle onderzoekswerkzaamheden zijn afgerond. Dit om te voorkomen dat aan het voorlopige onderzoeksrapport een andere betekenis wordt toegekend dan aan het eindrapport. Het onderzoeksdossier (waar een afschrift van het onderzoeksrapport deel van uitmaakt) wordt door het particulier onderzoeksbureau bewaard voor het geval de opdrachtgever of anderen (bijvoorbeeld de justitiële autoriteiten of de rechterlijke macht) na verloop van tijd nog een beroep doen op de in het dossier opgenomen gegevens. Opdrachtgevers van de sector particuliere onderzoeksbureaus De sector particuliere onderzoeksbureaus verricht vanuit een eigen commercieel belang recherchewerkzaamheden voor verschillende soorten opdrachtgevers. Daarbij valt te denken aan verzekeraars, privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen (al dan niet in de hoedanigheid van werkgever) en aan particulieren. Voor wat betreft de mogelijkheden om onderzoek te doen treedt een particulier onderzoeksbureau op als verlengstuk van de opdrachtgever en gebruikt in feite die onderzoeksmogelijkheden waarover de opdrachtgever beschikt. Hieronder wordt beschreven waarom opdrachtgevers een gerechtvaardigd belang kunnen hebben om recherchewerkzaamheden te laten uitvoeren door de sector particuliere onderzoeksbureaus.

17 In veel organisaties (ondernemingen en overheidsinstellingen) worden ordevoorschriften, -regels en/of gedragsregels gegeven, waar personeelsleden, personeel van derden en bezoekers zich aan dienen te houden. Daarbij kan gedacht worden aan regels voor het gebruik van , internet, interne voorschriften over vergoedingen en de wijze van declareren, voorschriften over ziekteverzuim, nevenfuncties, anti-concurrentiebepalingen en voorschriften over het buiten de organisatie brengen van bedrijfseigendommen. Voor personeelsleden vloeit de bevoegdheid van de werkgever om ordevoorschriften te geven bijvoorbeeld voort uit artikel 7:660 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Voor bezoekers van niet-openbare plaatsen vloeit de bevoegdheid van de rechthebbende om regels te stellen bijvoorbeeld voort uit het eigendomsrecht van artikel 5:1 van het BW. Het eigendomsrecht impliceert de bevoegdheid van de rechthebbende tot het maken van afspraken met anderen over de voorwaarden tot het betreden van deze niet-openbare plaatsen. In het verlengde van regelstelling ligt de bevoegdheid en soms de verplichting van de werkgever respectievelijk de rechthebbende om te controleren of de regels worden nageleefd. In geval van een vermoeden dat iemand de voorschriften niet naleeft en arbeidsrechtelijke of andere civielrechtelijke maatregelen geboden zijn, is feitenonderzoek vereist als basis voor een door de werkgever respectievelijk rechthebbende te nemen beslissing. Dit kan onderzoek in de geautomatiseerde voorzieningen van het bedrijf zijn, maar ook het interviewen van personen of het onderzoeken van het berichtenverkeer middels telecommunicatiemiddelen die door of namens de ondernemer beschikbaar zijn gesteld aan het (ingehuurde) personeel. In toenemende mate worden binnen organisaties over deze vormen van werkgeverstoezicht afspraken gemaakt met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. In een aantal gevallen is het instemmingsrecht van de ondernemingsraad vereist op grond van artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden. Hoewel de ondernemer respectievelijk de rechthebbende dit onderzoek zelf in beginsel kan uitvoeren, wordt de sector particuliere onderzoeksbureaus in toenemende mate ingeschakeld om dit soort feitenonderzoek te doen. Een andere rechtvaardiging om onderzoek in te (doen) stellen naar vermeende onregelmatigheden vormen de klokkenluiderregelingen. Zowel binnen de overheid als binnen het bedrijfsleven worden in toenemende mate al dan niet verplicht door wetgeving klokkenluiderregelingen ingevoerd, opdat werknemers beschermd worden als zij op vertrouwelijke wijze misstanden aan de orde willen stellen. Een melding noopt veelal tot het instellen van onderzoek om vast te stellen of de aantijgingen juist zijn. Ook bij verzekeringsmaatschappijen is er sprake van een contractuele verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde. Beiden zijn gehouden zich te houden aan de verzekeringsovereenkomst en de overige eisen die de wet aan de verzekering en de bij de verzekering betrokken partijen stelt. In geval van het vermoeden van onregelmatigheden (bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst of bij het indienen van claims) van de zijde van de verzekerde of een derde heeft de verzekeraar binnen zekere grenzen de bevoegdheid om onderzoek te doen naar het handelen of nalaten van de bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst betrokken personen. Ook verzekeraars maken in toenemende mate gebruik van de expertise van de sector particuliere onderzoeksbureaus. Tenslotte wordt de sector particuliere onderzoeksbureaus ingeschakeld door (rechts)personen die slachtoffer (menen te) zijn van een strafbaar feit en op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: WvSv) bevoegd zijn om daarvan aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar. Het is gewenst dat zo n aangifte goed gedocumenteerd is. Hoewel de aangever zelf bevoegd is om personen te interviewen, onderzoek op de plaats van het misdrijf in te stellen, is er een categorie aangevers die dit (voor)onderzoek en het daadwerkelijk doen van aangifte om redenen van efficiency en effectiviteit overlaat aan de sector particuliere onderzoeksbureaus. Opdrachten- c.q. voorvallenregistratie en de toepasselijkheid van de WBP Bij een groot aantal particuliere onderzoeksbureaus zijn de onderzoeksdossiers een integraal onderdeel van een geautomatiseerde opdrachten- c.q. voorvallenregistratie met zoek- en combinatiemogelijkheden. Op een dergelijk geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van onderzoeksopdrachten is de WBP van toepassing. Er zijn ook particuliere onderzoeksbureaus die niet over een dergelijke geautomatiseerde opdrachten- c.q. voorvallenregistratie beschikken. Onderzoeksdossiers worden dan doorgaans alfabetisch of anderszins opgeslagen, maar vaak wel zodanig dat de in de onderzoeksdossiers opgenomen persoonsgegevens volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn. Volgens de WBP is dan sprake van een bestand en van een opdrachten- c.q. voorvallenregistratie als bedoeld in deze gedragscode. Ook indien een bescheiden kaartsysteem of een geautomatiseerd systeem verwijst naar de verschillende dossiers, de opgenomen personen of de vindplaats, is er sprake van een bestand en is de WBP ook van toepassing. Ook deze vorm van vastlegging is een opdrachten- c.q. voorvallenregistratie als bedoeld in deze gedragscode. Een particulier onderzoeksbureau is verplicht de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie aan te melden bij het CBP. Op basis van de aanmelding stelt het CBP een voorafgaand onderzoek in ter bepaling of een nader onderzoek ex artikel 32 lid 3 WBP moet worden ingesteld. Indien het CBP daartoe besluit, betekent dit dat een particulier onderzoeksbureau pas een aanvang mag nemen met de verwerking van persoonsgegevens nadat het CBP een verklaring omtrent rechtmatigheid heeft afgegeven ex artikel 32 lid 5 van de WBP, dan wel heeft aangegeven dat niet tot een nader onderzoek zal worden overgegaan. Indien melding gedaan is bij het CBP is dit raadpleegbaar op de website van het CBP in het register meldingen ( De opdrachten- c.q. voorvallenregistratie wordt niet alleen gebruikt voor de verwerking van onderzoeksrapporten. De opdrachten- c.q. voorvallenregistratie wordt veelal ook gebruikt als toetsbron bij achtergrondonderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van pre employment-onderzoeken. Het gebruik van de gegevens uit de opdrachtenc.q. voorvallenregistratie bij achtergrondonderzoeken is aan strikte voorwaarden gebonden (zie hiervoor paragraaf 5.4). Ook bij nieuwe aangemelde onderzoeken wordt (veelal) getoetst of de onderzochte perso(o)n(en) reeds eerder subject van onderzoek is/zijn geweest. Algemene principes van gegevensverwerking In overeenstemming met de wet (uitwerking artikel 6 WBP) Wettelijk kader Artikel 6 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens alleen worden verwerkt in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze. De sector particuliere onderzoeksbureaus onthoudt zich van het onrechtmatig vergaren van persoonsgegevens; bij de methoden van gegevensvergaring (onderzoeksmethoden en -middelen) worden de bepalingen van hoofdstuk 7 van deze gedragscode in acht genomen; de onderzoekshandelingen die zijn uitgevoerd worden zodanig vastgelegd, dat in het kader van (gerechtelijke) procedures een zelfstandig oordeel kan worden gevormd over de rechtmatigheid van de verkrijging van persoonsgegevens aan de hand van deze vastlegging; persoonsgegevens die in strijd met artikel 6 van de WBP verkregen zijn mogen niet worden opgenomen in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie. Voor particuliere onderzoeksbureaus betekent de norm van artikel 6 van de WBP dat zij geen gegevens mogen verwerken, indien zij deze gegevens verkregen hebben door middel van illegale onderzoeksmethoden en -middelen. Zo zijn in het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: WvSr) bepalingen opgenomen die het onopgemerkt afluisteren en opnemen van gesprekken of het onopgemerkt maken van afbeeldingen verbieden (zie de artikelen 139a 139f WvSr). De norm heeft betrekking op het eigen handelen of nalaten van een particulier onderzoeksbureau. Het mag niet zelf verwijtbaar betrokken zijn bij onrechtmatige gegevensvergaring. Indien een derde gegevens (bewijsmateriaal) aan een particulier onderzoeker overhandigt, dat door deze derde op onrechtmatige wijze is verkregen, hoeft dat derhalve niet te betekenen dat deze gegevens niet door het particulier onderzoeksbureau mogen worden verwerkt. Dit is echter anders indien deze derde met medeweten of op aandringen van het particulier onderzoeksbureau bij de gegevens- c.q. bewijsvergaring onrechtmatig heeft gehandeld, (bijvoorbeeld door op verzoek van het particulier onderzoeksbureau gegevens te verstrekken in strijd met een wettelijke geheimhoudingsbepaling). Een deugdelijke vastlegging van de wijze waarop gegevens zijn verkregen en van wie is derhalve van belang (zie hiervoor paragraaf 7.9). Doeleinden van verwerking van persoonsgegevens (uitwerking artikel 7 WBP)

18 Wettelijk kader Artikel 7 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld. Aanmelding opdrachten- en voorvallenregistratie bij het CBP: In het kader van de aanmelding van de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie bij het CBP door de sector particuliere onderzoeksbureaus ex artikel 27 van de WBP wordt als doel van de verwerking van persoonsgegevens aangegeven dat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in het kader van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering en dat deze in het bijzonder gericht is op de volgende activiteiten: a) b) c) Het vastleggen van de resultaten van recherchewerkzaamheden die op verzoek van (de) opdrachtgever(s) word(t)(en) ingesteld en het rapporteren van de bevindingen van de onderzoeksopdracht aan (de) opdrachtgever(s); het bevragen van de gegevens die op grond van de onder a genoemde activiteit zijn vastgelegd met het oog op onderzoeksopdrachten tot het uitvoeren van achtergrondonderzoeken, alsmede bij de aanvaarding van nieuwe opdrachten; het (doen) verrichten van analyses van niet op personen herleidbare gegevens voor statistische en/of wetenschappelijke doeleinden en d) het doen van aangifte van een vermoeden van een gepleegd strafbaar feit bij een opsporingsambtenaar. Vaststellen doeleinden bij aanvaarding van (nieuwe) opdrachten: Bij het aanvaarden van (nieuwe) opdrachten wordt allereerst beoordeeld of de wens van de opdrachtgever overeenstemt met het doel van de verwerking zoals die bij het CBP is gemeld. Vervolgens wordt het concrete doel van de onderzoeksopdracht zo nauwkeurig mogelijk in de schriftelijke opdrachtbevestiging tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever vastgelegd. Een nauwkeurige omschrijving van de onderzoeksopdracht draagt bij aan de controleerbaarheid achteraf van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen. Een afschrift daarvan wordt bewaard in het onderzoeksdossier. Ook wijzigingen in de onderzoeksopdracht of aanvullingen daarop die plaatsvinden in de loop van het onderzoek worden schriftelijk bevestigd aan de opdrachtgever en bewaard in het onderzoeksdossier. Het aanmelden van de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie door een particulier onderzoeksbureau bij het CBP vereist, dat een doel wordt aangegeven voor het verwerken van persoonsgegevens. Aangezien een particulier onderzoeksbureau op commerciële basis voor derden werkt, zal bij de bedrijfsvoering een hoge mate van efficiency en effectiviteit nagestreefd worden. Alle activiteiten die van belang zijn voor een particulier onderzoeksbureau om de relatie met de opdrachtgever te kunnen aangaan en onderhouden komen derhalve in de algemene doelstelling tot uitdrukking. Deze activiteiten vormen een samenhangend geheel. Slechts indien deze activiteiten in samenhang worden uitgevoerd is het mogelijk dat de bedrijfsvoering op een efficiënte en effectieve wijze verloopt. Indien een particulier onderzoeksbureau niet alle activiteiten uitvoert het verricht bijvoorbeeld geen achtergrondonderzoeken kan het ervoor kiezen om deze activiteit niet te noemen bij de aanmelding. Voor tal van andere bepalingen in deze gedragscode, zoals de bewaarduur van gegevens (paragraaf 5.5), het verdere gebruik van de verzamelde persoonsgegevens (paragraaf 5.4) en de bepaling dat niet meer gegevens worden verzameld dan voor het doel waarvoor zij verzameld vereist is (paragraaf 5.6), geldt deze aangemelde doelstelling als toetsingsmaatstaf. De daadwerkelijke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de diverse activiteiten moet in concreto telkens worden getoetst aan de algemene en bijzondere beginselen van de verwerking van persoonsgegevens, zoals deze in de gedragscode zijn uitgewerkt. Zo dient een particulier onderzoeksbureau respectievelijk particulier onderzoeker in een concrete onderzoekssituatie een wettige grondslag te hebben om persoonsgegevens te kunnen verwerken. Deze wettige grondslagen worden genoemd in artikel 8 WBP (zie paragraaf 5.3). De in dit artikel genoemde grondslagen vereisen telkens een op proportionaliteit en subsidiariteit gebaseerde afweging, alvorens tot gegevensverwerking wordt overgegaan. Om vorm en inhoud te kunnen geven aan de algemene en bijzondere beginselen van gegevensverwerking is vereist dat van meet af aan objectief vaststaat wat de specifieke opdracht is waarvoor een particulier onderzoeksbureau is ingeschakeld. Om die reden is in de sectornormering bepaald dat het concrete doel van de onderzoeksopdracht (de wens van de opdrachtgever) zo nauwkeurig mogelijk in de opdrachtbevestiging tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever wordt vastgelegd. Nadere toelichting op de aangemelde activiteiten van een particulier onderzoeksbureau: De primaire activiteit (sub a) is het vastleggen van de resultaten van onderzoeken die op verzoek van een opdrachtgever zijn of worden ingesteld. Particuliere onderzoeksbureaus worden ingeschakeld door opdrachtgevers die wensen dat een bepaald voorval of een bepaalde persoon wordt onderzocht of omdat er sprake is van een gedraging van iemand, waarbij ten nadele van de opdrachtgever(s) of een derde op enigerlei wijze schade is toegebracht of schade zou kunnen worden toegebracht. Het rechercheonderzoek heeft als doel gegevens te vergaren en te analyseren opdat de opdrachtgever de bevindingen kan gebruiken voor het nemen van beslissingen of voor het verkrijgen van een rechterlijke beslissing (waarbij de rechter bijvoorbeeld vaststelt dat iemand onrechtmatig heeft gehandeld). Bij het nemen van beslissingen kan gedacht worden aan beslissingen tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst van een personeelslid wegens onregelmatigheden of een beslissing tot het niet uitkeren van een schade-uitkering omdat de verzekerde verwijtbaar betrokken was bij het schadeveroorzakende voorval (bijvoorbeeld bij een brand). Voor een nietlimitatieve opsomming van recherchewerkzaamheden wordt verwezen naar paragraaf 1 van deze gedragscode. De onder b genoemde activiteit wordt uitgevoerd in het kader van achtergrondonderzoeken. Dit wordt toegelicht aan de hand van pre employmentonderzoeken. Aan een groot aantal functies worden bijzondere eisen gesteld aan de integriteit en de verantwoordelijkheid van een sollicitant. Behalve het verifiëren van de door de sollicitant verstrekte gegevens, kan het onderzoek in het kader van pre employmentonderzoek ook bestaan uit het raadplegen van de eigen opdrachten- c.q. voorvallenregistratie of die van andere particuliere onderzoeksbureaus, teneinde vast te stellen of de sollicitant in het verleden als onderzochte persoon betrokken is geweest bij een particulier rechercheonderzoek. In dat geval kunnen antecedenten aan de opdrachtgever verstrekt worden. Er bestaat verwantschap tussen opdrachten waarbij de betrokkenheid van iemand bij een onregelmatigheid wordt onderzocht en opdrachten waarbij gevraagd wordt om vast te stellen of er ten aanzien van iemand betrouwbaarheidrisico s zijn waar de opdrachtgever of een derde bij te nemen beslissingen rekening mee dient te houden. Het toetsbaar maken van de persoonsgegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie voor de onder b genoemde activiteit is slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. De voorwaarden zijn uitgewerkt in paragraaf 5.4 van deze gedragscode. De onder b vermelde activiteit legt tevens vast dat de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie geraadpleegd kan worden bij de aanvaarding van nieuwe opdrachten. Het komt regelmatig voor dat het menselijk geheugen van de particulier onderzoeker geprikkeld wordt bij het horen van bijvoorbeeld een naam, een straat of een firmanaam. In dit soort gevallen wordt de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie geraadpleegd omdat eerdere voorvallen en/of de onderzoekshouding van een onderzochte persoon relevant kunnen zijn bij het onderzoeken van een nieuwe gedraging. Het expliciet opnemen van de raadpleegmogelijkheid is eveneens gewenst in verband met de voortschrijdende automatisering van de bedrijfsprocessen en daarmee de digitale vastlegging van gegevens. Zodra de gebruiker de zoekfunctie activeert, wordt automatisch het archiefbestand geraadpleegd en worden de dossiers, waarin deze naam verwerkt is, weergegeven. Ook nu is relevant dat de particulier onderzoeker kennis draagt van eerdere onderzoeken tegen de onderzochte persoon. De vaststelling dat de onderzochte persoon al eerder subject was van particulier onderzoek, betekent niet dat deze wetenschap ook aan de opdrachtgever gerapporteerd moet worden. Het verstrekken van deze gegevens is beperkt tot achtergrondonderzoeken en mag alleen onder strikte voorwaarden, die genoemd zijn in paragraaf 5. De activiteit onder d brengt tot uitdrukking dat het particulier onderzoeksbureau in voorkomende gevallen namens de opdrachtgever aangifte doet bij justitiële autoriteiten en in dat geval ook gegevens uit de opdrachten c.q. voorvallenregistratie verstrekt. Grondslag voor de gegevensverwerking (uitwerking artikel 8 WBP) Wettelijk kader Een gegevensverwerking is slechts gerechtvaardigd indien één van de in artikel 8 WBP genoemde verwerkingsgrondslagen van toepassing is.

19 Voor de sector particuliere onderzoeksbureaus zijn de volgende verwerkingsgrondslagen het meest relevant: a) b) c) d) De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de onderzochte persoon, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert (artikel 8 aanhef en onder f WBP); De onderzochte persoon heeft voor de verwerking zijn uitdrukkelijke toestemming gegeven (artikel 8 aanhef en onder a WBP); de gegevensverwerking is noodzakelijk om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is (artikel 8 aanhef en onder c WBP); de gegevensverwerking is noodzakelijk ter vrijwaring van een vitaal belang van de onderzochte persoon (artikel 8 aanhef en onder d WBP); Voordat een particulier onderzoeksbureau een opdracht aanvaart en schriftelijk aan de opdrachtgever bevestigt, dient het particulier onderzoeksbureau vast te stellen dat de (aard van de) opdracht gerechtvaardigd is. De opdracht wordt geweigerd indien dat niet het geval is. Bij de uitvoering van de opdracht toetst de particulier onderzoeker of de voorgenomen activiteit(en) (in het kader van deze normering gegevensverwerking genoemd) verenigbaar is/zijn met de opdrachtformulering zoals deze tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever schriftelijk is vastgelegd. Bij de verwerkingsgrondslagen onder a, c en d houdt de particulier onderzoeker rekening met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuk op de belangen van de onderzochte persoon niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Als gevolg van het subsidiariteitsbeginsel moet bezien worden of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de onderzochte persoon minder nadelige wijze kan worden bereikt. De verwerkingsgrondslag onder a is van toepassing op alle soorten van onderzoeken waarvoor een particulier onderzoeksbureau wordt ingeschakeld. Om te waarborgen dat de rechten en vrijheden van de onderzochte persoon gerespecteerd worden, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Allereerst moet de opdrachtgever zelf een gerechtvaardigd belang hebben om onderzoek te doen instellen naar (gedragingen van) iemand of de achtergrond van een persoon. Voor de opdrachtaanvaarding dient het particulier onderzoeksbureau zich af te vragen of het belang van de opdrachtgever gerechtvaardigd is. Indien een werkgever bijvoorbeeld bij herhaling bestolen wordt door zijn personeel, heeft hij een gerechtvaardigd belang om te achterhalen wie zijn vertrouwen geschonden heeft. Als het doel van de opdrachtgever het opsporen van een persoon is en uit de (eerste) contacten tussen het particulier onderzoeksbureau en opdrachtgever blijkt dat het achterliggende doel mogelijk of zeker een bedreiging van de veiligheid van de onderzochte persoon is (bijvoorbeeld ontvoering) moet de opdracht worden geweigerd. Als aan de voorwaarde van een gerechtvaardigd belang voldaan wordt, kan de opdracht aanvaard worden, mits de opdracht en het doel van het onderzoek zo concreet mogelijk worden vastgelegd (zie paragraaf 5.2). In de wijze waarop de werkgever respectievelijk het particulier onderzoeksbureau in staat gesteld wordt om te achterhalen wie de dader is, zijn echter beperkingen gesteld. Zo verbiedt het Wetboek van Strafrecht dat personen met camera s worden geobserveerd als dit vooraf niet kenbaar is gemaakt, tenzij degene die de opnamen vervaardigt een goede reden heeft om dit heimelijk te doen. Een opdracht aan een particulier onderzoeksbureau om op incidentele basis een verborgen camera te plaatsen kan derhalve gerechtvaardigd zijn als die goede reden aanwezig is (zie verder paragraaf 7.5). Bij de daadwerkelijke uitvoering van de opdracht moet een particulier onderzoeker telkens een afweging maken: hoe verhoudt zich het belang van de opdrachtgever tot het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de onderzochte persoon, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze belangenafweging kan betekenen dat de particulier onderzoeker om redenen van proportionaliteit en subsidiariteit afziet van een op zich voor de hand liggende onderzoekshandeling. In het voorbeeld van het plaatsen van een verborgen camera bij werknemersdiefstal kan dat betekenen, dat niet tot plaatsing wordt overgegaan omdat er alternatieven zijn om vast te stellen wie het vertrouwen geschonden heeft. Als er geen minder ingrijpende alternatieven zijn kan de plaatsing van een verborgen camera uitkomst bieden. Zo n camera mag echter niet worden opgehangen op plaatsen waar men zich onbespied mag wanen, zoals het toilet. In de verwerkingsgrondslagen onder b en d wordt met name het belang van de onderzochte persoon tot uitdrukking gebracht. De verwerkingsgrondslag onder b is met name van belang indien uit de onderzoeksrapporten blijkt dat de verdenking tegen de onderzochte persoon onterecht was en deze er belang bij heeft dat de onderzoeksrapporten of bevindingen van het onderzoek aan een derde worden verstrekt. Het vereiste van uitdrukkelijke toestemming is ook uitgewerkt in paragraaf 7.3 van deze gedragscode voor het interviewen van personen. Voor het vaststellen of er sprake is van toestemming is essentieel dat de onderzochte persoon in vrijheid heeft kunnen bepalen dat de gegevensverwerking diens toestemming heeft. Bij twijfel over de vraag of de onderzochte persoon zijn toestemming heeft verleend, dient te worden geverifieerd of er terecht van uitgegaan wordt dat de onderzochte persoon er mee heeft ingestemd dat diens persoonsgegevens worden verwerkt. De verwerkingsgrondslag onder d speelt met name een rol bij onderzoeksopdrachten om vermiste personen op te sporen. Het aanvaarden van zo n opdracht is op zich legitiem. Deze legitimiteit is groter als deze personen vanwege een persoonlijkheidsstoornis of een andere persoonlijke omstandigheid (zoals een ondercuratelestelling of een ontvoering) niet in staat zijn hun eigen belangen te behartigen. De vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit die tot uitdrukking komen in het woord noodzakelijk vergen echter dat het belang van de vermiste persoon in geen geval in strijd mag zijn met het belang van de opdrachtgever. In specifieke situaties kan dat bijvoorbeeld betekenen dat het particulier onderzoeksbureau afziet van het doorgeven van de verblijfplaats van de vermiste persoon aan de opdrachtgever. Bij de verwerkingsgrondslag die onder c genoemd is, heeft de particulier onderzoeker in feite geen keuze om de gegevens wel of niet te verwerken. De naleving van een wettelijke plicht is ook niet afhankelijk van de toestemming van de opdrachtgever. Het niet meewerken aan een wettelijke plicht kan immers betekenen dat de particulier onderzoeker een strafbaar feit pleegt. Bij het nakomen van wettelijke verplichtingen kan gedacht worden aan een op wettelijke grondslag gebaseerde vordering van een opsporingsinstantie om bepaalde gegevens en/of voorwerpen uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie ter beschikking te stellen respectievelijk uit te leveren (denk aan de artikelen 96a,126a en 126nd van het WvSv). De verwerking wordt ook uitgevoerd wanneer een particulier onderzoeker wordt opgeroepen om te getuigen in rechte. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 165) en het WvSv zijn bepalingen opgenomen, die degene die op wettige wijze is opgeroepen in een gerechtelijke procedure verplichten een getuigenis af te leggen. De verwerking geschiedt eveneens in die gevallen dat artikel 160 WvSv een ieder verplicht (dus ook de particuliere onderzoeker) om aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar, indien hij kennis draagt van bepaalde misdrijven. Daarbij kan gedacht worden aan misdrijven zoals moord, doodslag, verkrachting, mensenroof en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. Verenigbaarheid (uitwerking artikel 9 WBP) Wettelijk kader Artikel 9 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met het doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Bij de beoordeling of een verwerking (on)verenigbaar is met de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verkregen houdt de sector particuliere onderzoeksbureaus in elk geval rekening met: a) b) c) De verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; de aard van de betreffende gegevens; de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; en d) de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. De aard van de gegevens (gegevens over laakbaar en soms zelfs strafbaar gedrag) en de gevolgen van verstrekking van deze gegevens over de onderzochte perso(o)n(en) aan derden vergen dat uitermate prudent wordt omgegaan met persoonsgegevens, die zijn vastgelegd in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie. De (verdere) verwerking van gegevens kan leiden tot uitsluiting van bepaalde producten, diensten en/of een andere contractuele relatie door derden met de onderzochte

20 perso(o)n(en). Voor de onderzochte persoon dient van meet af aan duidelijk te zijn dat antecedenten ook aan derden verstrekt kunnen worden in het kader van achtergrondonderzoeken. Om die reden wordt dit aan de onderzochte persoon medegedeeld, zodat hij/zij in voorkomende gevallen de rechten kan uitoefenen zoals die zijn opgenomen in artikel 36 e.v. WBP (zie paragraaf 9.2 en 9.3). Bij verstrekking van antecedenten worden de volgende regels in acht genomen: Aan opdrachtgevers die wensen dat een achtergrondonderzoek wordt uitgevoerd worden uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie geen andere gegevens verstrekt dan antecedenten. In geen geval wordt de onderzoeksrapportage integraal beschikbaar gesteld; er moet zijn vastgesteld dat de onderzochte persoon betrokken is bij het plegen van strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften dan wel pogingen daartoe. In dat geval is sprake van harde gegevens. Indien uitsluitend sprake is van een vermoeden (bijvoorbeeld meningen, veronderstellingen of informatie van horen zeggen) mogen de gegevens niet aan opdrachtgevers voor een achtergrondonderzoek worden verstrekt vanwege de mogelijke gevolgen voor de onderzochte persoon; indien de onderzochte persoon voorkomt in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie, worden alleen die antecedenten verstrekt die relevant zijn voor de functie of de contractuele relatie die de opdrachtgever voornemens is aan te bieden respectievelijk aan te gaan; aan opdrachtgevers voor achtergrondonderzoeken worden geen antecedenten verstrekt indien eerdere opdrachtgevers dit hebben uitgesloten. De doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verkregen worden genoemd in paragraaf 5. Er zijn in het kader van de bedrijfsvoering van de sector particuliere onderzoeksbureaus twee categorieën opdrachtgevers te onderscheiden: de opdrachtgever die een bepaald voorval onderzocht wil hebben en daarover gerapporteerd wil worden (hierna te noemen eerste categorie opdrachtgevers ) en de opdrachtgever die voor zichzelf of een ander wil weten of met een bepaalde (rechts)persoon een contractuele relatie kan worden aangegaan (hierna te noemen tweede categorie opdrachtgevers ). Artikel 9 WBP is met name van belang voor opdrachten ten behoeve van de tweede categorie opdrachtgevers. Karakteristieken uit de onderzoeksrapportage van de eerste categorie opdrachtgevers (antecedenten) worden namelijk mede bewaard en in voorkomende gevallen beschikbaar gesteld aan opdrachtgevers van de tweede categorie. Voor deze tweede categorie opdrachtgevers worden de gegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie geraadpleegd om vast te stellen of de persoon waarover gerapporteerd moet worden al eerder als onderzochte persoon subject was van een particulier rechercheonderzoek. De vaststelling dat iemand al eerder subject was van particulier rechercheonderzoek kan van belang zijn voor de door de tweede categorie opdrachtgevers of een derde te nemen beslissing over het al dan niet aangaan, het al dan niet onder voorwaarden aangaan, dan wel het continueren of beëindigen van een arbeidsovereenkomst of een zakelijke relatie. De verwachting is gerechtvaardigd dat in toenemende mate opdrachten worden verstrekt tot het uitvoeren van achtergrondonderzoeken door de sector particuliere onderzoeksbureaus. Zo zijn verschillende sectoren in het bedrijfsleven op grond van wet- en regelgeving reeds verplicht toekomstig personeel te screenen indien het voornemen bestaat hen te benoemen op integriteitgevoelige functies. Daarbij kan gedacht worden aan de financiële sector. Eerste categorie opdrachtgevers kunnen het gebruik van gegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie voor de tweede categorie opdrachtgevers contractueel uitsluiten. De voorwaarde onder drie brengt tot uiting dat de risico s voor de opdrachtgever de mate bepalen waarin antecedenten relevant zijn voor de opdrachtgever. Alleen die antecedenten mogen worden verstrekt die gevaar opleveren voor de functie of de contractuele relatie. Indien de onderzochte persoon vergelijkbare gedragingen als waarvoor hij reeds gedocumenteerd is in die functie of binnen de contractuele relatie zou herhalen, schaadt dat de belangen van de opdrachtgever. Bij een antecedentenonderzoek dient het particulier onderzoeksbureau van de opdrachtgever derhalve te verlangen dat deze aangeeft wat de taken en bevoegdheden van de te onderzoeken persoon zijn en welke risico s dat met zich meebrengt voor de opdrachtgever. Antecedenten worden slechts verstrekt mits is vastgesteld dat de onderzochte persoon strafbare feiten en/of laakbare handelingen heeft gepleegd en/of pogingen daartoe heeft ondernomen. Vage vermoedens zijn niet voldoende om te kunnen spreken van antecedenten. De verweten gedraging moet bijvoorbeeld blijken uit videoen of geluidsopnamen, een bekentenis van de onderzochte persoon of betrouwbare verklaringen van collega s die gezien hebben dat de onderzochte persoon de verweten gedraging beging (dus geen meningen of veronderstellingen of verklaringen van horen zeggen). Wanneer gevraagd wordt naar de antecedenten van meneer X geboren op 13 april 1969 te Heemskerk, worden, voor zover deze gegevens relevant zijn voor de functie of de contractuele relatie die de opdrachtgever voornemens is aan te bieden respectievelijk aan te gaan, de volgende gegevens verstrekt: Er is vastgesteld dat meneer X in september 2002 ontslagen is wegens herhaalde diefstallen door hem gepleegd in de periode van 1 mei 2002 tot 4 augustus 200 Hij heeft het feit bekend en is door de politierechter te Zwolle voor deze feiten veroordeeld. Bewaartermijn (uitwerking artikel 10 WBP) Wettelijk kader Artikel 10 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. Gegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie blijven minimaal één jaar bewaard nadat het onderzoeksrapport is aangeboden aan de opdrachtgever en worden verwijderd binnen een periode van maximaal vijf jaar na het moment van eerste vastlegging. De periode van vijf jaar wordt verlengd, indien zich ten aanzien van de onderzochte persoon een nieuwe aanleiding als hiervoor vermeld heeft voorgedaan, die wordt opgenomen in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie. In die gevallen begint de termijn van vijf jaar opnieuw te lopen, vanaf het moment van vastlegging van gegevens. Gegevens worden in ieder geval uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie verwijderd indien voldaan wordt aan een verzoek ex artikel 36 van de WBP. In afwijking van de hiervoor genoemde bewaartermijnen blijft het onderzoeksdossier bewaard zolang dat geboden is in verband met de behandeling van lopende procedures en zaken die nog onder de rechter zijn en waarbij de mogelijkheid bestaat dat hetzij de opdrachtgever, hetzij het particulier onderzoeksbureau in rechte wordt opgeroepen. Persoonsgegevens worden om meerdere redenen bewaard nadat het onderzoeksrapport aan de opdrachtgever is aangeboden. Allereerst worden persoonsgegevens bewaard ten behoeve van opdrachtgevers in het kader van de behandeling van juridische procedures of geschillen waarbij de opdrachtgever partij is. Daarbij kan gedacht worden aan een nog lopende ontslagprocedure van de onderzochte persoon of een lopende strafzaak indien van het voorval aangifte is gedaan bij de politie. Verder worden de gegevens bewaard voor het behandelen van klachten die worden ingediend tegen het particulier onderzoeksbureau zelf op grond van artikel 18 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, het voldoen aan wettelijke plichten (zoals het getuigen in rechte) en voor vervolgopdrachten van de primaire opdrachtgever. Tenslotte worden de gegevens bewaard voor opdrachtgevers van de tweede categorie (als bedoeld in paragraaf 5.4). Het gebruik van de gegevens uit eerdere opdrachten voor deze categorieopdrachtgevers is beperkt tot achtergrondonderzoeken. De bewaarduur van vijf jaar is van belang aangezien opdrachtgevers met enige regelmaat gegevens uit het dossier nog in willen zien en/of gegevens uit het dossier nodig hebben. Vaak blijkt pas geruime tijd na afsluiting van het particulier rechercheonderzoek dat juridische procedures lopen. Met enige regelmaat worden particulier onderzoekers opgeroepen om te getuigen. Vaak wil de rechter weten of er inhoudelijke verschillen zijn tussen de aan de opdrachtgever aangeboden rapport en eerdere kladversies. De bewaartermijn van vijf jaar sluit ook aan bij de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen (artikel 3:310 BW). Zowel de onderzochte persoon als de opdrachtgever kunnen het particulier onderzoeksbureau in voorkomende gevallen aanspreken tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige daad respectievelijk wanprestatie. In dat geval dient het particulier onderzoeksbureau in staat te zijn zich gemotiveerd te verdedigen door overlegging van stukken uit het onderzoeksdossier. De minimale bewaarduur van één jaar nadat het onderzoeksrapport is aangeboden aan de opdrachtgever is van belang in het kader van toezicht en transparantie, maar