GENERALE COLLEGE VOOR DE KERKORDE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "GENERALE COLLEGE VOOR DE KERKORDE"

Transcriptie

1 GENERALE COLLEGE VOOR DE KERKORDE VOORSTEL tot wijziging van kerkordelijke bepalingen, voortvloeiend uit Meetellen, het rapport inzake de toetsing van de regelingen bij werkloosheid, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van predikanten voor gewone werkzaamheden aan de algemene maatschappelijke opvattingen. INLEIDING In de Generale regeling predikantstraktementen is - met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van predikanten - een eigen bevoegdheid gegeven aan de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten, bestaande uit vertegenwoordigers van de kerk (incl. de gemeenten) en van de predikanten. Tot de taak van de Beleidscommissie Predikanten behoort het volgen van ontwikkelingen inzake arbeidsvoorwaarden met het oog op de vertaling naar de (rechts)positie van predikanten en het adviseren over vaststelling en wijziging van de generale regelingen voor de predikantstraktementen en voor de predikantspensioenen. Het Georganiseerd Overleg Predikanten heeft eenzelfde adviserende taak ten aanzien van beide generale regelingen, terwijl tot de taak van dit georganiseerd overleg tevens behoort: het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen bij deze generale regelingen. De betrokkenheid van de kleine synode betreft met name de goedkeuring van de begroting en jaarrekening van de centrale kas en van besluiten van algemene strekking van de Beleidscommissie Predikanten. De generale synode komt (alleen) in beeld bij vaststelling en wijziging van de kerkordelijke regelingen. De rol van het generale college voor de kerkorde spitst zich - in het verlengde daarvan - toe op en is beperkt tot advisering met betrekking tot de vaststelling en wijziging van deze regelingen. De Beleidscommissie Predikanten heeft opdracht gegeven om de regelingen voor werkloosheid, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid voor predikanten voor gewone werkzaamheden te evalueren en te toetsen aan de algemene maatschappelijke opvattingen terzake. Aanleiding voor deze opdracht was de wens en noodzaak om in de Protestantse Kerk in Nederland - meer dan tot nog toe mogelijk is - een (pro-)actief beleid te voeren met betrekking tot werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid van predikanten voor gewone werkzaamheden. Uitgangspunten voor het te voeren beleid zijn enerzijds een optimale inzet van mensen en middelen en anderzijds een goede financierbaarheid van de voorzieningen. De daartoe ingestelde werkgroep heeft aan de Beleidscommissie Predikanten het rapport Meetellen uitgebracht, waarin - naast een inventarisatie van de huidige regelingen voor predikanten en de bovenvermelde toetsing daarvan aan algemene maatschappelijke opvattingen terzake - conform de opdracht voorstellen zijn gedaan tot wijziging van het beleid en van de regelingen met betrekking tot predikanten. Het rapport met de daarin neergelegde voorstellen is aan de meest betrokken kerkelijke organen voorgelegd en is na verwerking van de reacties overgenomen door de Beleidscommissie Predikanten en - voorzover noodzakelijk - tevens door het Georganiseerd Overleg Predikanten (bijlage 1). Het rapport Meetellen vergt een groot aantal wijzigingen van kerkordelijke bepalingen, met name van de Generale regeling voor de Predikantstraktementen en de Generale regeling voor de Predikantspensioenen. Deze kerkordelijke voorstellen zijn door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten in een afzonderlijk rapport d.d. 29 januari 2008 voorgelegd aan de generale synode (bijlage 2). Ter informatie is voorts bijgevoegd het verzuimprotocol, zoals dat recent is vastgesteld door het Georganiseerd Overleg Predikanten en - nadat de generale synode de wijzigingen van de Generale regeling predikantstraktementen en de Generale regeling predikantspensioenen heeft aanvaard - in werking zal treden ( bijlage 3). 1

2 I. KORTE INHOUD VAN DE VOORSTELLEN Het rapport Meetellen bevat een groot aantal voorstellen, die nauw met elkaar samenhangen. Deze voorstellen zijn allereerst erop gericht zoveel als mogelijk is in de kerk een actief preventiebeleid te (kunnen) voeren voor wat betreft het voorkomen van werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid van predikanten. Een deel van de voorstellen betreft de opleiding en vorming van predikanten, teneinde hen beter toe te rusten op hun rol en taak in de gemeente; andere voorstellen zien op een verbetering van de begeleiding van predikant en gemeente in situaties van spanningen, ziekte, etc.; en tenslotte, een deel van de voorstellen strekt ertoe ook daadwerkelijk de maatregelen te (kunnen) nemen die horen bij en bedoeld zijn voor de problemen die zich in de onderscheiden situaties voordoen. Daarnaast is voorzien in een reeks voorstellen, die erop gericht zijn om - daar waar het niet mogelijk is gebleken te voorkomen dat een predikant (om welke reden dan ook) de werkzaamheden in de gemeente heeft moeten beëindigen - een actief reïntegratiebeleid te (kunnen) voeren. Onderdeel van deze voorstellen is o.m. het aanstellen van een reïntegratiemanager die betrokkenen hulp biedt bij het vinden van werk, binnen dan wel buiten de kerk. Een derde reeks voorstellen betreft de aanpassing van de hoogte en duur van de uitkeringen aan wat elders - buiten de kerk, maar ook in de kerk als het gaat om kerkelijke medewerkers - gebruikelijk is, overigens rekening houdend met de eigen positie van de predikant. Een deel van de voorstellen heeft daarop betrekking. Een deel van de voorstellen betreft een wijziging van de huidige kerkordelijke regelingen. In dit advies gaat het alleen over deze voorstellen; de andere voorstellen blijven hier verder buiten beschouwing. II. MEETELLEN (bijlage 1): Het generale college voor de kerkorde (hierna: het generale college) gaat in dit advies alleen in op het rapport Meetellen, voorzover vanuit kerkordelijk oogpunt over de daarin vermelde voorstellen (hoofdstuk 2, pag. 4 t/m 8) en uitgangspunten (hoofdstuk 3, pag. 9 t/m 11) opmerkingen te maken zijn. II.a Uitgangspunt 1 (Problemen worden naar hun aard opgelost) en 2 (De kerk is barmhartig én rechtvaardig) en voorstel 4 Het generale college wijst erop dat het uitgangspunt dat problemen naar hun ware aard (moeten) worden opgelost niet betekent - anders dan wordt aangegeven - dat altijd sprake is van situaties waarin zich alleen één van de genoemde problemen voordoet: óf ongeschiktheid tot het ambt óf tuchtwaardige levenswandel, óf tuchtwaardige leer óf overige spanningen tussen gemeente en predikant, etc. Het is ook denkbaar - en dat komt ook met enige regelmaat voor - dat sprake is zowel van spanningen tussen gemeente en predikant (ord. 3-20) als van tuchtwaardig gedrag (ord. 10-9). In dat geval betekent het uitgangspunt dat problemen naar hun ware aard moeten worden opgelost dat de (uiteenlopende) aard van de problemen ertoe leidt dat in een concrete situatie meer dan één oplossing gezocht dient te worden. Het is dan ook mogelijk dat in een dergelijke situatie meer kerkrechtelijke procedures tegelijkertijd worden gevoerd, nl. bij het generale college voor de ambtsontheffing én bij het betreffende college voor het opzicht. Dit zal alleen niet het geval kunnen zijn als in de verschillende procedures (ambtsontheffing én opzicht) dezelfde zaak ter beoordeling voorligt. Dat dezelfde zaak ter beoordeling bij beide colleges voorligt, zal veelal niet het geval zijn: - de zaak die bij het generale college voor de ambtsontheffing ter beoordeling voorligt is of er zodanige spanningen in een gemeente zijn dat de predikant die gemeente niet langer met stichting kan dienen; - het college voor het opzicht beoordeelt of een bepaalde gedraging van de predikant aanleiding is voor het opleggen van een middel van kerkelijke tucht aan de betreffende predikant. Bij een procedure ex ord zal het in het algemeen gaan om een veel breder feitenpakket dan om het enkele feit van de tuchtwaardige gedraging, die in een opzichtprocedure aan de orde is. 2

3 Het is dus niet alleen zo - zoals in het rapport wordt gesteld - dat in concrete gevallen de aard van de problemen duidelijk onderscheiden en benoemd moeten worden, maar er moet ook worden vastgesteld of er aanleiding is om voor meer dan één oplossing te kiezen, i.c. het tegelijkertijd volgen van meer dan één kerkrechtelijke procedure. Er zal in dat geval - bij een gelijktijdige behandeling bij het generale college voor de ambtsontheffing en bij een college voor het opzicht - wel voorzien moeten worden in - de bevoegdheid (niet de verplichting!) voor het generale college voor de ambtsontheffing om de behandeling van een voorgelegde zaak op te schorten tot de behandeling in de opzichtprocedure is afgerond en - de bevoegdheid voor het desbetreffende college voor het opzicht om te bepalen dat de - op grond van ord toegekende - wachtgelduitkering wordt vervangen door de wachtgeldregeling als bedoeld in ord. 10. Een en ander heeft ook gevolgen voor het voorstel betreffende de rol van het breed moderamen van de classicale vergadering: dit breed moderamen dient - als het moment dat er naast spanningen in de gemeente sprake is van tuchtwaardig gedrag - niet alleen het generale college voor de ambtsontheffing in te schakelen, maar ook het desbetreffende college voor het opzicht. II.b Meetellen (bijlage 1): Uitgangspunt 3 (Bij problemen zijn alle partijen verantwoordelijk voor de oplossing), 4 (De kerk stelt voldoende middelen beschikbaar voor probleemoplossing) en 5 (Financiële prikkels zijn geoorloofd) Het generale college is het eens met het uitgangspunt dat de bovenplaatselijke organisatie ervoor verantwoordelijk is dat professionele hulp wordt geboden en ervoor zorg moet dragen dat de betrokken organen, ambtdragers en functionarissen voldoende toegerust zijn c.q. worden voor de taak die aan hen is toevertrouwd. De kerk (i.c. de desbetreffende organen) is daarop aan te spreken, evenals op het ter beschikking stellen van voldoende middelen voor probleemoplossing. Maar dit is iets anders dan dat de kerk ook in juridische zin aansprakelijk gesteld moet c.q. kan worden in het geval de begeleiding niet effectief is geweest: een aansprakelijkstelling kan alleen aan de orde komen als de begeleiding - door een medewerk(st)er van de dienstenorganisatie - niet heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid, deskundigheid en vakbekwaamheid, die daaraan redelijkerwijze gesteld kunnen worden. De toetsing door een kerkelijke of burgerlijke rechter zal met name dat criterium betreffen. De rechter moet in een procedure waarin de bovenplaatselijke organisatie wegens falen in het effectief begeleiden aansprakelijk wordt gesteld, niet op de stoel van de professionele begeleiders (w.o. regionale adviseurs classicale vergaderingen, werkbegeleiders en gemeenteadviseurs) gaan zitten. Als het gaat om de uitoefening van bestuurlijke taken en bevoegdheden door (leden van) bestuursorganen van de kerk (w.o. de brede moderamina van classicale vergaderingen, visitatoren) kan de toetsing eveneens slechts marginaal zijn, in deze zin dat het optreden van of namens deze organen alleen getoetst kan worden aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur, als vermeld in art van de Generale regeling kerkelijke rechtspraak. III. KERKORDELIJKE VOORSTELLEN BIJ HET RAPPORT MEETELLEN (bijlage 2) Het generale college houdt in het advies de volgorde aan van 14. Tekstvoorstellen (pag. 15 e.v.). Ten behoeve van de leesbaarheid van het advies wordt afgezien van verwijzingen naar de nummers van de voorstellen in het rapport Meetellen (bijlage 1) en de letters van de voorstellen in de Kerkordelijke voorstellen (bijlage 2); deze zijn - voor wie dat wil - te vinden in de genoemde 14 van de Kerkordelijke voorstellen. In de hieronder opgenomen voorstellen tot wijziging van de kerkordelijke bepalingen zijn de voorstellen van de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten cursief weergegeven. Daar waar het generale college een wijziging ten opzichte van deze voorstellen adviseert is de tekst cursief en vet weergegeven. 3

4 III.1. Voorstellen met betrekking tot de ordinanties III.1.a Ordinantie 3-24a (pag en 25-26) Het rapport Meetellen en de daarbij behorende Kerkordelijke voorstellen leiden ertoe dat een predikant in twee situaties die thans niet in de ordinantiebepalingen zijn voorzien, wordt losgemaakt van de gemeente, nl. - als de predikant gedurende langer dan twee jaar wegens ziekte geen arbeid heeft verricht, maar er door omstandigheden nog geen afkeuring heeft plaatsgevonden (zie verder bij hoofdstuk III.2.c: Artikel 24 - Bijzondere omstandigheden) en - in het geval dat de predikant gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard in deze mate dat de predikant alleen nog voor minder dan de minimale werktijd als bedoeld in ordinantie kan werken; als dit bezwaarlijk is voor de gemeente, kan wordt de predikant losgemaakt van de gemeente (zie verder bij hoofdstuk III.2.f: Artikel 39 Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid). In de door de Beleidscommissie Predikanten het Georganiseerd Overleg Predikanten voorgelegde Kerkordelijke voorstellen is volstaan met een regeling terzake in de Generale regeling predikantstraktementen (art. 24 en art. 39). Het generale college is van oordeel dat voor elke vorm van losmaking van een predikant van de gemeente, waaraan deze verbonden is, een basisregeling moet zijn gegeven in een bepaling van de ordinanties: het kan niet zo zijn dat in een lagere regeling (de generale regeling) voorzien wordt in een vorm van losmaking van de predikant van de gemeente, waarvoor niet reeds de grond is gelegd in de hogere regeling (de ordinanties). Het generale college adviseert dan ook in ordinantie 3 - voor de bepaling betreffende de verlening van emeritaat - een nieuw artikel 24a op te nemen, waarin de basis wordt gelegd voor de twee hiervoor genoemde vormen van losmaking. Ordinantie 3 Artikel 24a Losmaking bij ziekte of arbeidsongeschiktheid 1. Een predikant die - naar regels bij of krachtens generale regeling gesteld - gedurende twee jaar geen arbeid heeft verricht wegens ziekte, wordt aan het eind van de twee jaar door het breed moderamen van de classicale vergadering ontheven van het ambt en losgemaakt van de gemeente. 2. Een predikant die na gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn verklaard, aan de gemeente verbonden is gebleven voor minder dan de werktijd als bedoeld in ordinantie en ander werk aanvaardt, wordt door het breed moderamen van de classicale vergadering ontheven van het ambt en losgemaakt van de gemeente. 3. Een predikant die naar het bepaalde in dit artikel is losgemaakt van de gemeente, behoudt voor een periode van vier jaar de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten. III.1.b Ordinantie en (pag. 15) In ord is bepaald dat in geval toepassing wordt gegeven aan enkele middelen van kerkelijke tucht (c. schorsing voor onbepaalde tijd en d. ontzetting uit het ambt) aan de predikant - naar regels bij generale regeling gesteld - een wachtgeld wordt toegekend. In ord (ontheffing van het ambt na een leertuchtprocedure ) wordt eenzelfde formulering gebruikt. In de Generale regeling predikantstraktementen is in de huidige regeling (art. 30) vastgelegd dat bij schorsing voor onbepaalde tijd (ord sub c) en ontheffing van het ambt als bedoeld in ord wachtgeld wordt toegekend, terwijl bij ontzetting uit het ambt als bedoeld in ord sub d is bepaald dat het betreffende college voor het opzicht een wachtgeld kan toekennen. In de Kerkordelijke voorstellen wordt voorgesteld - omdat het bij schorsing voor onbepaalde tijd en ontheffing uit het ambt als bedoeld in ord gaat om situaties die vergeleken kunnen worden 4

5 met ontslag op staande voet ( verwijtbare gronden ) - in alledrie de gevallen te bepalen dat er een beoordeling dient plaats te vinden of een wachtgeld (al dan niet) kan worden toegekend. De Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten verbinden aan deze (voorgestelde) wijziging van de Generale regeling predikantstraktementen de conclusie dat ook ord en ord zouden moeten worden aangepast. Het generale college is het met deze conclusie eens. De formulering van ord en ord dient ruimte te geven om in de desbetreffende generale regeling ook als nadere regeling op te nemen dat beoordeeld dient te worden of er inderdaad een wachtgelduitkering wordt toegekend dan wel dat er reden is daartoe in de desbetreffende situatie niet over te gaan. Het generale college stelt u om die reden voor de (door Beleidscommissie predikanten en Georganiseerd Overleg Predikanten) voorgestelde wijziging van ord en ord over te nemen. Ordinantie c. schorsing voor onbepaalde tijd in de vervulling van het ambt of de dienst dan wel in de uitoefening van de door de kerk toegekende bevoegdheden, waarbij - voorzover van toepassing - betrokkene tevens wordt losgemaakt van de gemeente waaraan deze is verbonden. Het betreffende college voor het opzicht beoordeelt na een door dit college nader te bepalen periode van ten hoogste drie jaar of toepassing gegeven kan worden aan het bepaalde in lid 9 dan wel of er redenen zijn om de schorsing hetzij voor onbepaalde tijd te handhaven hetzij om te zetten in het onder d aangegeven middel van kerkelijke tucht, d. de ontzetting uit het ambt of de dienst dan wel het ontnemen van de door de kerk toegekende bevoegdheden. In het geval toepassing wordt gegeven aan de in dit lid genoemde middelen dient het betreffende college zich er van te vergewissen of niet tevens toepassing dient te worden gegeven aan de middelen genoemd in lid 6. [ongewijzigd] In het geval toepassing wordt gegeven aan de onder c en d genoemde middelen kan aan de predikant of degene die in een dienst is gesteld - naar regels bij generale regeling gesteld een wachtgeld worden toegekend. Ordinantie Kan de predikant het oordeel van de synode niet aanvaarden of laat deze binnen de gestelde termijn niet weten zich te voegen naar het oordeel van de synode, dan wordt betrokkene door de synode van het ambt ontheven. [ongewijzigd] 7. De predikant die naar het bepaalde in dit hoofdstuk wordt ontheven van het ambt, kan - naar de regels bij generale regeling gesteld - een wachtgeld worden toegekend. III.2 Voorstellen met betrekking tot de Generale regeling predikantstraktementen III.2.a Artikel 9 Inhoudingen (pag. 15) In Meetellen wordt voorgesteld de predikanten mee te laten betalen aan de financiering van de wachtgelden, waarbij budgetneutraliteit voor zowel gemeenten als predikanten het uitgangspunt is. In het rapport wordt daarover het volgende opgemerkt: Op dit moment worden de wachtgelden, voor zover die uit de centrale kas worden gefinancierd, volledig betaald door de gemeenten via de bezettingsbijdrage, de vacaturebijdrage en de beschikbaarheidbijdrage. Bij werknemers is het zo dat naast de werkgevers ook werknemers bijdragen aan de bekostiging van de uitkering door de WW-premie die op hun loon wordt ingehouden. De werkgroep is van oordeel dat het gewenst is dat predikanten ook bijdragen aan de financiering van de wachtgelden. Daardoor worden kosten voor alle partijen inzichtelijk en krijgt de beroepsgroep zelf er een direct belang bij de kosten te beperken. Doorgerekend zal moeten worden wat het risico van grote premiefluc- 5

6 tuaties is gezien de omvang van de beroepsgroep en het jaarlijks wisselend gebruik van de wachtgeldregelingen. Met betrekking tot de hoogte van de bijdrage valt te overwegen dat deze samen met de predikantenpremie voor het arbeidsongeschiktheidspensioen niet hoger moet zijn dan wat predikanten momenteel aan alleen het arbeidsongeschiktheidspensioen betalen. Op dit moment betaalt een predikant in absolute zin alleen aan het arbeidsongeschiktheidspensioen ongeveer net zoveel als een werknemer aan premies voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid samen.. als de predikanten aan de wachtgelden moeten gaan meebetalen zal een herschikking van de pensioenpremie moeten plaatsvinden: gemeenten meer, predikanten minder. Om een bijdrage van de predikanten aan de bekostiging van de wachtgeldregelingen mogelijk te maken moet in art. 9 de (mogelijkheid van) inhouding worden opgenomen. Het generale college stelt voor de door Beleidscommissie Predikanten en Georganiseerd Overleg Predikanten voorgelegde tekst aan te passen omdat formeel gesproken (nog) niet sprake is van een bijdrage in de wachtgeldpremie. Artikel 9. Inhoudingen 1. Op het traktement worden inhoudingen toegepast ter zake van: a. bijdrage in de pensioenpremie; b. bijdrage voor het bewonen van een ambtswoning; c. bijdrage wachtgeldvoorziening. III.2.b Artikel 23 Aanvulling uitkering op het arbeidsongeschiktheidspensioen (pag. 16) In Meetellen wordt voorgesteld te bepalen dat de aanvullende uitkering op het arbeidsongeschiktheidspensioen alleen nog verstrekt wordt in het eerste jaar na het begin van de ziekte. In het rapport wordt hierover het volgende opgemerkt: Volgens artikel 23 van de GRPT heeft een predikant vanaf het moment van afkeuring gedurende een jaar recht op aanvulling van het arbeidsongeschiktheidspensioen tot 100% van het laatstgenoten traktement. Deze aanvulling wordt gefinancierd uit de centrale kas. Als de voorstellen van de werkgroep met betrekking tot doorbetaling van het traktement bij ziekte worden aanvaard ontvangt de predikant gedurende het tweede jaar ziekte 70% van het traktement. Het kan niet de bedoeling zijn om bij afkeuring na twee jaar dan nog weer een jaar 100% uit te keren. De werkgroep stelt voor om artikel 23 GRPT zodanig te wijzigen dat op grond hiervan een predikant de garantie heeft dat hij een jaar na het begin van de ziekte 100% van het traktement behoudt. Deze garantie is van betekenis als de predikant bij evidente arbeidsongeschiktheid al binnen het eerste jaar van ziekte wordt afgekeurd en arbeidsongeschiktheidspensioen gaat genieten. Het generale college heeft bij de voorgelegde tekst van het wijzigingsvoorstel geen opmerkingen en adviseert u de tekst conform het voorstel van de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten vast te stellen. Artikel 23. Aanvullende uitkering op het arbeidsongeschiktheidspensioen 1. Indien de predikant in het eerste jaar van ziekte geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard en een arbeidsongeschiktheidspensioen volgens de pensioenregeling ontvangt, verstrekt de beleidscommissie predikanten tot het einde van het eerste ziektejaar een aanvullende uitkering. [2. t/m 5. Ongewijzigd] 6

7 III.2.c Artikel 24 Bijzondere omstandigheden (pag. 17 en 18) Voorgesteld wordt in Meetellen om in dit artikel expliciet te regelen dat bij ziekte gedurende maximaal twee jaren het traktement wordt doorbetaald, tenzij binnen die periode al het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt toegekend. In het rapport wordt daarover het volgende vermeld: Onder het huidige verzuimprotocol betalen gemeente en BCP het traktement bij ziekte door zolang geen herstel of afkeuring heeft plaatsgevonden. Omdat in het verzuimprotocol geen maximum periode is bepaald, kan deze periode in theorie onbeperkt zijn. Wel is in het huidige protocol bepaald dat na één jaar ziekte een keuring door de keuringsarts plaatsvindt. Die keuring hoeft echter niet tot afkeuring te leiden. De werkgroep stelt in navolging van algemeen maatschappelijk gebruik voor dat de verplichte keuring na één jaar vervangen wordt door een verplichte keuring na twee jaar. Als de keuringsarts per dat moment vaststelt dat de predikant door de ziekte niet kan werken, vindt gedeeltelijke of gehele afkeuring plaats. De predikant wordt dan losgemaakt van de gemeente. Het traktement is dan dus maximaal twee jaar doorbetaald. Bij het door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten voorgelegde voorstel tot wijziging wordt aangegeven dat uitgangspunt zal moeten zijn dat de beperking tot (maximaal) twee jaar wordt bewerkstelligd door in het verzuimprotocol te regelen dat binnen de twee jaar afkeuring plaats vindt. Maar als er om wat voor reden ook nog geen afkeuring plaats vindt (in het maatschappelijk verkeer is het gebruikelijk dat niet wordt afgekeurd als binnen een half jaar herstel te verwachten is), zal in ieder geval het inkomen moeten worden geregeld. Als de plaatselijke gemeente niet langer dan twee jaar verantwoordelijk is, zal dus een wachtgeld, vergelijkbaar met het arbeidsongeschiktheidspensioen geregeld moeten worden. Het generale college stelt voor om in de tekst aan te geven door welke kerkelijke vergadering de predikant wordt losgemaakt van de gemeente. Voorgesteld wordt om hier te bepalen dat de losmaking - evenals in geval van verlening van emeritaat en van ontheffing op eigen verzoek - plaats vindt door het breed moderamen van de classicale vergadering. De voorgestelde bepalingen worden in art. 24 als lid 5 en 6 ingevoegd; het oude lid 5 wordt vernummerd tot lid 7. Artikel 24. Bijzondere omstandigheden Schorsing voor bepaalde tijd 1. Gedurende schorsing voor bepaalde tijd als bedoeld in ordinantie heeft de predikant recht op 70% van de bestanddelen van het traktement als bedoeld in artikel 5. Alle bestanddelen worden in dat geval uitbetaald door de beleidscommissie. De inhouding van de bijdrage in de pensioenpremie als bedoeld in artikel 9-1 sub a wordt berekend over het uitgekeerde traktement. De inhouding voor het bewonen van de ambtswoning als bedoeld in artikel 9-1 sub b wordt berekend over het volledige traktement. De inhouding van de bijdrage wachtgeldvoorziening als bedoeld in artikel 9-1 sub c wordt berekend over het uitgekeerde traktement. Ziekte langer dan één jaar 2. Na één jaar ziekte heeft de predikant recht op 70% van de bestanddelen van het traktement als bedoeld in artikel 5 en De inhouding voor het bewonen van de ambtswoning als bedoeld in artikel 9-1 sub b wordt berekend over het volledige traktement. De duur van de ziekte wordt vastgesteld volgens de bepalingen van het verzuimprotocol. 3. Bij de bepaling van de wachtgelden als bedoeld in hoofdstuk 5 en de overlijdensuitkering als bedoeld in artikel 27 wordt uitgegaan van het traktement zonder de vermindering als bedoeld in lid 2. 1 Voor predikanten die vóór 16 november 2007 ziek zijn gemeld, gaat de verlaging van het traktement als bedoeld in artikel 24-2 één jaar na de ziekmelding in, doch niet eerder dan op 1 juli

8 4. Bij de bepaling van de pensioenpremie van de predikant als bedoeld in artikel 9-1 sub a, de pensioenpremie van de gemeente als bedoeld in artikel 25-3 van de generale regeling predikantspensioenen en het pensioengevend traktement als bedoeld in artikel 5-1 van de generale regeling predikantspensioenen wordt uitgegaan van het traktement zonder de vermindering als bedoeld in lid 2. [leden 2 t/m 4: reeds toegevoegd in november 2007] Ziekte langer dan twee jaar 5. De predikant die naar de regels van het verzuimprotocol gedurende twee jaar geen arbeid heeft verricht wegens ziekte, wordt aan het einde van de twee jaar door het breed moderamen van de classicale vergadering losgemaakt van de gemeente. De predikant heeft in dat geval recht op wachtgeld als bedoeld in artikel Indien de predikant gedurende twee jaar minder arbeid heeft verricht wegens ziekte, wordt de werktijd van de predikant aan het einde van die twee jaar rechtens teruggebracht tot het deel waarin laatstelijk arbeid is verricht. De predikant heeft in dat geval recht op wachtgeld als bedoeld in artikel 32 naar rato van de vermindering van de werktijd. Overige bijzondere omstandigheden 7. Bij ziekte gedurende het eerste jaar, vrijstelling van werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 3-19 en bij opschorting van de ambtsbediening als bedoeld in ordinantie blijft deze generale regeling onverminderd van kracht. [tekst oud lid 5] III.2.d Artikel 28 - Algemeen (pag ) In Meetellen wordt voorgesteld te bepalen dat over de toekenning van een wachtgeld een besluit wordt genomen door de Beleidscommissie Predikanten na aanvraag ervan door de betrokkene. De toetsing van de beleidscommissie is marginaal. In het rapport wordt erop gewezen dat in de huidige regelingen een automatisme zit dat wachtgeld zonder meer toegekend wordt als een bepaalde situatie zich heeft voorgedaan: De werkgroep stelt voor dit automatisme te doorbreken en te regelen dat: - de predikant een wachtgeld zelf moet aanvragen onder overlegging van de onderliggende documenten - de BCP, alvorens de uitkering toe te kennen, checkt of aan alle voorwaarden voor toekenning is voldaan. - de BCP de uitkering toekent en daarbij hoogte, duur en financiering vaststelt. Het moeten aanvragen van een wachtgeld benadrukt de gedeelde verantwoordelijkheid voor het voorzien in inkomen van de losgemaakte predikant. De toets op de voorwaarden dwingt alle betrokken partijen om zich aan de gestelde regels te houden (wellicht moeten nog vormcriteria en procedurestappen gedefinieerd worden). Het per geval toekennen van een wachtgeld bevordert de zorgvuldigheid in de toepassing van bepaalde procedures. Ook draagt het bij aan het voorkomen van oneigenlijk gebruik. Het generale college adviseert de door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten voorgestelde tekst nog iets exacter te redigeren: niet alleen de predikant, maar ook de (inmiddels) gewezen predikant kan de aanvraag van wachtgeld in dienen. De voorgestelde aanvulling wordt na lid 1 ingevoegd in dit artikel. Dit betekent dat de daaropvolgende leden worden vernummerd. Artikel 28. Algemeen 1. De uitvoering van de wachtgeldregelingen: a. als bedoeld in ordinantie 3-20 en 21, en ordinantie en , b. bij afloop van de tijdelijke dienst als bedoeld in ordinantie 3-18, c. bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tussen 66,6% en 80% van de volledige werktijd, 8

9 d. bij herstel uit arbeidsongeschiktheid en e. bij losmaking dan wel vermindering van werktijd als bedoeld in artikel 20-5 en 24-6 berust bij de beleidscommissie. 2. De aanvraag van wachtgeld wordt door de (gewezen) predikant ingediend bij de beleidscommissie predikanten. 3. Indien de gemeente waaraan de al dan niet gewezen predikant verbonden is of was, verantwoordelijk is voor een deel van de kosten van de wachtgeldregeling, brengt de beleidscommissie dit bij de gemeente in rekening. Bij nalatigheid van de gemeente inzake de betaling van het in rekening gebrachte bedrag, is de wettelijke rente over het achterstallige bedrag verschuldigd. [tekst oud lid 2] 4. De basis voor de wachtgeldregeling is het laatst genoten traktement als bedoeld in artikel 5 met het aantal periodieke verhogingen dat geldt ten tijde van ingang van het wachtgeld. [tekst oud lid 3] 5. Over het wachtgeld worden pensioenrechten opgebouwd in evenredigheid met het percentage dat het wachtgeld bedraagt van het in lid 4 bedoelde basisbedrag. De beleidscommissie houdt op het wachtgeld in de pensioenbijdrage van de predikant als bedoeld in artikel 9-1 sub a en draagt dit gezamenlijk met de pensioenbijdrage van de gemeente af aan het pensioenfonds. [aangepaste tekst oud lid 4] 6. Indien de predikant bij ingang van de wachtgeldperiode de ambtswoning bewoont, bepaalt de instantie, die besluit tot ontheffing, schorsing voor onbepaalde tijd, ontzetting of ontslag, gedurende welke periode artikel 10-1 en 3 van toepassing blijft. De periode bedraagt ten hoogste zes maanden. Gedurende deze periode wordt de inhouding als bedoeld in artikel 9-1 sub b onverminderd toegepast. [tekst oud lid 5] 7. Aan het wachtgeld wordt de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 11 onverminderd toegevoegd. [tekst oud lid 6] In Meetellen is voorts voorgesteld de regeling voor de verrekening van neveninkomsten bij wachtgelden te wijzigen in die zin dat alle inkomsten uit arbeid, die vanaf de losmaking extra worden genoten, op de eerste per jaar na volledig worden verrekend. Ter toelichting wordt in het rapport opgemerkt dat een tweede manier van medefinanciering van de wachtgelden de financiering door de uitkeringsgerechtigde zelf is, doordat inkomsten uit arbeid met het wachtgeld verrekend worden. De huidige verrekeningsregel is dat een uitkeringsgerechtigde mag bijverdienen tot 100% van het laatstgenoten traktement en dat al het meerdere aan neveninkomsten met het wachtgeld wordt verrekend. Voor werknemers geldt dat de WW-uitkering stopt voor dat deel van de werktijd, waarvoor nieuwe arbeid gevonden wordt. Was iemand 100% werkloos en vindt hij voor 100% een nieuwe baan, ook al is het inkomen daarbij veel minder dan bij het oorspronkelijke werk, dan stopt de WW-uitkering geheel (werktijdafhankelijke beëindiging). Krachtens CAO bestaan wachtgeld- of suppletieregelingen die inkomsten uit een WW-uitkering en uit arbeid aanvullen tot een percentage van het laatstgenoten salaris (salarisafhankelijke verrekening). De werkgroep stelt vast dat de regeling dat mag worden bijverdiend tot 100% van het laatstgenoten traktement, voordat inkomen met het wachtgeld wordt verrekend, als te riant moet worden beschouwd. De werkgroep is van oordeel dat de wachtgeldregeling een vangnet is voor de periode dat de predikant er niet in slaagt voldoende eigen inkomsten te verwerven. Het verwerven van eigen inkomsten blijft echter het uitgangspunt. De werkgroep stelt daarom voor te regelen dat alle inkomsten uit arbeid met het wachtgeld worden verrekend met uitzondering voor de eerste Deze uitzondering wordt vooral gemaakt met het oog op de inkomsten uit preekbeurten die de predikant vóór de losmaking waarschijnlijk ook al had. Als basis voor de verrekening van inkomsten uit arbeid dient volgens de werkgroep het wachtgeld genomen te worden plus de inkomsten die de predikant in het jaar voorafgaande aan de losmaking uit overige arbeid had. Bij deeltijdpredikanten kon er immers voorheen al sprake zijn van inkomsten uit andere arbeid. Het zou niet reëel zijn deze bestaande inkomsten direct op het deeltijd wachtgeld in rekening te brengen. Het generale college stelt voor de door het Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd O- verleg Predikanten voorgelegde tekst tot wijziging van het oude lid 7 (nieuw lid 8) op een enkel punt aan te passen. 9

10 8. Indien de predikant gedurende de wachtgeldperiode inkomsten uit arbeid of bedrijf verwerft die uitgaan boven de inkomsten die deze ontving als neveninkomsten voorafgaand aan de wachtgeldperiode, wordt het meerdere op het wachtgeld ingehouden. Bij de toekenning van het wachtgeld stelt de beleidscommissie vast welk bedrag buiten de verrekening wordt gehouden, volgens regels die door de beleidscommissie worden gesteld. De predikant is verplicht de neveninkomsten te melden; op verzoek van de beleidscommissie verschaft de predikant inzage in de aanslag inkomstenbelasting. De predikant is eveneens verplicht de beleidscommissie schriftelijk op de hoogte te stellen van wijzigingen die invloed hebben op de hoogte van de vergoedingen. Voorgesteld wordt in Meetellen om te bepalen dat het recht op wachtgeld eindigt als de uitkeringsgerechtigde gedurende 30 maanden na de datum van losmaking geen uitkering heeft genoten als gevolg van verrekening van inkomsten, die uit een ander vast dienstverband zijn genoten. In het rapport wordt aangegeven dat op dit moment de wachtgeldregeling een inkomensgarantie inhoudt voor de gehele duur van de wachtgeldperiode. De werkgroep stelt in navolging van de wachtgeldregeling voor kerkelijke medewerkers voor om in de regeling op te nemen dat het recht op wachtgeld eindigt als de uitkeringsgerechtigde gedurende 30 maanden geen uitkering heeft genoten als gevolg van de verrekening van inkomsten, die uit een vast dienstverband zijn genoten. De tekst voor een nieuw in te voegen lid in art. 28, die in dit kader is voorgesteld, is naar het oordeel van het generale college niet voldoende helder. Uit overleg met degenen die het voorstel hebben gedaan, heeft het generale college begrepen dat met deze aanvulling het volgende wordt beoogd: - het recht op wachtgeld vervalt als een predikant tijdens de wachtgeldperiode gedurende 30 maanden geen wachtgeld heeft ontvangen, omdat zijn/haar inkomsten uit een dienstverband (elders) voor onbepaalde tijd zodanig zijn dat verrekening van deze inkomsten met het wachtgeld ertoe leidt dat aan de predikant in deze 30 maanden in het geheel geen wachtgeld is uitgekeerd; - als de situatie van de desbetreffende predikant binnen de periode van 30 maanden verandert in deze zin dat zijn/haar inkomsten zodanig zijn dat wel sprake is van uitkering van (een deel van) het wachtgeld, dan herleeft het oorspronkelijke recht op wachtgeld; - het zelfde principe geldt indien aan de predikant tijdens de wachtgeldperiode gedurende 30 maanden een lager wachtgeld is uitgekeerd in verband met inkomsten uit een vast dienstverband elders. 9. Indien de predikant gedurende 30 maanden geen wachtgeld heeft ontvangen vanwege de verrekening van inkomsten die genoten zijn uit een vast dienstverband wordt het recht op wachtgeld beëindigd. Indien de predikant gedurende 30 maanden een lager wachtgeld heeft ontvangen vanwege de verrekening van inkomsten die genoten zijn uit een vast dienstverband, wordt een bedrag ter hoogte van deze inkomsten aan het eind van deze 30 maanden verrekend met de wachtgelduitkering, ook als deze inkomsten komen te vervallen. Wanneer binnen de 30 maanden als hiervoor bedoeld het vaste dienstverband wordt beeindigd, heeft de predikant recht op het wachtgeld, met dien verstande dat de uitkering van het wachtgeld in dat geval plaats vindt met inachtneming van de reeds verstreken periode van de duur van het wachtgeld. In de huidige regeling is reeds opgenomen dat bij pensioen het wachtgeld eindigt. Voorgesteld wordt om voor alle helderheid in een nieuw lid op te nemen dat dit ook geldt bij een arbeidsongeschiktheidspensioen. Ook predikanten die een wachtgeld ontvangen en niet eerder arbeidsongeschikt waren, kunnen immers alsnog arbeidsongeschikt worden. 10. Indien de predikant die wachtgeld ontvangt geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard, vermindert het wachtgeld naar rato van de arbeidsongeschiktheid. 11. De uitkering van wachtgeld eindigt wanneer de betrokken predikant krachtens de geldende pen- 10

11 sioenregeling pensioen gaat ontvangen en in elk geval wanneer de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Bij overlijden eindigt de uitkering op de laatste dag van de maand van overlijden. [tekst oud lid 8] In Meetellen wordt sterk ingezet op mogelijke reïntegratie van (gewezen) predikanten. Zo wordt voorgesteld een reïntegratiemanager aan te stellen die met de desbetreffende predikant een individueel reïntegratietraject ingaat en die daarvoor een reïntegratiebudget tot zijn beschikking krijgt. Bij het integratietraject wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de betrokkene en met de vraag of deze al dan niet beroepbaar is als predikant. Bij reïntegratie gaat het om werk binnen en buiten de kerk. Binnen de centrale kas dient ruimte voor de financiering van de reïntegratiemanager en het reïntegratiebudget te worden gereserveerd. Volgens de huidige regeling (art. 28-9) is de predikant met een wachtgelduitkering gehouden voldoende activiteiten aan de dag te leggen om een nieuwe standplaats als predikant of een andere betrekking te verwerven. Op dit moment vindt hierop geen controle plaats en wordt ook de sanctie bij onvoldoende activiteit, namelijk het stopzetten van de uitkering, niet toegepast. In Meetellen wordt dan ook voorgesteld om het toezicht op de reïntegratie-inspanningen van de uitkeringsgerechtigden te activeren en nadere bepalingen vast te (doen) stellen met betrekking tot de verplichtingen in dezen van de predikant. In het rapport wordt daarover het volgende vermeld: De werkgroep stelt voor dat aan de uitkeringsgerechtigden de volgende toetsbare verplichtingen worden opgelegd: - voor beroepbare uitkeringsgerechtigden: melding bij het Team Begeleiding Predikanten met het oog op de adviezen voor het beroepingswerk. Voor beroepbare uitkeringsgerechtigden is de plicht tot inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen pas aan de orde als dat uit het reïntegratieplan voortvloeit; - voor niet-beroepbare uitkeringsgerechtigden: inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen; - voor allen: a) aanmelding bij de reïntegratiemanager, b) het opstellen van een reïntegratieplan en c) maandelijkse rapportage van de ondernomen reïntegratieactiviteiten; - voor allen: de plicht tot het aanvaarden van aangeboden passende arbeid, waarbij het begrip passend wordt ingevuld rekening houdend met de algemeen maatschappelijke opvattingen terzake. De nakoming van de verplichtingen wordt door het Team Predikantstraktementen bewaakt, dat daarvoor kennis neemt van de rapportages van de betrokken predikant en informatie inwint bij de reïntegratiemanager. Voldoet de predikant niet aan de verplichtingen, dan kan gedeeltelijke of gehele intrekking van de uitkering het gevolg zijn. Dit ter beoordeling van de BCP. De verplichting van de predikant om passende arbeid te aanvaarden en mee te werken aan een reïntegratietraject ligt in zekere zin reeds vast in de huidige regeling, maar het verdient aanbeveling om te bepalen dat deze verplichtingen vastgelegd dienen te worden in een nadere regeling ( protocol ). In de oude tekst van art is in de Kerkordelijke voorstellen in het vernummerde lid 12 een tekstuele wijziging aangebracht ten behoeve van de leesbaarheid (invoegen van a. en b.). Het generale college adviseert in de door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten voorgelegde tekst voor het nieuwe lid 13 in te voegen dat het in dezen gaat om verplichtingen met betrekking tot reïntegratie in het arbeidsproces. 12. Geen wachtgeld wordt uitbetaald, indien a. de predikant twee maal geweigerd heeft een aangeboden betrekking te aanvaarden, welke mede in verband met diens persoonlijkheid en omstandigheden passend is te achten, of indien de predikant onvoldoende activiteiten aan de dag legt dan wel onvoldoende medewerking verleent om een zodanige betrekking te verwerven, b. de predikant geen of onvoldoende gegevens omtrent inkomsten uit arbeid en/of bedrijf verstrekt. [tekst oud lid 9, met tekstuele aanpassing] 13. De beleidscommissie legt de verplichtingen met betrekking tot reïntegratie in het arbeidsproces van degene die wachtgeld ontvangt vast in een protocol. Wijzigingen in de verplichtingen gelden voor zover mogelijk ook voor degenen die op dat moment al een uitkering ontvangen. 11

12 III.2.e Artikel 29 t/m 35a (pag. 21 t/m 25) In Meetellen wordt voorgesteld om in de Generale regeling predikantstraktementen vast te leggen dat de duur van de volledige uitkering wordt bepaald conform de duur van de wachtgeldregeling voor kerkelijke medewerkers met als minimum de duur van de WW-uitkering, waarbij het begrip dienstjaren uit de regeling voor kerkelijke medewerkers wordt vervangen door het aantal periodieke verhogingen uit de regeling voor predikanten en waarbij de minimum duur van een half jaar uit de huidige regeling gehandhaafd blijft. Als toepassing van het aantal periodieken voor de bepaling van de duur negatief uitpakt, wordt het dienstjarenbegrip van de WW toegepast. Op dit moment wordt in de Generale regeling predikantstraktementen, anders dan in de Generale regeling kerkelijke medewerkers, de hoogte en duur van het wachtgeld in de generale regeling zelf vastgelegd. Wanneer het uitgangspunt wordt gevolgd dat in principe de rijksregelingen zullen worden gevolgd is het mogelijk dat de generale regeling regelmatig moet worden gewijzigd. Het is daarom gewenst - aldus de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten - om de hoogte en duur van het wachtgeld over te brengen naar een uitvoeringsbepaling. In de Generale regeling predikantstraktementen wordt dan alleen het recht op wachtgeld vastgelegd. In de artikelen 29 t/m 34 kan verder volstaan worden met de bepaling dat hoogte en duur van de desbetreffende uitkering worden geregeld in de uitvoeringsbepalingen terzake. De artikelen 28 t/m 34 staan in hoofdstuk V, getiteld wachtgelden. Het generale college heeft geconstateerd dat de titels van de artikelen niet op een gelijke wijze worden aangeduid ( uitkering na, beperkte uitkering bij, wachtgeld bij/na ); voorgesteld de aanduiding van de bepalingen gelijk te trekken en - in de titels alleen te spreken over de situatie, waarvan in het artikel sprake is en - in deze aanduiding beter aan te sluiten bij de formuleringen zoals deze in de desbetreffende ordinantiebepalingen worden gebezigd. Artikel 29 - Uitkering na ontheffing wegens spanningen en ongeschiktheid (pag. 21) Het generale college heeft in de tekst van art evenals in de oorspronkelijke versie daarvan het geval was - haakjes geplaatst om het woord voormalige : het kan in dit artikel gaan zowel om voormalige predikanten als om (beroepbare) predikanten. Artikel 29. Na ontheffing van werkzaamheden en ontheffing van het ambt 1. Bij ontheffing van de werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 3-20 en bij ontheffing van het ambt als bedoeld in ordinantie 3-21 wordt aan de (voormalige) predikant een wachtgelduitkering toegekend. Hoogte en duur van deze uitkering worden geregeld in de uitvoeringsbepaling ter zake. 2. Het generale college voor de ambtsontheffing bepaalt, in overleg met de beleidscommissie, welk deel van de kosten die de ontheffing als bedoeld in ordinantie 3-20 met zich brengt, voor rekening komt van de gemeente, waaraan de predikant verbonden was. [tekst oud lid 4] Artikel 30 Artikel 31 - Beperkte uitkering bij tuchtmaatregelen (pag ) In Meetellen wordt erop gewezen dat op dit moment - ingevolge het bepaalde in art een gedeeltelijke uitkering wordt toegekend bij schorsing voor onbepaalde tijd en ontheffing van het ambt (artikel 30). Deze situaties kunnen - aldus Meetellen - worden vergeleken met ontslag op staande voet ( verwijtbare gronden ). Hiervoor is voor kerkelijke medewerkers geen wachtgeld voorzien. Het ligt in de lijn van de voorstellen om dit artikel te laten vervallen en het bepaalde in artikel 31 ook in deze situaties toe te passen. 12

13 Dit betekent dat ook in de situaties die nu in art. 30 worden genoemd de instantie die tot de losmaking besluit (het betrokkene college voor het opzicht in geval van tucht, de generale synode bij leertucht ) een beperkte wachtgelduitkering kan toekennen voor een periode van ten hoogste zes maanden. In het rapport wordt daarover het volgende gemeld: De werkgroep stelt vast dat het hier gaat om situaties waar in het geval van werknemers waarschijnlijk ontslag op staande voet toegepast zou worden. In dat geval geldt meestal geen werkloosheidsuitkering of een wachtgeld. Met het oog op: - de ernstige oorzaak van de schorsing en de ontheffing, die bij werknemers kan leiden tot ontslag op staande voet en - de mogelijkheden die de kerkorde een predikant geeft om zich van het tuchtwaardige gedrag of de tuchtwaardige leer te herstellen, is de werkgroep van oordeel dat de gedeeltelijke regeling een uitkering verstrekt met een veel te lange duur (maximaal 10 jaar, in het geval betrokkene bij het ingaan van de wachtgeldregeling 55 jaar is). De werkgroep stelt voor de duur van de gedeeltelijke uitkering variabel te maken en te maximeren op 6 maanden. Daarmee wordt de duur van dit wachtgeld gelijk getrokken met het wachtgeld na ontzetting uit het ambt wegens schromelijke veronachtzaming van het ambt. De instantie die de tuchtmaatregel toepast, dient in de uitspraak te bepalen hoe lang de uitkering zal duren. Het generale college merkt op dat de situaties, waarbij in Meetellen en in de Kerkordelijke voorstellen gesproken wordt van situaties bij ontslag op staande voet, situaties betreffen waarbij sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens dringende redenen, i.c. op grond van ernstige verwijten, die aan de werknemer te maken zijn. Het generale college heeft - zoals vermeld - de titel, en ook de tekst van dit artikel meer in overeenstemming gebracht met de formuleringen in de desbetreffende ordinantiebepalingen. Artikel 30. (vervallen) Artikel 31. Na schorsing voor onbepaalde tijd, ontzetting uit het ambt of ontheffing van het ambt als bedoeld in ordinantie Bij schorsing voor onbepaalde tijd als bedoeld in ordinantie sub c, bij ontzetting uit het ambt als bedoeld in ordinantie sub d en bij ontheffing van het ambt als bedoeld in ordinantie beslist het betrokken college voor het opzicht respectievelijk de generale synode tevens aangaande toekenning aan de betrokken (voormalige) predikant van een wachtgeld van ten hoogste zes maanden. [tekst oud lid 2 en 3 vervalt; oud lid 4 wordt vernummerd) 2. De wachtgelduitkering bedraagt 60% van het laatstgenoten traktement als bedoeld in artikel 5. Op het wachtgeld is het bepaalde in artikel 28 van toepassing. [tekst oud lid 4] Artikel 32 Wachtgeld bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (pag. 23) In Meetellen wordt voorgesteld de regeling zodanig te wijzigen dat arbeidsongeschiktheid gedefinieerd wordt als de mate waarin de predikant door de ziekte algemene verdiencapaciteit verliest. Voor het deel dat de predikant verdiencapaciteit in ander werk behoudt, ontvangt deze recht op wachtgeld 2, totdat ander werk is gevonden en inkomen wordt genoten of totdat de maximale duur van de uitkering is verstreken. De hoogte van het wachtgeld is gelijk aan arbeidsongeschiktheidspensioen, vermeerderd met de in te houden pensioenpremie. De duur van het wachtgeld dat wordt genoten wegens verdiencapaciteit in 2 In Meetellen wordt nog uitgegaan van de mogelijkheid van een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen ; in de Kerkordelijke voorstellen wordt voorgesteld te blijven bij wachtgeld. 13

14 ander werk dan dat van predikant, wordt door het Georganiseerd Overleg Predikanten bepaald analoog aan de regeling van de duur die voor kerkelijke medewerkers zal gelden. Voor het deel dat de predikant verdiencapaciteit verliest, ontvangt deze een permanent arbeidsongeschiktheidspensioen. Permanent wil zeggen: totdat door herkeuring de verdiencapaciteit blijkt te zijn toegenomen of tot de pensioengerechtigde leeftijd. In de Kerkordelijke voorstellen wordt de volgende toelichting gegeven: In de huidige maatschappelijke arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt met name gekeken naar de verdiencapaciteit. In de huidige regeling voor predikanten wordt alleen gekeken naar de verdiencapaciteit als predikant. Als iemand niet als predikant kan werken, wordt deze arbeidsongeschikt verklaard. In de voorstellen wordt onderscheiden tussen arbeidsgeschiktheid als predikant, en overige verdiencapaciteit. In artikel 32 GRPT kan daarom niet meer worden gesproken over het arbeidsgeschikte deel ( de verdiencapaciteit ) maar moet expliciet gesproken worden over geschiktheid om als predikant te werken. In de huidige situatie wordt bij geringe arbeidsgeschiktheid (minder dan 1/3 deel) de predikant losgemaakt van de gemeente. Voorgesteld wordt dit minimum te laten vervallen. Het is hiervoor niet noodzakelijk om het minimum, genoemd in ord te laten vervallen: het gaat immers niet om beroeping maar om overblijvende werkzaamheden ten gevolge van ziekte. Wel zal de vermelding in de generale regeling dat de predikant aan de gemeente verbonden blijft, als het arbeidsgeschikte deel tenminste 1/3 is moeten wijzigen (art. 32 GRPT). Bij deze bepaling kan dan tegelijk een toevoeging komen over de te maken werkafspraken.. wordt toegevoegd dat de predikant dient mee te werken aan een andere oplossing, indien deze voorhanden is. Wat redelijk is, is moeilijk vast te leggen. Het lijkt het beste om de beleidscommissie hierover per geval te laten besluiten. Bij de beoordeling kan dan worden aangesloten bij wat voor wachtgelders als passend wordt beschouwd. Het generale college heeft - ter verheldering van de tekst - een tekstuele wijziging aangebracht. Artikel 32. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid 1. De predikant aan wie emeritaat wordt verleend wegens arbeidsongeschiktheid, maar die voor arbeid anders dan als predikant gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt verklaard, heeft recht op wachtgeld. 2. De hoogte van het wachtgeld is gelijk aan het arbeidsongeschiktheidspensioen dat de predikant zou hebben ontvangen indien deze voor dit arbeidsgeschikte deel arbeidsongeschikt was verklaard, vermeerderd met de in te houden pensioenpremie. 3. De duur van het wachtgeld is gelijk aan de duur als bedoeld in artikel Inhouding van inkomsten uit arbeid en/of bedrijf vindt eerst plaats op het wachtgeld en vervolgens op het arbeidsongeschiktheidspensioen. Artikel 33 Wachtgeld bij vermindering van arbeidsongeschiktheid (pag. 24) In art. 33 wordt het wachtgeld bij vermindering van arbeidsongeschiktheid geregeld. In de huidige regeling wordt als voorwaarde voor het ontstaan van dit recht op wachtgeld gesteld dat de predikant verzocht heeft om beroepbaar gesteld te worden. Deze voorwaarde kan in de nieuw voorgestelde regeling niet meer worden gesteld; er kan immers sprake zijn van arbeidsgeschiktheid, maar niet als predikant. Het generale college wijst erop dat de tekst van lid 2 gelijk getrokken dient te worden met de tekst van art Het bepaalde in het oude lid 5 is opgenomen als art en kan hier vervallen. Artikel 33. Bij vermindering van arbeidsongeschiktheid 1. De predikant met een arbeidsongeschiktheidspensioen die deels of geheel arbeidsgeschikt wordt verklaard heeft recht op wachtgeld. 2. De hoogte van het wachtgeld is gelijk aan het verschil tussen het arbeidsongeschiktheidspen- 14

15 sioen voor en na de herkeuring, vermeerderd met de in te houden pensioenpremie. 3. De duur van het wachtgeld is gelijk aan de duur als bedoeld in artikel Bij de berekening wordt uitgegaan van het aantal periodieke verhogingen op het moment dat het arbeidsongeschiktheidspensioen inging en van de leeftijd op het moment dat de predikant weer deels of geheel arbeidsgeschikt werd verklaard. 4. Inhouding van inkomsten uit arbeid of bedrijf vindt eerst plaats op het wachtgeld en vervolgens op het arbeidsongeschiktheidspensioen. Artikel 34 Wachtgeld na afloop van tijdelijke dienst (pag ) De in dit artikel voorgestelde wijziging is conform de wijzigingen die eerder zijn aangebracht (hoogte en duur van de uitkering worden niet in generale regeling maar in de uitvoeringsbepalingen ter zake geregeld). Artikel 34. Na afloop van tijdelijke dienst 1. Na afloop van de tijdelijke dienst als bedoeld in ordinantie 3-18, wordt aan de predikant een wachtgelduitkering toegekend. Hoogte en duur van de uitkering worden geregeld in de uitvoeringsbepaling ter zake. 2. De kerkenraad die tijdens de tijdelijke dienst verantwoordelijk was voor het traktement blijft verantwoordelijk voor de wachtgelduitkering tot het totaal van 70% van het basistraktement, 100% van de tegemoetkoming in de premie van de ziektekostenverzekering en 70% van de pensioenpremie van de gemeente. [tekst oud lid 3] Artikel 35. Bij insolvabiliteit [tekst artikel ongewijzigd] Artikel 35a Bijzondere omstandigheden (pag. 25) In het oude art. 30 (dat in deze voorstellen vervallen is) was in lid 4 een regeling opgenomen voor beeindiging van het recht op wachtgeld in het geval dat de gewezen predikant alsnog op grond van ord ontzet zou worden van het ambt. Ook in andere situaties waarin de predikant een wachtgeld heeft, kan sprake zijn van het opleggen van een middel van kerkelijke tucht; in het nieuwe art. 35a wordt vastgelegd wat in dat geval de gevolgen zijn voor het wachtgeld. Het generale college heeft de door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten voorgelegde tekst meer in overeenstemming gebracht met de formuleringen die in de desbetreffende kerkordelijke bepalingen worden gebruikt. Artikel 35a. Samenloop uitkeringen 1. Na toepassing van het in ordinantie sub b genoemde middel van kerkelijke tucht is het wachtgeld dat de predikant ontvangt of vanaf een later tijdstip zal ontvangen, gedurende de schorsing ten hoogste gelijk aan het recht als bedoeld in artikel 24 lid Indien ten aanzien van een predikant die wachtgeld ontvangt toepassing wordt gegeven aan de in ordinantie sub c en d genoemde middelen van kerkelijke tucht dan wel indien de predikant op grond van het bepaalde in ordinantie wordt ontheven van het ambt, vervalt elk recht op wachtgeld anders dan het recht op wachtgeld als bedoeld in artikel

16 III.2.f Artikel 39 - Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (pag ) In de huidige regeling is bepaald dat een predikant, wanneer deze gedeeltelijk wordt afgekeurd, maar een resterende arbeidsgeschiktheid houdt tussen 20% en 35%, wordt losgemaakt van de gemeente, en voor het arbeidsgeschikte deel een wachtgeld ontvangt. Gedachte hierachter is dat een gemeente niet moet achterblijven met een predikant met een werktijd, waarbinnen niet alle predikantswerkzaamheden kunnen worden uitgeoefend. In Meetellen wordt voorgesteld te bepalen dat een predikant die gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard voor dat deel dat deze als predikant kan blijven werken aan de gemeente verbonden blijft. Dit is ook het geval - aldus het voorstel - als het gedeelte dat de predikant als zodanig kan blijven werken, minder is dan de minimale werktijd die in ord is vastgesteld (ten minste een derde van de volledige werktijd). De plicht van de gemeente om de predikant voor deze 33% van de volledige werktijd aan zich verbonden te houden geldt, tenzij een andere redelijke oplossing gevonden wordt, waaraan de predikant dient mee te werken. In het rapport wordt hierover het volgende opgemerkt: Het wachtgeld (zoals in de huidige regeling is voorzien) is uniek voor predikanten en kent geen equivalent bij werknemers, omdat bij werknemers geen minimum werktijd bestaat. Als een werknemer een resterende arbeidsgeschiktheid houdt tussen 20% en 35%, blijft hij voor dat deel bij de werkgever in dienst en is de werkgever verplicht passende arbeid aan te bieden. Vanuit het uitgangspunt dat werk boven een uitkering gaat, vindt de werkgroep het niet juist om een predikant met een arbeidsgeschiktheid tussen de 20% en 35% van de gemeente los te maken en een wachtgeld uit te keren. Beter is dat de betrokkene aan de gemeente verbonden blijft. De werkgroep stelt daarom voor in GRPT en/of GRPP te regelen dat arbeidsgeschiktheid tussen 20% en 35% gezien wordt als een arbeidsgeschiktheid van 33%, waarbij de predikant: - voor 33% aan de gemeente verbonden blijft - een arbeidsongeschiktheidspensioen wordt toegekend op basis van de oorspronkelijke werktijd verminderd met 33%. Bij aanvaarding van dit voorstel kan de betreffende gemeente voor een aantal lastige vragen komen te staan. Gaan we de vrijgevallen werktijd opnieuw bezetten? Hoe gaan de staande predikant (33%) en de nieuw te beroepen predikant samenwerken? Moet aan beide predikanten een ambtswoning worden aangeboden? Etc. Met het oog op deze problemen stelt de werkgroep voor dat de plicht voor de gemeente om de predikant voor 33% van de volledige werktijd te handhaven geldt, tenzij een andere redelijke oplossing gevonden wordt, waaraan de predikant moet meewerken. Het generale college heeft in lid 1 een tekstuele wijziging aangebracht. In lid 2 is de formulering met inachtneming van ordinantie vervangen door de tekst van deze bepaling; hierdoor wordt vermeden dat het misverstand ontstaat dat een nieuwe beroepsbrief zou moeten worden opgemaakt. De voorgestelde tekst van lid 3 roept een aantal vragen op: wie bepaalt wat al dan niet in het belang van de gemeente is: de kerkenraad, de Beleidscommissie Predikanten of wellicht het betrokken college voor de visitatie? Het lijkt het generale college beter te formuleren dat de predikant die minder dan 33% van de werktijd als predikant kan werken, in beginsel een sollicitatieplicht heeft en gehouden is ander passend werk te aanvaarden, tenzij de kerkenraad met het handhaven van de verbintenis instemt. Artikel 39 Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid 1. De predikant die gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard, blijft voor het resterende deel dat deze - naar het bepaalde in artikel 14-2 van de Generale regeling predikantspensioenen - als predikant arbeidsgeschikt is verbonden aan de gemeente, ook indien dit gedeelte minder is dan de minimale werktijd als bedoeld in ord Kerkenraad en predikant leggen schriftelijk vast welke werkzaamheden door de predikant zullen worden verricht en voor welke delen van het in ordinantie omschreven dienstwerk van de predikant een andere voorziening wordt getroffen. 3. De predikant die arbeidsgeschikt is voor minder dan de minimale werktijd als bedoeld in ordinantie , is gehouden andere werkzaamheden die aansluiten bij de opleiding en 16

17 ervaring van betrokkene, te zoeken, tenzij de kerkenraad verklaart in te stemmen met het voortduren van de verbintenis. III.3 Overgangsbepaling bij de Generale regeling predikantstraktementen met betrekking tot wachtgeld (pag. 26) In Meetellen wordt voorgesteld om voor predikanten met een lopende wachtgelduitkering (NHK, GKN of PKN) de rechten als het gaat om de hoogte en duur van het wachtgeld te handhaven, maar om daarbij een overgangsregeling te ontwerpen voor de reïntegratie, de sollicitatieplicht, de verrekening van inkomsten uit arbeid en de beëindiging van het recht op de uitkering op basis van de nieuwe regeling. Dit betreft in feite alleen de wachtgelden op basis van de regeling in de GKN en in de Protestantse Kerk in Nederland; er zijn geen uitkeringen meer op basis van de oude regeling van de NHK. Bij de Kerkordelijke voorstellen wordt erop gewezen dat voor het wachtgeld de plicht tot sollicitatie voldoende vastgelegd in art Dit geldt ook voor oude (gereformeerde) gevallen. De gereformeerde kerkorde kende immers een soortgelijke bepaling (Ubp. 16 sub 14). Een nadere bepaling of overgangsrecht is niet nodig, omdat het vanzelf spreekt dat de aanscherping van de reïntegratieverplichtingen ook voor lopende gevallen geldt. Afzonderlijk punt van aandacht is de zaak van verrekening van neveninkomsten naast het wachtgeld. De vraag is gesteld of bijverdienen tot 100% een verkregen recht is dat niet kan worden aangetast. Het generale college is van oordeel dat dit niet het geval is: ook onder de gereformeerde kerkorde zou het mogelijk zijn geweest de uitkeringsregeling van predikant (Ubp. 16.5) te wijzigen, waarbij de wijzigingen ook gelden voor lopende gevallen. Met de toepassing van de nieuwe regel ook op oude gevallen, moeten overgangsbepalingen worden gemaakt. Voor de verrekening van neveninkomsten moet worden vastgesteld welk deel van de neveninkomsten moet worden vrijgesteld. Voor de bepaling dat na 30 maanden inkomen het wachtgeld voor dat deel vervalt moet worden vastgesteld op welk moment de telling begint. Overgangsbepalingen bij hoofdstuk V 1. Voor degenen die reeds een wachtgelduitkering hebben stelt de beleidscommissie vóór 1 januari 2009 vast tot welk bedrag neveninkomsten buiten de verrekening gehouden worden, volgens de regels als bedoeld in artikel Neveninkomsten die op 31 december 2008 ontvangen worden en uitgaan boven het volgens lid 1 vastgestelde bedrag worden in 2009 voor 25% verrekend, in 2010 voor 50%, in 2011 voor 75% en vanaf 2012 volledig. 3. Inkomsten als bedoeld in artikel 28-9 worden geteld vanaf 1 januari III.4 Voorstellen met betrekking tot de Generale regeling predikantspensioenen Artikel Arbeidsongeschiktheidspensioen (pag ) In Meetellen wordt voorgesteld onderscheid te maken tussen een keuringsarts die de beperkingen voor het verrichten van arbeid als gevolg van ziekte vaststelt en een arbeidsdeskundige, die op basis daarvan de algemene verdiencapaciteit vaststelt. Toegelicht wordt dat op dit moment door de kleine synode een keuringsarts is aangesteld met de opdracht om een uitspraak te doen over de vraag of de predikant vanwege ziekte nog langer geschikt is tot het verrichten van de predikantswerkzaamheden, zoals beschreven in ordinantie 3-9. In de praktijk beoordeelt de keu- 17

18 ringsarts of de predikant de last van het predikantschap in de situatie waarin hij werkt en leeft, nog langer aankan. Factoren als spanningen in de gemeente of het gezin kunnen daarbij ook een rol spelen. Spreekt de keuringsarts uit dat er van arbeidsongeschiktheid sprake is dan is de toekenning van een volledig arbeidsongeschiktheidspensioen het automatische gevolg. Beoordeling op eventuele geschiktheid voor ander werk vindt niet plaats. De uitkering duurt totdat na herkeuring de predikant weer wordt goedgekeurd (er volgt dan een wachtgeld) Voor werknemers is per 1 januari 2006 de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in werking getreden. In het kader van deze wet wordt een werknemer na twee jaar ziekte door de verzekeringsarts gekeurd. Daarbij stelt de verzekeringsarts vast welke beperkingen de ziekte tot gevolg heeft voor het verrichten van arbeid. Op basis daarvan bepaalt een arbeidsdeskundige welke arbeid de werknemer nog (wel) kan verrichten. Bij die arbeid wordt de verdiencapaciteit berekend. Op basis van het verschil tussen het oorspronkelijke inkomen en de resterende verdiencapaciteit wordt bepaald onder welke regeling de betrokkene valt en welke de gevolgen zijn voor het inkomen. De door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten voorgelegde wijziging van art strekt ertoe op dit punt ten aanzien van predikanten een vergelijkbare regeling te treffen als voor werknemers geldt. Het generale college heeft de tekst van de voorgestelde wijziging van art aangepast conform de wijzigingen die in art en art van de Generale regeling predikantstraktementen zijn aangebracht. Het generale college heeft tevens - ter verduidelijking - het voorgestelde opschrift 2 e kolom aangepast. Artikel 14 Arbeidsongeschiktheidspensioen 2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt bij volledige arbeidsongeschiktheid maximaal 80% van het pensioengevend traktement. De mate van de arbeidsongeschiktheid wordt door de arbeidsdeskundige vastgesteld op basis van de mogelijkheid die de predikant heeft om arbeid - ook arbeid anders dan als predikant - te verrichten, nadat de keuringsarts de medische beperkingen heeft vastgesteld. Deze vaststelling geschiedt met inachtneming van de geldende wettelijke arbeidsongeschiktheidsregelingen en met inachtneming van onderstaande tabel. opschrift kop 2 e kolom Wordt voor de toepassing van deze generale regeling en de Generale regeling predikantstraktementen uitgegaan van de arbeidsongeschiktheid van: Lid 3 en 4: ongewijzigd. In Meetellen wordt met betrekking tot de financiering van het arbeidsongeschiktheidspensioen voorgesteld om de regeling voor de verrekening van inkomsten uit arbeid te wijzigen vanuit het uitgangspunt dat het verwerven van deze inkomsten de norm is en moet lonen. In het rapport wordt de volgende toelichting gegeven: In de huidige pensioenregeling zijn bepalingen opgenomen omtrent de verrekening van inkomsten uit arbeid met het arbeidsongeschiktheidspensioen. Dit gaat uit van het pensioen als recht met de verrekening van neveninkomsten als gelukkig incident. In de toekomst zal de regeling zodanig gemaakt moeten worden dat bij deels arbeidsgeschikte uitkeringsgerechtigde de inkomsten uit arbeid de plicht zijn en het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen het incident. Daarbij moet de regeling zodanig gemaakt moeten worden dat het verwerven van inkomsten loont doordat het totale inkomen daardoor stijgt. In de Kerkordelijke voorstellen, die door de Beleidscommissie Predikanten en het Georganiseerd Overleg Predikanten zijn voorgelegd, wordt aangegeven dat van (een verplichting tot) verwerven van inkomsten uit arbeid bij arbeidsongeschiktheid alleen sprake kan zijn, wanneer verdiencapaciteit is vastgesteld. Artikel 14-5 gaat in de huidige situatie terecht uit van inkomsten, omdat onder de huidige regeling de arbeidsgeschiktheid lager kan zijn dan de verdiencapaciteit. In de nu voorgestelde regeling kan dat niet, en wordt verdiencapaciteit waarvoor nog geen inkomen is niet aangeduid als ar- 18

19 beidsongeschiktheid. In die situatie is er (tijdelijk) recht op wachtgeld en daarvoor is vastgelegd dat de predikant zich moet inspannen om inkomsten te verwerven. Wanneer gestimuleerd moet worden dat predikanten ondanks het ontbreken van vastgestelde verdiencapaciteit proberen inkomen te verwerven, en wanneer dat ook lonend moet zijn, is het verstandig de huidige regeling, dat de predikant mag bijverdienen tot 100% van het laatst verdiende traktement te handhaven. Anders dan bij wachtgeld kan het arbeidsongeschiktheidspensioen immers bij langere en structurele neveninkomsten door herkeuring worden aangepast. Uiteraard wordt (ook nu al) bij de verrekening rekening gehouden met bestaande neveninkomsten, ook al wordt dit in de tekst niet met zoveel woorden genoemd. Het verdient daarom aanbeveling de tekst van art aan te vullen. Het generale college heeft op een enkel punt de tekst gelijkgetrokken met formuleringen die elders zijn gebruikt. 5. Indien de arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer naast het arbeidsongeschiktheidspensioen ook inkomsten uit arbeid of bedrijf geniet, zal het arbeidsongeschiktheidspensioen worden verminderd indien en voor zover de totale bruto inkomsten uit deze regeling, uit wettelijke regelingen en uit arbeid of bedrijf meer bedragen dan het laatstgenoten traktement, inclusief toekomstige indexaties, maar exclusief nog niet verschenen periodieken. Het bestuur van het pensioenfonds stelt bij de toekenning van het arbeidsongeschiktheidspensioen vast welk bedrag buiten de verrekening wordt gehouden, volgens regels die door het bestuur zijn vastgesteld. De predikant is verplicht de neveninkomsten te melden en ten bewijze daarvan op verzoek van het bestuur inzage te verschaffen in de aanslag inkomstenbelasting. 6. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemers worden voor het deel dat zij niet als arbeidsongeschikt worden aangemerkt als deelnemer in deeltijd aangemerkt. [ongewijzigd] 7. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt niet toegekend, als de arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het bestuur een gevolg is van opzet of ernstige nalatigheid van de (gewezen) deelnemer. [ongewijzigd] Volgens de nieuwe voorstellen kan een predikant met een arbeidsongeschiktheidspensioen geen reïntegratieverplichtingen hebben. Zouden er mogelijkheden zijn om als predikant of anderszins te gaan werken, dan ontvangt de predikant voor dat deel geen arbeidsongeschiktheidspensioen, maar een wachtgeld. Het ontvangen van arbeidsongeschiktheidspensioen betekent per definitie het ontbreken van verdiencapaciteit. Om die reden moet het voorgestelde lid 8 vervallen en heeft het voorgestelde in lid 9 betrekking op situaties die zich in de praktijk niet zullen voordoen, zodat ook deze bepaling kan vervallen, evenals de daarbij voorgestelde overgangsbepaling. III.5 Voorstellen met betrekking tot de Generale regeling kerkelijke rechtspraak III.5.a Artikel 8 Voorbereiding van de behandeling (pag. 28) In Meetellen wordt voorgesteld vanuit het uitgangspunt dat problemen naar hun ware aard moeten worden opgelost - om de classicale vergaderingen en de visitatiecolleges toe te rusten ten aanzien van de juiste toepassing van opzichtprocedures (ord ), waardoor oneigenlijk gebruik van het wachtgeld na ontheffing van de werkzaamheden wegens spanningen (ord. 3-20) wordt voorkomen. In dit verband wordt tevens voorgesteld om in de procedure van ordinantie 3-20 als extra stap op te nemen dat het breed moderamen van de classicale vergadering al dan niet na advies van het college voor het opzicht expliciet uitspreekt dat er geen sprake is van een opzichtzaak, voordat een zaak wordt voorgelegd aan het generale college voor de ambtsontheffing. 19

20 Het generale college heeft in hoofdstuk II.a aangegeven dat het uitgangspunt moet leiden tot een andere gang van zaken dan in Meetellen en in de Kerkordelijke voorstellen is voorgelegd. In concrete gevallen zal vastgesteld moeten worden of er aanleiding is om voor meer dan één 'oplossing' te kiezen, d.w.z. of er reden is om tegelijkertijd meer kerkrechtelijke procedures te volgen, i.c. de behandeling bij het desbetreffende college voor het opzicht en de procedure van ord (ambtsontheffing). Dit betekent dan ook dat het breed moderamen van de classicale vergadering niet dient te verklaren dat er geen reden is voor kerkelijke tucht (daarvoor is een beoordeling door het desbetreffende college voor het opzicht nodig), maar zich daarentegen dient af te vragen of in de oorzaken gelegen in de persoon van de predikant (ord. 3-20) sprake is van een mogelijk tuchtwaardige gedraging die in het kader van het opzicht beoordeeld dient te worden. Dit leidt tot een andere tekst van art. 8-1 sub c. Artikel 8. Voorbereiding van de behandeling 1. Het breed moderamen van een classicale vergadering, dat het generale college voor de ambtsontheffing vraagt een oordeel uit te spreken als bedoeld in ordinantie 3-20, voegt bij dit verzoek: a. een motivering van de aanvraag en - indien van toepassing - een afschrift van het verzoek van de predikant dan wel van het verzoek van de kerkenraad; in een gemeente met wijkgemeenten kan dit een verzoek zijn zowel van de wijkkerkenraad of de algemene kerkenraad als van beide kerkenraden gezamenlijk; b. het advies van het regionale college voor de visitatie; [ongewijzigd] c. de verklaring van het breed moderamen van de classicale vergadering of dit breed moderamen aanleiding heeft gezien tevens een verzoek als bedoeld in ordinantie in te dienen bij het desbetreffende college voor het opzicht; d. eventuele andere achterliggende stukken, voor zover deze naar het oordeel van het breed moderamen van de classicale vergadering relevant zijn voor een beoordeling van de aan het college voorgelegde zaak; [tekst oud lid 1 sub c] e. de financiële gegevens van de betrokken gemeente, die nodig zijn voor de bepaling van het deel van de kosten van de wachtgeldregeling, dat - bij toepassing van ordinantie voor rekening van de gemeente komt. [tekst oud lid 1 sub d] Lid 2 t/m 5: ongewijzigd Het generale college heeft in hoofdstuk II.a reeds aangegeven dat - als er reden is voor een behandeling zowel in het kader van het opzicht als in het kader van ord wel voorzien dient te worden in de bevoegdheid van het generale college voor de ambtsontheffing om een voorgelegde zaak op te schorten tot de behandeling in de opzichtprocedure is afgerond. Het generale college stelt voor aan art. 9 een nieuw lid 5 toe te voegen met een tekst die vergelijkbaar is met de tekst van art , waar sprake is van samenloop van een opzichtzaak betreffende bezwaren inzake misbruik van pastorale relaties of gezagsrelaties en een onderzoek bij de politie of justitie. Artikel 9. Behandeling door het generale college 3 Lid 1 t/m 4: ongewijzigd 5. Het generale college kan de behandeling van een verzoek als bedoeld in ordinantie wanneer de belijdenis en wandel of vervulling van het ambt van de betrokken predikant ter beoordeling voorligt bij een college voor het opzicht - opschorten totdat de behandeling in het kader van het opzicht ten einde is. 3 Het gaat in deze bepaling over het generale college voor de ambtsontheffing. 20