Inhoudsopgave. Stagewerkboek AKA

Transcriptie

1 Stagewerkboek AKA

2 Inhoudsopgave De onderdelen... 3 Handleiding voor het stageadres... 5 Oriëntatieopdrachten CAO en ARBO opdrachten Differentiatie opdrachten Beroepshoudingopdrachten Slotopdracht Formulieren Weekstaat Tussenevaluatie formulier Eindbeoordeling formulier

3 De onderdelen In dit stagewerkboek vind je opdrachten waaraan je gaat werken tijdens je stage. Het werkboek bestaat uit de volgende onderdelen: Handleiding voor de praktijkopleider Oriëntatie opdrachten CAO en ARBO opdrachten Differentiatie opdrachten Opdrachten betreffende de beroepshouding Eindopdracht Formulieren: - Weekstaten - Tussenevaluatie formulier - Eindevaluatie formulier Wanneer en hoe je aan deze opdrachten gaat werken, bespreek je met je praktijkopleider. Op school tijdens de coachlessen kun je ook aan de opdrachten werken. In het onderdeel Oriëntatie opdrachten maak je hier met je praktijkopleider afspraken over. De praktijkopleider Als je stage gaat lopen in een bedrijf, zul je kennismaken met de praktijkopleider van het bedrijf. Je praktijkopleider vertelt je over het bedrijf, over de mensen die er werken en over de regels van het bedrijf. Je kunt ook hulp vragen aan je praktijkopleider bij het maken van de opdrachten. En aan het eind van elk onderdeel bespreek je met je praktijkopleider wat goed gaat en wat beter kan. Hoe heet jouw praktijkopleider? Wat is zijn functie binnen het bedrijf? Hoe kun je je praktijkopleider bereiken? Telefoon: 3

4 Je stagebegeleider Naast de praktijkopleider heb je te maken met een stagebegeleider. Hij/zij zal regelmatig contact hebben met jou, je praktijkopleider en met je docent(en) betreffende allerlei belangrijke stagezaken. Hoe heet je stagebegeleider? Hoe kun je je stagebegeleider bereiken? Telefoon: Als je ziek bent, geef je dat door aan het stagebedrijf en je stagebegeleider. Telefoonnummer bedrijf: Als je hebt kennisgemaakt met je praktijkopleider en je directe collega s, kun je aan de slag in het bedrijf. Spreek met je praktijkopleider af wanneer je aan wat van je werkboek werkt en zorg dat je praktijkopleider ook een stagewerkboek heeft! Veel succes! 4

5 HANDLEIDING VOOR DE PRAKTIJKOPLEIDER De AKA leerling De opleiding Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent, kortweg AKA, is een opleiding voor een specifieke groep praktijkschoolleerlingen. Het gaat om de meer kunners binnen het praktijkonderwijs. Voor de meeste leerlingen is niveau 1 AKA eindonderwijs, sommigen stromen door naar niveau 2. De opleiding AKA geeft leerlingen kans om zich voor te bereiden op een plek op de arbeidsmarkt. Praktijkschool leerlingen leren het best en het liefst door doen. Vandaar dat de stage een zeer belangrijk onderdeel is van hun opleiding. De AKA opleiding Bij andere (assistent-)opleidingen van het mbo worden leerlingen opgeleid voor een beroep in een bepaalde branche of sector. AKA is, net als de andere assistentopleidingen, een opleiding op niveau 1 van het mbo. Het gaat dus om eenvoudig werk. De AKA opleiding is echter breed opgezet, omdat het leren functioneren binnen een arbeidsorganisatie het belangrijkste doel is. Daarnaast is het de bedoeling dat de leerling ervaring opdoet met het werk binnen een bepaalde sector. Dat kan binnen één van de brede uitstroomcontexten zorg/welzijn of economie/handel of techniek zijn. De opleidingsdoelen De kerntaak van de AKA is, dat de cursist assisteert bij eenvoudige werkzaamheden in een arbeidsorganisatie. De cursist moet leren functioneren in een arbeidsorganisatie. Dit functioneren kunnen we als volgt omschrijven: De Assistent werkt aan de hand van een opdracht van een ervaren collega. De collega geeft hierbij duidelijk aan wat er precies moet gebeuren en wanneer het klaar moet zijn. Het kunnen ook meerdere kleine opdrachten zijn, die in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd. De cursist richt zich daarbij op de volgende werkprocessen. 1. De cursist kan opgedragen werkzaamheden adequaat voorbereiden en kan zich efficiënt aanpassen aan veranderende omstandigheden in werk en werkomgeving. Binnen dit werkproces werkt de cursist aan de volgende competenties: Samenwerken en overleggen Materialen en middelen inzetten Plannen en organiseren Instructies en procedures opvolgen Omgaan met veranderingen 5

6 2. De leerling kan opgedragen werkzaamheden relatief zelfstandig uitvoeren en kan zich daarbij efficiënt aanpassen aan veranderende omstandigheden. Binnen dit werkproces werkt de leerling aan de volgende competenties: Aandacht en begrip tonen Samenwerken en overleggen Materialen en middelen inzetten Op de behoeften en verwachtingen van de klant reageren Instructies en procedures opvolgen Met druk en tegenslag kunnen omgaan Vakdeskundigheid toepassen 3. Kan het resultaat van zijn werkzaamheden evalueren en bespreken met zijn leidinggevende of ervaren collega. Binnen dit werkproces werkt de cursist aan de volgende leerdoelen: Samenwerken en overleggen Leren 4. Kan op basis van voorschriften en huisregels de werkplek afruimen en schoonmaken inclusief het materieel en hierover mondeling verslag uitbrengen. Binnen dit werkproces werkt de cursist aan de volgende leerdoelen: Materialen inzetten Samenwerken en overleggen Materialen inzetten De AKA leerling in uw bedrijf Tijdens de stage in uw bedrijf kan uw AKA stagiaire kennismaken met het uitvoeren van werk in een bepaalde beroepscontext en zich daardoor een concreet beeld vormen van het werk dat hij kan gaan doen met het AKA diploma. Ook komt hij beroepen tegen waar hij eventueel voor kan doorleren in een opleiding op niveau 2 van het mbo en ervaart hij wat zijn eigen talenten en beperkingen zijn bij het doen van verschillende werkzaamheden. Zoals u uit het voorafgaande heeft begrepen, gaat het steeds om eenvoudige, routinematige werkzaamheden. De bedoeling is, dat u de leerling werkzaamheden laat doen die voor handen zijn op het bedrijf en die passen bij zijn mogelijkheden. 6

7 Wat vindt u in dit werkboek? In het Werkboek AKA Praktijk vindt u oriëntatie opdrachten, opdrachten die te maken hebben met ARBO en CAO, opdrachten die te maken hebben met wat ze bij u doen, opdrachten rondom beroepshouding en een slotopdracht. Bij een aantal opdrachten zult u een beoordelingsformulier moeten invullen. Zo krijgt de leerling een beeld van hoe hij functioneert, en kan hij bewust proberen zijn functioneren te verbeteren (= zijn competentie vergroten). Aangezien de AKA een brede opleiding is, zal u samen met de stagebegeleider moeten bekijken welke opdrachten de cursist het best bij U kan doen. Als de stagiaire een aantal dagen in de week op het bedrijf is en een aantal dagen op school, zullen docenten op school proberen aan te sluiten bij wat de leerling heeft ervaren in de stage. Vaak zijn er voor de leerling mogelijkheden om aan de slag te gaan met leerstof en oefeningen die zijn functioneren in de stage ondersteunen. Daarvoor is terugkoppeling nodig van de ervaringen die de leerling opdoet met zijn werkzaamheden, en ook van uw ervaringen met de leerling tijdens de stagedagen. Het komt erop aan dat u met de stagebegeleider vanuit school afspreekt hoe die terugkoppeling plaats gaat vinden. Vragen hierbij zijn bijvoorbeeld. Wat geeft de leerling door? Wat laat u de docenten weten? En op welke manier en hoe vaak geeft u dat door? Hoe vaak is er bij deze leerling contact gewenst? Ook zal de stagebegeleider u op de hoogte houden over het functioneren van de leerling op school. De AKA leerling houdt over het algemeen meer van doen dan van (op school) leren. Maar ook leren-door-doen gaat niet automatisch. Formulieren Iedere week worden er weekstaten ingevuld door de leerling. Daarop staan ook een aantal werkhoudingaspecten waarop de leerling zichzelf kan beoordelen of waarop u als praktijkopleider de leerling kan beoordelen. Het is wenselijk, dat u gedurende de stageperiode de leerling in ieder geval 1 keer per maand beoordeelt door het invullen van een werkhoudingstaat. Dit kan ook een ondersteuning/handvat zijn bij het invullen van de tussen- en eindevaluatie formulieren. De leerling vindt zelf wel iedere week een werkhoudingstaat in. Als de cursist ziek is geweest, vult hij dat op de weekstaat in. Tussenevaluatie- en eindbeoordelingsformulieren Bij het beoordelen van het gedrag van leerling kiezen wij voor een positieve insteek. Dus wat niet zo goed gaat, beschouwen we als een punt dat beter kan, in plaats van te zeggen: dat ging slecht. Meestal is dit een prettige benadering, vooral bij een 7

8 leerling die veel negatieve ervaringen achter de rug heeft, of een zogenoemd laag zelfbeeld heeft. U kunt proberen om, als begeleider ook op deze manier, uw oordeel te geven over de prestaties en het functioneren van de stagiaire. Op de eindbeoordelingsformulieren kunt u aangeven of de leerling de stage voldaan of niet voldaan heeft. U kunt uw stagiaire ook stimuleren om zijn Nederlands nog wat vaker te gebruiken, bijvoorbeeld voor het maken van notities als u hem iets uitlegt. Om de woordenschat van de stagiair uit te breiden, kan de stagiaire ook een woordenlijst maken met vaktermen/vaktaal, waarbij hij de betekenis in eigen woorden moet opschrijven. Het gaat er om dat hij zelf de betekenis onder woorden kan brengen. (Hoe zou je het uitleggen als een nieuwe stagiair jou vroeg wat ) Misschien ontdekt u dat de stagiair juist sterk is op het gebied van taal. Een reden voor een compliment! En u kunt zorgen dat hij dat sterke punt kan gebruiken en verder ontwikkelen in zijn werkzaamheden. 8

9 9

10 Oriëntatieopdrachten Kennismaken met je eigen werkzaamheden Kennismaken met de afdelingen Kennismaken met de producten/diensten van het bedrijf Kennismaken met de afdeling waar je werkt Een vergadering bijwonen Inhoud In het onderdeel Oriëntatie ga je kennismaken met het bedrijf. Je gaat de opdrachten doen die hieronder staan aangegeven. Daarna ga je een woordenlijst invullen. Zo kun je zien of je belangrijke woorden die met jouw werk te maken hebben, snapt. Ook ga je terugkijken hoe het is gegaan. Samen met je praktijkopleider bespreek je hoe het ging en wat je geleerd hebt. Aan het eind schrijft de praktijkopleider zijn opmerkingen op. Je werkt dmv deze opdracht aan de volgende werkprocessen en competenties. 1. Voorbereiden van de werkzaamheden Plannen Samenwerken en overleggen 2. Uitvoeren van de werkzaamheden samenwerken en overleggen vakdeskundigheid kunnen toepassen 3. Evalueren van de werkzaamheden Samenwerken en overleggen Als je klaar met de oriëntatieopdrachten kijk je met je praktijkopleider terug en kruis je aan hoe je er voor staat. 10

11 Kennismaken met je eigen werkzaamheden In deze opdracht ga je achterhalen wat jouw functie in het bedrijf is. Wat voor werk ga jij doen? Wat is de naam van jouw functie?wat zijn je werkdagen en werktijden? Vul het hier in. Mijn werkzaamheden zijn: Mijn functie is: Mijn werkdagen zijn: Mijn werktijden zijn: De lunchpauze is om: Stel je bent een dag ziek.dan moet je je ziek melden. Bij wie moet je dat doen? Wat is het telefoonnummer dat je moet bellen? Vóór welke tijdstip moet je je ziek melden? Mijn stage loopt van..t/m Het gesprek voor de tussenevaluatie is gepland op 11

12 Het gesprek voor de eindbeoordeling is gepland op Ik heb iedere week met mijn praktijkopleider op om (tijd). een gesprekje over mijn stage en de opdrachten. De weekstaten laat ik aftekenen door Reflectie op deze opdracht: Wat ging goed? En wat kan beter? 12

13 Kennismaken met de afdelingen Je gaat kennismaken met het bedrijf. Wat doet het bedrijf? Welke afdelingen zijn er in het bedrijf? 1. Verzamel informatie over het bedrijf om deze vragen te beantwoorden. Denk hierbij aan brochures en internet. Je kunt ook vragen stellen aan collega s. Naam van het bedrijf: Doel van het bedrijf:..... Afdelingen:... Reflectie op deze opdracht: Wat ging goed? En wat kan beter? 13

14 Kennismaken met producten en diensten Elk bedrijf maakt of doet iets. Een bedrijf maakt producten (een autofabrikant maakt auto s) of een bedrijf levert diensten (een administratiekantoor doet de administratie voor andere bedrijven). En sommige bedrijven leveren producten en diensten. Jij gaat nu de producten of diensten van je leerbedrijf leren kennen. 1. Zoek uit wat voor producten of dienst(en) elke afdeling van het bedrijf levert. Zet de informatie in het onderstaande schema. Links zet je de afdelingen en rechts welke producten/diensten en deze afdeling verzorgt. Afdeling Product/dienst Wat ging goed? En wat kan beter? 14

15 Kennismaken met de afdeling waar je werkt Je wilt een beeld krijgen van de afdeling waar je werkt. Wie werken er op de afdeling? Wat voor werk wordt er gedaan? Kijk goed om je heen. Stel vragen aan je praktijkopleider of collega s. Zet in de tabel welke medewerkers er op jouw afdeling werken en wat voor werkzaamheden zij doen. Naam van de medewerker werkzaamheden Wat ging goed? En wat kan beter? 15

16 Een vergadering bijwonen In deze opdracht ga je een vergadering bijwonen. Is er binnenkort een vergadering of een werkoverleg op jouw afdeling? Vraag aan je praktijkopleider of je hierbij mag zijn. Let goed op: Wie zijn er op de vergadering? Wat wordt besproken? Vul de tabel in: Wie zijn er?.. Waar is de vergadering?. Wanneer is de vergadering? Wat is het onderwerp van de vergadering?. Wat ging goed? En wat kan beter? 16

17 De woordenlijst Welke nieuwe woorden ben je tegengekomen in het leerbedrijf? Denk aan vaktaal! Woord Betekenis 1. 2,

18 Hoe is het gegaan met de oriëntatieopdrachten? Kijk met je praktijkopleider terug en vul onderstaande tabel in. Luister goed naar hem, dan weet je waar je de volgende keer op moet letten. Vraag ook, of hij opmerkingen in de tabel wil invullen. 1. Bereidt de werkzaamheden voor en verdeelt deze in stappen Heeft de oriëntatieopdrachten goed gepland. Heeft overlegd met praktijkopleider en collega s 2. Voert de werkzaamheden uit Heeft kennis van de afdelingen, producten en diensten. Weet wat zijn werkzaamheden inhouden. Weet wat de woorden die binnen het bedrijf gebruikt worden, betekenen Stelt vragen bij onduidelijkheden Informeert collega over het doel van de opdrachten 3. Evalueert Ging goed Kan beter Kan aangeven wat goed en beter kan Kan omgaan met feedback Handtekening praktijkopleider: datum: CAO en ARBO opdrachten Binnen een bedrijf heb je te maken met een CAO en de ARBO. Je gaat 2 interviews hierover doen. Daarna maak je weer een woordenlijst. Zo kun je laten zien, dat je belangrijke woorden die met dit thema te maken hebben begrijpt. Ook ga je weer met 18

19 je praktijkopleider terugkijken hoe het gegaan is en wat je geleerd hebt door het invullen van de lijsten. In deze opdracht staat werkproces 1,2 en 3 centraal. 1. Interview een collega en stel hem de volgende vragen. Naam van de collega: Functie van de collega 1. Welk werk doet u? 2. Hoe vindt u dit werk? Waarom vindt u dat? 3. Wat moet u voor dit werk kunnen? 4. Heeft u voor uw werk diploma s nodig? 5. Werkt u alleen of werkt u veel samen? 6. Is het mogelijk dat u binnen het bedrijf nog kan doorgroeien naar een andere functie? 7. Kan uw werk gevaarlijk voor uw gezondheid zijn? Hoe probeert u dit te voorkomen? (denk aan hulpmiddelen, beschermende kleding, tilliften etc.) (arbo) 8. Vindt u uw werk afwisselend of eentonig? Waarom? (arbo) 9. Hoe spreken de mensen elkaar binnen het bedrijf aan? (arbo) 10. Wat wordt er gedaan om de werksfeer/werkomgeving leuk te houden? ( denk aan foto s, planten, bedrijfsfeestjes, borrels) (arbo) 19

20 2. Een CAO is een Collectieve Arbeidsovereenkomst die geldt voor een groot aantal mensen die werkzaam zin in een zelfde sector. Zo is er een CAO voor winkelpersoneel, de metaalsector, de bouwsector en voor administratief personeel. Vraag aan je docent een opdracht over de CAO Interview voor onderstaande vragen je praktijkopleider of iemand van personeelszaken Naam: 1. Hoeveel vakantiedagen hebben de werknemers in dit bedrijf? 2. Wat is een proeftijd? Hoe lang duurt die? 3. Wat zou ik in dit bedrijf kunnen verdienen? (bruto:., netto:..) 4. Is er een CAO? Wat is hierin allemaal geregeld? 5. Stel dat mijn ouders 25 jaar getrouwd zijn, kan ik hiervoor dan volgens de CAO vrij krijgen? 6. Vraag of je praktijkopleider of iemand van personeelszaken dit samen met je wil opzoeken in het CAO boekje? Hoeveel dagen krijg je hier vrij voor volgens de CAO? 20

21 3. Voor elke functie bestaan er functie-eisen. We gaan nu wat functie-eisen op een rijtje zetten. - Kruis in de eerste rij aan wat van toepassing is voor de werkzaamheden die jij nu uitoefent. - Kruis in de achterste hokjes aan of jij die al kunt verrichten. X Voor dit werk moet je Goed met materialen en gereedschappen kunnen omgaan. Goed je gedachten op papier kunnen zetten. Goed je woordje kunnen doen. Goed iets kunnen maken. Snel iets kunnen produceren. Goed met mensen om kunnen gaan. Goed hulpbehoevende mensen kunnen verzorgen. Goed kunnen organiseren. Afstand kunnen nemen van problemen. Er verzorgd uitzien. Vooral je handen kunnen gebruiken. Goed je hoofd bij je werk houden. Ordelijk en netjes zijn. Goed kunnen onthouden. Zelfstandig kunnen werken. Goed kunnen rekenen. Snel kunnen werken. Geduld hebben. Met eigen ideeën komen. Goed je woordje kunnen doen. Dit kan ik al 21

22 Lichamelijke eisen Voor dit werk moet je. Dit kan ik Lang kunnen staan. Lang in dezelfde houding kunnen zitten. Sterk zijn. Snel zijn. Goede ogen hebben. Veel kunnen bukken Aan welke eisen kun je eventueel nog leren te voldoen?... DE WOORDENLIJST Welke nieuwe woorden ben je tegengekomen? Denk aan vaktaal! Woord Betekenis 1. ARBO 2. CAO Reflectie op deze opdrachten: Wat ging goed? Wat kan er beter? 22

23 Hoe is het gegaan met de CAO en ARBO opdrachten? Kijk met je praktijkopleider terug en vul onderstaande tabel in. Luister goed naar hem, dan weet je waar je de volgende keer op moet letten. Vraag ook, of hij opmerkingen in de tabel wil invullen. 1. Bereidt de werkzaamheden voor en verdeelt deze in stappen Heeft de opdrachten en interviews op de werkvloer goed voorbereid? Heeft hierover overlegd met praktijkopleider en collega s 2. Voert de werkzaamheden uit Heeft inzicht in de werkzaamheden van een collega. Weet wat een CAO is. Weet wat er van hem haar wordt verwacht in zijn functie van stagiaire. Weet wat er onder de arbo valt. Stelt vragen bij onduidelijkheden. Informeert collega over het doel van de opdrachten Kan luisteren en vragen stellen 3. evalueert Kan aangeven wat goed en beter kan Kan omgaan met feedback Ging goed Kan beter Handtekening praktijkopleider: datum: 23

24 Differentiatie opdrachten Inhoud In dit onderdeel ga je je werkzaamheden en 2 kritische beroepssituaties beschrijven met behulp van de bijgevoegde vragen. Werkzaamheden: Je gaat dit doen voor drie werkzaamheden /klussen die je regelmatig doet op je stage. De vragen hebben te maken met de werkprocessen en de competenties van de AKA. Overleg met je praktijkopleider welke werkzaamheden je hiervoor het beste kunt gebruiken. Vraag aan je leidinggevende of aan een collega of die het wil nakijken. Laat het ook aan je coach op school zien! De drie werkzaamheden die ik met behulp van de vragen ga maken zijn: Kritische beroepssituaties: In dit onderdeel ga je 2 kritische beroepssituaties beschrijven door hierover de vragen te beantwoorden. Een kritische beroepssituatie is een situatie op de stage plek die zich niet iedere dag voordoet en waarmee je toch moet leren omgaan. Er is dus sprake van een meer complexere /ingewikkelde situatie dan de dagelijkse routine. Voorbeelden van kritische beroepsituaties kunnen bijvoorbeeld zijn: - een apparaat wat niet werkt - je maakt per ongeluk iets stuk - een klant is niet tevreden over de uitgevoerde opdrachten - er is geen voldoende materiaal. Misschien kun je zelf nog wel meer situaties verzinnen. Kritische beroepssituaties kunnen ook te maken hebben met jouw functioneren als werknemer, bijvoorbeeld - je bent het oneens met je collega - je krijgt verwijten die je niet terecht vindt - je baalt van het geroddel, - je bent niet op de hoogte van allerlei procedures etc. 24

25 Mijn 2 kritische beroepssituaties zijn: WERKZAAMHEID 1 Voorbereiding 1. Welke materialen, middelen, apparatuur, machine gebruik je bij deze werkzaamheid? Wat moet je weten over deze middelen, materialen, apparatuur of machines voordat je er mee gaat werken? 3. Hoe heb je dit geleerd? Wat kunnen de machines, apparaten waarmee je werkt? Heb je beschermingsmiddelen nodig bij deze werkzaamheid? Zo, ja welke? 25

26 6. Hoe houd je rekening met je eigen veiligheid als je dit werk doet? Hoe houd je rekening met de veiligheid van anderen?.. 8. Hoe houd je rekening met het milieu als je dit werk doet?.. 9. Wat heb je allemaal nodig voordat je met dit werk kan gaan beginnen?. Wat zet je klaar? Wat leg je klaar?. 10. Hoe verdeel je dit werk op een logische manier in stappen? Dus wat doe je dus eerst, wat daarna en wat het laatst? Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap Bij wie kun je terecht als er onduidelijkheden of vragen zijn? Wanneer heb jij deze werkzaamheid op een goede manier voorbereid?. 26

27 Uitvoering 1. Welke vaktermen, welke woorden, vaktaal horen bij deze werkzaamheid? Wanneer is je collega/leidinggevende/baas tevreden over deze werkzaamheid? Wat kan er stuk gaan? Aan wie moet je dit dan doorgeven? 4. Met wie moet je overleggen als je twijfelt of je het goed doet?. 5. Hoe ga je met klanten om?. 6. Welke problemen kan je tegenkomen of ben je weleens tegengekomen bij het doen van deze werkzaamheid?. 27

28 7. Hoe los je dit dan op?hoe heb je dit opgelost? 8. Met wie werk je samen?.. 9. Wat voor tips (feedback) heb je gekregen bij het uitvoeren van deze werkzaamheid? Had je hier iets aan en waarom? 11. Wanneer heb je je werk goed uitgevoerd? Opruimen/afronden van werkzaamheden 1. Wat is belangrijk bij het opruimen als je met deze werkzaamheid klaar bent? Waar houd je bijvoorbeeld rekening mee? 2. Waarop let je als je machines/apparatuur schoonmaakt? 3. Wie informeer je als je klaar bent met je werk? 28

29 Evaluatie 1. Welke feedback heb je gehad van je collega s of praktijkopleider? 2. Wat gaat goed bij het uitvoeren van deze werkzaamheid?. 3. Wat kan nog beter... Handtekening voor gezien:.. datum:.. Werkzaamheid 2 Voorbereiding 1. Welke materialen,middelen, apparatuur, machine gebruik je bij deze werkzaamheid?... 29

30 2. Wat moet je weten over deze middelen, materialen, apparatuur of machines voordat je er mee gaat werken? 3. Hoe heb je dit geleerd? Wat kunnen de machines, apparaten waarmee je werkt? Heb je beschermingsmiddelen nodig bij deze werkzaamheid? Zo, ja welke? 6. Hoe houd je rekening met je eigen veiligheid als je dit werk doet? Hoe houd je rekening met de veiligheid van anderen?.. 8. Hoe houd je rekening met het milieu als je dit werk doet? 30

31 .. 9. Wat heb je allemaal nodig voordat je met dit werk kan gaan beginnen? Wat zet je klaar? Wat leg je klaar?. 10. Hoe verdeel je dit werk op een logische manier in stappen? Dus wat doe je dus eerst, wat daarna en wat het laatst? Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap Bij wie kun je terecht als er onduidelijkheden of vragen zijn? Wanneer heb jij deze werkzaamheid op een goede manier voorbereid?. Uitvoering 1. Welke vattermen, welke woorden, vaktaal horen bij deze werkzaamheid? Wanneer is je collega, leidinggevende, baas tevreden over deze werkzaamheid? 31

32 Wat kan er stuk gaan? Aan wie moet je dit dan doorgeven? 4. Met wie moet je overleggen als je twijfelt of je het goed doet?. 5. Hoe ga je met klanten om?. 6. Welke problemen kun je tegenkomen of ben je weleens tegengekomen, bij het doen van deze werkzaamheid?. 7. Hoe los je dit dan op? Hoe heb je dit opgelost? 8. Met wie werk je samen?.. 9. Wat voor tips (feedback) heb je gekregen bij het uitvoeren van deze werkzaamheid? Had je hier iets aan en waarom? 32

33 11. Wanneer heb je je werk goed uitgevoerd? Opruimen/afronden van werkzaamheden 1. Wat is belangrijk bij het opruimen als je met deze werkzaamheid klaar bent? Waar houd je bijvoorbeeld rekening mee? 2. Waarop let je als je machines/apparatuur schoonmaakt? 3. Wie informeer je als je klaar bent met je werk?... Evaluatie 1. Welke feedback heb je gehad van je collega s of praktijkopleider? 2. Wat gaat goed bij het uitvoeren van deze werkzaamheid?. 3. Wat kan nog beter 33

34 ... Handtekening voor gezien:.. datum:.. Werkzaamheid 3 Voorbereiding 1. Welke materialen,middelen, apparatuur, machine gebruik je bij deze werkzaamheid? Wat moet je weten over deze middelen,materialen, apparatuur of machines voordat je er mee gaat werken? 3. Hoe heb je dit geleerd?... 34

35 4. Wat kunnen de machines,apparaten waarmee je werkt? Heb je beschermingsmiddelen nodig bij deze werkzaamheid? Zo, ja welke? 6. Hoe houd je rekening met je eigen veiligheid als je dit werk doet? Hoe houd je rekening met de veiligheid van anderen?.. 8. Hoe houd je rekening met het milieu als je dit werk doet?.. 9. Wat heb je allemaal nodig voordat je met dit werk kan gaan beginnen? Wat zet je klaar? Wat leg je klaar?. 10. Hoe verdeel je dit werk op een logische manier in stappen? Dus wat doe je dus eerst, wat daarna en wat het laatst? 35

36 Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap Bij wie kan je terecht als er onduidelijkheden of vragen zijn? Wanneer heb jij deze werkzaamheid op een goede manier voorbereid?. Uitvoering 1. Welke vattermen, welke woorden, vaktaal horen bij dit werkzaamheid? Wanneer is je collega, leidinggevende, baas tevreden over deze werkzaamheid? Wat kan er stuk gaan? Aan wie moet je dit dan doorgeven? 4. Met wie moet je overleggen als je twijfelt of je het goed doet?. 5. Hoe ga je met klanten om? 36

37 . 6. Welke problemen kun je tegenkomen of ben je weleens tegengekomen bij het doen van deze werkzaamheid?. 7. Hoe los je dit dan op? Hoe heb je dit opgelost? 8. Met wie werk je samen?.. 9. Wat voor tips (feedback) heb je gekregen bij het uitvoeren van deze werkzaamheid? Had je hier iets aan en waarom? 11. Wanneer heb je je werk goed uitgevoerd? 37

38 Opruimen/afronden van werkzaamheden 1. Wat is belangrijk bij het opruimen als je met deze werkzaamheid klaar bent? Waar houd je bijvoorbeeld rekening mee? 2. Waarop let je als je machines/apparatuur schoonmaakt? 3. Wie informeer je als je klaar bent met je werk?... Evaluatie 1. Welke feedback heb je gehad van je collega s of praktijkopleider? 2. Wat gaat goed bij het uitvoeren van deze werkzaamheid?. 3. Wat kan nog beter... Handtekening voorgezien:..datum: 38

39 1. Beschrijf twee kritische beroepssituaties, waaruit blijkt dat je zo n situatie herkent en hierin weet te handelen. Kritische beroepssituatie 1 1. Wat gebeurde er precies?. 2. Wat jij hebt gedaan? 3. Wat ging er goed? Wat kon er beter? 4. Wat vond je praktijkopleider ervan? 39

40 5. Wat heb je geleerd? Hoe doe je het de volgende keer? Kritische Beroepssituatie 2 1. Wat gebeurde er precies?. 2. Wat jij hebt gedaan? 3. Wat ging er goed? 40

41 Wat kon er beter? 4. Wat vond je praktijkopleider ervan? 5. Wat heb je geleerd? Hoe doe je het de volgende keer? Voor akkoord handtekening praktijkbegeleider:.datum: 41

42 42

43 Beroepshoudingopdrachten Inhoud Dit onderdeel gaat over jouw beroepshouding. Hiervoor vul je eerst onderstaande lijst in. Deze lijst bespreek je met je praktijkopleider. Dan kiezen jullie 3 onderwerpen aan door in de kolom opdracht een kruisje te zetten. Dit laat je dan aan je docent zien. Je krijgt dan over deze 3 onderwerpen opdrachten van de docent Deze maak je op school en/of op je stage. Kan beter Gaat goed opdracht 1. Mezelf presenteren op de stageplek. 2. Werken volgens planning. 3. Een goede werkhouding laten zien. 4. Op een goede manier omgaan met stage en privéleven. 5. Formulieren invullen 6. Ik weet wat mijn kwaliteiten zijn. 7. Ik kan goed samenwerken. 8. Ik neem op goede wijze de telefoon aan. 9. Ik probeer mijn werk leuk te houden en maak de juiste Keuzes. 10. Ik kan goed voor mezelf opkomen. 11. Ik kan veilig en milieubewust werken. 12. Ik laat zien dat ik mijn werk serieus neem. 13. Ik kan werken volgens instructie. 14. Ik kan op de juiste wijze omgaan met kritiek en ik kan op de juiste manier kritiek geven. 15. Ik kan op vergaderingen of werkoverleg mijn punt inbrengen. 16. Ik weet wat ik wel en niet kan zeggen op mijn stage. 17. Ik weet wat ik wel en niet kan maken op mijn stage en wanneer ik me wel en niet ziek moet melden. 18. Ik weet wat mijn rechten en plichten zijn. 43

44 Slotopdracht Inhoud: Je bent nu klaar met je stage en ook bijna met je opleiding. Je gaat de stage afsluiten met een soort onderzoek. Je gaat eens goed kijken naar jezelf, je stage-ervaring en je toekomst. Deze opdracht bestaat uit de volgende onderdelen. 1. Wat heb je op je stage gedaan? Je beoordeelt of je de goede sector hebt gekozen. 2. Hoe is het op je stage gegaan? Je krijgt inzicht in jouw functioneren binnen deze sector. 3. Wat ga je nu doen? Met je coach en met je praktijkopleider bespreek je je conclusies. Wordt het een zoektocht naar werk of ga je je aanmelden voor een vervolgstudie? We kijken nog even terug naar je stageplaats In welke sector heb jij stage gelopen?. Bij welke bedrijf heb je stage gelopen?. Was het een groot of klein bedrijf? Vond je het een mooi of lelijk gebouw? Was het er schoon of vies? Was het er rustig of lawaaierig? 44

45 Was er een leuke kantine of niet? Hoelang moest je reizen? Wat vond je daarvan?. Hoeveel weken of maanden heb je stage gelopen? Welke taken, werkzaamheden, klussen moest jij vooral doen? Trek je conclusie! Ik zou wel/niet in zo n bedrijf willen werken als mijn stagebedrijf, want... Kijk naar het werk dat je hebt gedaan. Op welke dagen liep je stage?.. Hoe laat moest je beginnen? 45

46 Hoe laat kon je naar huis? Duurden de dagen lang of volgen ze voorbij? Hoeveel weken of maanden heb je stage gelopen?... Welke taken/werkzaamheden/klussen moest jij vooral doen?... Wat vond je de leukste taak? Wat vond je de minst leuke taak? Wat vond je de moeilijkste taak? 46

47 Wat vond je de makkelijkste taak? In het algemeen vond het werk wat ik moest doen wel /niet leuk, want Kijk nog een goed naar je praktijkopleider en je collega s? Wie was je praktijkopleider? Wat was zijn functie? Wat vond je goed, plezierig, prettig aan de begeleiding? Zijn er dingen die je achteraf gezien graag anders had gezien? Wat heb je van je praktijkopleider geleerd? 47

48 Hoeveel collega s had je? Waren ze geïnteresseerd in jou? Was het gezellig in de pauze? Met wie werkte je vaak samen? Hoe ging dat?.. Wat vond je van de sfeer in het bedrijf? Conclusie: Over het algemeen ging ik wel/niet met plezier naar mijn stagebedrijf, want 48

49 Hoe zijn je opdrachten beoordeeld? Kijk hiervoor naar de beoordelingen? Wat ging goed? Wat beter kon? 1. Wat vond je praktijkopleider ervan? o Goed, mijn praktijkopleider was tevreden o Goed,mijn praktijkopleider was tevreden en ik ook o Goed, mijn praktijkopleider gaf mij positieve kritiek en die heb ik opgevolgd o Goed, ik voel me prima in deze sector o Sommige beoordelingen zijn goed en sommigen zijn minder goed,maar ik heb er veel van geleerd. o Niet zo goed, mijn praktijkopleider was niet tevreden o Niet zo goed, mijn praktijkopleider was niet tevreden en ik ook niet. o Niet zo goed, mijn praktijkopleider gaf kritiek, maar ik wist niet wat ik er mee moest doen. o Niet zo goed, deze sector valt me gewoon tegen. o Anders, namelijk. Trek je conclusie! Mijn praktijkopleider was wel/niet tevreden over mij, want.. Welke tips zijn voor jou in deze stage het meest waardevol geweest? Dus waar heb je echt wat aan gehad? 49

50 Denk je dat je geschikt bent om in deze sector te gaan werken? Kijk ook naar de antwoorden die je hebt ingevuld... Wil je nu al in deze sector gaan werken? Zou je toch liever in een andere sector gaan werken? Wil je liever verder gaan studeren op een niveau 2 opleiding? Geef ook aan welke opleiding jou het meest geschikt lijkt. Bespreek jouw conclusies met je coach en je praktijkopleider Is je coach het eens met jouw conclusies? Ja, want. Nee, want 50

51 . Is je praktijkopleider het met jouw conclusies eens? Ja, want. Nee, want. Hoe ga je verder in de toekomst? Wat is nu je eindconclusie? Ga je werken of ga je studeren? Wat kies je? IK kies Nee, want. 51

52 Formulieren Inhoud: Weekstaten: De weekstaten moeten gekopieerd worden. Voor iedere week wordt een weekstaat in gevuld, ook als je ziek bent geweest. Laat de weekstaten ook aan je mentor en stagbegeleider zien. Spreek af wie je weekstaten aftekent. Vraag aan je praktijkopleider of hij 1 keer per maand het werkhoudingformulier voor je wil invullen. De overige keren doe je het zelf. Tussenevaluatie formulier: Op de helft van je stage heb je een tussenevaluatie met je praktijkopleider. Bij dit gesprek is je stagebegeleider aanwezig. Hiervoor gebruik je dus het tussenevaluatie formulier. Je kunt dan zien wat je goed doet en waarin je nog kan groeien. Eindbeoordelingsformulier Aan het eind van je stage wordt je stage afgesloten met een beoordelingsgesprek met je praktijkopleider. Bij dit gesprek is ook je stagebegeleider aanwezig. De eindbeoordeling wordt ondertekend door je praktijkopleider, de stagebegeleider en door jezelf. 52

53 Weekstaat Naam Stageplaats Weekstaat van weeknr. datum van t/m Ik heb deze week de volgende werkzaamheden gedaan: Ik heb samengewerkt met: Naam Functie Het leukste van deze week was: Het vervelendste van deze week was: Indien van toepassing: Ik ben deze week niet op mijn stage geweest, omdat..het ging om de volgende dagen: Totaal aantal uren:. 53

54 Gaat goed Kan beter Stagewerkboek AKA werkhoudingformulier behorende bij weeknr. Naam: Opmerkingen Aandachtspunten Werkt planmatig Is representatief (wat betreft uiterlijk, taalgebruik) Raadpleegt collega s indien nodig Voert werkzaamheden netjes uit. Is nauwkeurig Signaleert problemen en meldt dit Is stressbestendig Werkt volgens de bedrijfsregels (bijv. op tijd komen, vertrektijd, ziekmelden, pauzes, roken, veiligheidsvoorschriften, werkzaamheden) Toont inzet en motivatie Is communicatief ( bijv. overlegt, werkt samen, maakt praatje) Zorgt voor opgeruimde werkplek Toont zelfvertrouwen Ingevuld door: stagiare / praktijkopleider (omcirkel wie de werkhoudingstaat heeft ingevuld) Handtekening praktijkopleider:. 54

55 Tussenevaluatie formulier Naam: Datum: werkproces 1.1: Bereidt de werkzaamheden voor en verdeelt deze in stappen Gaat goed Kan beter 1. Plant zijn/haar werkzaamheden in een logische volgorde. 2. Houdt hierbij rekening met veiligheid, milieu en Arbo 3. Weet wat hij/zij nodig heeft, voordat hij/zij aan het werk begint. 4. Kan overleggen over de uit te voeren werkzaamheden. 5. Vraagt om uitleg/hulp wanneer hij/zij iets niet snapt 6. Staat open voor uitleg en instructie TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 55

56 Werk proces 1.2. Kan opgedragen werkzaamheden relatief zelfstandig uitvoeren en kan zich daarbij efficiënt aanpassen aan veranderende omstandigheden in werk en werkomgeving Gaat goed Kan beter 1. Kan opgedragen werkzaamheden technisch en methodisch correct uitvoeren. 2. Kan werken volgens de regels van het bedrijf 3. Kan oplossingen bedenken voor eenvoudige problemen die zich voordoen tijdens de uitvoering van werkzaamheden 4. Gaat op een correcte manier met klanten om. 5. Houd zich aan de afspraken 6. Volgt zorgvuldig op instructies op. 7. Houdt zich aan de bedrijfs- en veiligheidsvoorschriften 8. Onderhoudt een goede relatie met collega s TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 56

57 werkproces1.3: evalueert en bespreekt de uitvoering en het resultaat van zijn werkzaamheden Gaat goed Kan beter 1. Kan aangeven wat er goed ging en wat er minder goed ging 2. Kan vertellen hoe hij/zij iets heeft gedaan 3. Kan constructief omgaan met kritiek over de uitgevoerde werkzaamheden 4. Weet waar hij/zij nog in moet groeien TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 57

58 werkproces 1.4: Rondt de werkzaamheden af Gaat goed Kan beter 1. Ruimt apparatuur en gebruikte middelen op de juiste wijze op 2. Zorgt voor een nette, opgeruimde werkplek 3. Informeert collega s tijdig over hoe hij heeft gewerkt en hoe het gegaan is. TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 58

59 Eindbeoordeling formulier Naam: Datum: werkproces 1.1: Bereidt de werkzaamheden voor en verdeelt deze in stappen Eindbeoordeling voldaan Niet voldaan 1. Plant zijn/haar werkzaamheden in een logische volgorde. 2. Houdt hierbij rekening met veiligheid, milieu en Arbo 3. Weet wat hij/zij nodig heeft voordat hij/zij aan het werk begint. 4. Kan overleggen over de uit te voeren werkzaamheden. 5. Vraagt om uitleg/hulp wanneer hij/zij iets niet snapt 6. Staat open voor uitleg en instructie Voldaan indien 5 van de 6 punten zijn voldaan TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 59

60 Werk proces 1.2. Kan opgedragen werkzaamheden relatief zelfstandig uitvoeren en kan zich daarbij efficiënt aanpassen aan veranderende omstandigheden in werk en werkomgeving Eindbeoordeling voldaan Niet 1. Kan opgedragen werkzaamheden technisch en methodisch correct uitvoeren. 2. Kan werken volgens de regels van het bedrijf 3. Kan oplossingen bedenken voor eenvoudige problemen die zich voordoen tijdens de uitvoering van werkzaamheden 4. Gaat op een correcte manier met klanten om. voldaan 5. Houdt zich aan de afspraken 6. Volgt zorgvuldig op instructies op. 7. Houdt zich aan de bedrijfs- en veiligheidsvoorschriften 8. Onderhoudt een goede relatie met collega s Voldaan indien aan 7 van de 8 punten is voldaan TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 60

61 Werkproces 1.3: evalueert en bespreekt de uitvoering en het resultaat van zijn werkzaamheden Eindbeoordeling voldaan Niet voldaan 1. Kan aangeven wat er goed ging en wat er minder goed ging 2. Kan vertellen hoe hij/zij iets heeft gedaan 3. Kan constructief omgaan met kritiek over de uitgevoerde werkzaamheden 4. Weet waar hij/zij nog in moet groeien Voldaan indien 3 van de 4 punten is voldaan TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 61

62 werkproces 1.4: Rondt de werkzaamheden af Eindbeoordeling Voldaan. Niet voldaan 1. Ruimt apparatuur en gebruikte middelen op de juiste wijze op 2. Zorg voor een nette, opgeruimde werkplek 3. Informeert collega s tijdig over hoe hij heeft gewerkt en hoe het gegaan is. Bij drie van de drie punten voldaan TOP: TIP: Handtekening werk/praktijkbegeleider: 62

63 Stagewerkboek AKA Eindbeoordeling stage AKA Naam leerling: Datum: Aan kerntaak 1: Assisteert bij eenvoudige werkzaamheden in een arbeidsorganisatie is voldaan indien alle werkprocessen zijn voldaan Kerntaak 1: voldaan niet voldaan Datum: Handtekening praktijkopleider: Handtekening leerling: Handtekening AKA stagebegeleider: ROC Kop van Noord-Holland - Basisopleiding: AKA 63