DE KOERS VAN DE HOGE RAAD IN HET ENQUÊTERECHT

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DE KOERS VAN DE HOGE RAAD IN HET ENQUÊTERECHT"

Transcriptie

1 DE KOERS VAN DE HOGE RAAD IN HET ENQUÊTERECHT 1. Inleiding In de afgelopen vijf jaar zijn ongeveer dertig beschikkingen van de Ondernemingskamer aan de Hoge Raad voorgelegd. Vele belangrijke vragen over het enquêterecht zijn daarin aan de orde gekomen. Het heeft de Hoge Raad in staat gesteld op voortvarende wijze bij te dragen aan de rechtsontwikkeling in het enquêterecht. Het is niet mogelijk in deze bijdrage al deze beschikkingen uitgebreid van commentaar te voorzien. Dat is ook niet nodig. Vele auteurs volgen de Hoge Raad op de voet. Ik beperk mij tot de vraag of in de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het enquêterecht een rode draad valt te ontwaren. 2. Geschiedenis Teneinde de meer recente ontwikkelingen een horizon te verschaffen sta ik kort stil bij de geschiedenis van het enquêterecht. 1 Het recht om een enquête-onderzoek te vragen werd in 1928 geïntroduceerd met als doel een minderheid van aandeelhouders ( ) te beschermen tegen een gebrek aan open- 1 Zie P.G.F.A. Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht (diss.), 2004, p. 49 e.v. 273

2 heid en een onbevredigende gang van zaken. 2 Van dit recht werd naar huidige maatstaven weinig gebruik gemaakt. 3 In 1965 bracht de Commissie-Verdam een advies uit over de herziening van het enquêterecht. 4 Het advies van de Commissie-Verdam werd uitgebracht tegen de achtergrond van het voorontwerp van de wet op de jaarrekening van ondernemingen, dat voorzag in het instellen van een ondernemingskamer bij één van de gerechtshoven. Het advies van de Commissie- Verdam leidde uiteindelijk in 1971 tot wijziging van de artikelen 53-54c van het Wetboek van Koophandel. 5 Daarbij werd de bevoegdheid te verzoeken om een enquête-onderzoek ook gegeven aan certificaathouders, vakbonden en de Procureur-Generaal bij het hof Amsterdam. Een andere belangrijke wijziging was dat de Ondernemingskamer de mogelijkheid werd gegeven om voorzieningen te treffen indien van wanbeleid was gebleken (na afronding van het enquête-onderzoek). 6 Zolang de procedure bij de Ondernemingskamer nog niet was afgerond waren partijen voor het treffen van (tijdelijke) maatregelen aangewezen op wat nu heet de voorzieningenrechter in kort geding. In het SER-advies dat ten grondslag lag aan de herziening van het enquêterecht in 1994 werd geconstateerd dat de voorzieningenrechter zich doorgaans weinig enthousiast betoonde om tijdelijke maatregelen te treffen, uit vrees de enquêteprocedure in de wielen te rijden. 7 Daarop werd per 1 januari 1994 met de invoering van art. 2:349a lid 2 BW de Ondernemingskamer ook de bevoegdheid in elke stand van het geding (op verzoek) onmiddellijke voorzieningen te treffen, indien in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek een onmiddellijke voorziening is vereist. 2 MvT Kamerstukken II , 9596, nr. 3, p Ongetwijfeld heeft daarbij een rol gespeeld dat tot de wijziging van het enquêterecht in 1971 de verzoekers de kosten droegen van het onderzoek. Art. 53a lid 1 WvK bepaalde dat een verzoek moest worden afgewezen indien verzoekers geen zekerheid hadden gesteld voor de kosten. 4 Het Rapport van de Commissie Herziening van het ondernemingsrecht ingesteld bij beschikking van de minister van justitie van 8 april 1963, (1965). 5 Herziening van het enquêterecht, 10 september 1970 (Stb. 1970, 532), zie verder voor een overzicht van de wetsgeschiedenis (m.nt. over de doeleinden van het enquêterecht) de conclusie van A-G Mok vóór HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 m.nt. Ma (Ogem II). 6 V.v. II, Kamerstukken , 9595, 9696, p. 14 en handelingen II , 8 april 1970, p SER-advies wijziging enquêterecht van 21 oktober 1988 (vraagpunt 4), p

3 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht Sinds de invoering van art. 2:349a lid 2 BW in 1994 heeft de Ondernemingskamer veel gebruik gemaakt van de bevoegdheid onmiddellijke voorzieningen te treffen. De bevoegdheid tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen in elke stand van het geding is daarbij door de Ondernemingskamer aldus verstaan dat ook onmiddellijke voorzieningen kunnen worden getroffen, wanneer nog geen onderzoek is bevolen. Deze werkwijze heeft in belangrijke bijgedragen aan de toenemende populariteit van het enquêterecht in de tweede helft van de jaren negentig. 8 Tegen deze achtergrond kom ik tot een schets van de ontwikkeling die het enquêterecht in de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Ik behandel de uitspraken niet chronologisch, maar thematisch. 3. De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht 3.1 DE FORMELE MAATSTAF VOOR TOEGANG TOT HET ENQUÊTERECHT De artikelen 2:345, 346 en 347 BW bepalen wie bevoegd zijn de Ondernemingskamer te vragen een (enquête)onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon. De wet verleent het recht aan aandeelhouders (dan wel leden) van de rechtspersoon (met een gekwalificeerde omvang), werknemersverenigingen, de advocaat-generaal bij het hof Amsterdam (omwille van redenen van openbaar belang) en degenen aan wie de bevoegdheid is toegekend bij de statuten of bij overeenkomst met de rechtspersoon. In de De Vries Robbé-beschikking oordeelde de Hoge Raad dat de opsomming in de wet blijkens de wetsgeschiedenis als limitatief moet worden beschouwd. 9 Gezien het limitatieve karakter van deze opsomming kan niet worden aanvaard dat de vennootschap zelf het recht kan worden verleend om te verzoeken om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken bij de eigen vennootschap. Ook acht de Hoge Raad het in het licht van de wetsgeschiedenis niet mogelijk dat middels de statuten of een overeenkomst (ex art. 2:234 sub b BW) de bevoegdheid om te verzoeken om een enquête aan de vennootschap zelf kan worden verleend. Anderzijds staat het feit dat reeds een onderzoek is bevolen niet aan een tweede verzoek tot een onderzoek in de weg Zie P.G.F.A. Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht (diss.), 2004, p HR 1 februari 2002, NJ 2002, 225 m.nt. Ma onder NJ 2002, 226, rov HR 1 februari 2002, NJ 2002, 226 m.nt. Ma, rov

4 Indien eenmaal een verzoek is gedaan door een enquêtegerechtigde partij, dient vervolgens de vraag zich aan, wie zich als belanghebbende in de zin van art. 281 lid 1 Rv kan voegen in een enquêteprocedure. Over die vraag heeft de Hoge Raad zich uitgelaten in de Scheipar-beschikking. 11 De Hoge Raad overwoog dat bij de beantwoording van die vraag van belang is in hoeverre de betreffende persoon door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat deze in de enquêteprocedure behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang of in hoeverre dat belang anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen in de procedure te verschijnen. In het betreffende geval werd zowel ten aanzien van een voormalig bestuurder van de vennootschap als de economisch gerechtigde tot certificaten van de vennootschap geoordeeld dat deze als belanghebbende kon worden aangemerkt. 3.2 DE MATERIËLE MAATSTAF VOOR TOEGANG TOT HET ENQUÊTERECHT In de Unilever-beschikking is de belangrijke vraag opgeworpen of de toegang tot de enquêteprocedure zou moeten worden ontzegd, althans een enquête-verzoek zou moeten worden afgewezen, aan aandeelhouders die daarmee (primair) hun eigen vermogensrechtelijke belangen beogen te dienen. 12 Met een enquête-onderzoek kan informatie worden vergaard die naar men hoopt van waarde is bij een latere civiele actie ter verkrijging van schadevergoeding. De Hoge Raad overwoog dat, gezien de doeleinden die de wetgever met het enquêterecht voor ogen stonden, een verzoek dat louter de beslechting van een geschil van vermogensrechtelijke aard betreft niet ontvankelijk moet worden verklaard. 13 In het betreffende geval had de Ondernemingskamer geoordeeld dat het vermogensrechtelijke conflict tussen de vennootschap en de aandeelhouders ook de positie van de vennootschap en het functioneren van haar organen raakte en dat een onderzoek zou kunnen bijdragen aan het verkrijgen van opening van zaken, hetgeen één van de door de wetgever beoogde doeleinden van het enquêterecht betreft. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand. Uit de Unilever-beschikking is wel afgeleid dat hiermee de poort voor het beslechten van (in wezen) vermogensrechtelijke geschillen voor de Ondernemingskamer is opengezet. Immers, van elk vermogensrechtelijk geschil 11 HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486 m.nt. Ma (Scheipar) 12 HR 18 november 2005, NJ 2006, 173 m.nt. Ma (Unilever). 13 HR 18 november 2005, NJ 2006, 173 m.nt. Ma (Unilever), rov. 4.3 en

5 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht zou kunnen worden gezegd dat het ook de positie van de vennootschap en het functioneren van haar organen raakt. 14 In zijn noot onder de Unileverbeschikking merkt Brink mijns inziens terecht op dat zich nauwelijks een geschil van vermogensrechtelijke aard laat bedenken, dat niet in verband gebracht kan worden met één van de doeleinden van het enquêterecht. Brink voegt daaraan toe dat zo bezien zelfs het eenvoudig onbetaald laten van een geldvordering al de vraag kan oproepen of die beslissing niet ook de positie van de vennootschap en het functioneren van haar organen raakt. Mijns inziens dient echter niet uit het oog te worden verloren dat de Hoge Raad er in de Unilever-beschikking met nadruk op wijst dat het vermogensrechtelijke karakter van een geschil zich ook wél kan verzetten tegen de toewijsbaarheid van een verzoek. 15 Bijvoorbeeld in het door Brink genoemde geval waarin het verzoek er eigenlijk toe strekt een openstaande vordering betaald te krijgen, zo stel ik mij voor. De door de Hoge Raad gesanctioneerde overweging van de Ondernemingskamer dat het vermogensrechtelijke conflict tussen de vennootschap en de aandeelhouders ook de positie van de vennootschap en het functioneren van haar organen raakte moet worden begrepen tegen de feitelijke achtergrond dat er onduidelijkheid bestond over de vraag wat precies door het bestuur van Unilever was gecommuniceerd bij uitgifte van de preferente aandelen. Het geschil betrof de vraag of Unilever de preferente aandelen mocht converteren in gewone aandelen dan wel gehouden was deze in te kopen. De aandeelhouders meenden dat zij bij uitgifte van deze aandelen door Unilever waren voorgespiegeld dat de conversiemogelijkheid louter een fiscale betekenis had, waarvan geen gebruik zou worden gemaakt. De Ondernemingskamer was van oordeel dat nader diende te worden onderzocht hetgeen door het bestuur van Unilever aan de aandeelhouders was gecommuniceerd voorafgaande aan de uitgifte van de preferente aandelen. Tegen deze feitelijke achtergrond achtte de Hoge Raad het oordeel van de 14 Zie bijv. Brink in zijn noot onder de Unilever-beschikking, JOR 2005, 295. Vgl. ook J.W.H. van Wijk, De Hoge Raad en het enquêterecht: een overzicht, Ondernemingsrecht, 2007(10/11), p In de lange inleiding die vooraf gaat aan de beoordeling van het middel erkent de Hoge Raad dat een enquête-onderzoek diep kan ingrijpen in het functioneren van de rechtspersoon en een bewijsrechtelijke betekenis kan hebben in andere procedures. Zie voorts L. Timmerman, Pleidooi voor een kloof tussen enquêterecht en bestuurdersaansprakelijkheid, in: Verantwoording aan Hans Beckman, 2006, p. 537 e.v. 277

6 Ondernemingskamer dat het geschil ook de positie van de vennootschap en het functioneren van haar organen raakte voldoende gemotiveerd. Deze overweging dient ook in deze context te worden verstaan. Uit het voorgaande volgt niet dat steeds wanneer een litigieuze handeling raakt aan de positie van de rechtspersoon en/of het functioneren van haar organen een enquêteverzoek toewijsbaar is. 16 Een enquêteverzoek is pas toewijsbaar als in voldoende mate blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Bij het louter onbetaald blijven van een schuld bijvoorbeeld omdat de vennootschap het bestaan van de schuld betwist zal daarvan geen sprake zijn. In een dergelijk geval zal een eventuele overweging van de Ondernemingskamer dat het geschil ook raakt aan de positie van de vennootschap en het functioneren van haar organen, zonder nadere motivering onbegrijpelijk zijn. Daarbij geldt dat de Ondernemingskamer inmiddels ook heeft overwogen dat ernstige onenigheid tussen aandeelhouders en/of bestuurders nog geen gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen meebrengt, zolang zij geen gevolgen heeft voor de bestuurbaarheid van de vennootschap en ook anderszins de toestand van de vennootschap niet in het geding is. 17 Bij de belangenafweging die de Ondernemingskamer dient te maken bij de vraag of een enquête-onderzoek moet worden gelast, zal zij primair het belang van de rechtspersoon en de aan hem verbonden onderneming als richtpunt moeten nemen (zie hierover de volgende paragraaf). Het nadeel dat de vennootschap zal kunnen ondervinden van een enquête-onderzoek en de alternatieve mogelijkheid dat het achterliggende vermogensrechtelijke geschil kan worden beslecht in een met meer rechtswaarborgen o.a. meer gelegenheid tot hoor en wederhoor en rechtspleging in twee instanties omklede civiele procedure zullen in deze belangenafweging moeten worden betrokken. De vraag of vermogensrechtelijke belangen van een verzoeker in het concrete geval aan de toewijsbaarheid van een enquête-onderzoek in de weg staan, lost zich aldus in deze door de Ondernemingskamer te maken belangenafweging op. 16 Vgl. HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434, m.nt. Ma (ABN AMRO), rov. 4.8, waarin de Hoge Raad het raken aan hetgeen de wetgever heeft bedoeld met art. 2:107a BW onvoldoende achtte voor het mogen treffen van een onmiddellijke voorziening. 17 Hof Amsterdam(OK) 13 september 2007, ARO 2007, 153 (AMS-International), rov

7 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht 3.3 DE BEVOEGDHEID TOT HET GELASTEN VAN EEN ONDERZOEK Art. 2:350 lid 1 BW bepaalt dat de Ondernemingskamer een verzoek slechts toewijst, wanneer blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Deze bevoegdheid is een discretionaire, dat wil zeggen dat bij de uitoefening van die bevoegdheid een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden, met dien verstande dat voor toewijzing van een verzoek ingevolge art. 2:350 lid 1 BW slechts plaats is, wanneer blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen, zo herhaalde de Hoge Raad in de Unilever-beschikking onder verwijzing naar zijn eerdere Louder Holdings-beschikking. 18 In de ATR Leasing beschikking voegde de Hoge Raad hier aan toe: De ondernemingskamer moet daarbij zowel op de belangen van verzoekers tot een enquête letten als op die van andere bij de (onderneming van de) rechtspersoon betrokken belanghebbenden. Daarbij staat het belang van de rechtspersoon voorop. 19 Blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen, dan dient de Ondernemingskamer de voornoemde belangenafweging te maken. De Ondernemingskamer zal bij deze belangenafweging onder meer (i) de doeleinden van het enquêterecht, (ii) de bezwaren die kleven aan de inzet van het enquêterecht, en (iii) de aard van het tussen de verzoeker en de rechtspersoon bestaande geschil in aanmerking moeten nemen. 20 Van de Ondernemingskamer kan echter niet gevergd worden dat zij telkens in de motivering van haar beslissing tot uitdrukking brengt dat zij de bezwaren die kleven aan de inzet van het enquêterecht in de beoordeling heeft betrokken, aangezien de afweging van de bij die bezwaren betrokken meer algemene belangen tegen de in het concrete geval bestaande belangen zich veelal niet voor een gedetailleerde motivering leent. 21 De Hoge Raad stelt derhalve geen bijzondere motiveringseisen aan een eerste fasebeschikking. Het oordeel dat sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen zal uiteraard wel begrijpelijk dienen te te zijn, tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten die het gevoerde litigieuze beleid weergeven. Herhaaldelijk is getracht de Hoge Raad nog te verleiden ook voor het enquêterecht de regel uit het Schwandt/BerghuizerPapierfabriek-arrest te 18 HR 18 november 2005, NJ 2006, 173 m.nt. Ma (Unilever), rov en HR 20 november 1996, NJ 1997, 188 m.nt. Ma (Louder Holdings N.V.). 19 HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Ma (ATR Leasing), rov HR 18 november 2005, NJ 2006, 173 m.nt. Ma (Unilever), rov HR 18 november 2005, NJ 2006, 173 m.nt. Ma (Unilever), rov

8 aanvaarden. 22 Daarin was geoordeeld dat bij de beoordeling van een vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid, de omstandigheid dat een bestuurder heeft gehandeld in strijd met een statutaire bepaling als een zwaarwegende omstandigheid moet worden aangemerkt die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. De Hoge Raad heeft echter de drie cassatieverzoeken waarin werd aangevoerd dat de Ondernemingskamer bij het afwijzen van een enquêteverzoek had miskend dat bij schending van statutaire bepalingen of zorgvuldigheidsnormen op voorhand sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen, verworpen met toepassing van art. 81 RO DE OMVANG VAN HET ONDERZOEK Als de Ondernemingskamer van oordeel is dat het verzoek een enquêteonderzoek te gelasten toewijsbaar is, zal zij de omvang van het onderzoek, en daarmee dus eveneens de periode waarover dat zich moet uitstrekken, alsmede van de daartoe noodzakelijke voorzieningen dienen te bepalen. Haar komt daarbij een grote mate van vrijheid toe, aldus de Hoge Raad in de ATR Leasing-beschikking. 24 In het geschil dat ten grondslag lag aan de ATR Leasing-beschikking was door de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen dat zich uitstrekte over een ruimere periode dan door verzoeker was gevraagd, zulks naar aanleiding van een (tegen)verzoek in het verweerschrift van een derdebelanghebbende. In cassatie werd aangevoerd dat nu deze belanghebbende zelf niet het recht had te verzoeken om een enquête-onderzoek, hem bezwaarlijk het recht kon worden gegeven als belanghebbende wel een derge- 22 HR 29 november 2002, NJ 2003, 455 (Schwandt/Berghuizer Papierfabriek), rov Zie HR 1 september 2006, R05/081HR (EMBA) (art. 81 RO), waarin sprake was van de schending van een zorgvuldigheidsnorm door de vennootschap, een schending van een bijzondere zorgplicht die geldt ten opzichte van een minderheidsaandeelhouder, (ii) HR 23 juni 2006, R05/092HR (Call Active) (art. 81 RO) waarin sprake was van schending van wettelijke en statutaire voorschriften door de vennootschap inzake het vaststellen van de jaarrekening, en (iii) HR 15 december 2006, R06/040HR (Backers en Zoon) (art. 81 RO), waarin de statutaire voorschriften inzake het oproepen van de algemene vergadering van aandeelhouders niet waren nageleefd. Vgl. ook HR 26 juni 1996, NJ 1996, 730 (Transom), waarin de Hoge Raad het betoog verwierp dat een schending van 2:248 lid 2 BW (dat het wettelijke vermoeden van een onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur doet intreden), noopt tot het gelasten van een enquête. 24 HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Ma (ATR Leasing), rov. 4.4 onder verwijzing naar HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486 m.nt. Ma (Scheipar). 280

9 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht lijk verzoek te kunnen doen. De Hoge Raad overwoog dat het gelet op de aard van de op een spoedige beslissing gerichte procedure, niet past de eis te stellen dat de Ondernemingskamer slechts kan beslissen binnen de strikte grenzen van het verzoek zoals verzoekers dit hebben ingekleed. Uit de aan de Ondernemingskamer toevertrouwde beoordelingsvrijheid volgt dat belanghebbenden, ook indien zij niet de bevoegdheid hebben zelfstandig om een enquête-onderzoek te vragen, voor alle aspecten van het (verzoek tot het bevelen van een) onderzoek hun standpunt mogen kenbaar maken (toewijsbaarheid, aard en omvang van het eventueel door de ondernemingskamer te bevelen onderzoek, etc.). 25 Blijkt op enig moment een aanvullend onderzoek nodig, dan staat het de Ondernemingskamer vrij een dergelijk onderzoek te gelasten. Het procesrecht voor het enquêterecht wijkt in voornoemde opzichten dus niet af van wat meer in het algemeen geldt voor verzoekschriftprocedures. 26 In de Landis-beschikking was aan de orde de vraag of aandeelhouders ook om een enquête kunnen vragen met betrekking tot een (100%) dochtermaatschappij van de vennootschap waarvan zij aandelen houden. De Hoge Raad beantwoordde deze vraag bevestigend, onder verwijzing de wetsgeschiedenis en de strekking van het enquêterecht, waarbij het bij de toepassing ervan uiteindelijk vooral aankomt op de economische werkelijkheid. 27 Hoewel uit de Landis-beschikking niet valt af te leiden dat een enquêteverzoek zich ook zal kunnen richten tegen dochtermaatschappijen waarin een belang van minder dan 100% wordt gehouden, lijdt zulks mijns inziens geen twijfel. Ook hier dient de economische realiteit de doorslag te geven. 28 Eenzelfde op de economische werkelijkheid georiënteerde benadering volgde de Hoge Raad toen hij een vraag kreeg voorgelegd over de gelding van het "territorialiteitsbeginsel" in het enquêterecht. Weliswaar verzet het territorialiteitsbeginsel zich ertegen dat een enquête wordt gelast jegens in het buitenland gevestigde rechtspersonen maar de Hoge Raad oordeelde dat in het kader van een enquête-onderzoek naar een in Nederland geves- 25 HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Ma (ATR Leasing), rov Vgl. bijv. art. 282 lid 4 Rv dat bepaalt dat een verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten. 27 HR 4 februari 2005, NJ 2005, 127 m.nt. Ma (Landis), rov en Ook de Ondernemingskamer is de opvatting toegedaan dat voor het gelasten van een concernenquête niet een 100% belang is vereist. Zie hierover B. Winters en P.N. Ploeger, Kroniek enquêterecht, in: Geschriften vanwege de vereniging corporate litigation, , p. 15 e.v. 281

10 tigde (in art. 2:344 BW aangewezen) rechtspersoon, de onderzoeker ook gegevens mag verzamelen die betrekking hebben op het beleid van in het buitenland gevestigde rechtspersonen die betrekkingen hebben onderhouden met de rechtspersoon die het voorwerp van de enquête is. 29 Een redelijke op de praktijk gerichte wetstoepassing brengt ook mee dat de Ondernemingskamer indien blijkt dat het verslag van onderzoekers niet volledig is geweest, de onderzoeker(s) mag vragen het verslag aan te vullen en uit te breiden (zonder dat opnieuw eerst om een onderzoek dient te worden gevraagd met een beroep op art. 2:345 BW). 30 Mag de Ondernemingskamer geheel naar eigen inzicht een enquêteonderzoek gelasten? Een belangrijke grens daarbij is die van de goede procesorde, in het bijzonder het voorschrift dat de rechter dient te beslissen op grond van hetgeen partijen ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering (art. 24 Rv), zo overwoog de Hoge Raad in de ATR Leasing-beschikking. 31 De Ondernemingskamer mag geen beslissing geven waarop de betrokken partijen, gelet op het verloop van het geding en het processuele debat, niet bedacht behoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet hebben kunnen uitlaten (een verrassingsbeslissing ). Het staat de ondernemingskamer dan ook niet vrij beslissingen te geven of voorzieningen te treffen die niet stroken met de strekking van het ingediende verzoek of die aan de kenbare bedoeling van verzoekers zodanig afbreuk doen dat moet worden aangenomen dat zij het verzoek, als daaraan op deze wijze uitvoering wordt gegeven, niet zouden hebben gehandhaafd. 32 Blijkens de Laurus-beschikking geldt het voorgaande in verscherpte mate in de tweede fase. 33 De Ondernemingskamer mag geen wanbeleid vaststellen ten aanzien van andere gedragingen dan waar in het verzoekschrift tot het vaststellen van wanbeleid om is verzocht, zonder partijen in de gelegenheid te stellen daarover het processuele debat aan te gaan. Daarbij geldt dat indien blijkt dat partijen dit debat niet wensen te voeren, de Ondernemingskamer zich met betrekking tot dat punt van een beslissing dient te onthouden. 34 Aldus is de Ondernemingskamer in de tweede fase in sterkere mate gebonden aan het partijdebat voor wat betreft het te beoordelen beleid dan in de eerste fase, waarin de Ondernemingskamer wel enige vrijheid 29 HR 13 mei 2005, NJ 2005, 298 (Aannemingsmaatschappij Zeelandia Curaçao). 30 HR 8 april 2005, NJ 2006, 443 m.nt. G. van Solinge (Laurus), rov HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Ma (ATR Leasing). 32 HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Ma (ATR Leasing), rov HR 8 april 2005, NJ 2006, 443 m.nt. G. van Solinge (Laurus). 34 HR 8 april 2005, NJ 2006, 443 m.nt. G. van Solinge (Laurus), rov

11 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht heeft bij de bepaling van de omvang van het onderzoek af te wijken van hetgeen waarom is verzocht. 35 De rechtvaardiging daarvoor is dat het belang van de rechtspersoon en andere belanghebbenden een adequate verdediging te kunnen voeren van meer gewicht is indien om een wanbeleidoordeel wordt gevraagd een oordeel met een definitief karakter en met eventueel reflexwerking in andere procedures dan bij het oordeel dat sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen hetgeen een voorlopig oordeel over de gang van zaken betreft. 3.5 DE OMVANG VAN HET ONDERZOEK EN HET BELEID VAN DE CURATOR De Hoge Raad heeft zich tot op heden nog niet uitgelaten over de vraag of een enquête-onderzoek zich ook kan uitstrekken over de periode dat de rechtspersoon in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeerde. Zou dat mogelijk zijn, dan zou ook het handelen van de curator en/of bewindvoerder onderwerp van een enquête-onderzoek kunnen worden. De gelegenheid heeft zich reeds voor gedaan deze vraag aan de Hoge Raad voor te leggen. In de reeds genoemde ATR Leasing-beschikking had de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen met een omvang die ook een periode omvatte waarin de vennootschap in surseance van betaling en faillissement verkeerde. 36 In cassatie werd daarover echter niet geklaagd. Het komt mij voor dat een enquête-onderzoek zich niet kan uitstrekken tot het gevoerde beleid van een curator of bewindvoerder. 37 Het toezicht op het handelen van de curator en/of bewindvoerder is geregeld in de faillissementswet. Zo bepaalt art. 64 Fw dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel. 38 Art. 67 Fw stelt in 35 Zie ook HR 31 mei 2000, NJ 2000, 555 (Vie d OR), rov HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Ma (ATR Leasing). Gevraagd was een onderzoek over het gevoerde beleid gedurende de periode van 30 december 2002 tot 2 februari 2005 naar drie ATR Leasing vennootschappen. Aan de ATRvennootschappen was op 3 februari 2005 voorlopige surseance van betaling verleend; een van deze vennootschappen is op 29 april 2005 in staat van faillissement verklaard; de overige op 4 mei Het onderzoek werd gelast over de periode van 30 december 2002 tot 5 mei 2005, althans tot de datum van staking van haar onderscheiden ondernemingen. 37 In dezelfde zin Wessels, Insolventierecht, deel IV, Bestuur en beheer na faillietverklaring, 2008, p. 298, met een verder overzicht van de (verdeelde) opvattingen in de literatuur. 38 Zie ook afdeling 4.3 in het voorontwerp van de nieuwe insolventiewet. 283

12 beginsel tegen elke beschikking van de rechter-commissaris hoger beroep open op de rechtbank. 39 Ook de bewindvoerder verricht zijn werk onder rechterlijk toezicht. 40 De wetsgeschiedenis van het enquêterecht bevat geen aanknopingspunten te veronderstellen dat daarmee is beoogd de enquêtegerechtigden een aanvullend instrument van toezicht op de afwikkeling van de boedel te bieden. Gelet op de doeleinden van het enquêterecht is er ook geen reden om naast het in de faillissementswet geregelde toezicht toe te laten dat het beleid van een curator en/of bewindvoerder onderwerp van een enquêteonderzoek kan worden. Het enquêterecht beoogt het herstel van gezonde verhoudingen, alsmede de opening van zaken en de vaststelling bij wie de verantwoordelijkheid berust voor mogelijk blijkend wanbeleid rust. 41 Kort samengevat kan men zeggen dat met het enquêterecht met name aan de aandeelhouders een krachtig middel is gegeven het schip op koers te houden, dan wel in staat te stellen in een faillissementssituatie achteraf te kunnen onderzoeken waarom het schip is gestrand. Gezien deze ratio ligt het niet voor de hand te aanvaarden dat in faillissementssituaties ook het beleid van de curator en de bewindvoerder die zich bij de uitoefening van hun taken met name door de belangen van de schuldeisers dienen te laten leiden aan een onderzoek kan worden onderworpen. Voor zover een curator zich als bestuurder van een aan de rechtspersoon verbonden onderneming zal gedragen, zal hij dat niet primair als bestuurder doen, maar qualitate qua, als curator. Voor zover aandeelhouders of andere stakeholders in de rechtspersoon menen dat een curator in het gevoerde beleid aan hun belangen voorbij is gegaan en de faillissementswet geen beroepsmogelijkheden biedt, zal steeds de gewone (voorzieningen)rechter kunnen worden gevraagd om een oordeel. 3.6 DE BEVOEGDHEID TOT HET TREFFEN VAN ONMIDDELLIJKE VOORZIENINGEN De onmiddellijke voorzieningen die de Ondernemingskamer mag treffen staan los van de in art. 2:356 BW genoemde maatregelen en hebben het karakter van een ordemaatregel, zo overwoog de Hoge Raad in de Versatel II- 39 Art. 67 lid 2 geeft enige uitzonderingen op deze regel. 40 Een bewindvoerder kan te allen tijde worden ontslagen door de rechtbank (art. 224 Fw) en een bewindvoerder is gehouden periodiek verslag uit te brengen aan de rechtbank (art. 227 Fw). 41 HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 (Ogem II), rov

13 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht beschikking. 42 De Ondernemingskamer mag ook onmiddellijke voorzieningen treffen waarbij bevoegdheden aan organen worden toevertrouwd die deze op grond van de statuten en/of wet niet kunnen worden toevertrouwd, zo blijkt uit deze beschikking. Een onmiddellijke voorziening kan derhalve een wettelijke bepaling van dwingend recht (tijdelijk) opzij zetten. Zo voegt de Ondernemingskamer met enige regelmaat één of meer extra commissarissen toe aan de raad van commissarissen met bijzondere bevoegdheden, die op grond van de wet of de statuten niet aan een bepaalde commissaris kunnen worden gegeven. 43 Hoe wordt de bevoegdheid van de Ondernemingskamer om naar eigen inzicht onmiddellijke voorzieningen te mogen treffen begrensd? Vooropgesteld dient te worden dat bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen sprake dient te zijn van een billijke afweging van belangen, zo overwoog de Hoge Raad in de Skygate-beschikking. 44 In de Skygate-beschikking overwoog de Hoge Raad naar aanleiding van de vraag of de Ondernemingskamer ook onmiddellijke voorzieningen mag treffen die naar hun aard onomkeerbaar waren, dat: aan het treffen van voorlopige voorzieningen niet zonder meer in de weg behoeft te staan dat deze kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen, mits de voorziening naar haar aard een voorlopige is en bij het treffen van een zodanige voorziening voldoende rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van, de belangen van de betrokken partijen. 45 Ook de belangen van derden dienen in deze billijke afweging van belangen te worden betrokken. Zo oordeelde de Hoge Raad in de ABN AMRObeschikking dat het opschorten van de uitvoering van de koopovereenkomst tussen ABN AMRO en Bank of America inzake de verkoop van LaSalle niet getuigde van een billijke belangenafweging. 46 Een ander voorbeeld van een onmiddellijke voorziening die niet voldeed aan de eis van een billijke belangenafweging betreft het verbod aan DSM om een voorstel tot invoering van een loyaliteitsdividend in stemming te 42 HR 14 september 2007, NJ 2007, 611 m.nt. Ma (Versatel II). 43 Zie hierover; A.R.J. Croiset van Uchelen, Verlengstuk van de vennootschap of van de rechter?, VCL Bundel , p HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 m.nt. Ma (Skygate), rov Rov HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434, m.nt. Ma (ABN AMRO), rov

14 brengen in de algemene vergadering van aandeelhouders. 47 Het geschil tussen de aandeelhouders die zich verzetten tegen dit voorstel en het bestuur van DSM betrof een zuiver juridisch geschil, waarbij ook niet op voorhand viel in te zien hoe het geschil raakte aan het functioneren van de organen van de vennootschap. 48 Die laatste overweging betreft een verwijzing naar de reeds besproken Unilever-beschikking. Ook ontbeerde het geschil een spoedeisend karakter aangezien het beoogde loyaliteitsdividend pas in 2010 zou worden uitgekeerd. In de DSM-beschikking zette de Hoge Raad de door de Ondernemingskamer te maken belangenafweging nadrukkelijk in de sleutel van de doeleinden van het enquêterecht, waarbij werd gewezen op het beperkte partijdebat in de eerste fase en het voorlopige karakter van het oordeel: Een en ander brengt mee dat van de bevoegdheid tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen voordat een onderzoek wordt gelast, slechts gebruik kan worden gemaakt indien daartoe in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek voldoende zwaarwegende redenen bestaan. 49 Uit de DSM-beschikking kan verder worden afgeleid dat de Ondernemingskamer de vraag of een enquête-onderzoek moet worden gelast nog steeds even mag parkeren teneinde zich eerst te concentreren op het verzoek onmiddellijke voorzieningen te treffen. 50 Daarbij geldt echter dat indien er geen reden is te veronderstellen dat uiteindelijk ook een onderzoek zal worden gelast, er ook geen aanleiding is voor de Ondernemingskamer om als enquêterechter onmiddellijke voorzieningen te treffen. Dat volgt reeds uit de Gucci-beschikking, waarin de Hoge Raad had overwogen dat het onderzoek de kern vormt van het enquêterecht. 51 Waarop de Hoge Raad liet volgen: 47 HR 14 december 2007, NJ 2008, 105 m.nt. Ma (DSM). 48 Daarover was door de Ondernemingskamer niets vastgesteld. 49 HR 14 december 2007, NJ 2008, 105 m.nt. Ma (DSM), rov Zie over dit punt meer uitgebreid mijn bijdrage: Het loyaliteitsdividend van DSM en de onmiddellijke voorzieningen van de ondernemingskamer, MvV, 2008(2) p HR 27 september 2000, NJ 2000, 653 (Gucci), rov

15 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht [i]ndien er geen aanleiding bestaat voor het instellen van een onderzoek als hier bedoeld en behoefte bestaat aan voorzieningen staat de gewone procedure bij de burgerlijke rechter, met alle daaraan verbonden waarborgen, open. De DSM-beschikking maakt duidelijk dat de Hoge Raad het enquêteonderzoek nog steeds als de kern van het enquêterecht beschouwt conform de Gucci-beschikking en voor de Ondernemingskamer geen meer algemene rol ziet weggelegd als voorzieningenrechter ter beslechting van ondernemingsrechtelijke geschillen. De ABN AMRO-beschikking en de DSM-beschikking illustreren tevens dat in de billijke afweging van belangen die de ondernemingskamer dient te maken besloten ligt dat een door de Ondernemingskamer getroffen voorziening dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In het geval van ABN AMRO kon het opschorten van de verdere uitvoering van de verkoop van LaSalle niet worden gerechtvaardigd, gezien de belangen van alle betrokkenen (met name Bank of America). De gekozen maatregel stond derhalve niet in een redelijke verhouding tot hetgeen ermee werd beoogd, zodat niet voldaan was aan het proportionaliteitsvereiste. Blijkens de gegrondbevinding van het tweede middel in de DSM-beschikking heeft de Ondernemingskamer ook in de afweging van de betrokken belangen te betrekken dat wellicht een meer geschikte andere rechtsgang openstaat om het geschil te beslechten (het subsidiariteitsvereiste). Tenslotte geldt hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in de ATR Leasing-beschikking over het gebruik van de discretionaire bevoegdheid om de aard en omvang van het enquête-onderzoek te mogen bepalen ook voor de bevoegdheid om onmiddellijke voorzieningen te mogen treffen. De Ondernemingskamer dient er derhalve voor te waken voorzieningen te treffen waar partijen geen rekening mee hebben hoeven houden. 52 In de DSM-beschikking geeft de Hoge Raad onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie een samenvatting van de eisen die gelden voor het treffen van een onmiddellijke voorziening. Deze overwegingen laten zich als volgt samenvatten; een onmiddellijke voorziening dient: 52 Vgl. HR 4 oktober 2002, NJ 2002, 556 (Zwagerman beheer II), rov : waarin de Hoge Raad in een overweging ten overvloede reeds overwoog dat de Ondernemingskamer weliswaar bevoegd is andere voorzieningen te treffen dan die waarom is gevraagd, doch zulks in het algemeen slechts zal mogen doen indien daartoe voldoende gronden bestaan, waarvan in de motivering melding gemaakt dient te worden. 287

16 (i) (ii) (iii) (iv) (v) noodzakelijk te zijn gelet op de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek; 53 een voldoende zwaarwegend belang te dienen (met name indien nog geen onderzoek is gelast); 54 gerechtvaardigd te zijn met het oog op de met de regeling van het enquêterecht beoogde sanering en herstel van gezonde verhoudingen door maatregelen van reorganisatorische aard binnen de onderneming van de rechtspersoon; 55 blijk te geven van een billijke afweging van de belangen van de betrokken partijen; 56 en mag niet zijn een voorziening waarop de betrokken partijen, gelet op het verloop van het geding en het processuele debat, niet bedacht behoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet hebben kunnen uitlaten. 57 In beginsel zal uit de vastgestelde feiten moeten volgen dat de toestand van de rechtspersoon of het belang van het onderzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen noopt. De (voorlopig) vastgestelde feiten dienen te tonen dat een getroffen onmiddellijke voorziening gerechtvaardigd is. Valt zulks niet zonder meer uit vastgestelde feiten af te leiden, dan gelden verhoogde motiveringseisen. 58 De Hoge Raad kan zowel (i) de vraag of de toestand van de rechtspersoon of het belang van het onderzoek aanleiding geeft tot het treffen van voorzieningen, als (ii) de vraag welke onmiddellijke voorzieningen geïndiceerd zijn, alleen op redelijkheid toetsen. Beoordeeld wordt of de ondernemingskamer in redelijkheid tot het treffen van een onmiddellijke voorziening heeft kunnen besluiten. Aldus heeft de ondernemingskamer een ruime discretionaire bevoegdheid bij het treffen van voorzieningen. 59 Het is begrijpelijk dat de Hoge Raad zich op dit punt terughoudend wenst op te stellen. Een beoordeling van de vraag welke onmiddellijke voorzieningen in het concrete geval geïndiceerd zijn betreft een beoordeling van de omstandigheden van het geval, welke beoordeling is voorbehouden 53 Hetgeen volgt uit art. 2:349a lid 2 BW. 54 Vgl. HR 27 september 2000, NJ 2000, 653 (Gucci), rov Vgl. HR 14 december 2007, NJ 2008, 105 m.nt. Ma (DSM), rov Vlg. HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 m.nt. Ma (Skygate), rov HR 30 maart 2007, NJ 2007, 293 m.nt. Maeijer (ATR Leasing), rov Zie A-G Timmerman in zijn conclusie vóór de DSM-beschikking, rov Vgl. HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 m.nt. Ma (Skygate). 288

17 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht aan de feitenrechter. De toetsing in cassatie is met name een toetsing aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. 3.7 WANBELEID De vraag of sprake is geweest van wanbeleid wordt door de Ondernemingskamer sinds jaar en dag beoordeeld aan de hand van de vraag of sprake is geweest van strijd met elementaire beginselen van behoorlijk ondernemerschap. 60 Sinds 2003 zijn vijf beschikkingen waarin de Ondernemingskamer oordeelde dat sprake was geweest van wanbeleid aan de Hoge Raad ter cassatie voorgedragen. 61 Alleen in de Taxi Centrale Amsterdambeschikking werd het cassatieberoep verworpen (met toepassing van art. 81 RO). 62 In de overige zaken casseerde de Hoge Raad het oordeel dat sprake was geweest van wanbeleid in ieder geval op onderdelen. 63 De Hoge Raad kijkt kritisch mee over de schouder van de Ondernemingskamer waar het gaat om de vraag of sprake is van wanbeleid, zo zal ook uit het hierna volgende blijken. Alvorens de gewezen uitspraken kort toe te lichten, merk ik het volgende op. Hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in de te bespreken beschikkingen laat zich moeilijk abstraheren van de feitelijke context van het betreffende geval. Indien men dergelijke overwegingen te algemeen verstaat dreigt het risico dat voorbij wordt gegaan aan de omstandigheden van het geval, die uiteraard beslissend zijn voor de vraag of in het concrete geval het oordeel wanbeleid kan worden gerechtvaardigd. In de HBG-beschikking overwoog de Hoge Raad dat een gebrek in de communicatie door het bestuur met de aandeelhouders over de door haar gemaakte beleidskeuzen onder omstandigheden een handelen in strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap kan opleveren, met name indien het bestuur van de vennootschap in dit opzicht bij herhaling en stelselmatig tekortschiet. 64 In het betreffende geval was daarvan geen sprake, met name aangezien de miscommunicatie een eenmalig verzuim 60 HR 21 juni 1979, NJ 1980, 71 (Batco) en sindsdien vaste jurisprudentie. 61 Zie voor een uitvoerige analyse van de jurisprudentie ook Assink, Gerechtelijke toetsing van ondernemingsbeleid (diss.), 2007, hoofdstuk V, p. 387 e.v. 62 HR 4 mei 2007, JOR 2007, In de Laurus-beschikking betroffen dit formele gronden. 64 Ook een eenmalige gedraging kan wanbeleid opleveren, met name als die gedraging tot zeer schadelijke gevolgen heeft geleid (of heeft kunnen leiden, zo meen ik), aldus HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 (Ogem II), rov

18 betrof. Dat een vertrouwensbreuk het gevolg was van deze miscommunicatie maakte dat niet anders. In deze lijn ligt ook de Viba-beschikking. Het tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders (incidenteel) verstrekken van verkeerde informatie kon ook daar het oordeel dat sprake was geweest van wanbeleid niet dragen. 65 Van veel belang is de RNA-beschikking. 66 In deze beschikking oordeelde de Hoge Raad dat het gebruik van een beschermingsconstructie wanbeleid kan opleveren. De Hoge Raad oordeelde dat onder bepaalde omstandigheden het gebruik van een beschermingsmaatregel gerechtvaardigd kan zijn als deze maatregel noodzakelijk is onder meer met het oog op de continuïteit van (het beleid van) de vennootschap en de belangen van degenen die daarbij betrokken zijn. 67 Deze regel wordt in deze beschikking verder toegelicht waarbij het er kort gezegd op neer komt dat van wanbeleid met name sprake zal kunnen zijn indien het opwerpen van een beschermingsconstructie disproportioneel moet worden geacht. De Hoge Raad lijkt er daarbij van uit te gaan dat een beschermingsconstructie van tijdelijke aard dient te zijn die het bestuur in staat stelt de betrokken belangen zorgvuldig te wegen en daarop het beleid af te stemmen. Uit hetgeen de Hoge Raad overigens overwoog in de RNA-beschikking blijkt dat het de Ondernemingskamer vrij staat gegevens die niet in het onderzoeksverslag staan te betrekken bij haar oordeel dat sprake is van wanbeleid 68 en voorts dat niet is vereist dat een beleidsfout daadwerkelijk tot nadelige gevolgen heeft geleid. Voldoende is dat het besluit mogelijk tot nadelige gevolgen had kunnen leiden. 69 In de Laurus-beschikking oordeelde de Hoge Raad kort gezegd dat de Ondernemingskamer zich bij haar oordeel of sprake is geweest van wanbeleid, in beginsel heeft te laten leiden door het debat tussen partijen. 70 Het oordeel van de Ondernemingskamer dat in casu sprake was geweest van wanbeleid strandde op dit formele punt. Beziet men de beschikkingen waarin wordt opgekomen tegen het oordeel van de Ondernemingskamer dat sprake is geweest van wanbeleid, dan blijkt dat ondanks de complexe feitelijke achtergronden de Hoge Raad de 65 HR 21 februari 2003, NJ 2003, 181 (Viba). 66 HR 18 april 2003, NJ 2003, 286 m.nt. Ma (RNA/Westfield). 67 Rov Rov Rov HR 8 april 2005, NJ 2006, 443, m.nt. G. van Solinge (Laurus), rov

19 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht vraag of sprake is geweest van wanbeleid kritisch onderzoekt. Gezien de ernst van het verwijt wanbeleid stelt de Hoge Raad hoge eisen aan de motivering van een dergelijke oordeel. Een enkele fout of ongeluk is in beginsel niet voldoende om van wanbeleid te kunnen spreken, zo blijkt uit de Vibabeschikking. Weliswaar heeft de Hoge Raad wel in de RNA-beschikking de klacht verworpen dat een incidentele fout nooit wanbeleid zou kunnen opleveren, maar naar ik aanneem zal daarvan slechts sprake kunnen zijn in bijzondere omstandigheden. Van Wijk heeft erop gewezen dat het verwarring kan scheppen dat de Hoge Raad enerzijds in de HBG-beschikking en de Viba-beschikking tot uitdrukking lijkt te brengen dat een enkele gedraging niet snel wanbeleid zal kunnen opleveren en anderzijds in de RNA-beschikking de eisen daarvoor weer lijkt te hebben versoepeld. 71 Ik denk dat Van Wijk strikt genomen gelijk heeft, maar dat de door hem gesignaleerde discrepanties verklaarbaar zijn uit de redeneerwijze van de Hoge Raad. De redeneerwijze van de Hoge Raad lijkt er minder op gericht om tot zuivere begrippen te komen of om regels met een algemene strekking te formuleren maar meer argumentatief (responderend op de cassatieklachten) en minder abstraherend van het concrete geval. Men zou kunnen zeggen dat de redeneerwijze van de Hoge Raad eerder Aristotelisch dan Platoons is. In de hiervoor aangehaalde beschikkingen wordt veel aandacht besteed aan de feiten. Het lijkt er de Hoge Raad met name om te doen te tonen dat binnen een zeker feitencomplex een incidentele gedraging wel of niet als wanbeleid kan worden gekwalificeerd. Men zou ook kunnen zeggen dat de Hoge Raad hier een smalle en diepe motivering verkiest boven een brede en ondiepe. 72 De Hoge Raad formuleert geen gezichtspunten aan de hand waarvan de open norm wanbeleid kan worden ingekleurd. Assink heeft een krachtig pleidooi gehouden om bij de beoordeling van gevoerd beleid in enquêteprocedures de business judgment rule tot inspiratiebron te nemen. 73 Die ge- 71 J.W.H. van Wijk, De Hoge Raad en het enquêterecht: een overzicht, Ondernemingsrecht, 2007(10/11), p Zie M.A. Loth, I.C.M. den Hollander, A.J.P. Schild, R.T. Wiegerink en E.H. Schulten, Rechtsvinding door de Hoge Raad; de breedte en/of de diepte in?, Trema, 2007 (8), p B.F. Assink, Rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag (diss.), 2007, Hoofdstuk VI, p. 507, e.v., en voorts: Kan de Delaware business judgment rule wat betekenen voor het Nederlandse vennootschapsrecht, specifiek het enquêterecht? Ondernemingsrecht 2008(6), p , en Over vrijheid van ondernemingsbeleid en het enquêterecht-divergentie en convergentie van bestuurlijke gedragsnor- 291

20 dachte is overgenomen in een recent advies van de SER. 74 Ik onderschrijf het uitgangspunt van Assink dat de rechter zich terughoudend dient op te stellen bij het toetsen van het ondernemende bestuur. Ik vraag mij wel af in hoeverre de business judgment rule in staat zal kunnen zijn de rechtszekerheid te bevorderen in het enquêterecht. Enquêtegeschillen betreffen veelal conflicten omtrent belangen van stakeholders, waarbij de vraag aan de orde is of het bestuur zorgvuldig met de belangen van de stakeholders is omgesprongen. De duty of loyalty en de duty of care evenals de in overname situaties geldende enhanced scrutiny test onderdelen van de business judgment rule waarmee deze vragen worden beoordeeld zijn ook weer open normen. Wanbeleid is een oordeel dat uitdrukking geeft dat er iets grondig mis is gegaan bij de rechtspersoon. Een schending van een gedragsnorm is niet voldoende. 75 Het wanbeleid oordeel laat zich uiteindelijk niet in regels vangen. De reeds beoordeelde gevallen zullen evenwel een patroon van uitspraken doen ontstaan. Ook een dergelijk patroon kan een zeker houvast bieden. Met name indien duidelijk naar voren komt in de motivering wat in het betreffende geval het springende punt is geweest. 3.8 DE INZET VAN HET ENQUÊTERECHT IN FAILLISSEMENTSSITUATIES Het zal niet zelden voorkomen dat aandeelhouders met name in faillissementssituaties belangstelling zullen tonen voor het enquêterecht. Indien de aandeelhouders vermoeden dat het faillissement zou kunnen zijn veroorzaakt door wanbeleid, kan behoefte bestaan om opheldering van zaken te verkrijgen, hetgeen één van de doeleinden van het enquêterecht betreft. 76 Het belang van de rechtspersoon en de aan hem verbonden onderneming zal een enquête-onderzoek niet kunnen dienen in een faillissementssituatie. Het belang van aandeelhouders ook in een dergelijke situatie opheldering van zaken te kunnen verkrijgen en de dreigende werking die daarvan uitgaat rechtvaardigt evenwel dat ook in een faillissementsituatie een enquêteonderzoek kan worden gelast. 77 men en rechterlijke toetsingsnormen nader bezien, Ondernemingsrecht 2006(8), p SER-advies over evenwichtig ondernemingsbestuur van 15 februari Zie uitgebreid: B.F. Assink, Rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag (diss.), 2007, Hoofdstuk VI, nr. 36, p. 526, e.v. 76 HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 m.nt. Ma (Ogem), rov O.R. van Brunschot heeft recent enige vragen opgeworpen over de wenselijkheid van de samenloop van enquêterecht en het faillissementsrecht, zo kan de in- 292

21 De koers van de Hoge Raad in het enquêterecht Op grond van art. 2:350 lid 3 BW draagt de rechtspersoon de kosten van het onderzoek. Die bepaling roept de vraag op wie de kosten van het onderzoek dient te dragen indien de rechtspersoon in staat van faillissement verkeert? Deze vraag deed zich mate name voor indien de curator een onderzoek niet noodzakelijk achtte en daaraan verbonden kosten niet als boedelschuld wenste te accepteren. De Ondernemingskamer beschouwde de onderzoekskosten als een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende boedelschuld. In de Decidewisebeschikking oordeelde de Hoge Raad anders. 78 De Hoge Raad meende dat noch de wet noch de wetsgeschiedenis aanknopingspunten bood voor de opvatting van de Ondernemingskamer en oordeelde dat het aan de curator onder toezicht van de rechter-commissaris is te beslissen of hij de onderzoekskosten ten laste van de boedel wil brengen. 79 Voorts is aan de orde gekomen de vraag of de bevoegdheid van de curator om een enquête te verzoeken ten aanzien van een (concern)dochter exclusief is. 80 In de casus die ten grondslag lag aan de Polisol-beschikking 81 was het bestuur na het faillissement in functie gebleven. De vraag was of het bestuur na datum faillissement nog rechtsgeldig om een enquête-onderzoek kon verzoeken met betrekking tot het (door een curator) gevoerde beleid van een eerder in staat van faillissement geraakte dochtermaatschappij. De casus doet daarbij vermoeden dat het verzoek een voorbode was voor aansprakelijkheidsstelling van de curator (in het faillissement van de dochter). De Hoge Raad beantwoordde de aan hem voorgelegde vraag ontkennend. De bevoegdheid van de curator om een enquête-onderzoek te vragen is exclusief nu niet valt uit te sluiten dat met een dergelijk verzoek een vermogensbelang kan worden gediend. Toewijzing van een enquêteverzoek kan immers van invloed zijn op waarde van de aandelen van de vennootschap, welke aandelen in de boedel vallen. Het doen van een enquêteverzoek kan derhalve worden beschouwd als een daad van beheer met betrekking tot de betreffende aandelen. Tot dat beheer is op grond van art. 68 jo. 25 Fw de curator exclusief bevoegd. zet van het enquêterecht een voortvarende afwikkeling van de boedel belemmeren: De faillissementsenquête, in: Geschriften vanwege de vereniging corporate litigation, , p HR 24 juni 2005, NJ 2005, 382 (Decidewise). 79 Rov Dat de curator een dergelijke bevoegdheid heeft is door de Hoge Raad bevestigd in HR 19 mei 1999, NJ 1999, 670 & 671 m.nt. Ma (De Haan), rov HR 29 april 2005, JOR 2005, 146 (Polisol). 293

IMPASSEZAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN BINNEN HET ENQUÊTERECHT. Mr. F. Veenstra

IMPASSEZAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN BINNEN HET ENQUÊTERECHT. Mr. F. Veenstra IMPASSEZAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN BINNEN HET ENQUÊTERECHT Mr. F. Veenstra Kluwer - Deventer - 2010 Uitgebreide inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding 1 1.1 Onderwerp en probleemstelling 1 1.2 Aanleiding

Nadere informatie

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT Datum: 19 oktober 2010 De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opstelten Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Excellentie, Graag doe ik u het standpunt van de Commissie vennootschapsrecht

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag

Nadere informatie

Webinar Jurisprudentie Ondernemingsrecht. februari 2015 Adriaan F.M. Dorresteijn

Webinar Jurisprudentie Ondernemingsrecht. februari 2015 Adriaan F.M. Dorresteijn Webinar Jurisprudentie Ondernemingsrecht februari 2015 Adriaan F.M. Dorresteijn 1 Onderwerpen 1. Turboliquidatie/faillissement 2. Feitelijke bestuurder/beleidsbepaler 3. Enquêtegerechtigden 2 1. Turboliquidatie/faillissement

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 274 Wet van 18 juni 2012 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête 0 Wij Beatrix,

Nadere informatie

32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête

32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête T WEEDE K AMER DER STATEN- 2 G ENERAAL Vergaderjaar 2010-2011 32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix,

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet in verband met het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen alsmede de uniformering van enkele bepalingen

Nadere informatie

Turbo-liquidatie en de bestuurder

Turbo-liquidatie en de bestuurder Turbo-liquidatie en de bestuurder Juni 2012 mr J. Brouwer De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel is noch de auteur noch Boers Advocaten

Nadere informatie

Het loyaliteitsdividend van DSM en de onmiddellijke voorzieningen van de ondernemingskamer

Het loyaliteitsdividend van DSM en de onmiddellijke voorzieningen van de ondernemingskamer blad r nsrecht Het loyaliteitsdividend van DSM en de onmiddellijke zieningen van de ondernemingskamer HR 14 december 2007, RvdW 2008, 1 (DSM) En hoe zou de Hoge Raad erover denken? Helaas zullen wij dat

Nadere informatie

Door de OK te treffen onmiddellijke voorzieningen: lessen uit Zwagerman?

Door de OK te treffen onmiddellijke voorzieningen: lessen uit Zwagerman? schap eming Door de OK te treffen onmiddellijke voorzieningen: lessen uit Zwagerman? Inleiding In haar beschikking van 29 november 2002 inzake Alcas Holding B.V. (hierna: Alcas) maakt de skamer (hierna:

Nadere informatie

Aan de voorzitter en de leden. van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie. van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Aan de voorzitter en de leden. van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie. van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Aan de voorzitter en de leden van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Amsterdam, 14 oktober 2011 Referentie: B2011.51 Betreft:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 218 Wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:2338, Bekrachtiging/bevestiging

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:2338, Bekrachtiging/bevestiging ECLI:NL:HR:2014:1651 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 11-07-2014 Datum publicatie 11-07-2014 Zaaknummer 13/04531 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293,

Nadere informatie

Wie gaat dat betalen?

Wie gaat dat betalen? Wie gaat dat betalen? Inleiding Het enquêterecht biedt aan de daartoe gerechtigden een breed inzetbaar en effectief middel om een onderzoek te doen instellen naar het beleid en de gang van zaken van een

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Jurisprudentie Ondernemingsrecht Jurisprudentie Ondernemingsrecht 3 februari 2015 Mr. P.J. Peters 1 HR 23 mei 2014, JOR 2014, 229 Kok/Maas q.q. Bestuurdersaansprakelijkheid/selectieve betaling Casus P. Kok ( Kok ) 100% bestuurder Kok

Nadere informatie

Hoofdstuk I Beperkte rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag binnen het vennootschapsrecht

Hoofdstuk I Beperkte rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag binnen het vennootschapsrecht Inhoudsopgave Lijst van frequent gebruikte afkortingen XV Ten geleide 1 HET EERSTE LUIK Hoofdstuk I Beperkte rechterlijke toetsing van bestuurlijk gedrag binnen het vennootschapsrecht 1. Inleiding 7 2.

Nadere informatie

De rol van buitenstaanders in het enquêteonderzoek Door Ellen M. Soerjatin

De rol van buitenstaanders in het enquêteonderzoek Door Ellen M. Soerjatin De rol van buitenstaanders in het enquêteonderzoek Door Ellen M. Soerjatin Verschenen in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2011-2012, Deventer Kluwer 2012, blz. 339-346. 1. Inleiding

Nadere informatie

Afkortingen en verkorte aanduidingen 15 I Afkortingen 15 II Verkorte aanduidingen 18

Afkortingen en verkorte aanduidingen 15 I Afkortingen 15 II Verkorte aanduidingen 18 Afkortingen en verkorte aanduidingen 15 I Afkortingen 15 II Verkorte aanduidingen 18 1 Inleiding 21 1.1 Op het snijvlak van vennootschapsrecht en procesrecht: corporate litigation 21 1.2 Bevoegde rechter

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

BESTUURSREGLEMENT STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR CONTINUÏTEIT ABN AMRO GROUP

BESTUURSREGLEMENT STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR CONTINUÏTEIT ABN AMRO GROUP BESTUURSREGLEMENT STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR CONTINUÏTEIT ABN AMRO GROUP Vastgesteld op 9 november 2015 1 TOEPASSELIJKHEID 1.1.1 Dit reglement is van toepassing op een ieder die thans of in de toekomst

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/129784

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 200 20 32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER

Nadere informatie

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten Onder Professoren Aansprakelijkheid van bestuurders 14 april 2015 VAAN Utrecht prof. mr. Claartje Bulten Aansprakelijkheid van bestuurders Onderwerpen Interne aansprakelijkheid Externe aansprakelijkheid

Nadere informatie

Samenloop van de enquêteprocedure en de civiele procedure: een (wed)strijd tussen de oude dame en de efficiënte dienstmaagd

Samenloop van de enquêteprocedure en de civiele procedure: een (wed)strijd tussen de oude dame en de efficiënte dienstmaagd Samenloop van de enquêteprocedure en de civiele procedure: een (wed)strijd tussen de oude dame en de efficiënte dienstmaagd Mijke Sinninghe Damsté, Klaas Jan Smit en Sidney Berendsen* Inleiding Mede naar

Nadere informatie

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen aan LOVCK&T van Expertgroep Burgerlijk procesrecht datum 29 mei 2019 onderwerp Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen / reële

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken (Wet tot wijziging van de Wet collectieve

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K Inzake de klacht van [Klaagster BV], gevestigd te [gemeente] aan de [adres], hierna te noemen klaagster,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

Ontslagprocesrecht onder de WWZ. Willem Bouwens

Ontslagprocesrecht onder de WWZ. Willem Bouwens Ontslagprocesrecht onder de WWZ Willem Bouwens Hoofdlijnen Redelijke grond ü Art. 669 lid 1: voor opzegging is redelijke grond vereist; ü Herplaatsing binnen redelijke termijn in andere passende functie,

Nadere informatie

FAILLISSEMENTSVERSLAG ex artikel 73a Fw verslagnummer 3

FAILLISSEMENTSVERSLAG ex artikel 73a Fw verslagnummer 3 FAILLISSEMENTSVERSLAG ex artikel 73a Fw verslagnummer 3 De inhoud van de aan de rechtbank toegezonden papieren versie van dit verslag is identiek aan de digitale versie van het verslag. Indien dit verslag

Nadere informatie

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen 010 Rechtbank Rotterdam 15:23:33 13-09-2016 2/7 uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Rotterdam Team Bestuursrecht 3, V-nummer: uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het

Nadere informatie

De business judgment rule en het Nederlandse enquêterecht

De business judgment rule en het Nederlandse enquêterecht De business judgment rule en het Nederlandse enquêterecht Een zoektocht naar de balans tussen bestuurlijke beleidsvrijheid en rechterlijke toetsingsvrijheid Charlotte Louise Buikema (studentnummer 0295345)

Nadere informatie

De rechtspersoon als enquêtegerechtigde

De rechtspersoon als enquêtegerechtigde De rechtspersoon als enquêtegerechtigde M r. S. C. v a n G e n d t * Inleiding Het enquêterecht is een belangrijk instrument voor de beslechting van conflicten binnen ondernemingen. De Ondernemingskamer

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-106 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris) Klacht ontvangen op : 6 januari 2015 Ingesteld door : Consument Tegen

Nadere informatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-15 d.d. 24 mei 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F. Peijster en mr. A. Rutten-Roos, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 483 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met kwijting aan bestuurders en commissarissen Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari 2014. Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari 2014. Rapportnummer: 2014/010 Rapport Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari 2014 Rapportnummer: 2014/010 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het College van procureurs-generaal

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Vennootschappelijk belang en instructierecht: een (on)gelukkige combinatie?

Vennootschappelijk belang en instructierecht: een (on)gelukkige combinatie? Vennootschappelijk belang en instructierecht: een (on)gelukkige combinatie? Prof. mr. drs. I.S. Wuisman Mr. dr. R.A. Wolf Leiden Revisited, 9 september 2014 Programma Introductie; Statutair instructierecht;

Nadere informatie

NIEUWSBRIEF 21 juni 2011

NIEUWSBRIEF 21 juni 2011 MR. J.B.H. THIEL Ondernemingsrechtadviseur NIEUWSBRIEF 21 juni 2011 Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting Op 12 mei 2011 heeft de Koningin aan de Tweede Kamer aangeboden 'een voorstel

Nadere informatie

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136 Rapport Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136 2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de griffier van de rechtbank te Amsterdam Sector kanton, locatie Hilversum op 3 augustus 2000 heeft nagelaten

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

OPENBAAR EINDVERSLAG INZAKE DE FAILLISSEMTEN VAN 1. MYHYPOTHEEK B.V. 2. MYHYPOTHEEK HOLDING B.V.

OPENBAAR EINDVERSLAG INZAKE DE FAILLISSEMTEN VAN 1. MYHYPOTHEEK B.V. 2. MYHYPOTHEEK HOLDING B.V. OPENBAAR EINDVERSLAG INZAKE DE FAILLISSEMTEN VAN 1. MYHYPOTHEEK B.V. 2. MYHYPOTHEEK HOLDING B.V. Gegevens onderneming Faillissementsnummer Datum uitspraak Uitgesproken op Bewindvoerder / Curator Rechter-commissaris

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9690 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9690 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9690 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 24-03-2011 Datum publicatie 30-03-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 200.040.300/01OK Civiel

Nadere informatie

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/419508 FA RK 12-3722; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/419508 FA RK 12-3722; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel ) JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/419508 FA RK 12-3722; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel ) [De minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Frankrijk, wonende

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 477 Besluit van 15 juli 1998, houdende regels ter uitvoering van artikel 320, zesde lid, van de Faillissementswet in verband met de vaststelling

Nadere informatie

Klachtenprotocol Kinderopvang De 5

Klachtenprotocol Kinderopvang De 5 Klachtenprotocol Kinderopvang De 5 Versie 10-11-2016 2 Klachtenprotocol Kinderopvang De 5 Inhoudsopgave Toepassingsgebied 3 Begripsbepaling 3 Doelstelling van de klachtenregeling 2 Samenstelling, benoeming

Nadere informatie

Aansprakelijkheid commissarissen

Aansprakelijkheid commissarissen 1 november 2012 Aansprakelijkheid commissarissen Suzan Winkels-Koerselman Turnaround Advocaten Een klein, modern en gespecialiseerd advocatenkantoor Digitaal dossier Wij bieden de inzet van ervaren onafhankelijke

Nadere informatie

De minister voor Rechtsbescherming drs. S. Dekker Postbus EH Den Haag. Geachte heer Dekker,

De minister voor Rechtsbescherming drs. S. Dekker Postbus EH Den Haag. Geachte heer Dekker, De minister voor Rechtsbescherming drs. S. Dekker Postbus 20301 2500 EH Den Haag doorkiesnummer 088-361 33 17 onderwerp Advies voorontwerp bedenktijd beursvennootschappen Strategie bezoekadres Kneuterdijk

Nadere informatie

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties; RAAD VAN TUCHT VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS Datum uitspraak: 4 november 2014 Zaaknummer: RvT VRC 2014-02 de heer [klager], wonende te [woonplaats 1] gemachtigde: de heer mr. R.M. Braat K L A G E

Nadere informatie

Uw nummer (letter): 2016/ Uw brief van: 29 juni 2016 Ons nummer: Willemstad, 20 juli 2016

Uw nummer (letter): 2016/ Uw brief van: 29 juni 2016 Ons nummer: Willemstad, 20 juli 2016 Aan De Minister van Economische Ontwikkeling De heer E. Rhuggenaath AmiDos Building, Pletterijweg 43 Curaçao Uw nummer (letter): 2016/018577 Uw brief van: 29 juni 2016 Ons nummer: 20072016.01 Willemstad,

Nadere informatie

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

betreft: [klager] datum: 8 september 2014 nummer: 14/794/GA betreft: [klager] datum: 8 september 2014 De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat

Nadere informatie

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Jurisprudentie Ondernemingsrecht Jurisprudentie Ondernemingsrecht 8 september 2015 Mr. F.J.M.E. Koppenol 1 Onderwerpen Faillietverklaring versus Turboliquidatie Uitspraken HR personenvennootschappen Uitspraken Rechtbank wettelijke geschillenregeling

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/213 2 Feiten Verzoeker is

Nadere informatie

De onderzoeker in de enquêteprocedure

De onderzoeker in de enquêteprocedure De onderzoeker in de enquêteprocedure M r. J. B e u r s k e n s * Inleiding Het onderzoek wordt beschouwd als de kern van het enquêterecht. 1 De Ondernemingskamer is immers slechts bevoegd om op basis

Nadere informatie

De kosten van het voorlopige deskundigenbericht bij een beroep op het blokkeringsrecht

De kosten van het voorlopige deskundigenbericht bij een beroep op het blokkeringsrecht Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series De kosten van het voorlopige deskundigenbericht bij een beroep op het blokkeringsrecht Hof Arnhem 13 januari 2009, zaaknummer 200.005.438 I. van

Nadere informatie

Juridisch Document ZORG

Juridisch Document ZORG Juridisch Document ZORG Wanneer ben je als bestuurder van een rechtspersoon in de zorg persoonlijk aansprakelijk? 14 maart 2014 Zorg Zaken Groep Mr. W. Wickering Mr. M.N. Minasian Alle rechten voorbehouden.

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder, Zaaknummer: 1995/155 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 21 december 1995 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Trefwoorden: Auditor, inschrijving,

Nadere informatie

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 18 maart 2013 door de Beroepscommissie ontvangen verweerschrift.

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 18 maart 2013 door de Beroepscommissie ontvangen verweerschrift. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-18 d.d. 11 juni 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. W.J.J. Los en mr. F.H.J. Mijnssen, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Inleiding Wet Bestuur & Toezicht Rechtspersonen (WBTR) mr drs. J.J. Kramer

Inleiding Wet Bestuur & Toezicht Rechtspersonen (WBTR) mr drs. J.J. Kramer Inleiding Wet Bestuur & Toezicht Rechtspersonen (WBTR) mr drs. J.J. Kramer rechtsbeginselen rechtspraak Verdrag rechtsnormen INTERNE RECHTSORDE WET GEWOONTE 1. Burgerlijk Wetboek (BW2) 2. WFT, WTZi, WHW,

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt er in vervolg op zijn bij de Nationale ombudsman op 5 februari 2008 ingediende klacht over dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Rotterdam in het

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.0156 (004.05) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-257 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. D.G. Rosenquist, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-257 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. D.G. Rosenquist, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-257 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. D.G. Rosenquist, secretaris) Klacht ontvangen op: 21 april 2015 Ingesteld door: Consument

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. 34 218 Wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2960/ 24 Betreft zaak: Abegg - CZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het tegen zijn

Nadere informatie

Regeling melding misstand woningcorporaties

Regeling melding misstand woningcorporaties Regeling melding misstand woningcorporaties Regeling van de procedure voor het melden van een vermoeden van een misstand en van de (rechts)bescherming van de melder en de vertrouwenspersoon integriteit.

Nadere informatie

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209 Rapport Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn verzoek om vergoeding van de door hem omstreeks oktober

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009 Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009 OPGAVE 1 (34 punten) Vraag 1.1 (5 punten) Er staan geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open. Het voorbereidingsbesluit van artikel

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

Rolnummer 4792. Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer 4792. Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T Rolnummer 4792 Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 4, 2, en 6, 2, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken,

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

Verzetschriftuur ex artikel 10 Faillissementswet. Rechtbank Rotterdam Sector Civiel Recht te R O T T E R D A M. Geven eerbiedig te kennen:

Verzetschriftuur ex artikel 10 Faillissementswet. Rechtbank Rotterdam Sector Civiel Recht te R O T T E R D A M. Geven eerbiedig te kennen: Verzetschriftuur ex artikel 10 Faillissementswet Rechtbank Rotterdam Sector Civiel Recht te R O T T E R D A M Geven eerbiedig te kennen: 1. mr. Ronald Wilhelmus Franciscus Heijmeriks, wonende te s-gravenhage,

Nadere informatie

Het besturen van een vereniging en stichting

Het besturen van een vereniging en stichting Het besturen van een vereniging en stichting Roland van Mourik notaris Cursus Goed Bestuur Nijmegen 6 oktober 2009 Roland van Mourik 37 jaar 1990-1991 propaedeuse rechten te Leiden 1991-1996 notarieel

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende personen- en familierecht MEMORIE VAN

Nadere informatie

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder. Zaaknummer : 2013/249 Rechter(s) : mrs. Troostwijk, Lubberdink, Borman Datum uitspraak : 9 mei 2014 Partijen : Appellant tegen CvB Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bedreigingsgevaar, belangenafweging,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 218 Wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van ACCOUNTANTSKAMER BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van mr. X, wonende en kantoorhoudende te [plaats1], K L A G E R,

Nadere informatie

AANWIJZING VOOR DE PRAKTIJK 1 HET VORDEREN VAN BILLIJKE GENOEGDOENING

AANWIJZING VOOR DE PRAKTIJK 1 HET VORDEREN VAN BILLIJKE GENOEGDOENING AANWIJZING VOOR DE PRAKTIJK 1 HET VORDEREN VAN BILLIJKE GENOEGDOENING I. Introductie 1. De toekenning van billijke genoegdoening is geen automatisch gevolg van de vaststelling door het Europees Hof voor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 19 637 Vreemdelingenbeleid Nr. 1389 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken Page 1 of 5 LJN: BD7584, Hoge Raad, 07/12596 Datum uitspraak: 07-11-2008 Datum publicatie: 07-11-2008 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Internationaal privaatrecht.

Nadere informatie

Artikel 24. Artikel 24 lid 1 Pandrecht. Verkoop van verpande goederen

Artikel 24. Artikel 24 lid 1 Pandrecht. Verkoop van verpande goederen Artikel 24 Lid 1 Lid 2 Pandrecht Pandrecht Verkoop van verpande goederen Artikel 24 lid 1 Pandrecht Algemeen Het verschil tussen pand en retentie Het pandrecht in de AVC 2002 is nieuw ten opzichte van

Nadere informatie

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 2 Datum: 19 maart 2015

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 2 Datum: 19 maart 2015 Dit verslag ziet uitsluitend op hetgeen zich in de afgelopen verslagperiode heeft voorgaan. Daar waar de nummering ontbreekt, zijn de betreffende onderwerpen niet (langer) van toepassing en wordt voor

Nadere informatie

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT Datum: Kenmerk: De Minister van Justitie, mr A.H. Korthals Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Excellentie, inzake: Adviesaanvraag commissie vennootschapsrecht over het wetsvoorstel

Nadere informatie

EERSTE FAILLISSEMENTSVERSLAG. In het faillissement van. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AMBERVILLE HOLDING B.V.

EERSTE FAILLISSEMENTSVERSLAG. In het faillissement van. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AMBERVILLE HOLDING B.V. EERSTE FAILLISSEMENTSVERSLAG In het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AMBERVILLE HOLDING B.V. Statutair gevestigd te Werkendam, kantoorhoudende aan de Prinses Christinaweg

Nadere informatie

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum Instelling Hof van Cassatie Onderwerp Bedrijfsvoorheffing. Niet-doorstorting. Aansprakelijke bestuurders of zaakvoerders. Onrechtmatige daad. Datum 5 september 2013 Copyright and disclaimer De inhoud van

Nadere informatie

Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving

Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving Hieronder vindt u een overzicht van enige relevante wetsartikelen (1 januari 2019). Voor de meest actuele informatie zie https://wetten.overheid.nl/

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder. Zaaknummer: 2008/008 Rechter(s): mrs. Loeb, Lubberdink, Mollee Datum uitspraak: 20 juni 2008 Partijen: appellant tegen college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Bijzondere omstandigheden,

Nadere informatie