TOETSTAAK 8: DAT IS LANG GELEDEN!

Transcriptie

1 TOETSTAAK 8: DAT IS LANG GELEDEN! Vaardigheid: spreken. Doelstelling: eindterm 3 beheersen: de cursist kan zijn beleving (d.i. zijn wensen, noden en gevoelens) verwoorden en vragen naar de beleving van zijn gesprekspartner. Verwerkingsniveau: beschrijvend. Context: onthaal. INTRODUCTIE De toetsafnemer stelt de cursist gerust aan de hand van een kort introducerend gesprek over het weerzien van oude bekenden. Het is belangrijk voor het goede verloop van de toetstaak dat de cursist even kan praten zonder dat hij daarop beoordeeld wordt. Wanneer je mensen tegenkomt die je al jaren niet meer hebt gezien, dan heb je heel veel bij te praten. Je wil misschien allerlei dingen weten over de ander of allerlei dingen vertellen over jezelf. INSTRUCTIE De toets: zie kopieerblad cursist, toets: spreken 8. De toetsafnemer leest de instructie voor: Je komt een oude vriendin tegen op straat. Jullie hebben elkaar al heel lang niet meer gezien. Je vraagt hoe het met haar gaat en vertelt hoe het met jou gaat. Vraag minstens 3 dingen. De maximale tijd voor het voeren van het gesprek is 5 minuten.

2 Gespreksstramien Geef de cursist even de tijd om de instructie op het kopieerblad te lezen. Maak nog eens duidelijk dat de toetsafnemer een oude bekende is die de cursist tegenkomt op straat. De cursist mag kiezen over welke onderwerpen hij aangaande zichzelf of zijn vriend/in wil spreken. Hij mag zijn persoonlijke situatie als uitgangspunt nemen. - De cursist begint het gesprek en stelt een vraag aan de toetsafnemer. - De toetsafnemer reageert op de vraag van de cursist en stelt zelf een vraag. - De cursist antwoordt op de vraag en stelt een meer specifieke vraag aan de toetsafnemer. - De toetsafnemer reageert op de vraag van de cursist en stelt zelf een vraag. - De cursist antwoordt op de vraag en stelt een meer specifieke vraag aan de toetsafnemer. - De toetsafnemer antwoordt op de vraag van de cursist en stelt een laatste vraag aan de cursist. - De cursist antwoordt op de vraag van de toetsafnemer. Mogelijke vragen die de toetsafnemer kan stellen, zijn: En waar woon je nu? Is het fijne buurt om te wonen? Bevalt het je hier in Belgie, waarom? En je kinderen, waar gaan die naar school? Ben je tevreden over de school, waarom? Het kan voorkomen dat een cursist onvoorziene dingen zegt of vraagt. De toetsafnemer reageert daarop naar eigen goeddunken en noteert dit voorval op het scoreblad van de cursist. Zo kan hij er achteraf naar teruggrijpen en op een vergelijkbare manier reageren bij andere cursisten. Maar de toetsafnemer moet er zich altijd van bewust zijn dat hoe meer hij tussenkomt of reageert, hoe meer verschillen hij creëert tussen de cursisten. En dat moet worden vermeden.

3 BEOORDELINGSMODEL De nadruk ligt op het overbrengen van de inhoud van de boodschap, niet de vorm. Op dit niveau zijn de vormelijke eisen die kunnen worden gesteld nog zeer laag. Voor vorm wordt dan ook een meer globaal criterium gehanteerd (zie model). Het spreektempo mag laag zijn, maar het gesprek moet in zijn geheel niet langer duren dan 5 minuten. De woordenschat mag omschrijvend zijn. Toetsitems Preconditie De cursist voert een adequaat gesprek (heeft het over het onderwerp). Inhoud Item. De cursist kan vragen hoe het met de ander gaat (algemeen). Bijvoorbeeld: Hoe gaat het? Item 2. De cursist kan verwoorden hoe hij/zij het stelt. Item 3. De cursist kan een bijkomende vraag over het leven van de ander stellen (meer specifiek). Bijvoorbeeld: En waar woon je nu?, Hoeveel kinderen heb je? Item 4. De cursist kan een bijkomend iets vertellen over zichzelf (meer specifiek). Bijvoorbeeld: Ik woon nu in Leuven, Ik ben getrouwd. Item 5. De cursist kan een extra bijkomende vraag stellen aan de ander (zie item 3). Item 6. De cursist kan een extra bijkomend iets over zichzelf vertellen (zie item 4). Spreekdurf De cursist doet actief mee aan het gesprek en neemt initiatief om informatie zelf te formuleren. De cursist wacht niet telkens hulpvragen van de toetsafnemer af. Score

4 Vorm De cursist kan zeer eenvoudige korte zinnen maken met stereotype formuleringen en standaarduitdrukkingen. De zinnen mogen op dit niveau nog af en toe fouten bevatten zoals: uitspraakfouten, fouten tegen de woordvolgorde,.... De fouten die gemaakt worden, hebben geen systematisch karakter; er worden niet steeds dezelfde fouten gemaakt. OF: 0.5 De cursist kan woordgroepen formuleren, maar maakt systematisch dezelfde fouten, bijvoorbeeld tegen de woordvolgorde, vervoeging,... OF/EN De cursist maakt veel fouten, maar er ontstaat geen begripsverwarring. 0 OF: De cursist formuleert uitingen van slechts woord, herhaalt enkel de instructie of kan helemaal geen antwoord geven. Totaal 8 (bijgevoegd: scoretabel)

5 Naam:.. Datum:... TOETS Je komt een oude vriendin tegen op straat. Jullie hebben mekaar al heel lang niet meer gezien. Je vraagt hoe het met haar gaat en vertelt hoe het met jou gaat. Vraag minstens 3 dingen. kopieerblad cursist toets: spreken 8