Verkeersstroomtheorie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Verkeersstroomtheorie"

Transcriptie

1 CIB - Centrum voor Industrieel Beleid / Verkeer en Infrastructuur Cursus H01I6A Verkeersstroomtheorie Uitgave januari 2010 Prof. ir. L.H. Immers dr. ir. C. Tampère dr. ir. S Logghe

2 Voorwoord In dit deel van het vak Verkeerskunde Basis (H111) komt de verkeersstroomtheorie aan bod. In deze theorie bestuderen we de dynamische eigenschappen van het verkeer op een wegvak. In deze cursustekst wordt eerst een theoretisch kader aangereikt waarmee we verkeersstromen beschrijven. Vervolgens komen enkele dynamische modellen aan bod die vanuit empirische bevindingen opgesteld werden. Ter afsluiting bespreken we enkele recente waarnemingen van congestie. De uiteengezette theorieën en modellen zijn op basis van talrijke waarnemingen op snelwegen ontwikkeld. Voor lagere orde wegen, zoals steenwegen en stedelijke verkeerswegen, zijn vooral de kenmerken van de knooppunten van belang. De verkeersafwikkeling op knooppunten wordt tijdens het projectwerk Verkeerslichtenregeling (H112) behandeld. Deze tekst is een tweede versie. Opmerkingen en suggesties blijven van harte welkom. Prof. ir. L.H. Immers ir. S. Logghe In deze uitgave is een hoofdstuk toegevoegd met een uitgebreide bespreking van de examenvragen van de afgelopen jaren. januari 2010 Prof. ir. L.H. Immers dr. ir. C. Tampère

3 Inhoud 1 TRAJECTORIES EN MICROSCOPISCHE VARIABELEN MACROSCOPISCHE VARIABELEN EEN MEETINTERVAL DE DICHTHEID DE INTENSITEIT DE GEMIDDELDE SNELHEID BEZETTINGSGRAAD BESLUIT FUNDAMENTEEL DIAGRAM WAARNEMINGEN DE FUNDAMENTELE DIAGRAMMEN WISKUNDIGE MODELLEN VOOR DE FUNDAMENTELE DIAGRAMMEN MACROSCOPISCH VERKEERSSTROOMMODEL AFLEIDING EN FORMULERING KARAKTERISTIEKEN SCHOKGOLVEN WAAIERS DRIEHOEKIG FUNDAMENTEEL DIAGRAM NIET-HOMOGENE WEGEN Een verkeerslicht Wegversmalling met een tijdelijke overbelasting MICROSCOPISCHE VERKEERSSTROOMMODELLEN ALGEMENE OPBOUW VOERTUIG-VOLG MODEL EEN FILE UIT DE PRAKTIJK BESPREKING VAN DE WEGSECTIE ANALYSE VOLGENS HET MACROSCOPISCH VERKEERSSTROOMMODEL BIJKOMENDE EMPIRISCHE KENMERKEN EXAMENVRAGEN... 39

4 1 Trajectories en microscopische variabelen In dit eerste hoofdstuk wordt een theoretisch kader ontwikkeld waarbinnen de kenmerken van een verkeersstroom microscopisch beschreven worden. In een microscopische benadering van het verkeer beschouwen we de voertuigen elk afzonderlijk. Figuur 1 Een weg met twee voertuigen langs een x-as en dezelfde voertuigen in een t-x assenstelsel Beschouwen we een X-as langs een weg, zoals links in Figuur 1, dan kunnen we de positie van een voertuig α op moment t 0, aanduiden met x α. De wagen die voor dit voertuig rijdt, zullen we α+1 noemen. Doordat beide voertuigen zich voortbewegen over de weg, zijn hun posities afhankelijk van de tijd. Rechts in Figuur 1 worden de twee voertuigen in een t-x assenstelsel voorgesteld. De positie van een voertuig door de tijd noemen we een trajectorie. Een trajectorie x α (t) is een zuiver wiskundige functie wanneer we een voertuig als punt beschouwen. In deze cursus nemen we het achterste punt, de achterbumper, van het voertuig als referentie voor de trajectorie van dat voertuig. Op Figuur 1 worden de trajectories van voertuigen α en α+1 door een zwarte lijn aangeduid. De grijze oppervlakte geeft de volledige voertuigen weer. Twee trajectories kunnen elkaar niet snijden wanneer de voertuigen op dezelfde rijstrook rijden. De snelheid v α van een voertuig wordt door de afgeleide van een trajectorie gegeven. De tweede afgeleide is de versnelling a α. Optrekkende wagens hebben een

5 positieve versnelling en remmende wagens hebben negatieve waarden voor a α. Een voertuig neemt een zekere ruimte van de weg in. Dit ruimtegebruik (space) s α bestaat uit de fysische lengte L α van het voertuig en de volgafstand (distance) d α die de bestuurder op zijn voorligger aanhoudt. In formulevorm geeft dit: Analoog aan het ruimtegebruik is er ook het tijdsgebruik (headway) h van een voertuig. Dit tijdsgebruik kan opgesplitst worden in een volgtijd (gap) g en een bezettingstijd (occupancy) o. Bij een constante snelheid van een voertuig, of veralgemenend bij een verwaarlozing van de versnelling, wordt de bezettingstijd: Het snelheidsverschil v wordt gegeven door: Al deze variabelen kunnen gemeten worden. Uit twee kort na elkaar genomen luchtfoto s leiden we de posities, de snelheden, de bezettingstijden, het tijdsgebruik en de volgtijden af. Met behulp van detectielussen, werkend volgens het magnetisch-inductie-principe, en detectiecamera s kan vrij goedkoop de snelheid, het ruimtegebruik, de lengte en de volgafstand van voertuigen opgemeten worden. Er rijden meestal verschillende types voertuigen en bestuurders op een weg. De geïdealiseerde verkeerstoestand met slechts 1 type weggebruiker noemen we homogeen. De verkeerstoestand bestempelen we als stationair wanneer de verkeerstoestand niet verandert door de tijd. Op een homogene weg hebben de voertuigen dan dezelfde snelheid en zijn de trajectories rechten.

6 2 Macroscopische variabelen Op macroscopische niveau beschouwen we de voertuigen niet afzonderlijk. Het klassiek verkeersmodel dat in het eerste cursusdeel aan bod komt is dus macroscopisch. Ook voor een dynamische beschrijving van het verkeer is dit macroscopische niveau van belang. In deze paragraaf worden de macroscopische grootheden gedefinieerd die de discrete natuur van het verkeer in continue grootheden trachten om te zetten. 2.1 Een meetinterval Eerst en vooral definiëren we een meetinterval S als een oppervlakte in de tijdplaatsruimte. Wanneer straks macroscopische grootheden gedefinieerd worden, gebeurt dit telkens voor een meetinterval. Onderstaande Figuur 2 en Figuur 3 geven enkele meetintervallen weer: S 1 : Dit rechthoekig meetinterval bestrijkt gedurende een infinitesimaal klein tijdsinterval dt een wegsectie met lengte X. Benaderend komt dit overeen met een plaatsinterval X op een bepaald tijdstip t 1. We gaan ervan uit dat n voertuigen zich door dit interval voortbewegen en zullen ze in de tekst aanduiden met een index i. Een dergelijk plaatsinterval zou vanuit een vliegtuig op een luchtfoto vastgelegd kunnen worden. S 2 : Dit rechthoekig meetinterval omvat een infinitesimaal kleine weglengte dx gedurende een tijdsinterval T. Benaderend is dit een tijdsinterval T op een locatie x 2. Voor verdere afleidingen veronderstellen we dat m trajectories dit meetinterval doorkruisen en gebruiken we voor deze m voertuigen de index j. Op verschillende locaties in ons wegennet zijn verkeerslussen en detectiecamera s geïnstalleerd die het verkeer gedurende tijdsintervallen opmeten. Figuur 2 Trajectories en de meetintervallen S 1 en S 2

7 S 3 is een willekeurig meetinterval in de tijd-plaatsruimte. Dit meetinterval heeft een oppervlakte Opp(S 3 ) met dimensies tijd*plaats. Meerdere trajectories doorkruisen dit meetinterval. De afstand die een voertuig aflegt in het meetinterval is de projectie van zijn trajectorie op de plaats-as. De verblijftijd van dit voertuig in het meetinterval is de projectie van de bijhorende trajectorie op de tijdsas. Figuur 3 Het meetinterval S De dichtheid Dichtheid is een typisch natuurkundige grootheid die overgewaaid is naar de verkeerskunde. De dichtheid k geeft het aantal voertuigen per kilometer weg weer. Voor een meetinterval op een constant tijdstip, zoals S 1, kan k over een wegsectie met lengte X berekend worden als: Hierbij is n het aantal voertuigen dat zich op t 1 in het weginterval X bevindt. Het ruimtegebruik van de n voertuigen kan aan X gelijkgesteld worden zodat: Figuur 4 Nogmaals plaatsinterval S 1

8 waarbij het gemiddelde ruimtegebruik in het interval S 1 gedefinieerd wordt als De dichtheid k is afhankelijk van de locatie, het tijdstip en het meetinterval waarover het gemeten wordt. Zo zullen we formule (2.1) herschrijven, waarbij we deze afhankelijkheden zullen meenemen in de notatie. Voor de locatie x 1 nemen we hier het midden van het meetinterval X. De dichtheid wordt traditioneel uitgedrukt in voertuigen per kilometer. De maximale dichtheid van een weg schommelt rond de 100 voertuigen per kilometer per rijstrook. De dichtheidsdefinitie in (2.4) is beperkt tot een constant tijdstip. In een volgende stap willen we deze definitie veralgemenen. Vermenigvuldigen we teller en noemer van (2.4) met het infinitesimaal klein tijdsinterval dt rond t 1 dan wordt de dichtheid: Op deze manier wordt de noemer van (2.5) gelijk aan de oppervlakte van het meetinterval S 1. De teller geeft de totale verblijftijd van alle voertuigen in het meetinterval S 1 weer. Op deze manier definiëren we de dichtheid op een locatie x, een tijdstip t en voor een meetinterval S als: Ter illustratie: De dichtheid volgens definitie (2.7) voor x 2, t 2 in het meetinterval S 2, zoals opnieuw weergegeven in figuur 2.4: Figuur 5 Nogmaals tijdsinterval S 2

9 2.3 De intensiteit De intensiteit q kan vergeleken worden met het debiet of de flux van een stroom. De intensiteit geeft het aantal voertuigen per tijdseenheid weer. Voor het tijdsinterval T op een plaats x 2, zoals het meetinterval S 2 in Figuur 5, berekenen we de intensiteit als Hierbij is m het aantal wagens dat gedurende T locatie x 2 passeert. Dit tijdsinterval bestaat uit de som van de m tijdsgebruiken. Met het invoeren van een gemiddelde tijdsgebruik h wordt de intensiteit van het verkeer ook gegeven door: m 1 q = = (2.10) h h m j De intensiteit wordt uitgedrukt in voertuigen per uur. De maximale intensiteit van een weg wordt de capaciteit genoemd. Voor een autosnelweg ligt de capaciteit, afhankelijk van de voertuigsamenstelling, tussen de 1800 en de 2400 voertuigen per uur per rijstrook. Deze definitie van intensiteit (2.9) is beperkt tot een tijdsinterval. Om tot een algemenere definitie te komen, vermenigvuldigen we teller en noemer met een infinitesimaal klein plaatsinterval dx rond x 2. De noemer is dan opnieuw de oppervlakte van het meetinterval en de teller is gelijk aan de totale afgelegde afstand van alle voertuigen in het meetinterval. Dit leidt tot een algemene definitie van de intensiteit: Ter illustratie: Aan de hand van (2.12) berekenen we de intensiteit voor het meetinterval S 1, op de locatie x 1 en tijdstip t 1 : 2.4 De gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid u definiëren we als het quotiënt van de intensiteit met de dichtheid. De gemiddelde snelheid is eveneens afhankelijk van de locatie, het tijdstip en

10 het meetinterval. Merk op dat de oppervlakte van het meetinterval niet meer voorkomt in definitie (2.14): Deze definitie van de gemiddelde snelheid wordt in een andere vorm ook wel de fundamentele relatie van de verkeersstroomtheorie genoemd: Door deze relatie zijn de intensiteit, de dichtheid en de gemiddelde snelheid onherroepelijk met elkaar verbonden. De kennis van twee van deze grootheden leidt onmiddellijk tot de overblijvende derde grootheid. Voor de meetintervallen S 1 en S 2 berekenen we de gemiddelde snelheid als volgt: Voor het plaatsinterval S 1 wordt de dichtheid gegeven door (2.5) en de intensiteit door (2.13). De gemiddelde snelheid voor deze n voertuigen in het interval S 1 op locatie x 1 en tijdstip t 1 wordt dan: De gemiddelde snelheid in een plaatsinterval bekomen we door het middelen van de snelheden van alle voertuigen in dit interval. Voor het tijdsinterval S 2 werd de dichtheid berekend in (2.8) en de intensiteit in (2.9). De gemiddelde snelheid voor de beschouwde m voertuigen wordt dan: Hieruit blijkt dat de gemiddelde snelheid over een tijdsinterval het harmonisch gemiddelde is van de individuele snelheden. Doordat verkeerdelijk vaak gewoon de verschillende individuele snelheden gemiddeld worden over een tijdsinterval voeren we daarvoor een nieuwe definitie in. De tijdsgemiddelde snelheid u t, zoals gedefinieerd in (2.18), is dus een middeling van de individuele snelheden van de voertuigen in een tijdsinterval. Deze tijdsgemiddelde snelheid u t verschilt van de gemiddelde snelheid u en voldoet bijgevolg NIET aan de fundamentele relatie (2.15).

11 Het verschil tussen de gemiddelde en de tijdsgemiddelde snelheid wordt aan de hand van onderstaand voorbeeldje toegelicht: Figuur 6 Snelweg met twee rijstroken. Beschouwen we een lange weg met twee rijstroken, waarbij alle voertuigen op de rechter rijstrook 60 km/u rijden en de voertuigen op de linker strook 120 km/u. Alle voertuigen van de eerste rijstrook die gedurende 1 minuut voorbij een detector rijden bevinden zich op een 1 kilometer lange wegsectie. Voor de linker rijstrook is deze wegsectie gelijk aan 2 kilometer. Bij het bepalen van de tijdsgemiddelde snelheid worden dus snelle wagens over een veel langere wegsectie beschouwd dan trage wagens. Bij de gemiddelde snelheid, en ook bij dichtheid, vertrekken we van een wegsectie die even lang is voor snelle en trage wagens. Het aandeel snelle wagens wordt in de tijdsgemiddelde snelheid dan ook overschat zodat deze altijd groter of gelijk zal zijn aan de gemiddelde snelheid. Ter illustratie: We werken dit voorbeeldje uit tot een vraagstukje. Veronderstel dat op beide rijstroken telkens 1200 vtg/uur voorbijrijden, wat is dan de dichtheid, de intensiteit, de gemiddelde snelheid en de tijdsgemiddelde snelheid op deze weg? Antwoorden: q = 2400 vtg/uur k = 30 vtg/km u = 80 km/uur u t = 90 km/uur Analoog kunnen we ook de plaatsgemiddelde snelheid u x in een plaatsinterval definiëren als het gemiddelde van de snelheden van alle voertuigen in dit plaatsinterval of: Uit (2.16) blijkt dat de plaatsgemiddelde snelheid gelijk is aan de gemiddelde snelheid zoals gedefinieerd in (2.14). We onderscheiden dus drie definities: de gemiddelde snelheid u, de tijdsgemiddelde snelheid u t en de plaatsgemiddelde snelheid u x. Hierbij is u altijd gelijk aan u x en geldt voor deze definities de fundamentele relatie. De tijdsgemiddelde snelheid u t is verschillend en voldoet NIET aan de fundamentele relatie.

12 2.5 Bezettingsgraad De meeste verkeersmetingen gebeuren op een vaste locatie x 2. De bezettingstijd o van een voertuig is dan eenvoudig op te meten. De bezettingsgraad b in het tijdsinterval S 2 wordt gegeven als: Veronderstellen we dat alle voertuigen dezelfde lengte hebben, dan bekomen we een verband tussen de bezettingsgraad b en de dichtheid k. Reken zelf na dat (2.20) door substitutie van (1.6), (2.9), (2.17) en (2.15) uitgewerkt kan worden tot Ter illustratie: Een verkeersstroom heeft een gemiddelde snelheid van 60 km/u en een intensiteit van 1200 vtg/uur. De wagens hebben allen een lengte van 4 meter, wat is dan de bezettingsgraad? De dichtheid k = q / u = 20 vtg/km. Een dichtheid van 20 vtg/km komt overeen met een ruimtegebruik van 50 meter per voertuig. Hiervan wordt 4 meter, of 8 % van het ruimtegebruik, door het voertuig ingenomen. Invullen van de dichtheid en lengte in (2.21) geeft eveneens: b = L. k = = 8 % In praktische situaties is deze formule echter niet geldig omdat de verkeersstroom niet homogeen samengesteld is. Om de dichtheid te bestuderen met verkeersdetectoren wordt dan ook beter de intensiteit en de gemiddelde snelheid rechtstreeks gemeten volgens (2.8) en (2.17) om de dichtheid dan met de fundamentele relatie (2.15) te berekenen. 2.6 Besluit De voorgestelde macroscopische verkeersgrootheden kunnen voor iedere locatie, op elk tijdstip en voor elk meetinterval berekend worden. In de praktijk gebruiken we vooral verkeersdetectoren die over een tijdsinterval de macroscopische grootheden u en q opmeten. Om de gemiddelde snelheid u in een tijdsinterval te berekenen moeten de individuele voertuigsnelheden harmonisch gemiddeld worden. De discrete natuur van het verkeer vereist tijdsintervallen van minstens een halve minuut om zinvolle resultaten te bekomen. Bij tijdsintervallen van meer dan vijf minuten, gaan bepaalde dynamische kenmerken verloren.

13 3 Fundamenteel diagram In het vorig hoofdstuk werden drie macroscopische grootheden gedefinieerd: de intensiteit q, de dichtheid k en de gemiddelde snelheid u. Dankzij de fundamentele relatie q = k.u (2.15) blijkt dat er slechts sprake is van twee onafhankelijke grootheden. In dit hoofdstuk wordt een empirische relatie tussen de twee resterende onafhankelijke grootheden voorgesteld. Hierbij vertrekken we van een homogeen samengestelde verkeersstroom (alle voertuigen zijn gelijk) die stationair is (de verkeersstroom verandert niet over de weg en door de tijd). Hierdoor kunnen we de notaties wat verlichten doordat de afhankelijkheid van plaats, tijd en meetinterval geen rol meer spelen in een stationaire stroom. 3.1 Waarnemingen. Op een snelweg met drie rijstroken werd de intensiteit q en de gemiddelde snelheid u in tijdsintervallen van één minuut opgemeten. Elke waarneming geeft dus een waarde voor de gemiddelde snelheid u en een waarde voor de intensiteit q. In Figuur 7 worden de verschillende waarnemingspunten in een q-u diagram weergegeven. Figuur 7 Waarnemingspunten in een q-u diagram Voor elke waarneming berekenen we de dichtheid k (= q / u). De waarnemingspunten kunnen hierdoor eveneens in een k-q diagram (Figuur 8) of een k-u diagram (Figuur 9) uitgezet worden.

14 Figuur 8 Waarnemingspunten in een k-q diagram. Figuur 9 Waarnemingspunten in een k-u diagram. De waarnemingen zijn verricht op een werkelijke snelweg waar het verkeer niet homogeen is: er zijn verschillende voertuigtypes en de bestuurders variëren in gedrag. Werkelijk verkeer is ook niet stationair: de voertuigen versnellen en remmen voortdurend. Wanneer we een abstractie maken van de inhomogene en onstationaire kenmerken, kunnen we de empirische kenmerken van het verkeer met een evenwichtsrelatie beschrijven die we in deze drie diagrammen zullen voorstellen.

15 3.2 De fundamentele diagrammen Het verkeer op een weg bevindt zich altijd in een bepaalde toestand die gekenmerkt wordt door de intensiteit, de dichtheid en de gemiddelde snelheid. Alle mogelijke homogene en stationaire verkeerstoestanden vatten we samen in een evenwichtsfunctie die we grafisch in elk van de drie diagrammen kunnen weergeven. Deze presentatie van de evenwichtsrelaties is beter gekend als de fundamentele diagrammen. In Figuur 10 worden ze alle drie geschetst en de overeenkomsten ertussen aangeduid. Figuur 10 De drie gerelateerde fundamentele diagrammen Door de relatie q = k.u kan in een diagram telkens de derde grootheid teruggevonden worden. In het q-u en het k-q diagram is de derde grootheid een hoek. De intensiteit in het k-u diagram is een oppervlakte.een dergelijk fundamenteel diagram is geldig voor een bepaalde weg en wordt op basis van waarnemingen opgesteld. Het stationaire en homogene verkeer bevindt zich dus altijd in een toestand die zich op de zwarte lijn bevindt. Enkele speciale toestandspunten verdienen extra aandacht Volledig vrij verkeer Wanneer voertuigen niet gehinderd worden door ander verkeer rijden ze met een maximale snelheid u f (free speed). Deze snelheid is ondermeer afhankelijk van de ontwerpsnelheid van de weg, de geldende snelheidsbeperking en het weer. Op dat moment zullen de intensiteit en de dichtheid nagenoeg nul zijn.

16 Verzadigd verkeer Op een verzadigde weg zijn de intensiteit en de snelheid nul. De voertuigen staan er in een rij met een maximale dichtheid k j (jam density). Capaciteitsverkeer De capaciteit van een weg wordt gegeven door de maximale intensiteit q c. Op dat moment is er een bijhorende capaciteitssnelheid u c en een capaciteitsdichtheid k c. De capaciteitssnelheid u c is lager dan de maximale snelheid u f zoals uit het diagram blijkt. 3.3 Wiskundige modellen voor de fundamentele diagrammen In deze paragraaf wordt een wiskundige uitdrukking gezocht voor de evenwichtsrelaties uit de fundamentele diagrammen. We bekijken het oorspronkelijke diagram van Greenshield en het driehoekig diagram. Greenshield (1934) Greenshield stelde op basis van een klein aantal soms betwistbare metingen een eerste formulering op. Hierin wordt de relatie in het k-u diagram lineair aangenomen en zijn de overige relaties telkens parabolisch (zie Figuur 11). Figuur 11 De fundamentele diagrammen volgens Greenshield De capaciteitssnelheid u c is hierin de helft van de maximale snelheid u f. De capaciteitsdichtheid k c is in dit model de helft van de maximale dichtheid k j. Deze formulering is een grove vereenvoudiging van het geobserveerde verkeersgedrag, maar

17 wordt vanwege zijn eenvoud en om historische redenen nog veel gebruikt. De wiskundige formulering van de evenwichtsfuncties in het k-u diagram is dan: Toepassen van de fundamentele relatie geeft de andere relaties ( Q e (k) en U e (q) ). Merk op dat de relatie U e (q) geen functie is! Driehoekig diagram Een tweede veel gebruikte vorm veronderstelt het fundamenteel k-q diagram driehoekig. Dit eenvoudig diagram heeft grote voordelen bij het dynamisch modelleren van verkeer, zoals in hoofdstuk 4 aan bod komt. In deze evenwichtsrelatie is de gemiddelde snelheid gelijk aan de maximale voor alle verkeerstoestanden met een dichtheid kleiner dan de capaciteitsdichtheid. De tweede tak van de driehoek, die de capaciteitstoestand met de verzadigde toestand verbindt, heeft een negatieve constante helling w. In Figuur 12 wordt dit driehoekig diagram voorgesteld. Figuur 12 De fundamentele diagrammen bij een driehoekig k-q diagram.

18 4 Macroscopisch verkeersstroommodel In de vorige twee hoofdstukken leerden we dat we dankzij de fundamentele relatie (q=k.u) en de fundamentele diagrammen (Figuur 10) de verkeerstoestand kunnen beschrijven voor stationair en homogeen verkeer. Hierdoor kunnen we voor een gegeven waarde van een macroscopische grootheid de twee overige grootheden berekenen. Als het verkeer stationair en homogeen is, weten we dat deze grootheden op de ganse weg en over een lange periode geldig blijven. Werkelijk verkeer is echter niet homogeen en stationair. In dit hoofdstuk proberen we de verkeersevolutie door de tijd te beschrijven. Hierbij gaan we de afhankelijkheid van het meetinterval S verwaarlozen in de notatie zodat we zoeken naar de dynamische relatie tussen q(x,t), u(x,t) en k(x,t). We veronderstellen dus dat we werken met puntvariabelen: grootheden die op elk moment en op elke locatie eenduidig gedefinieerd zijn. Hierdoor kunnen we deze drie grootheden als functie in het t-x vlak weergeven. 4.1 Afleiding en formulering De veranderingen van de macroscopische grootheden over een weg door tijd en plaats beschrijven we met een verkeersbehoudswet. Hierbij blijft de fundamentele relatie q(x,t)=k(x,t).u(x,t) geldig. We delen de te modelleren weg op in cellen met lengte x. De dichtheid van cel i op tijdsstip t j duiden we aan met k(i,j). Het aantal voertuigen is er k(i,j). x. Een tijdsstap t later, op t j +1, is de dichtheid als volgt veranderd (zie Figuur 13): Uit cel i-1 is een aantal voertuigen cel i binnen gereden. De verwachte instroom wordt gegeven door q(i-1,j). t Uit cel i is een aantal voertuigen van cel i naar cel i+1 gereden. Deze uitstroom wordt gegeven door q(i,j). t Door op- of afritten is er een in- of uitstroom mogelijk die we weergeven met z(i,j). x. t waarbij z weergegeven wordt per tijds- en lengte-eenheid en positief genomen wordt voor een toename van het aantal voertuigen. Figuur 13 Afleiding van de behoudswet

19 De beschouwingen omtrent cel i op tijdstip t j leiden tot de volgende formulering van de toestand: Verder uitwerken geeft: Door de limiet te nemen van de tijdsstap en de cellengte naar nul te laten naderen bekomen we een partiële differentiaalvergelijking of de verkeersbehoudswet : Aan deze behoudswet voegen we nog een veronderstelling toe: Alle mogelijke dynamische verkeerstoestanden voldoen aan de stationaire fundamentele diagrammen. Dit wil zeggen dat de verkeerstoestand op een weg kan veranderen door de tijd, maar op ieder moment en op elke plaats aan de fundamentele diagrammen voldoet. Hierdoor bewegen de opeenvolgende verkeerstoestanden als het ware over de zwarte lijn in de fundamentele diagrammen. Deze aanname laat ons toe de intensiteit in functie van de dichtheid te schrijven als: Invullen van (4.4) in (4.3) en toepassen van de kettingregel geeft een partiële differentiaalvergelijking waarin slechts partiële afgeleiden naar de dichtheid in voorkomen. Hierbij is z(x,t) de hoeveelheid verkeer die per tijds- en plaatseenheid de weg oprijdt (een negatieve waarde voor afrijdend verkeer) en dqe(k)/dk, kortweg Q e (k), de afgeleide van het fundamenteel k-q diagram. In de verdere afleiding beschouwen we enkel een concaaf fundamenteel diagram zodat Q e (k) altijd kleiner wordt voor toenemende dichtheden. Het gebruik van het fundamenteel diagram in de verkeersbehoudswet leidde in de jaren vijftig tot het eerste dynamisch verkeersmodel. Dit model wordt naar de ontwerpers genoemd: het LWR-model (Lighthill, Whitham, Richards). Er zijn verschillende numerieke schema s ontwikkeld om deze vergelijking met een computer in een bruikbaar verkeersmodel te implementeren. In de volgende paragraaf gaan we echter iets dieper in op de analytische studie van deze vergelijking om zo enkele dynamische kenmerken van een verkeersstroom te achterhalen.

20 4.2 Karakteristieken De partiële vergelijking (4.5) is in de wiskundige analyse gekend als de Burgers vergelijking. Met gegeven rand- en beginvoorwaarden kan deze analytisch opgelost worden.bekijken we de vergelijking over een weg zonder op en afritten en stellen we gemakshalve Q e (k) gelijk aan c, dan wordt de behoudsvergelijking (4.5) vereenvoudigd tot: Hiervoor zoeken we de oplossing in een t-x diagram: wat is de verkeersdichtheid op deze weg in functie van de tijd en plaats. Als oplossing beschouwen we een willekeurige functie F van de vorm: Door invullen van (4.7) in (4.6) kan worden geverifieerd dat deze functie inderdaad een oplossing is van de partiële differentiaalvergelijking. Wanneer x-ct constant is, blijft de dichtheid ook constant. Dit wil zeggen dat alle punten op de rechte met helling c een gelijke dichtheid hebben. Ter illustratie: In een punt op de x-as (x = x 0 en t = 0) geeft (4.7) : k(x 0,0) = F(x 0 ). Op (x0+ct,t) is de dichtheid k(x 0 +ct,t) ook gelijk aan F(x 0 ). Alle punten op de rechte met helling c door (x 0,0) hebben dus een dichtheid die gelijk is aan k(x 0,0). Wanneer we een waarde van de dichtheid kennen in een punt, kunnen we een rechte door dat punt tekenen met helling c. Op deze lijn blijft de dichtheid dan gelijk. Dergelijke rechte wordt een oplossingslijn of karakteristiek genoemd. In Figuur 14a schetsen we nu het t-x diagram. Veronderstel de beginwaarde in x 0 gelijk aan k 0. Door x 0 kan dan een rechte met helling c getekend worden waarop de dichtheid eveneens k 0 is. Figuur 14 (a) het t-x diagram en (b) het k-q fundamenteel diagram De waarde van c is eigenlijk gelijk aan Q e (k 0 ). Dit is de waarde van de afgeleide van het fundamenteel diagram voor k 0. Anders gezegd is c gelijk aan de helling van de raaklijn aan het fundamenteel k-q diagram in k 0. Het k-q diagram kunnen we nu op schaal met het t-x diagram tekenen zodat gelijke hellingen in beide diagrammen overeenkomen met

21 dezelfde snelheid. Hierdoor is het mogelijk om door de beginvoorwaarde in het t-x diagram een evenwijdige te tekenen met de raaklijn aan het fundamenteel diagram. Vanuit de begin- en randvoorwaarden kunnen we oplossingslijnen tekenen waarop de verkeerstoestand gekend is. Bij een bepaalde waarde voor de dichtheid k 0 hoort ook een intensiteit q 0 en een gemiddelde snelheid u 0. Op een karakteristiek blijven zowel de dichtheid, de intensiteit als de gemiddelde snelheid gelijk. Merken we op uit het fundamenteel diagram van Figuur 14b,dat de snelheid van de voertuigen u 0 altijd groter is dan de snelheid c van de karakteristieken. Naargelang de helling van de karakteristieken delen we de verschillende verkeerstoestanden op in verkeersregimes: Vrij verkeer (free flow) Wanneer de dichtheid kleiner is dan de capaciteitsdichtheid k c, spreken we van vrij verkeer. De gemiddelde snelheid van de verkeersstroom is tijdens dit regime hoger dan de capaciteitssnelheid u c. Voor vrij verkeer is de snelheid van de karakteristieken c = Q e (k) positief. De karakteristieken lopen bijgevolg in de rijrichting. Dit wil zeggen dat de kenmerken van de verkeersstroom zich in de richting van de verkeersstroom voortplanten (zie Figuur 14). De helling van de karakteristieken c is echter altijd kleiner dan de gemiddelde snelheid u 0 van de voertuigen. De eigenschappen van het verkeersregime verplaatsen zich dus trager dan de afzonderlijke voertuigen. Congestie (congestion) Bij verkeer met een snelheid die lager is dan de capaciteitssnelheid u c of een dichtheid heeft tussen de capaciteitsdichtheid k c en de maximale dichtheid k j spreken we van congestie of file. Gedurende congestie is Q e (k) negatief. De karakteristieken lopen tegen de rijrichting in (zie Figuur 15) en de eigenschappen van de verkeersstroom planten zich voort tegen de voertuigstroom in. Figuur 15 (a) het t-x diagram en (b) het fundamenteel diagram bij congestie Capaciteitsverkeer Capaciteitsverkeer wordt als een afzonderlijk regime beschouwd. In dit regime is de intensiteit maximaal. Bij capaciteitsverkeer is Q e (k) gelijk aan nul en lopen de

22 karakteristieken evenwijdig met de tijdsas. Dit regime kan zich niet voortplanten in de verkeersstroom. Capaciteitsverkeer blijft ter plaatse en fungeert dan als opwaartse randvoorwaarde van congestie en als afwaartse randvoorwaarde voor vrij verkeer. De plaats waar dit verkeersregime optreedt noemen we de bottleneck van het verkeersnetwerk. Onderstaande tabel geeft een overzicht: Ter illustratie: In Figuur 16 worden de karakteristieken (volle lijnen) en trajectories (gestipte lijnen) getekend wanneer de begin- en randvoorwaarden gekend zijn : overal een dichtheid k 0. Merk op dat we eigenlijk oneindig veel karakteristieken kunnen tekenen. Trajectories daarentegen zijn beperkt in aantal. Een karakteristiek is per definitie een rechte waarlangs de dichtheid constant is. In dit voorbeeld is langs alle curven, ook de trajectories, de dichtheid constant. Figuur 16 Trajectories en karakteristieken bij homogene begin- en randvoorwaarden 4.3 Schokgolven Beschouwen we een weg waar op het tijdstip t = 0 twee verkeersdichtheden voorkomen. Voor x < x 0 heeft het verkeer een dichtheid k 1 en voor x > x 0 is de dichtheid k 2 met k 2 > k 1. De overgang tussen de twee verkeerstoestanden in x 0 noemen we een front. Stroomopwaarts van het front vertrekken karakteristieken met een snelheid c 1 = Q e (k 1 ). Stroomafwaarts van x 0 vertrekken er karakteristieken met een snelheid c 2 = Q e (k 2 ). Doordat k 1 kleiner is dan k 2 en het fundamenteel diagram concaaf is, zal de snelheid van de karakteristieken opwaarts van het front groter zijn dan c 2. Hierdoor lijkt het alsof de

23 verschillende karakteristieken elkaar kruisen (zie Figuur 17). Dit is echter onmogelijk : op een welbepaalde locatie in het t-x diagram is slechts één verkeerstoestand mogelijk. Bijgevolg moet er een duidelijke grens zijn tussen deze twee verkeerstoestanden. Op tijdsstip t = 0 gebeurt deze overgang op locatie x 0. We bekijken hoe dit front zich door de tijd zal verplaatsen Figuur 17 Karakteristieken bij dichtheidstoename Nemen we aan dat dit front zich met een snelheid U 12 verplaatst en bekijken we de verkeersstroom over het front. Figuur 18 Berekenen frontsnelheid De intensiteit stroomopwaarts van het front is q 1 = k 1. u 1. Een bewegende waarnemer ziet een relatieve intensiteit die afhankelijk is van zijn bewegingssnelheid. Een waarnemer met snelheid U 12 juist stroomopwaarts van het front ziet een relatieve intensiteit van q r1 =k 1.(u 1 U 12 ). Een waarnemer met eenzelfde snelheid U 12 juist stroomafwaarts van het front ziet een relatieve intensiteit van q r2 = k 2.(u 2 U 12 ). Nemen we aan dat onze waarnemer zich met het front verplaatst, dan ziet hij opwaarts een relatieve intensiteit q r1 en afwaarts een relatieve intensiteit q r2. Doordat ook op het front een behoud van voertuigen geldt, zijn deze twee relatieve intensiteiten gelijk of: q r1 = k 1.(u 1 U 12 ) = q r2 = k 2 (u 2 U 12 ) Hieruit halen we de snelheid van het front als Het filefront uit de beginvoorwaarde verplaatst zich dus met een snelheid U 12 en vormt een schokgolf. In de schokgolf eindigen karakteristieken en verandert de verkeerstoestand discontinu. Trajectories die een schokgolf kruisen veranderen er abrupt van snelheid.

24 De snelheid van de schokgolf is ook grafisch afleesbaar op het fundamenteel diagram. Hiervoor duiden we de twee verkeerstoestanden aan met coördinaten (k 1,q 1 ) en (k 2,q 2 ) zoals op Figuur 19b. De helling van de verbindingslijn tussen deze twee punten is U 12. De schokgolf in het t-x diagram loopt bijgevolg evenwijdig aan de verbindingslijn tussen de twee verkeerstoestanden in het fundamenteel diagram. Op deze manier kunnen we grafisch de schokgolf in het t-x diagram tekenen zoals in Figuur 19a. Bekijken we nu de richting waarin de schokgolf zich voortplant. Doordat de dichtheid van het verkeer stroomafwaarts groter is dan stroomopwaarts, is het teken van U 12 gelijk aan het teken van (q 2 q 1 ). Wanneer de stroomafwaartse intensiteit groter is dan de stroomopwaartse, zoals in Figuur 19, verplaatst de schokgolf zich in de rijrichting. Wanneer de stroomafwaartse intensiteit kleiner is dan de stroomopwaartse, verplaatst de schokgolf zich tegen de rijrichting in. Figuur 19 Een schokgolf in (a) het t-x diagram en (b) op het fundamenteel k-q diagram Ter illustratie: We bekijken de evolutie van het verkeer op een weg (Figuur 20) met verkeerstoestand A als beginvoorwaarde voor alle punten x < x 1 en voor alle t > 0 op de rand x = 0. Verder is de begintoestand B tussen x 1 en x 2, en stroomafwaarts, voor x> x 2, is de verkeerstoestand C'. Figuur 20 Samenkomende schokgolven Uitgaande van de begin- en randvoorwaarden kunnen karakteristieken getekend worden die evenwijdig lopen met de raaklijnen in de bijhorende verkeerstoestanden in het fundamenteel diagram. De schokgolf tussen verkeerstoestand A en B loopt met de

25 rijrichting mee. De schokgolf tussen B en C loopt tegen de rijrichting in. Waar deze twee schokgolven elkaar ontmoeten verdwijnt verkeerstoestand B en loopt er een schokgolf tussen verkeerstoestand A en C. 4.4 Waaiers Daarnet zagen we dat schokgolven ontstaan wanneer de dichtheid stroomafwaarts groter is dan stroomopwaarts. In Figuur 21 beschouwen we een weg waar de dichtheid stroomafwaarts (k 1 ) lager is dan de stroomopwaartse dichtheid (k 2 ). Figuur 21 Karakteristieken bij afnemende dichtheid De karakteristieken stroomafwaarts van x 0 hebben een snelheid c 1 die groter is dan de stroomafwaartse karakteristieksnelheid c 2. Hierdoor ontstaat er als het ware een lege ruimte in het t-x diagram tussen de karakteristieken die vanuit x 0 vertrekken met snelheid c 1 en c 2. Doordat er op elke positie een verkeerstoestand is, moet hiervoor een oplossing bestaan. Figuur 22 Uitsmeren abrupte dichtheidsverandering Beschouwen we de abrupte overgang van de verkeerstoestand k 2 naar k 1 ter hoogte van x 0 nu als geleidelijk zoals in Figuur 22. In dat geval komen alle tussenliggende dichtheden aan bod en vertrekken er karakteristieken met alle mogelijke snelheden tussen c 2 en c 1. Op deze manier vertrekt er vanuit x 0 een waaier van karakteristieken waardoor alle tussenliggende dichtheden verschijnen in de oplossing in het t-x diagram (Figuur 23). De horizontale karakteristiek in de waaier komt overeen met het capaciteitsregime. Dit is een wezenlijk kenmerk van het LWR model: de overgang van een stroomopwaartse congestie naar een vrij verkeersregime stroomafwaarts gebeurt steeds via het capaciteitsregime. De uitstroom uit de file is steeds optimaal.

26 Figuur 23 Een waaier van karakteristieken bij een dichtheidsval Ter illustratie: We bekijken een weg met verkeerstoestand A als begin- en randvoorwaarde, behalve tussen x 0 en x 1 waar voor t = 0 verkeerstoestand B van toepassing is zoals in Figuur 24. Bij de overgang van A naar B ontstaat een schokgolf en bij de overgang van B naar A ontstaat een waaier. De schokgolf is een rechte zolang deze de homogene toestand A en B gescheiden houdt. Wanneer de karakteristieken uit de waaier botsen met verkeerstoestand A wordt de schokgolf een kromme. Merk op dat ter hoogte van x 1 de capaciteitstoestand ontstaat (een horizontale karakteristiek). De helling van de schokgolf die de overgang naar verkeerstoestand A maakt is ter hoogte van x 1 gelijk aan de helling tussen A en C in het fundamenteel diagram. Figuur 24 Illustratie met waaiers en schokgolven Door het gebruik van karakteristieken, schokgolven en waaiers, kan vanuit de begin- en randvoorwaarden een oplossing geconstrueerd worden. Voor de randvoorwaarden gelden echter bijkomende regels. Zo kunnen karakteristieken met een negatieve snelheid de opwaartse rand (de t-as) niet doorkruisen. Op dat ogenblik is er congestie opwaarts van onze randvoorwaarde en beïnvloedt de oplossing dus de randvoorwaarde zelf.

27 4.5 Driehoekig fundamenteel diagram. Tot nu toe werkten we met een algemeen concaaf fundamenteel diagram. Voor de verdere uitwerking van dit LWR model gebruiken we het driehoekig fundamenteel diagram zoals voorgesteld in hoofdstuk 3 op Figuur 12. De afgeleide van dit diagram is discontinu. Voor dichtheden kleiner dan de capaciteitsdichtheid is Q e (k) gelijk aan de vrije snelheid u f. Voor dichtheden groter dan k c is Q e (k) gelijk aan w. De discontinuïteit van Q e (k) vangen we op door te veronderstellen dat alle tussenliggende waarden (tussen u f en w) in k c voorkomen. Het gebruik van het driehoekig fundamenteel diagram brengt volgende voordelen met zich mee: De karakteristieken hebben gedurende het vrije verkeersregime een snelheid u f. Deze snelheid is gelijk aan de snelheid van de voertuigen. Trajectories en karakteristieken lopen evenwijdig gedurende vrij verkeer. Schokgolven tussen twee toestanden binnen het vrij verkeersregime hebben eveneens de snelheid u f. Deze schokgolven, die dus evenwijdig met de karakteristieken en trajectories lopen, heten slips. Schokgolven tussen twee congestie toestanden verlopen via een vaste snelheid w. De snelheid van karakteristieken in waaiers varieert tussen w en u f. Voor al deze tussenliggende karakteristieksnelheden is de dichtheid k c. De verkeerstoestand in een waaier is dus automatisch het capaciteitsregime. Al deze beschouwingen komen in volgende illustratie naar voren: Ter illustratie: We bekijken opnieuw een weg met verkeerstoestand A als begin- en randvoorwaarde, behalve tussen x 1 en x 2 waar in het begin verkeerstoestand B geldt zoals in Figuur 25. In de waaier tussen B en A is de verkeerstoestand C. De weg functioneert er in het capaciteitsregime. De schokgolf tussen verkeerstoestand A en de waaier is nu geen kromme meer, maar een slip : een schokgolf die evenwijdig loopt met de karakteristieken en snelheid u f heeft. Figuur 25 Schokgolven en waaiers met een driehoekig fundamenteel diagram

28 4.6 Niet-homogene wegen Tot nu toe werd het verkeer op homogene wegen beschouwd. De voortplanting van de karakteristieken, schokgolven en waaiers kunnen we nu op een dergelijke homogene sectie berekenen. De oorzaak van verstoringen zoals schokgolven en waaiers ligt echter in niet homogene punten in het verkeersnetwerk. Op deze overgangen geldt nog steeds het behoud van voertuigen. Aan de hand van enkele voorbeelden bekijken we de mechanismen en verkeerstoestanden Een verkeerslicht In een eerste voorbeeld bestuderen we een verkeerslicht (zie Figuur 26). Beschouwen we een weg waarvoor verkeerstoestand A fungeert als begin- en randvoorwaarden. Op locatie x s, is er een stoplicht dat op rood springt tussen t s en t e. Juist stroomopwaarts van de stopstreep zal volledig verzadigd verkeer in toestand J ontstaan. De intensiteit in deze toestand is nul, zodat aan de stopvoorwaarde voldaan wordt. Hierdoor ontstaat er een schokgolf tussen verkeerstoestand A en J. De stopstreep fungeert als stroomopwaartse randvoorwaarde met verkeerstoestand J en er vertrekken van hieruit karakteristieken met snelheid w tegen de rijrichting in. Hoe groter de intensiteit van verkeerstoestand A, hoe sneller de schokgolf zich tegen de rijrichting in voortplant. Stroomafwaarts van de stopstreep is het verkeer in de totaal vrij verkeer toestand O. Ook hier is de intensiteit nul. De schokgolf tussen verkeerstoestand A en O is een slip met snelheid u f. De stopstreep fungeert hier als een stroomafwaartse randvoorwaarde van verkeerstoestand O vanwaar karakteristieken met snelheid u f vertrekken. Wanneer de stopvoorwaarde op t e ophoudt kunnen we de weg opnieuw beschouwen als een weg met volgende beginvoorwaarden: Verkeerstoestand A voor x < x 1 (= x s + (t e -t s ) / U AJ ) Verkeerstoestand J voor x 1 < x <x s Verkeerstoestand O voor x > x s Oplossen van dit probleem levert een waaier op tussen verkeerstoestand J en O, en twee schokgolven die uiteindelijk in (t m,x m ) zullen samenvloeien in een slip. Uit het voorbeeld blijkt duidelijk dat vlak na het opheffen van de stopvoorwaarde, de weg op capaciteitsregime functioneert en de wachtrij afneemt. Nadat de wachtrij opgelost is komt de oorspronkelijke verkeerstoestand terug. Let ook op de abrupte snelheidsveranderingen op de schokgolven. In werkelijkheid zal het remmen en optrekken een zekere tijd in beslag nemen en zal de schokgolf wat uitgesmeerd worden.

29 Figuur 26 Een verkeerslicht (a) de karakteristieken (b) het fundamenteel diagram en (c) de gesimuleerde trajectories Wegversmalling met een tijdelijke overbelasting. In een tweede voorbeeld beschouwen we een weg met drie rijstroken waar tussen x 3 en x 5 de weg versmalt tot twee rijstroken (zie Figuur 28). De maximale snelheid ter hoogte van de versmalling blijft u f, de capaciteitsintensiteit en de verzadigde dichtheid reduceren tot twee derde van de oorspronkelijke waarden. We bestuderen de evolutie van het verkeer over deze weg waarbij verkeerstoestand A geldt als beginvoorwaarde. Tussen t 0 en t 1 is verkeerstoestand D de opwaartse randvoorwaarde en na t 1 geldt opnieuw A. Merken

30 we op dat de intensiteit q D groter is dan de capaciteit q C2 van de versmalling. De karakteristieken die vanuit de beginvoorwaarde vertrekken hebben snelheid u f. De overgang ter hoogte van x 3 en x 5 vormt geen probleem. Toestand A en D worden met een slip door de oorsprong van elkaar gescheiden. Deze schokgolf kan probleemloos tot aan de versmalling doorlopen. De versmalling kan slechts de capaciteit q c2 afwikkelen en dit levert een stroomafwaartse randvoorwaarde: de intensiteit zal gelijk zijn aan de capaciteit q c2 van de versmalling, en de verkeerstoestand zal zich in het congestie regime bevinden. Verkeerstoestand B heeft een intensiteit die gelijk is aan de capaciteit van de versmalling en ligt in het congestiegebied van het fundamenteel diagram van de weg met drie rijstroken. De schokgolf tussen verkeerstoestanden B en D loopt tegen de rijrichting in (Q D is groter dan Q B ). Op t 1 ontstaat een schokgolf tussen D en A. Wanneer deze de schokgolf tussen D en B ontmoet, verdwijnt verkeersregime D definitief. Hieruit vertrekt een nieuwe voorwaartse schokgolf tussen A en B die de congestie terug doet afnemen. Wanneer deze golf de versmalling bereikt is de file voorbij. In de versmalling zal het capaciteitsregime zich in waaier vorm uitspreiden. Bij het einde van de versmalling, bij x 5, zorgt de continuïteit van de intensiteit voor een behoud van toestand C2. In het fundamenteel diagram bij de weg met drie rijstroken hoort de verkeerstoestand C2 bij het vrij verkeer en hebben de karakteristieken een snelheid u f. De evolutie van de verkeerstoestanden bekijken we even zoals een waarnemer langs de kant van de weg dit zou doen. Voldoende opwaarts van de versmalling, zoals in x 1, merkt een waarnemer een tijdelijke verhoogde verkeersintensiteit q D. Congestie wordt er niet waargenomen. Een waarnemer dichter bij de versmalling in x 2, ziet na verkeerstoestand A tijdelijk een verhoogde verkeersintensiteit q D, die hoger is dan de capaciteit van de versmalling. Daarna ontstaat file, waarbij de intensiteit gelijk is aan de capaciteit van de bottleneck. Na de file komt een vrij verkeersregime met een intensiteit die lager is dan de capaciteit van de versmalling. Figuur 27 Het fundamenteel k-q diagram voor de snelweg met versmalling In de versmalling, zoals in x 4, ziet een waarnemer nooit congestie. De verkeerstoestand evolueert van A naar het capaciteitsregime C2.

31 Figuur 28 Het t-x diagram van een snelweg met een wegversmalling Voorbij de versmalling, zoals in x 6, ziet een waarnemer nooit verkeersintensiteiten die hoger zijn dan de capaciteit van de versmalling. Een waarnemer opwaarts van een versmalling, of algemener van een bottleneck, kan slechts tijdelijk een verkeersintensiteit groter dan de bottleneckcapaciteit waarnemen. Afhankelijk van de afstand tot de bottleneck wordt deze hogere intensiteit gevolgd door congestie. Een waarnemer afwaarts van een bottleneck, kan nooit een verkeersintensiteit groter dan de capaciteit van de bottleneck zien. De werking van bottlenecks is een belangrijk mechanisme in het functioneren van ons wegennet. De locatie en het tijdstip van werking bepalen de plaats en lengte van de file. In het voorbeeld zorgde de fysieke versmalling van de snelweg voor een bottleneck. Andere situaties zorgen voor gelijkaardige bottleneck -effecten: Wanneer er via een oprit veel verkeer de autosnelweg komt opgereden, is de verkeersvraag voorbij de oprit aanzienlijk hoger dan stroomopwaarts van de oprit.

32 Hierdoor raakt de capaciteit net voorbij de oprit sneller bereikt en treedt daar vaak een bottleneck in werking. Door een lokale inhomogeniteit (vb enkele vrachtwagens op een rij,...) wordt de capaciteit lokaal en tijdelijk iets lager, zodat een bottleneck er in werking kan treden. Een ongeval zorgt ook voor een lokale en tijdelijke vermindering van de capaciteit en veroorzaakt het gevreesde bottleneck effect. Slecht weer haalt de capaciteit naar omlaag. Vaak gebeurt dit vrij lokaal (vb rijmen ijsplekken op een brug).

33 5 Microscopische verkeersstroommodellen. In dit hoofdstuk wordt het verkeer niet aan de hand van de geaggregeerde grootheden dichtheid, intensiteit of gemiddelde snelheid gemodelleerd. Op microscopische schaal komen de interacties tussen de individuele bestuurders, voertuigen en de infrastructuur aan bod. 5.1 Algemene opbouw Een microscopisch verkeersmodel beschrijft de interacties van de verschillende voertuigen. Doordat het gedrag van iedere bestuurder niet exact te voorspellen valt zijn dit meestal stochastische modellen. Ze worden als simulatiemodel met een computer geïmplementeerd. De kenmerken van de bestuurder en het voertuig op tijdsstap t + t worden op basis van hun kenmerken op tijdstap t berekend. Op die manier worden o.a. de positie en de snelheid van alle voertuigen berekend. Ten opzichte van macroscopische dynamische modellen kunnen gemakkelijker verschillende types van voertuigen en bestuurders gespecificeerd worden. De benodigde rekenkracht en de vele parameters maken deze modellen soms wat moeilijker in de omgang. De meeste microsimulatiemodellen omvatten de volgende componenten: Het voertuigvolg-model (car-following model) Hierin wordt het gedrag van een voertuig bepaald op basis van het rijgedrag van het voorrijdende voertuig. Het rijstrook-wissel model (lane-change model) De manier waarop een voertuig van rijstrook verandert op basis van de in zijn nabije omgeving rijdende voertuigen komt hier aan bod. Route keuze model Net zoals in het prognose model moeten de voertuigen zich een kortste weg door het infrastructuurnetwerk zoeken. De HB matrix wordt per tijdsperiode (bijvoorbeeld voor 15 minuten) ingegeven zodat we van een dynamische HB matrix spreken. Extra modules Doordat de positie, snelheid en versnelling van iedere wagen bijvoorbeeld om de halve seconde gekend is, kunnen deze modules makkelijk afgeleide effecten zoals vervuiling, lawaaihinder, tijdsverlies en economische kosten berekenen. Naast de voertuigen kunnen ook dynamische kenmerken van het infrastructuursysteem, zoals verkeerslichten, weersomstandigheden en ongevallen, gemodelleerd worden. 5.2 Voertuig-volg model In deze paragraaf bespreken we een eenvoudig voorbeeld van het voertuig-volg model. In dit model wordt de versnelling van een wagen beschreven aan de hand van kenmerken van de vooroprijdende wagen.

34 In formule 5.1 wordt de versnelling evenredig met het snelheidsverschil met de voorganger verondersteld. Wanneer beide voertuigen even snel rijden, is de versnelling nul. De versnelling van een voertuig wordt omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot de voorligger verondersteld. De invloed van die voorligger wordt groter wanneer hij zich dichtbij bevindt. Er zijn twee parameters in deze formule: T r : De reactietijd van het voertuig. De bestuurder reageert vertraagd op veranderingen, of omgekeerd, hij reageert op veranderingen die een tijd T r geleden gebeuren. Sens: De gevoeligheid van de bestuurder. Deze factor geeft aan hoe hevig een volger reageert op veranderingen in het rijgedrag van zijn voorganger. In onderstaande figuren wordt het volggedrag van een voertuig weergegeven. De beide voertuigen vertrekken vanuit stilstand. De volger heeft een ruimtegebruik van 100 meter terwijl de eerste wagen 20 seconden optrekt met een versnelling van 1 m/s² en daarna afremt tot stilstand met 1 m/s². De reactietijd is 1 seconde en de gevoeligheid is 5000 m²/s. Figuur 29 Een experiment met het voertuig-volgmodel formule (5.1)

35 In een stationaire en homogene verkeerssituatie is het snelheidsverschil en bijgevolg de versnelling altijd nul. In dergelijke omstandigheden kan een link gelegd worden met de fundamentele diagrammen door beide zijden van 5.1 te integreren over de tijd: (hierbij houden we rekening met ds α ( t) / dt = v α (t) ) Hierin is C een integratieconstante. Bij homogeen en stationair verkeer is de snelheid constant en voor alle voertuigen gelijk. Daardoor is de reactietijd T r niet meer van belang en is de gemiddelde snelheid u gelijk aan v α. Het ruimtegebruik is voor alle wagens hetzelfde en bijgevolg gelijk aan het gemiddeld ruimtegebruik s. De link met de dichtheid uit 2.2 kunnen we erbij halen om te komen tot: De integratieconstante en de gevoeligheid kunnen tenslotte ut enkele randvoorwaarden gehaald worden: bij een dichtheid van 0 is de snelheid u f. bij een snelheid van 0 is de dichtheid maximaal en gelijk aan k j Hierdoor komen we tot de vergelijking Vergelijking 5.4 geeft de relatie weer uit het fundamenteel k-u diagram en deze komt overeen met formulering 3.1. Dit voertuig-volgmodel werd zo opgesteld dat het in stationaire en homogene toestand leidt tot de fundamentele diagrammen van Greenshield. Andere voertuigvolgmodellen leiden op hun beurt tot andere fundamentele diagrammen.

36 6 Een file uit de praktijk In dit laatste hoofdstuk wordt een werkelijk verkeerspatroon geanalyseerd en enkele bijkomende effecten besproken. 6.1 Bespreking van de wegsectie Als voorbeeld nemen we een acht kilometer lange sectie van de E17 Gent Antwerpen vlak voor de Kennedytunnel. De snelweg heeft er drie rechtsgelegen op- en afritten gevolgd door een linkse afrit en door twee linkse opritten. De snelweg buigt af naar rechts tussen kilometer 6 en 7. Vijftien cameradetectoren, genummerd van CLO F tot CLO I, meten de intensiteit (voertuigen/min) en de gemiddelde snelheid (km/uur) per minuut voor de drie rijstroken. Het studiegebied wordt schematisch weergegeven in figuur 6.1. Figuur 30 Een stukje E17 met verkeersdetectoren In figuur 6.2 worden de intensiteit en de gemiddelde snelheid voor de drie rijstroken van 28 september 1999 weergegeven. Horizontaal staat de tijdsas en de plaats is verticaal uitgezet. Voertuigen rijden van links onder naar rechts boven. Figuur 31 De waarnemingen : (boven) de gemiddelde snelheid [km/uur] en (onder) de intensiteit [vtg/minuut]

37 6.2 Analyse volgens het macroscopisch verkeersstroommodel. De meetresultaten worden in een eerste fase besproken met het macroscopisch verkeersstroommodel uit hoofdstuk 4 in het achterhoofd. In dit verkeersmodel worden drie verkeersregimes onderscheiden: Vrij verkeer, capaciteitsverkeer en congestie. Voor 7u10 bevindt het verkeer zich in het vrij verkeer regime. De voertuigen rijden er met hoge snelheid en de toestandspunten van dit regime bevinden zich op de bovenste tak in het fundamenteel intensiteit-snelheids diagram. De verkeerssituatie hangt af van de toestand stroomopwaarts van de bestudeerde sectie. Kleine schommelingen in de verkeersvraag veroorzaken dan ook golven die zich met de rijrichting voortbewegen. Deze golven zijn enkel bij de intensiteit te zien. Dit wijst op een snelheid die onafhankelijk is van de intensiteit wat neerkomt op een horizontale tak in het intensiteitsnelheids diagram (zoals in Figuur 12 rechts). Ter hoogte van detector CLO3 wordt de capaciteit van de weg om 7:10 bereikt door een stijgende toevoer vanaf de eerste linkse oprit. Dit capaciteitsregime houdt aan tot 9:30 en de toestandspunten van dit regime bevinden zich uiterst rechts in het fundamenteel intensiteit-snelheids diagram. Vanuit de bottleneck ontstaat het congestie regime dat zich tegen de rijrichting in voortplant. De snelheid is laag en de toestand wordt er bepaald door de stroomopwaartse bottleneck. In het fundamenteel intensiteit-snelheids diagram bevinden we ons op de onderste tak. De drie regimes die uit het macroscopisch verkeersstroommodel afgeleid worden, zijn in de verkeersdata duidelijk te onderscheiden. 6.3 Bijkomende empirische kenmerken. Uit de verkeersmetingen kunnen naast de drie regimes nog andere effecten waargenomen worden die niet vanuit het verkeersstroommodel kunnen worden verklaard. De intensiteit uit de bottleneck ligt lager dan de maximale intensiteit, die tijdens het vrij verkeer - regime bereikt wordt. Hierdoor is de intensiteit van het verkeer stroomafwaarts van de bottleneck, een vrij verkeer regime met de bottleneck als randvoorwaarde, lager dan voor het bottleneck regime. Dit effect wordt de capaciteitsval (capacity drop) genoemd. Verder blijkt dat de bottleneck in werking treedt bij het overschrijden van een intensiteit van 100 voertuigen per minuut over drie rijstroken tezamen en pas verdwijnt bij het onderschrijden van 70 vtg/min. Dit hysteresiseffect zorgt er dus voor dat het bottleneck regime langer duurt dan strikt noodzakelijk. In Figuur 32 worden de verschillende toestandspunten ter hoogte van de bottleneck in een q-u diagram weergegeven. Door deze punten chronologisch met elkaar te verbinden blijkt dat het ontstaan en het opheffen van het bottleneck regime via een ander pad verloopt.

38 36 Figuur 32 Fundamenteel intensiteit snelheids diagram waarbij de opeenvolgende toestandspunten met elkaar verbonden zijn De golven binnen het congestie regime in Figuur 32, kunnen niet verklaard worden met het macroscopisch model uit hoofdstuk 4. Deze start-en-stop-golven ontstaan door kleine verstoringen in de bottleneck en ontwikkelen zich tot grotere golven met sterk variërende intensiteit en snelheid. De eerste twee congestiegolven hebben een periode van tien minuten. Tussen de golven wordt zelfs een vrij verkeer snelheid gehaald. Latere golven hebben lagere voertuigsnelheden en volgen elkaar sneller op. Kenmerkend voor deze golven is dat ze zich met een constante snelheid tegen de rijrichting in voortbewegen. Bestuurders kruisen deze golven en ervaren ze als een opeenvolging van optrekken en afremmen.

39 7 Examenvragen Dit hoofdstuk bevat de examenvragen van de afgelopen jaren, voorzien van oplossingen. De examenvragen zijn een integraal onderdeel van de lesstof Verkeersstroomtheorie. Probeer de vragen eerst zelf op te lossen en bestudeer daarna de uitgebreide bespreking van de oplossingen.

40 Examenvraag juni 2004 Gegeven: een weg met een driehoekig fundamenteel diagram kritische dichtheid = 25 vtg/km maximale golfsnelheid (tegen rijrichting) = - 4 m/s snelheidslimiet (streng gehandhaafd) = 72 km/u op deze weg staat een verkeerslicht met een vaste cyclustijd (= groentijd + roodtijd) van 120 s Gevraagd: a) Teken het fundamenteel diagram en duid hierop alle relevante punten en snelheden aan. b) Wat is de minimale vaste groentijd opdat geen enkel voertuig twee keer voor rood komt te staan bij een intensiteit/capaciteit verhouding van 80%? c) Wat is in die situatie de maximale afstand vóór de stopstreep waar voertuigen tot stilstand komen? Duid deze afstand aan in een x-t diagram dat de fileopbouw weergeeft. d) Wanneer in de cyclus is de wachtrij (= rij van aaneengesloten stilstaande voertuigen) maximaal? Hoe lang is die rij, uitgedrukt in meters? En in voertuigen? Duid de maximale wachtrij aan in je x-t diagram.

41 Oplossing examenvraag juni 2004 T rood = 24 s T groen = 96 s L max = 73,8 m of 11,1 vtg x max = 320 m Deze oplossingen volgen uit volgende redeneringen: a) volgt uit ligging gegeven punten en gegeven hellingen in fundamenteel diagram; let op: kies gelijke eenheden voor alle grootheden (hier gekozen voor m, s en vtg; kon ook km, u en vtg, als het maar consistent is); b) totaal aantal voertuigen aangevoerd tijdens een cyclus = totaal aantal voertuigen afgevoerd tijdens T q = T q groentijd, anders blijven er voertuigen tijdens meer dan 1 cyclus staan, dus: groen krit cyclus vraag waaruit T groen ; c) zie aanduiding op figuur; volgt uit driehoeken ABD en BCD: x = AB c = BC V max max max ( ) ( ) = T T c = T T V B rood max cyclus B max Dit zijn twee vergelijkingen in twee onbekenden T B en x max met de gegeven oplossing (T rood is bekend uit a). d) uit de x-t plot volgt meteen dat de wachtrij maximaal is op het eind van de roodtijd, L max volgt dan makkelijk uit: Lmax = Trood c. Dit is het antwoord in meters, vermenigvuldiging met de filedichtheid k stilstand levert het antwoord uitgedrukt in voertuigen. q ( vtg / s) q krit q vraag k q V k krit krit max vraag vtg = m vtg = 0.5 s m = 20 s vtg = 0.02 s vtg qvraag = 0.4 s vtg kstilstand = 0.15 m m cmax = 4 s m c = s c c max V max k vraag k krit k stilstand k ( vtg / m )

42 T cyclus x Trood T B Tgroen A B C L max x max D laatste voertuig dat even stilstaat en nog door groen moet t

43 Examenvraag september 2004 Op een provinciale weg rijdt een auto met 90 km/u in een constante stroom voertuigen met dezelfde snelheid en gemiddelde tussenafstand (achterbumper achterbumper) van 75 m. De bestuurder van deze auto wil linksaf de oprit van zijn woning inrijden maar moet daarvoor 20 seconden wachten alvorens in de tegenstroom een veilig hiaat optreedt om over te steken. De bewoner maakt aldus opnieuw de weg vrij voor de file auto's die achter hem ontstaan was. a) Vul de ontbrekende gegevens (x- en y-coördinaten + hellingen) aan in het hieronder afgebeelde fundamenteel diagram en stel de situatie in een x-t diagram voor. b) Met welke snelheid komt het verkeer onmiddellijk na het vrijmaken van de weg bij die oprit voorbij als je veronderstelt dat de eerste-orde theorie van toepassing is? Wat is op dat ogenblik de gemiddelde tussenafstand (achterbumper achterbumper) tussen de voertuigen in deze stroom? c) Hoe lang duurt het voordat de bewoner ter plekke van zijn oprit weer verkeer met tussenafstand 75 meter voorbij ziet komen? d) Indien het fundamenteel diagram niet driehoekig maar concaaf (bol) was geweest met dezelfde filedichtheid en capaciteit, had hij dan korter, even lang of langer moeten wachten op het herstel van het oorspronkelijke verkeersregime? (geen berekeningen, alleen schets + redenering) Laat in de formulering van uw antwoorden zien dat u begrijpt hoe u aan de antwoorden komt. Illustreer uw antwoorden, indien nodig, met een schets en/of formule. q ( vtg / s) q krit q vraag c max k k V krit max vtg = 0.02 m vtg = 0.14 m k m = 90 u stilstand V max k vraag k krit k stilstand k ( vtg / m )

44 Oplossing examenvraag september 2004 Vraag a Zie bijgaande figuur Vraag b Er ontstaat capaciteitsregime, dus 90 km/u bij een dichtheid van 20 vtg/km of 50 m/vtg Vraag c Noem de periode van stilstand T 1 en de gezochte tijd T 2. Vanwege het continuïteitsprincipe geldt dat het verkeer dat normaliter ongehinderd gepasseerd zou zijn in de periode (T 1 +T 2 ) met intensiteit q 1, nu afgewikkeld werd in de periode T 2 alleen, maar dan aan capaciteitsregime q c. We vinden dan eenvoudig: ( ) T + T q = T q c waaruit: T 2 = 40 seconden. Een alternatieve manier om dit antwoord te vinden ware geweest om uit het x-t diagram via driehoeksrekening T 2 samen te stellen. Vraag d Het fundamenteel diagram en bijhorende x-t diagram ziet er dan uit zoals aangegeven met de stippellijnen in de figuur, waardoor het langer duurt voordat het originele regime hersteld is. Dit is te verklaren doordat niet onmiddellijk na de startgolf het capaciteitsregime ontstaat maar slechts geleidelijk, zoals bijvoorbeeld uit de doorsnede (momentopname op t ) duidelijk wordt. q ( vtg / s) q krit q vraag k q V k krit krit max vraag vtg = 0.02 m vtg = 0.5 s k m = 90 u vtg = m vtg qvraag = 1200 u vtg kstilstand = 0.14 m km cmax = 15 u km c = 9.47 u c c max V max k vraag k krit k stilstand k ( vtg / m )

45 x T1 T2 x dichtheid op t t t k crit k vraag k stilstand

46 Examenvraag juni x=l q C C C η D l golf B A ζ u f w l golf A B ε J k rijrichting l golf l golf B A A B δ γ Gegeven: Op een 2-strooks snelweg waarop per rijstrook het afgebeelde driehoekige fundamenteel diagram geldt, is nevenstaande verkeerssituatie ontstaan op t=0. l golf B A J J 1 2 β α x=0 Niemand wisselt van rijstrook tussen stroken 1 en 2 De verkeerstoestand per rijstrook in de gebieden α, β, γ, δ, ε, ζ en η is homogeen; de toestand op beide stroken in gebied α kenmerkt zich in het fundamenteel diagram als punt J en die in gebied η als C Op de randen x=0 en x=l geldt voor t > 0 de constante randvoorwaarde J respectievelijk C, tenzij in je oplossing een golf door deze rand snijdt en een andere toestand oplegt De golfsnelheden c tussen de gebieden β, γ, δ, ε, ζ zijn allen gelijk aan elkaar, en gelijk over de twee rijstroken: c = c = c = c = c = c = c = c = c = Cte βγ βγ γδ γδ δε δε εζ εζ Merk op dat dus niets gegeven is over c, c, c en c αβ αβ ζη ζη De gebiedjes β, γ, δ, ε, ζ hebben op t=0 een gelijke lengte l golf

47 Gevraagd: a. Stel: in de zone x xαβ, xζη geldt initieel een stop en go patroon, waarbij de voertuigen in gebieden aangeduid als A stilstaan, en in gebieden B rijden met u f. Je merkt dus dat de stop en go golven op de twee stroken in tegenfase zijn. Beargumenteer waarom rekening houdend met de gegevens de enig mogelijke oplossingen voor toestanden A en B respectievelijk J en C zijn. Identificeer ook de golfsnelheid c. b. Hoe evolueert na t=0 de scheiding tussen gebieden α en β op rijstrook 1 (schokgolf met of tegen rijrichting, waaier, slip, blijft ter plekke, anders)? En op strook 2? En de scheiding tussen gebieden ζ en η op strook 1? En op strook 2? Licht telkens je antwoord kort toe, desgewenst aan de hand van een kleine schets in t-x en in het fundamenteel diagram. c. Teken voor beide rijstroken apart in een t-x diagram het verloop van de verkeerstoestand over x [0,L] voor t > 0. d. Stel: Jim en Ben houden een wedstrijd. Op t=0 vertrekken beide heren vanaf x αβ (scheiding tussen α en β op t=0) respectievelijk op strook 1 en 2. Wie bereikt het eerst de scheiding tussen gebieden ε en ζ (ermee rekening houdend dat die zich verplaatst met snelheid c)? Teken hiervoor hun trajectorie in je t-x diagrammen. e. Men weet dat de wens tot rijstrookwisseling afhangt van het (subjectieve) voordeel dat men denkt te halen door in de andere rijstrook te rijden. Een subjectieve maat hiervoor is de verhouding f tussen de tijd dat je op je eigen rijstrook ingehaald wordt door voertuigen op de andere rijstrook, gedeeld door de tijd dat jij hen inhaalt. Naarmate deze verhouding f groter dan 1 wordt, vergroot de neiging om naar die andere strook te wisselen. Wie zal tijdens de wedstrijd de grootste neiging tot rijstrookwisselen hebben, Jim of Ben? Motiveer je antwoord. Vind voor beide heren een desnoods benaderende analytische uitdrukking voor f in termen van de dichtheden, intensiteiten en/of golfsnelheden uit het fundamenteel diagram en schat hieruit een typische grootteorde voor f. Bonusvraag Stel dat in gebied α niet toestand J geldt, maar een toestand D. Hoe ziet dan het t-x diagram eruit? Maakt dit verschil voor de wedstrijd tussen Jim en Ben? Beargumenteer je antwoord.

48 Oplossing examenvraag juni 2005 a. Toestand A = J en toestand B = C; golfsnelheid c = w Argumentatie: In A staat verkeer stil; punt J is het enige punt in het fundamenteel diagram waarvoor dit geldt. In toestand B wordt aan vrije snelheid gereden en ligt dus op de vrije verkeerstak van het fundamenteel diagram. Anderzijds beweegt de golf tussen B en J zich volgens de gegevens met dezelfde snelheid als die van J naar B, die met snelheid w moet gaan (opwaartse grens van een waaier naar toestand C of naar een punt op de congestietak). Daaruit volgt dat toestand B op de congestietak moet liggen. Alleen punt C ligt zowel op de vrije verkeer tak als op de congestietak, dus B = C. b. Overgang α naar β: Op strook 1 een waaier tussen J en C; op strook 2 is er geen sprake van een overgang tussen 2 fasen, dat is homogeen J-gebied. Overgang ζ naar η: Op strook 1 is er geen sprake van een overgang, dit is homogeen C-gebied; op strook 2 opnieuw de waaier van J naar C. Zie ook de schetsen. overgang α β strook 1 overgang ζ η strook 2 x overgang ζ η strook 1 x overgang α β strook 2 x C J C J C C C J J J k t k t k t

49 c. Zie de schetsen x C strook 1 C trajectorie van Jim J C J finish start C J k tijd inhalend tijd ingehaald t x C strook 2 J trajectorie van Ben C J C ter vergelijking de trajectorie van Jim finish start J J k tijd inhalend tijd ingehaald t d. Ze bereiken tegelijk deze scheiding; zie de trajectorieën onder punt c

50 e. De neiging is bij beide even groot. Argumentatie: Door de tegenfase wordt elk van beide heren voortdurend ingehaald, zolang hij zich bevindt in een stop en go golf gekenmerkt door J (=A). Analoog halen zij voortdurend verkeer in zolang ze in gebied C (=B) rijden. De verblijftijd in elk van deze gebieden vinden we door projectie van de trajectorie lgolf op de t-as. Voor elk stilstaand stuk is dat: tj = ; voor elk rijdend stuk geldt: w lgolf lgolf tc = (of bij benadering: tc ). Voor beide geldt dus: u + w u f lgolf 2 w u f + w u f f = = lgolf w w, wat met typische waarden voor u f ( u + w f km/u) en w (15-20 km/u) uitkomt tussen 6 en 9. Merk op dat ongeacht op welke strook je rijdt je dus steeds de indruk hebt dat je meer ingehaald wordt dan dat je zelf inhaalt. Dit klopt voor wat de tijdsduur maar niet wat het aantal voertuigen betreft, want het gaat telkens om evenveel inhalende als ingehaalde voertuigen. Het zou dus onjuist zijn om vanuit deze perceptie te concluderen dat de andere strook sneller vooruit gaat, want gemiddeld gaan ze even snel. Hoewel dit een idealisatie is, benadert het de situatie in de praktijk vrij goed. f. Het onderste deel van de schets bij punt c verandert als hieronder geschetst, maar dat verandert niets aan de wedstrijd, want de golven gaan steeds trager of even traag als de voertuigen en starten op dezelfde plaats. Ze blijven dus steeds achter beide heren en beïnvloeden hun trajectorie niet. f

51 x C strook 1 C trajectorie van Jim J C J C finish start D k x tijd inhalend tijd ingehaald t C strook 2 J C J C J ter vergelijking de trajectorie van Jim finish start trajectorie van Ben D k tijd inhalend tijd ingehaald t

52 Examenvraag september 2005 x=l q C F η F G rijrichting B A B A ζ ε δ γ u f Gegeven is een weg bestaande uit één rijstrook waarop het afgebeelde driehoekige fundamenteel diagram geldt. Nevenstaande schets toont een stop-&-go patroon van toepassing op deze weg. De bedoeling van de vraag is het t-x diagram te schetsen van een aantal varianten w J k start B F β α x=0 Deze varianten hebben allen bij t=0 de verkeerstoestand F opwaarts én afwaarts van het stop-en-go gebied gemeen. Dit blijft zo voor t>0, tenzij golven uit je oplossing de grenzen x=0 of x=l doorsnijden en een andere verkeerstoestand opleggen. We trekken er ons hierbij niets van aan hoe de begintoestand is kunnen ontstaan (als het fysiek al mogelijk was!). Neem de toestand op t=0 gewoon als gegeven en teken het vervolg in t. Gevraagd: a. Teken het verloop van het filepatroon in een t-x diagram (tot iets voorbij het tijdstip waarbij alle eventuele overgangsverschijnselen zijn verdwenen en één of meerdere stationair bewegende golven zijn ontstaan). Teken ook een trajectorie die bij t=0 precies in het midden van gebiedje β start. Doe dit in de veronderstelling dat...: i.... de toestanden A en B overeenkomen met de respectievelijke punten C en G van het fundamenteel diagram. ii.... de toestanden A en B overeenkomen met de respectievelijke punten G en J van het fundamenteel diagram. iii.... de toestanden A en B overeenkomen met de respectievelijke punten F en G van het fundamenteel diagram.

53 b. Stel dat lengte l 0 van de gebiedjes β, γ, δ, ε en ζ gelijk is en zo kort dat we de 5 blokjes in feite als 1 homogene verkeerstoestand kunnen benaderen. Geef een analytische uitdrukking voor de gemiddelde dichtheid, intensiteit en snelheid (volgens de fundamentele relatie) binnen deze quasi-homogene verkeerstoestand. Geef schetsmatig het verloop in t-x weer van de drie in vraag a beschouwde gevallen en controleer of dit consistent is met de meer verfijnde oplossingen die je in deel a van de vraag construeerde (vergelijk beide x-t diagrammen).

54 Oplossing examenvraag september 2005 a) t-x diagramma en trajectorieen

55

56

57 Examenvraag juni 2006 Vooreerst een definitie: voertuig verliesuren (VVU) = het verschil tussen de totale verblijftijd in een gebied S (in t-x) en de totale verblijftijd, mocht dezelfde hoeveelheid voertuigen dezelfde afstand afleggen met vrije snelheid. Eenheid: vtg * u. Het succes van een ingreep in de verkeersafwikkeling wordt vaak afgemeten aan het aantal VVU dat al dan niet wordt uitgespaard. In deze vraag onderzoeken we de maatregel toeritdosering vanuit dit standpunt. a) Stel een algemene formule op voor het berekenen van de totale verblijftijd in een willekeurig gebied S in een t-x diagram (tips: denk aan de algemene definities voor q, k en u; controleer de dimensies (eenheden) van je formule). b) In het vervolg van deze vraag mag je steeds uitgaan van een oneindige vrije snelheid. Welke invloed heeft dat op de berekening van de VVU? c) Teken het fundamenteel diagram van intensiteit q tegen dichtheid k als je er naast de aanname uit (b) vanuit mag gaan dat de karakteristieke snelheid bij congestie een constante is. Hoeveel parameters heb je nodig om dit diagram eenduidig te bepalen? Duid alleen die parameters aan in je diagram. Beschouw nu een snelweg A met oprit B (in x = 0), beide met fundamenteel diagram zoals in (c). De capaciteit van de snelweg is C en die van de oprit C (C <C). Vanaf t = 0 is de verkeersvraag gedurende een periode T constant en gelijk aan C I (I C/2) voor de snelweg en 2 I voor de oprit. Na die periode (dus vanaf t = T) veranderen deze waarden respectievelijk in de constanten C 2 I en I en dit tot t =. d) Neem nu aan dat verkeer vanaf de oprit voorrang neemt ten opzichte van verkeer op de snelweg (ook al is dit tegen de verkeersregels, de praktijk leunt sterk bij dit extreem aan). Er ontstaat dan alleen file op de snelweg. Op welk tijdstip t * is die file volledig opgelost (geen ingewikkelde berekening!)? e) Teken het t-x diagram van de snelweg voor vraag (d) en duid alle daarin gebruikte golfsnelheden en dichtheden aan in een fundamenteel diagram. Duid de maximale filelengte L aan en bereken ze. f) Bereken aan de hand van je resultaat uit vraag (b), (d) en (e) het aantal voertuig verliesuren VVU in een gebied S = [0,t * ] [-L, 0]. (tip: de oppervlakte van een driehoek is ½ basis hoogte) g) Men voert nu toeritdosering in. De regeling is perfect: er wordt precies zoveel verkeer van oprit B op snelweg A gelaten dan toegelaten om net geen file op de snelweg te creëren. File ontstaat nu alleen op de oprit. Op welk tijdstip t * is die file nu opgelost? Teken het t-x diagram van de oprit en duid alle daarin gebruikte golfsnelheden en dichtheden aan in een fundamenteel diagram. Duid de maximale filelengte L aan en bereken ze.

58 h) Bereken aan de hand van je resultaat uit (b) en (g) het aantal voertuig verliesuren VVU in een gebied S = [0,t * ] [-L, 0]. Wat concludeer je over de zin van het toepassen van toeritdosering in dit geval: doen of niet doen en waarom (niet)? i) Stel dat vlak vóór de oprit een afrit zit (op x = dx met dx << L) en de verkeersvraag op de snelweg is die zoals tevoren, vermeerderd met I af (< I) die via de afrit de snelweg verlaat. Blijft dan je conclusie uit (h) gelijk? Waarom (niet)? Wat leert je dit over de omstandigheden waarin toeritdosering zinvol toegepast kan worden (vanuit het oogpunt VVU)?

59 Oplossing examenvraag juni 2006 a) Uit de algemene definitie voor de dichtheid: dvu k = volgt: ds dvu = k ds of VU = k ds = k ( t, x) dt dx b) De totale verblijftijd in S met vrije snelheid wordt nul, dus de formule uit (a) geeft niet alleen voertuiguren, maar gelijk VVU. c) 2 parameters volstaan (de vrije snelheid is immers bekend, waardoor de vrije verkeer tak vertikaal staat bij k = 0): 2 uit {C,w,J} S x t q q q C C of w of w k k k J J d) Door de oneindige snelheid wordt de samenvoeging met capaciteit C direct volledig T C I + 2I T C = I T. Daarna is de totale belast. Gedurende [0,T] blijft onverwerkt: ( ) vraag C I, dus kleiner dan C en worden van de file C ( C I ) = I vtg per tijdseenheid afgebouwd. Het duurt dus nog eens T, of t * = 2T. e) In het FD: - uit gelijkvormige driehoeken: c 1 =w (w=c/j>0) - uit vergelijking (C/2/C-2I) met (C-I/2/C-2I) volgt direct c 2 =-w/2 (w>0) Hieruit: L = - c 2 T = CT/2J f) Uit (b): VVU = integraal van k*opp in t-x, dus alleen te berekenen waar k 0. Dit is slechts zo in 2 gebiedjes, op te splitsen in 3 driehoekjes: ( ) ( ) ( ) VVU = k opp + k opp + k opp 2 2a 2 2b 1 1 = k TL + k tl + k TL L werd hierboven al berekend. 1 heeft gelijke hellingshoeken w en c1 en is dus gelijkbenig, zodat t=t/2. Uit het FD volgt met wat driehoeksmeetkunde verder: 2 k1 = I / w = JI / C en k2 = 2 I / w = 2 JI / C, zodat: VVU = T I.

60 q C C I 1 C 2I c 1 c x k k 1 k 2 J k=0 q=c 2a k=k 2 k=k 1 1 q=c 2I q=c I 2b c 2 c 1 L k=0 q=c I t k=0 q=c 2I 0 T T t*=2t g) Volgens dezelfde redenering als in (d) duurt het opnieuw T om de file op te lossen, dus t * =2T. Er is nu in het FD iets meer rekenwerk nodig om te verkrijgen: De filelengte TIC ' L ' = c1 ' T = J ' C I C ' I C ' k1 = = ( C ' I ) w' J ' C ' 2 I C ' k2 = = w' J ' C I IC ' c1 ' = J ' C I ( ' ) IC ' c2 ' = J ' C ' 2I ( ' ). ( ) ( ' 2 ) h) Net als in (f) sommeren we k maal opp van 3 driehoekjes: L ' TI Met t ' = = w' C ' I ( ) ( ) ( ) VVU = k ' opp + k ' opp + k ' opp 1 1a 1 1b 2 2 = k ' TL ' + k ' t ' L ' + k ' TL ' volgt na flink schrappen: VVU = T I. t

61 C q 2 I 2 I c 2 c x k k 2 k 1 J k=0 q=i k=0 q=2i 1a k=k 1 q=i k=k 2 2 1b q=2i L c 1 c 2 k=0 q=2i t k=0 q=i t 0 T T t* =2T Het maakt voor de VVU dus niets uit waar je de voertuigen ophoudt! In feite hoeft dit niet te verbazen: het knelpunt wordt in beide gevallen even zwaar en even efficiënt belast (gedurende 2T aan capaciteit). Er is dus in beide gevallen even veel ellende, de toeritdosering bepaalt alleen welke groep deze ellende te verwerken krijgt. Elke tussenliggende dosering zou zolang ze maar het knelpunt continue aan capaciteit laat afwikkelen de file een beetje op beide wegen laten ontstaan, maar zou in totaal evenveel VVU uitlokken. Alleen als je te zwaar doseert en het knelpunt minder dan C afhandelt, duurt de file langer en worden er meer VVU opgelopen. i) Dit extra verkeer belast het knelpunt niet extra. De file duurt dus even lang. Alleen: bij dosering zoals in (g) staat er nooit file op de snelweg. De stroom I af wikkelt dus in vrije snelheid af en loopt geen VVU op. Doseer je niet, dan ontstaat er file, waarin ook de I af gevangen zit. Zij lopen dan mee VVU op in de staart van een file van een knelpunt dat zij zelf niet belasten. Voor het andere verkeer blijft de VVU = T 2 I. Het verlies van I af vergroot dus (onnodig!) het totale aantal VVU. Conclusie: toeritdosering is met het oog op totale VVU alleen nuttig, indien daarmee vermeden wordt dat de file van het knelpunt terugslaat naar stromen die niet door het knelpunt moeten maar anders wel verlies oplopen doordat ze in de terugslaande file terecht komen.

62 Examenvraag augustus 2006 Jij bent verkeersingenieur van het Vlaamse Gewest. Je weet dat je bevoegde minister uitsluitend geïnteresseerd is in het minimaliseren van voertuig verliesuren door filevorming op welk wegtype dan ook (dus niet in de locatie waar de files staan of in welke verkeersstromen al dan niet rijden ten koste van andere). Men vraagt jou om een geschikte locatie te selecteren voor een proef met toeritdosering. a) Met welke locatie doe je je minister allicht het meeste plezier en waarom (je mag veronderstellen dat beide locaties knelpunten zijn): - E40 Gent Brussel, laatste oprit (van het af-/opritcomplex Ternat) vóór de aansluiting met de ring, of - Brusselse ring, oprit van de aansluiting Ninoofsesteenweg (af-/opritcomplex dat deze belangrijke in- en uitvalsweg naar/van Brussel Centrum aan de ring koppelt)? Wat ook je advies was, men heeft (om welke redenen dan ook) uiteindelijk gekozen voor Ternat. Stel, de verkeersvraag op de E40 nabij Ternat benadert al sterk de capaciteit van de weg. Alle verkeer via de oprit is in feite te veel en zal file veroorzaken. Je beslist maximaal te doseren gedurende de twee drukste spitsuren (7 9 u). De verkeersvraag aan de oprit is heel die tijd 1080 vtg/uur. Je dosering geeft telkens afwisselend 2 seconden groen (goed voor 1 voertuig) en 8 seconden rood. b) Welke is de gemiddelde verkeersstroom op de oprit? c) En wat is de gemiddelde snelheid van het verkeer indien C = 1800 vtg/u, V vrij = 72 km/u en de maximale dichtheid 125 vtg/km bedraagt (veronderstel een driehoekig fundamenteel diagram)? d) Hoe lang is de file op (en eventueel stroomopwaarts van) de oprit om 9 uur (als er om 7 uur nog geen stond)? e) Hoe lang doet een voertuig dat om 9 uur achteraan aansluit erover om op de snelweg te geraken indien je ook na 9 uur even streng zou blijven doseren? f) Denk je dat bestuurders in werkelijkheid zoveel geduld zullen hebben? Welke alternatieven hebben ongeduldige bestuurders die vóór jouw ingreep om 9 u via oprit Ternat naar Brussel reden maar die nu de wachttijd op en voor de oprit niet zien zitten?

63 Oplossing examenvraag augustus 2006 a) Beide locaties zijn knelpunten; dus door te doseren kan je (deels) bepalen welk verkeer (de oprit of hoofdrijbaan) de verliesuren oploopt, maar je kan ze niet vermijden. Je kunt wel vermijden dat de file terugslaat naar verkeersstromen die niet door het knelpunt moeten, maar die zonder dosering in de terugslaande file terecht zouden komen. Daar zitten de vermijdbare voertuigverliesuren. Grofweg laat toeritdosering de verliesuren op de oprit (en aanvoerende wegen) ontstaan ipv op de hoofdrijbaan. De locatie op de ring is dan de beste optie. Je vermijdt hiermee dat er ter hoogte van de oprit file op de ring ontstaat, die onmiddellijk ook verkeer zou vastzetten dat de afrit (even stroomopwaarts) wil nemen naar de drukke invalsweg (en dat dus niet door het knelpunt moet). Op de E40-locatie kan je verwachten dat er bij Ternat wel verkeer bijkomt, maar nauwelijks verkeer de snelweg wil verlaten (kortom: quasi iedereen moet daar door de flessenhals = geen vermijdbare verliesuren). NB: als je via eenzelfde redenering de locatie Ring afwees omdat dosering daar terugslag naar Brussel centrum zou veroorzaken en daarmee vermijdbare verliesuren, werd dit ook goed gerekend (de redenering is namelijk OK, al is dit risico in de praktijk makkelijker op te vangen m.b.v. buffers op de oprit, en doordat bestuurders die de gedoseerde oprit wilden nemen, nu bv. naar een andere oprit rijden; op de hoofdrijbaan rijdt vele malen meer verkeer en bestaat deze optie daar niet). b) Per cyclus van 10 seconden rijdt er 1 voertuig, de intensiteit is dus 1/10 vtg/s of 360 vtg/u c) In een FD bereken je eenvoudig dat 360 vtg/u op de congestietak overeenkomt met k q = 105 vtg/km en dus V = I q /k q = 3.4 km/u d) Hier gaan velen de fout in! Men berekent de golfsnelheid c van de terugslaande file. Dit is de helling van de lijn tussen (k f,i f )=(15,1080) op de vrij verkeer tak en (k q,i q )=(105,360) op de congestietak c = ( )/(105-15) =8 km/u; Na 2 uur zit deze schokgolf dus 16 km ver! NB: elke andere redenering bv op basis van continuïteit ( netto 720 vtg/u onverwerkt over 2 uur is 1440 vtg in de file à dichtheid k q = zoveel km ) is fout, want houdt geen rekening met de terugslag van de filegolf! Je doet dan namelijk alsof die file geen dimensie heeft en vertikaal gestapeld staat. De terugslaande file slokt echter nog extra voertuigen op die je op die manier in vrij verkeer gebied zou veronderstellen. Wél kun je stellen dat: # vtg in de file = # vtg in vertikale stapel + # uit vrij gebied opgeslokt door de file L * k q = L * k f, waaruit L = 1440/(105-15) = 16 km e) 2 redeneringen zijn mogelijk: - 16 km à 3.4 km/u = 4u40min - 16 km à 105 vtg/km = 1680 vtg weg te werken aan 360 vtg/u = 4u40min f) - ander vertrektijdstip - andere oprit en via de snelweg - via onderliggend wegennet ipv de snelweg - met andere vervoerswijze - rit niet maken (door te verhuizen of ander werk te zoeken of )

64 Examenvraag juni 2007 Om de trek van en naar de kust te stroomlijnen, past de politie op de E40 vaak blokrijden toe. Laten we er hoewel hierover discussie bestaat van uitgaan dat de capaciteit, en bij uitbreiding het fundamenteel diagram, hierdoor niet wijzigt. Het doel van de maatregel is dan om in de stroom die dicht tegen capaciteit aanzit, op gecontroleerde wijze blokken aan te brengen waarin aan capaciteit afgewikkeld wordt. Tussen deze blokken in creëert men hierdoor een stukje lege weg (hiaat). Als er dan instabiliteiten ontstaan in het dichte blok (een kettingreactie waarbij opeenvolgende voertuigen steeds harder moeten remmen en mogelijk zelfs tot stilstand komen), heeft het laatste voertuig nog de kans om weer te versnellen voordat het volgende blok eraan komt. Het ontstaan van stop-en-go golven wordt aldus verhinderd, met een homogene, stabiele en dus veilige verkeersstroom tot gevolg. Een blok wordt praktisch als volgt gevormd. Een gemotoriseerde agent voegt via een oprit in, neemt de optimale snelheid aan en gebaart dat het verboden is hem in te halen. Na een periode t 0 voegt via dezelfde oprit een tweede agent in die het tweede blok vormt enzovoort. a) Welke is de optimale snelheid waarmee de agent moet rijden om het blok aan capaciteit te laten afwikkelen en welke dichtheid stelt zich in in het blok achter de agent? Duid beide aan in het fundamenteel diagram. b) Schets het x-t diagram als opwaarts van het invoegpunt van de agenten een constante vraag q 1 heerst zoals aangeduid in het fundamenteel diagram (laat minimaal 3 agenten invoegen, de rest van de schets is herhaling). Teken trajectories van voertuigen in je diagram. c) Noemen we het invoegpunt van de agenten x 0 en de plaats waar telkens het laatste voertuig aansluit bij een blok x 1. Schets de snelheid die de volgende drie detectors in de loop van de tijd zouden waarnemen (duid geen waarneming aan als 0): - detector stroomopwaarts van zowel x 0 als x 1 - detector tussen x 0 en x 1 - detector stroomafwaarts van zowel x 0 als x 1 d) Stel dat het voor de stabiliteit van de stroom nodig is dat er tussen twee blokken een hiaat ontstaat van t 1 seconden. Hoe lang na de eerste agent moet de tweede dan invoegen? Leid een analytische formule af voor dit tijdsinterval t 0 tussen twee agenten (in je formule komen alleen parameters van het fundamenteel diagram, de verkeersvraag q 1 en t 1 voor). Duid beide intervallen aan in je x-t diagram. q Pas je formule toe op volgende gegevens: capaciteit 5000 vtg/u verkeersvraag q vtg/u snelheid agent 80 km/u vereiste hiaat t 1 60 s q 1 k

65 Oplossing examenvraag juni 2007 a) Hij moet rijden aan kritische snelheid u c, waarbij zich kritische dichtheid k c instelt. q c q 1 q k k 1 k c b) x t 1 x 1 x 0 t t 0 t 0 u u 1 u c t 1 t c) Zie antwoord b) t 0 d) De oplossing uit c) is periodiek met periode t 0. Bekijken we één periode op de stroomopwaartse en stroomafwaartse meetlocatie, dan weten we dat er evenveel

66 voertuigen in die periode gepasseerd zijn (behoud van voertuig, nergens stapelt opwaarts afwaarts verkeer zich op): N 0 1 ( 0 1 ) 0 t = t q = N t = t t qc + t1 waaruit: 0 = q c t t q c q 1 Je rekent eenvoudig uit dat met deze gegevens voor een hiaat van 1 minuut de agenten elke 10 minuten een blok moeten vormen. Enigszins verrassend is de oplossing niet gevoelig voor de waarde u 1. Merk op dat je evengoed antwoord d) kunt afleiden louter uit het x-t diagram op basis van: tijdsintervallen, (golf)snelheden en wat driehoeksrekening; het rekent iets langer maar levert uiteraard hetzelfde resultaat op. e) Toemaatje: Je kunt op vergelijkbare wijze een analytische formule voor de stabiele lengte L van een blok opstellen. Bekijk opnieuw de stroomafwaartse detector. Het blok herken je aan de metingen u c. Het duurt t0 t1 seconden om het blok van t1 uc q1 lengte L aan snelheid u c te laten passeren, dus: L = ( t0 t1 ) uc =. Met de qc q1 numerieke gegevens vind je een bloklengte van 12 km!.

67 Examenvraag september 2007 Gegeven: een snelweg met 7 detectoren, rijrichting D7 D1 de weg heeft 3 rijstroken met uitzondering van een versmalling tot 2 rijstroken ter hoogte van detector D4 op de snelweg heerst een vrije snelheid F 3, behalve in de versmalling waar de snelheid beperkt is tot F 2 (< F 3 ) de dichtheid bij stilstand voor een rijstrook is J 1, te vermenigvuldigen met het aantal rijstroken, de maximale golfsnelheid is overal w, zodat de driehoekig veronderstelde fundamentele diagrammen van dichtheid k versus intensiteit q worden zoals afgebeeld vanaf t = 0 bouwt de verkeersvraag (=intensiteit stroomopwaarts van D7) geleidelijk op, om op t = t 0 de waarde C 2 te overschrijden; vanaf t 0 handhaaft de vraag zich op q 0 = ½ (C 2 +C 3 ) tot t 1 op t = t 1 gebeuren gelijktijdig twee dingen: (i) de verkeersvraag bij D7 verandert ogenblikkelijk naar C 2 ; (ii) ter hoogte van detector D2 gebeurt een ongeval waardoor de capaciteit tot het einde van de analyseperiode terugvalt tot C 1 ; verkeer kan hier over 1 rijstrook passeren aan lage snelheid F 1 (zie fundamenteel diagram) op t = t 2 valt de verkeersvraag ogenblikkelijk terug op 0 en dat blijft zo tot het einde van de analyseperiode. D 1 t < t 1 t t 1 q(k) D 2 C 3 D 3 F 3 C 2 D 4 F 2 w D 5 C 1 w F 1 w k D 6 J 1 2J 1 3J 1 D 7

68 Gevraagd: a) Teken (te beginnen vanaf t 0 en eindigend met een lege weg) het x,t diagram met alle optredende golven, waaiers, slips etcetera. Zorg daarbij dat de golfsnelheden consistent zijn met je fundamentele diagrammen. - het tijdstip t 1 kies je zelf, zodanig dat de filestaart stabiliseert ergens tussen D5 en D6 - het tijdstip t 2 kies je zelf, zodanig dat de filestaart keert ergens tussen D6 en D7 b) Teken voor alle 7 detectoren een apart k-q diagram waarin je met als achtergrondje de lijnen van het plaatselijke fundamentele diagram de waargenomen verkeerstoestanden tussen t = 0 en t = uitzet. Gebruik daarbij de volgende symbolen: voor toestanden die louter door de opwaartse randvoorwaarde (= verkeersvraag) beïnvloed zijn, voor toestanden die door de wegversmalling zijn opgelegd voor toestanden die door het ongeval zijn opgelegd.

69 Oplossing examenvraag september 2007

70

71 Examenvraag juni 2008 q C Beschouw een knelpunt veroorzaakt door een oprit op een snelweg met bijgevoegd fundamenteel diagram (zowel voor als na de oprit). Merk op dat de vrije snelheid dus oneindig is. w k Je mag veronderstellen dat invoegend verkeer altijd voorrang neemt op reeds aanwezig snelwegverkeer. De verkeersvraag op de snelweg en oprit is gegeven in bijgaande figuur. Volgende parameters zijn gegeven: C 900 vtg/u I I + w t 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t vtg/u 300 vtg/u 10 km/u 1 u 0.5 u 0.5 u 0.5 u 1 u 0.5 u q C C - I I + I 0 t 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 Τ snelweg oprit t Gevraagd: a) Hoe lang wordt de file maximaal? Wanneer is alle file opgelost? b) Teken het verloop in x en t van de filevorming. Duid alle verkeerstoestanden die voorkomen aan op je fundamenteel diagram, alsook alle schokgolven. c) Wat is de totale verblijftijd (aantal voertuiguren) in het netwerk (oprit, snelweg voor invoegen, snelweg na invoegen)? d) Wat is de gemiddelde verkeersvraag die het knelpunt te verwerken krijgt? Wat is dus de gemiddelde I/C verhouding?

72 e) Stel: we trachten de afwikkeling tijdens de periode T in dit knelpunt te modelleren met een statisch model. We veronderstellen de reistijdfunctie (reistijd per voertuig) voor elk van de drie schakels (oprit, snelweg voor invoegen, snelweg na invoegen) gelijk en in de vorm van een BPR-achtige curve: 4 I t = 0.15 * C De parameter C * van deze BPR-curve mag normaliter niet veel afwijken van de fysieke capaciteit en we kiezen deze dus gelijk aan 900 vtg/u voor de snelwegschakels en 450 vtg/u voor de oprit. Bereken de totale verblijftijd op de drie schakels samen volgens het statische model. f) Hoe verklaar je de overeenkomsten en/of verschillen tussen het statische en dynamische resultaat? Had je dit verwacht? Stel dat de totale verkeersvraag 10% lager zou liggen, hoeveel kleiner zou dan volgens het statische model de totale verblijftijd worden? Denk je dat je met het dynamische model dezelfde gevoeligheid zou krijgen (alleen kwalitatief, geen berekeningen voor het dynamische model)?

73 Oplossing examenvraag juni 2008 q C snelweg C x C C I + C - I C I + C t C - I C I + w 1 L max w v 1 k - k + k j k t 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 a) Men vindt eenvoudig in het fundamenteel diagram: k j = 90 vtg/km; k - = 20 vtg/km; k + = 30 vtg/km; w 1 = 10/3 km/u; v 1 = 20 km/u Τ t De capaciteit C snelweg die nadat de oprit zijn deel ingenomen heeft nog over is voor verkeer op de snelweg is aangegeven in bovenstaande figuur. Men verkrijgt hoger getoond x-t diagram. Toevallig komt telkens met het snijpunt van schokgolven een verandering van de verkeersvraag op de snelweg overeen, wat de figuur sterk vereenvoudigt. b) L max = 10 km, waardoor de file, die vanaf het eind van t 5 oplost met snelheid v1=20km/u, een half uur later opgelost is; dit komt toevallig precies overeen met het eind van interval t 6 en dus lost de file op tegen het eind van interval T. c) Door de oneindige vrije snelheid is de verblijftijd op de oprit en in het knelpunt zelf (= snelweg na de oprit) waar geen file optreedt gelijk aan 0. Blijft over het filegebied, waar de totale verblijftijd = k ds. Deze integraal valt uiteen in 3 S gebieden met homogene dichtheid: + + TTS = k Opp ( ) + k Opp ( ) + k Opp ( ) * 5 1.5*10 = *1.5* = 600vtg u

74 d) Gemiddelde verkeersvraag = integraal van de opgegeven intensiteiten over de tijd / periode T = 900 vtg/u gemiddelde I/C = 1 Dit is geen toeval uiteraard nadat bleek dat er file stond precies vanaf de start tot het eind van interval T; het knelpunt is dus gemiddeld precies aan capaciteit belast, zij het met perioden van overbelasting en rustiger periodes afgewisseld. e) Voor de 3 schakels i in het statische model berekenen we de gemiddelde intensiteit in T en berekenen we de totale verblijftijd als het aantal voertuigen N i * verblijftijd per voertuig: ( i ) ε + 1 ε ε i I i αt I i α * * * ε i i i stat I TTSi = Niα = I T = C C C De totale verblijftijd is dan: TTS = TTS + TTS + TTS oprit snelweg knelpunt stat stat stat stat met α = 0.15; ε = 4 = = 654vtg u f) De benadering van de dynamische TTS is verrassend goed (binnen de 10%). Echter, dit is eerder een gelukstreffer door goede calibratie, want de statische TTS is afhankelijk van een aantal vrij arbitraire parameters: de periode T, de parameters α (=0.15) en ε (=4) van de BPR-curve en de rekenwaarden van de capaciteiten C *. Dit blijkt pas goed bij de gevoeligheidsanalyse. De TTS stat voor een 10% lagere vraag vinden we door de eerder berekende TTS stat te vermenigvuldigen met (want de TTS is evenredig met I 5 ) en wordt dus 430 vtgu. In het dynamische model is vrijwel elke overbelasting weg (slechts heel kortstondige filevorming tijdens t 3 ) en valt de TTS terug op een heel kleine waarde en niet tot 66% zoals het statische model suggereert. De gevoeligheid van het statische model is dus totaal verschillend (en fout), waardoor het model (dat nochtans goed gecalibreerd was!) voor scenario analyses de facto onbruikbaar wordt. Dit geldt in feite bij uitbreiding ook voor alle statische analyses van sterk door congestie gekenmerkte netwerken. Wees je daarvan bewust als je ooit statische modelresultaten moet interpreteren!

75 Examenvraag september 2008 q C We beschouwen een knelpunt veroorzaakt door een oprit op een snelweg met bijgevoegd fundamenteel diagram (zowel voor als na de oprit). w k Je mag veronderstellen dat invoegend verkeer altijd voorrang neemt op reeds aanwezig snelwegverkeer. De verkeersvraag op de snelweg en oprit is gegeven in bijgaande figuur. Volgende parameters zijn gegeven: C 900 vtg/u q I I + t 1 t 2 t 3 t 4 Gevraagd: 300 vtg/u 400 vtg/u 1 u 5 u 2 u 1 u C C - I C - I + I + I 0 t 1 t 2 t 3 t 4 Τ snelweg oprit t a) Teken een volledig fundamenteel diagram en x-t verloop van het filepatroon op de snelweg. Beantwoord op basis hiervan volgende vragen: i. Duid op een fundamenteel diagram alle golfsnelheden aan en bereken ze (als functie van w; als je echt een numerieke waarde denkt nodig te hebben voor w, kies je die zelf) ii. Wat is de maximale filelengte die voorkomt (als functie van w)? Wanneer wordt die bereikt? iii. Wat is de reistijd van het eerste voertuig op de snelweg? En die van het laatste voertuig op de snelweg? (dus niet van voertuigen afkomstig van de oprit) iv. Teken het verloop van de intensiteit als functie van de tijd in [0,T] voor de volgende drie locaties op de snelweg: - w km stroomafwaarts van de oprit - w-ε km stroomopwaarts van de oprit - 3w km stroomopwaarts van de oprit b) Wat is de totale vraag in T (oprit + snelweg samen)? Wat is het maximale aantal voertuigen dat in T kan afgewikkeld worden? c) Zijn de antwoorden in b) een voldoende voorwaarde om binnen t T de file te laten oplossen? Of kun je een tegenvoorbeeld verzinnen, dus een schets van een situatie (verdeling van de verkeersvraag in T) waarbij de antwoorden in b) hetzelfde blijven maar de file toch niet binnen t T opgelost is?

76 Oplossing examenvraag september 2008 C snelweg q C x C C - I C I + C - I C t C - I C I + w 1 w L max v 1 k j k t t 1 t 2 t 3 t 4 a) Uit bovenstaande diagrammen leiden we af: i. w 1 = w/4 ; v 1 = -2w ii. L max = t 1 *w+( t 2 - t 1 )*w 1 = 2w bereikt precies op ( t 2 + t 1 )=6 iii. reistijd eerste voertuig = 0 want reist met snelheid reistijd laatste voertuig = v 1 * t 4 = 1 iv. I snelweg C C - I C I + I + I +w -w+ε -3w t t 1 t 2 t 3 t 4 t C + I + t C I + I + t C I + I + t I = b) ( ) ( ) ( ) T C = 8100 c) Nee! Als de vraag zo in de tijd gespreid is dat er ook maar even geen volledige benutting van de capaciteit is, staat er op het einde van T nog file. Verschuif bijvoorbeeld het vraagpatroon van de snelweg 1 uur naar rechts over de t-as. De totale vraag blijft gelijk, maar in het eerste uur wordt van de capaciteit C t 1 slechts I - benut. Er blijven dan op t = T nog C-I - voertuigen in de file over. NB: Dit is trouwens typisch de reden waarom bij kruispunten, ook al is over wat langere periode gezien I<C, er binnen die periode toch een filelengte > 0 te verwachten is. De vraag komt namelijk random verdeeld toe en dus is er een kans >0 dat daarbij kortstondige periodes van overbelasting optreden.

77 Examenvraag juni 2009 Gegeven: - een weg met volgende fundamentele relatie tussen snelheid V en dichtheid J V k e k = w k k: ( ) q = 0 t < 0 - verkeersvraag: 3 q = 4 Jw 0 t 10T q = 0 10T < t - Vanaf x=0 is er een wegversmalling met capaciteit ½ Jw Gevraagd: i. teken het fundamenteel diagram van intensiteit tegen dichtheid ii. teken het x-t diagram (tip: als je een ruitjesblad gebruikt met de tijdsas in eenheden T en de x-as in eenheden Tw, kun je veel berekeningen eenvoudig grafisch oplossen!) iii. bereken het aantal voertuigverliesuren iv. stel: op t=4t komt er een truck op de rijbaan ter hoogte van x=-5tw met snelheid w. Het andere verkeer kan deze truck niet inhalen. Op t=5t verdwijnt deze weer, zodat het andere verkeer vrije baan heeft. a. teken opnieuw het x-t diagram en bepaal het aantal voertuigverliesuren b. vergelijk beide uitkomsten voor de voertuigverliesuren en verklaar je antwoord c. Bonus: hoe zou het aantal voertuigverliesuren veranderen als de truck een andere snelheid had, bijvoorbeeld 2w, 1/2w of 0?

78 Oplossing examenvraag juni 2009 e i. Aangezien q=k V geldt: q ( k ) w( J k ) = ; zie figuur ii. Het x-t diagram komt overeen met de grote driehoek in de figuur (geschaduwd, dus zonder de kleine driehoek achter de truck) iii. Door de oneindige vrije snelheid is de verblijftijd waar geen file optreedt gelijk aan 0. Blijft over het filegebied, waar de totale verblijftijd = k ds. Het aantal S voertuigverliesuren is daarom gelijk aan de oppervlakte van de aangeduide driehoek ( 15 T 5 Tw w J T ) vermenigvuldigd met de homogene dichtheid (½ J ) in dit gebied = iv. De truck legt een bewegende randvoorwaarde op, die stelt dat de relatieve intensiteit die voorbij de truck gaat = 0 en de snelheid van verkeer opwaarts w. Stroomafwaarts van de truck ontstaat dus een 0-toestand (waardoor de instroom in de file tijdelijk stopt en de filestaart tussen t=4t en t=5t krimpt met snelheid w). Stroomopwaarts van de truck wordt de snelheid van verkeer gedwongen w te zijn, met volgens het fundamenteel diagram een bijhorende dichtheid k= ½ J. Hierdoor genereert de truck een schokgolf met dezelfde snelheid als die van de oorspronkelijke filestaart. Wanneer de truck weer verdwijnt, ontstaat een waaier met kritische dichtheid en capaciteitsstroom, waarvan de meest opwaartse karakteristiek met snelheid w de schokgolf inhaalt en oplost (op t=8t); de meest afwaartse karakteristiek met snelheid raakt de filestaart onmiddellijk op t=5t. Door dit laatste groeit de file terug aan met snelheid w, totdat de instroom in de filestaart terugvalt op de oorspronkelijke verkeersvraag ¾ Jw (zodra de file achter de truck opgelost is op t=8t), en de filestaart ook de oorspronkelijke schokgolfsnelheid van ½ w weer aanneemt. a. Uit de figuur zie je eenvoudig dat het aantal voertuigverliesuren even groot is als in vraag iii: de door de truck gegenereerde file beslaat immers precies dezelfde oppervlakte als diegene die uit de oorspronkelijke file uitgesneden wordt, en de dichtheid erin is ook gelijk. b. De voertuigverliesuren zijn gelijk, omdat het niets uitmaakt waar de voertuigen voor de wegversmalling wachten (in de oorspronkelijke file of tijdelijk opgehouden door de truck). Zolang het knelpunt gedurende 15T aan capaciteit benut wordt bij eenzelfde verkeersvraag, zullen er even veel voertuigen even lang in de wachtrij staan, wat ook de positie of dichtheid van die wachtrij is, en

79 of er daarin nu wel of niet tijdelijk verstoringen optreden zoals een trage truck. c. Bij een andere snelheid van de truck, verandert de vorm van de driehoek file erachter; de uitsnede uit het filegebied blijft gelijk. Rijdt de truck sneller dan w, dan wordt de oppervlakte van de driehoek erachter groter, maar de dichtheid erin kleiner; rijdt de truck trager, krijgen we een kleinere driehoek met hogere dichtheid, maar het product van oppervlakte en dichtheid blijft steeds gelijk. Hoe dan ook zullen omwille van de argumenten in b de voertuigverliesuren precies gelijk blijven. x 0-2Tw -½w 4T 5T 8T 10T 15T w -w k= ½J w t -4Tw -5Tw 0 C=Jw k= ½J q Jw -7Tw Randvoorwaarde door truck: v = +w ¾ Jw ½ Jw -½w w ½ J -w J k ¾ Jw 0 t

De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat 1 VERKEERSSTROOMTHEORIE OF: HOE ONTSTAAN FILES?

De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat 1 VERKEERSSTROOMTHEORIE OF: HOE ONTSTAAN FILES? CTB1420 Oefenopgaven Deel 4 - Antwoorden De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat 1 VERKEERSSTROOMTHEORIE OF: HOE ONTSTAAN FILES? 1. Eenheden a) Dichtheid: k,

Nadere informatie

3200 = 40 = 30,5 vtg/km 4200

3200 = 40 = 30,5 vtg/km 4200 1 CONGESTIE EN SCHOKGOLVEN 1.1 Ongeluk op de snelweg a) Twee rijstroken, dus k cap = 2*20 =40 vtg/km. Intensiteit: 3200 vtg/uur. Capaciteit: 2*2100= 4200 vtg/uur. Dus de dichtheid is: 3200 k A1 = 40 =

Nadere informatie

Modelleren en simuleren van verkeersstromen

Modelleren en simuleren van verkeersstromen Modelleren en simuleren van verkeersstromen Sven Maerivoet Maart 2003 Waar zal het over gaan? De nadruk zal liggen op : modelleren en simuleren We hebben het dus niet over : verkeersbeheersing 2 Overzicht

Nadere informatie

Verificatie en calibratie MaDAM

Verificatie en calibratie MaDAM Verificatie en calibratie MaDAM Remco van Thiel Graduation Date: 15 October 2004 Graduation committee: v. Berkum Weijermars Birnie Organisation: Goudappel Coffeng Inleiding Het wordt steeds drukker op

Nadere informatie

Beweging. De beginvoorwaarden voor het numerieke programma zijn als volgt: x(0) = 0 m y(0) = 2,0 m. Plaats: vx(0) = 4,0 m/s vy(0) = 0 m/s.

Beweging. De beginvoorwaarden voor het numerieke programma zijn als volgt: x(0) = 0 m y(0) = 2,0 m. Plaats: vx(0) = 4,0 m/s vy(0) = 0 m/s. Beweging Voorbeeld: Roofjump II Bij één van de voorgaande opgaven heb je moeten berekenen hoe snel iemand moet rennen om van een hoger gelegen dak naar een lager gelegen dak te springen. In het eenvoudige

Nadere informatie

Het fileprobleem in België : wiskundige modellen, analyse, simulatie, regeling en acties.

Het fileprobleem in België : wiskundige modellen, analyse, simulatie, regeling en acties. Het fileprobleem in België : wiskundige modellen, analyse, simulatie, regeling en acties. Eindverslag DWTC project MD/01/024 en MD/01/025 september 2001 SISTA DEPARTEMENT ELEKTROTECHNIEK KASTEELPARK ARENBERG

Nadere informatie

Antwoorden Natuurkunde Hoofdstuk 2

Antwoorden Natuurkunde Hoofdstuk 2 Antwoorden Natuurkunde Hoofdstuk 2 Antwoorden door Daan 4301 woorden 3 april 2016 6,8 6 keer beoordeeld Vak Methode Natuurkunde Systematische natuurkunde 2.1 Onderzoek naar bewegingen Opgave 1 a De (gemiddelde)

Nadere informatie

Verkeersgolven. Rini van Dongen. 50 jaar,

Verkeersgolven. Rini van Dongen. 50 jaar, Verkeersgolven Rini van Dongen 50 jaar, 1 Verantwoording Op 5-04-1997 heb ik voor h* een voordracht gehouden met als titel: Golven op de snelweg. Voor deelnemers aan het autoverkeer is het een bekende

Nadere informatie

Evaluatie effecten DVM-maatregelen met behulp van microsimulatie

Evaluatie effecten DVM-maatregelen met behulp van microsimulatie Evaluatie effecten DVM-maatregelen met behulp van microsimulatie Door: Steven Logghe & Ben Immers; K.U.Leuven Op de ring van Antwerpen is de verkeerssituatie ter hoogte van de Kennedy-tunnel met behulp

Nadere informatie

Trillingen en geluid wiskundig

Trillingen en geluid wiskundig Trillingen en geluid wiskundig 1 De sinus van een hoek 2 Radialen 3 Uitwijking van een harmonische trilling 4 Macht en logaritme 5 Geluidsniveau en amplitude 1 De sinus van een hoek Sinus van een hoek

Nadere informatie

Wiskundige modellen voor filevorming BWI-werkstuk

Wiskundige modellen voor filevorming BWI-werkstuk vrije Universiteit amsterdam Wiskundige modellen voor filevorming BWI-werkstuk Dennis Roubos droubos@few.vu.nl Copyright c 2006 Dennis Roubos. Alle rechten voorbehouden. Inhoudsopgave Voorwoord Notatie

Nadere informatie

a) Omschrijf in woorden tot welke algemene effecten de introductie van nieuwe transportvoorzieningen leidt. U behoeft het diagram niet te geven.

a) Omschrijf in woorden tot welke algemene effecten de introductie van nieuwe transportvoorzieningen leidt. U behoeft het diagram niet te geven. Examen H111 Verkeerskunde Basis Katholieke Universiteit Leuven Departement Burgerlijke Bouwkunde Datum: donderdag 5 september 2002 Tijd: 9.00 12.00 uur Instructies: Er zijn 5 vragen; start de beantwoording

Nadere informatie

2.1 Onderzoek naar bewegingen

2.1 Onderzoek naar bewegingen 2.1 Onderzoek naar bewegingen Opgave 1 afstand a De (gemiddelde) snelheid leid je af met snelheid =. tijd Je moet afstand en snelheid bespreken om iets over snelheid te kunnen zeggen. afstand snelheid

Nadere informatie

KINEMATICA 1 KINEMATICA

KINEMATICA 1 KINEMATICA KINEMATICA 1 KINEMATICA 1 Inleidende begrippen 1.1 Rust en beweging van een punt 1.1.1 Toestand van beweging 1 Inleidende begrippen Een punt is in beweging ten opzichte van een referentiepunt wanneer

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I Inademen Bij controlemetingen aan de ademhaling wordt men gevraagd om diep uit te ademen en vervolgens gedurende vijf seconden zo diep mogelijk in te ademen. Tijdens het inademen is de hoeveelheid verse

Nadere informatie

CT2710 Transport & Planning Verkeerstroomtheorie en Verkeersmanagement

CT2710 Transport & Planning Verkeerstroomtheorie en Verkeersmanagement CT2710 Transport & Planning Hans van Lint & Prof Serge Hoogendoorn Transport & Planning 11-5-2012 Delft University of Technology Challenge the future 1 Overzicht komende 6 colleges Maandag (6/12, Van Lint)

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I Inademen ij controlemetingen aan de ademhaling wordt men gevraagd om diep uit te ademen en vervolgens gedurende vijf seconden zo diep mogelijk in te ademen. Tijdens het inademen is de hoeveelheid verse

Nadere informatie

Respons van een voertuig bij passage over een verkeersdrempel

Respons van een voertuig bij passage over een verkeersdrempel Respons van een voertuig bij passage over een verkeersdrempel G. Lombaert en G. Degrande. Departement Burgerlijke Bouwkunde, K.U.Leuven, Kasteelpark Arenberg 40, B-3001 Leuven 1 Formulering van het probleem

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2006-I

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2006-I Verkeersdichtheid We gaan uit van de volgende (denkbeeldige) situatie (zie figuur 1). Op een weg rijden auto s met een snelheid van 80 kilometer per uur. e auto s houden een onderlinge afstand van 45 meter.

Nadere informatie

Mooie samenvatting: http://members.ziggo.nl/mmm.bessems/kinematica%20 Stencil%20V4%20samenvatting.doc.

Mooie samenvatting: http://members.ziggo.nl/mmm.bessems/kinematica%20 Stencil%20V4%20samenvatting.doc. studiewijzer : natuurkunde leerjaar : 010-011 klas :6 periode : stof : (Sub)domeinen C1 en A 6 s() t vt s v t gem v a t s() t at 1 Boek klas 5 H5 Domein C: Mechanica; Subdomein: Rechtlijnige beweging De

Nadere informatie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 31 mei uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 31 mei uur wiskunde B,2 Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak Dinsdag 3 mei 3.30 6.30 uur 20 05 Voor dit examen zijn maximaal 89 punten te behalen; het examen bestaat uit 20 vragen. Voor elk

Nadere informatie

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni Nummer vragenreeks: 1

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni Nummer vragenreeks: 1 IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni 206 Nummer vragenreeks: IJkingstoets wiskunde-informatica-fysica 29 juni 206 - reeks - p. /0 Oefening Welke studierichting wil je graag volgen? (vraag

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B1,2

Examen HAVO. wiskunde B1,2 wiskunde 1, Examen HVO Hoger lgemeen Voortgezet Onderwijs ijdvak 1 Vrijdag 19 mei 1.0 16.0 uur 0 06 Voor dit examen zijn maximaal 87 punten te behalen; het examen bestaat uit vragen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2)

Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2) Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2) Snelheid en gemiddelde snelheid Met de grootheid snelheid geef je aan welke afstand een voorwerp in een bepaalde tijd aflegt. Over een langere periode is de snelheid

Nadere informatie

Overgangsverschijnselen

Overgangsverschijnselen Hoofdstuk 5 Overgangsverschijnselen Doelstellingen 1. Overgangsverschijnselen van RC en RL ketens kunnen uitleggen waarbij de wiskundige afleiding van ondergeschikt belang is Als we een condensator of

Nadere informatie

PROJECT 1: Kinematics of a four-bar mechanism

PROJECT 1: Kinematics of a four-bar mechanism KINEMATICA EN DYNAMICA VAN MECHANISMEN PROJECT 1: Kinematics of a four-bar mechanism Lien De Dijn en Celine Carbonez 3 e bachelor in de Ingenieurswetenschappen: Werktuigkunde-Elektrotechniek Prof. Dr.

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal Hoofdstuk 1 Beweging in beeld Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal 1.2/1.3 Snelheidsgrafieken en versnellen In een (v,t)-diagram staat de snelheid (v) uit tegen de tijd (t). Het (v,t)-diagram

Nadere informatie

Examen H111. Katholieke Universiteit Leuven Departement Burgerlijke Bouwkunde. Verkeerskunde Basis. Datum: vrijdag 7 juni 2002 Tijd: 9.00 12.

Examen H111. Katholieke Universiteit Leuven Departement Burgerlijke Bouwkunde. Verkeerskunde Basis. Datum: vrijdag 7 juni 2002 Tijd: 9.00 12. Examen H111 Verkeerskunde Basis Katholieke Universiteit Leuven Departement Burgerlijke Bouwkunde Datum: vrijdag 7 juni 2002 Tijd: 9.00 12.00 uur Instructies: Er zijn 5 vragen; start de beantwoording van

Nadere informatie

Verkeersafwikkeling weefvak A4 Nieuw-Vennep/Hoofddorp. April 2002

Verkeersafwikkeling weefvak A4 Nieuw-Vennep/Hoofddorp. April 2002 Verkeersafwikkeling weefvak A4 Nieuw-Vennep/Hoofddorp April 2002 ....................... Colofon Uitgegeven door: Adviesdienst Verkeer en Vervoer Informatie: ir. H. Schuurman Telefoon: 010 282 5889 Fax:

Nadere informatie

Examen HAVO. wiskunde B1

Examen HAVO. wiskunde B1 wiskunde B1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Vrijdag 19 mei 13.30 16.30 uur 0 06 Voor dit examen zijn maximaal 83 unten te behalen; het examen bestaat uit 3 vragen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie

(g 0 en n een heel getal) Voor het rekenen met machten geldt ook - (p q) a = p a q a

(g 0 en n een heel getal) Voor het rekenen met machten geldt ook - (p q) a = p a q a Samenvatting wiskunde h4 hoofdstuk 3 en 6, h5 hoofdstuk 4 en 6 Hoofdstuk 3 Voorkennis Bij het rekenen met machten gelden de volgende rekenregels: - Bij een vermenigvuldiging van twee machten met hetzelfde

Nadere informatie

Een model voor een lift

Een model voor een lift Een model voor een lift 2 de Leergang Wiskunde schooljaar 213/14 2 Inhoudsopgave Achtergrondinformatie... 4 Inleiding... 5 Model 1, oriëntatie... 7 Model 1... 9 Model 2, oriëntatie... 11 Model 2... 13

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal Hoofdstuk 1 Beweging in beeld Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal 1.1 Beweging vastleggen Het verschil tussen afstand en verplaatsing De verplaatsing (x) is de netto verplaatsing en de

Nadere informatie

Dit tentamen bestaat uit 6 vragen. Voor elke vraag zijn 10 punten te behalen. Het tentamencijfer is 1+ [aantal punten]/60.

Dit tentamen bestaat uit 6 vragen. Voor elke vraag zijn 10 punten te behalen. Het tentamencijfer is 1+ [aantal punten]/60. Tentamen AutoMobility 3 juli 14:00-17:00 Dit tentamen bestaat uit 6 vragen. Voor elke vraag zijn 10 punten te behalen. Het tentamencijfer is 1+ [aantal punten]/60. VRAAG 1: A13/A16 (Normering 1a: 2, 1b:2,

Nadere informatie

Hoofdstuk 10: Partiële differentiaalvergelijkingen en Fourierreeksen

Hoofdstuk 10: Partiële differentiaalvergelijkingen en Fourierreeksen Hoofdstuk : Partiële differentiaalvergelijkingen en Fourierreeksen Partiële differentiaalvergelijkingen zijn vergelijkingen waarin een onbekende functie van twee of meer variabelen en z n partiële afgeleide(n)

Nadere informatie

Verbanden en functies

Verbanden en functies Verbanden en functies 0. voorkennis Stelsels vergelijkingen Je kunt een stelsel van twee lineaire vergelijkingen met twee variabelen oplossen. De oplossing van het stelsel is het snijpunt van twee lijnen.

Nadere informatie

1 Limiet van een rij Het begrip rij Bepaling van een rij Expliciet voorschrift Recursief voorschrift 3

1 Limiet van een rij Het begrip rij Bepaling van een rij Expliciet voorschrift Recursief voorschrift 3 HOOFDSTUK 6: RIJEN 1 Limiet van een rij 2 1.1 Het begrip rij 2 1.2 Bepaling van een rij 2 1.2.1 Expliciet voorschrift 2 1.2.2 Recursief voorschrift 3 1.2.3 Andere gevallen 3 1.2.4 Rijen met de grafische

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2002-I

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2002-I Functies In figuur 1 zijn de grafieken getekend van de functies f ( x) = 2x + 12 en g(x) = x 1. figuur 1 P f g O x 4p 1 Los op: f(x) g(x). Rond de getallen in je antwoord die niet geheel zijn af op twee

Nadere informatie

Een kogel die van een helling afrolt, ondervindt een constante versnelling. Deze versnelling kan berekend worden met de formule:

Een kogel die van een helling afrolt, ondervindt een constante versnelling. Deze versnelling kan berekend worden met de formule: Voorbeeldmeetrapport (eenparig versnelde beweging stopwatch en meetlat) Eenparig versnelde beweging stopwatch en meetlat. Doel van de proef Een kogel die van een helling afrolt, voert een eenparig versnelde

Nadere informatie

jaar: 1989 nummer: 17

jaar: 1989 nummer: 17 jaar: 1989 nummer: 17 De snelheidscomponent van een deeltje voldoet aan : v x = a x t, waarin a x constant is en negatief. De plaats van het deeltje wordt voorgesteld door x. Aangenomen wordt dat x= 0

Nadere informatie

De grafiek van een lineair verband is altijd een rechte lijn.

De grafiek van een lineair verband is altijd een rechte lijn. 2. Verbanden Verbanden Als er tussen twee variabelen x en y een verband bestaat kunnen we dat op meerdere manieren vastleggen: door een vergelijking, door een grafiek of door een tabel. Stel dat het verband

Nadere informatie

Sinds de jaren 70 zijn wetenschappers bezorgd om de vervuiling van onze oceanen door allerhande plastiek afval. De laatste 10 jaar loopt het echt uit

Sinds de jaren 70 zijn wetenschappers bezorgd om de vervuiling van onze oceanen door allerhande plastiek afval. De laatste 10 jaar loopt het echt uit Sinds de jaren 70 zijn wetenschappers bezorgd om de vervuiling van onze oceanen door allerhande plastiek afval. De laatste 10 jaar loopt het echt uit de hand en wetenschappers schatten dat er jaarlijks

Nadere informatie

Capaciteit bij Werk-In-Uitvoering op Nederlandse Snelwegen

Capaciteit bij Werk-In-Uitvoering op Nederlandse Snelwegen Capaciteit bij Werk-In-Uitvoering op Nederlandse Snelwegen Thijs Homan MSc. ARCADIS Dr. Tom Thomas Universiteit Twente Samenvatting Wat is de capaciteitsreductie bij Werk-In-Uitvoering en welke factoren

Nadere informatie

Havo 4 - Practicumwedstrijd Versnelling van een karretje

Havo 4 - Practicumwedstrijd Versnelling van een karretje Havo 4 - Practicumwedstrijd Versnelling van een karretje Vandaag gaan jullie een natuurkundig experiment doen in een hele andere vorm dan je gewend bent, namelijk in de vorm van een wedstrijd. Leerdoelen

Nadere informatie

jaar: 1990 nummer: 06

jaar: 1990 nummer: 06 jaar: 1990 nummer: 06 In een wagentje zweeft een ballon aan een koord en hangt een metalen kogel via een touw aan het dak (zie figuur). Het wagentje versnelt in de richting en in de zin aangegeven door

Nadere informatie

1e bachelor ingenieurswetenschappen Modeloplossing examen oefeningen analyse I, januari y = u sin(vt) dt. wordt voorgesteld door de matrix

1e bachelor ingenieurswetenschappen Modeloplossing examen oefeningen analyse I, januari y = u sin(vt) dt. wordt voorgesteld door de matrix e bachelor ingenieurswetenschappen Modeloplossing examen oefeningen analyse I, januari 9. Opgave: Bereken dt ( q) als p = (, ), q = (, ) en p u+v x = e t dt T : (u, v) (x, y) : u y = u sin(vt) dt Oplossing:

Nadere informatie

Opgaven bij het vormen van ruimte: van Poincaré tot Perelman

Opgaven bij het vormen van ruimte: van Poincaré tot Perelman Opgaven bij het vormen van ruimte: van Poincaré tot Perelman Roland van der Veen Inleiding Deze reeks opgaven is bedoeld voor de werkcolleges van de vakantiecursus Wiskunde in Wording, Augustus 2013. 1

Nadere informatie

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport IJkingstoets burgerlijk ingenieur 4 september 05 - reeks - p. IJkingstoets september 05: statistisch rapport In totaal namen studenten deel aan deze toets. Hiervan waren er 06 geslaagd. Verdeling van de

Nadere informatie

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur Eamen VWO 008 tijdvak woensdag 18 juni 13.30-16.30 uur wiskunde B1 Dit eamen bestaat uit 18 vragen. Voor dit eamen zijn maimaal 84 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

( ) Hoofdstuk 4 Verloop van functies. 4.1 De grafiek van ( ) 4.1.1 Spiegelen t.o.v. de x-as, y-as en de oorsprong

( ) Hoofdstuk 4 Verloop van functies. 4.1 De grafiek van ( ) 4.1.1 Spiegelen t.o.v. de x-as, y-as en de oorsprong Hoofdstuk 4 Verloop van functies Met DERIVE is het mogelijk om tal van eigenschappen van functies experimenteel te ontdekken. In een eerste paragraaf onderzoeken we het verband tussen de grafieken van

Nadere informatie

Eindexamen havo wiskunde B pilot 2013-I

Eindexamen havo wiskunde B pilot 2013-I Beoordelingsmodel Tornadoschalen maximumscore 80 km/u komt overeen met 77,8 m/s v = 77,8 invullen in de formule geeft F, Dus de intensiteit op de Fujita-schaal is maximumscore 4 De waarde van F is dan

Nadere informatie

Wisnet-HBO. update maart. 2010

Wisnet-HBO. update maart. 2010 Wat is Differentiëren? 1 Wat is differentiëren? Wisnet-HBO update maart. 2010 Differentiëren is eigenlijk het differentiaalquotient bepalen. Je begint met het delen van uiterst kleine verschillen op elkaar.

Nadere informatie

Doorstromingsstudie: Microsimulatie hoofdwegennet R2 ter hoogte van Tijsmanstunnel

Doorstromingsstudie: Microsimulatie hoofdwegennet R2 ter hoogte van Tijsmanstunnel Doorstromingsstudie: Microsimulatie hoofdwegennet R2 ter hoogte van Tijsmanstunnel Studierapport Departement Mobiliteit en Openbare Werken Verkeerscentrum Anna Bijnsgebouw Lange Kievitstraat 111-113 bus

Nadere informatie

Eerste orde partiële differentiaalvergelijkingen

Eerste orde partiële differentiaalvergelijkingen Eerste orde partiële differentiaalvergelijkingen Vakgroep Differentiaalvergelijkingen 1995, 2001, 2002 1 Eerste orde golf-vergelijking De vergelijking au x + u t = 0, u = u(x, t), a ɛ IR (1.1) beschrijft

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1 vwo 2008-II

Eindexamen wiskunde B1 vwo 2008-II Een eponentiële functie De functie f is gegeven door f( ) = e. is het snijpunt van de grafiek van f met de y-as. B is het snijpunt van de raaklijn aan de grafiek van f in met de -as. Zie figuur 1. figuur

Nadere informatie

1. Orthogonale Hyperbolen

1. Orthogonale Hyperbolen . Orthogonale Hyperbolen a + b In dit hoofdstuk wordt de grafiek van functies van de vorm y besproken. Functies c + d van deze vorm noemen we gebroken lineaire functies. De grafieken van dit soort functies

Nadere informatie

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport IJkingstoets burgerlijk ingenieur 4 september 05 - reeks 4 - p. IJkingstoets september 05: statistisch rapport In totaal namen 33 studenten deel aan deze toets. Hiervan waren er 06 geslaagd. Verdeling

Nadere informatie

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport IJkingstoets burgerlijk ingenieur 4 september 05 - reeks - p. IJkingstoets september 05: statistisch rapport In totaal namen 33 studenten deel aan deze toets. Hiervan waren er 06 geslaagd. Verdeling van

Nadere informatie

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl) Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 27 mei 1.0 16.0 uur 20 02 Voor dit examen zijn maximaal 88 punten te behalen; het examen bestaat uit 19 vragen.

Nadere informatie

TENTAMEN DYNAMICA (140302) 29 januari 2010, 9:00-12:30

TENTAMEN DYNAMICA (140302) 29 januari 2010, 9:00-12:30 TENTAMEN DYNAMICA (14030) 9 januari 010, 9:00-1:30 Verzoek: begin de beantwoording van een nieuwe vraag op een nieuwe pagina. En schrijf duidelijk: alleen leesbaar en verzorgd werk kan worden nagekeken.

Nadere informatie

Werkblad 3 Bewegen antwoorden- Thema 14 (NIVEAU BETA)

Werkblad 3 Bewegen antwoorden- Thema 14 (NIVEAU BETA) Werkblad 3 Bewegen antwoorden- Thema 14 (NIVEAU BETA) Theorie In werkblad 1 heb je geleerd dat krachten een snelheid willen veranderen. Je kunt het ook omdraaien, als er geen kracht werkt, dan verandert

Nadere informatie

R1 Antwerpen-West Microsimulatie belijningsmaatregelen

R1 Antwerpen-West Microsimulatie belijningsmaatregelen Doorstromingsstudie R1 Antwerpen-West Microsimulatie belijningsmaatregelen Departement Mobiliteit en Openbare Werken Verkeerscentrum Anna Bijnsgebouw Lange Kievitstraat 111-113 bus 40 2018 Antwerpen COLOFON

Nadere informatie

Differentiaalvergelijkingen I : separabele en lineaire 1ste orde DV

Differentiaalvergelijkingen I : separabele en lineaire 1ste orde DV WISKUNDIGE ANALYSE OEFENZITTING 0 c D. Keppens 2004 Differentiaalvergelijkingen I : separabele en lineaire ste orde DV Onderwerp : separabele differentiaalvergelijkingen van de eerste orde en vergelijkingen

Nadere informatie

Files overal ook in de computer! Dr. Sven Maerivoet

Files overal ook in de computer! Dr. Sven Maerivoet Files overal ook in de computer! Dr. Sven Maerivoet 21 Sven September Maerivoet Internationaal 2012 Internationaal Wiskundetoernooi Wiskundetoernooi 2012 2012 1 Overzicht. Transport- en verkeersmodellering

Nadere informatie

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax 00-I De parabool met vergelijking y = 4x x en de x-as sluiten een vlakdeel V in. De lijn y = ax (met 0 a < 4) snijdt de parabool in de oorsprong en in punt. Zie de figuur. y= 4x x y= ax heeft de coördinaten

Nadere informatie

Ijkingstoets industrieel ingenieur UGent/VUB, september 2015

Ijkingstoets industrieel ingenieur UGent/VUB, september 2015 IJkingstoets 4 september 05 - reeks - p. /0 Ijkingstoets industrieel ingenieur UGent/VUB, september 05 Oefening De evolutie van een bepaalde radioactieve stof in de tijd volgt het wiskundig model N (t)

Nadere informatie

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 2017: algemene feedback

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 2017: algemene feedback IJkingstoets wiskunde-informatica-fysica 5 juli 2017 - reeks 1 - p. 1/9 IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 2017: algemene feedback Positionering ten opzichte van andere deelnemers In totaal

Nadere informatie

2.0 Voorkennis. Herhaling merkwaardige producten: (A + B) 2 = A 2 + 2AB + B 2 (A B) 2 = A 2 2AB + B 2 (A + B)(A B) = A 2 B 2

2.0 Voorkennis. Herhaling merkwaardige producten: (A + B) 2 = A 2 + 2AB + B 2 (A B) 2 = A 2 2AB + B 2 (A + B)(A B) = A 2 B 2 .0 Voorkennis Herhaling merkwaardige producten: (A + B) = A + AB + B (A B) = A AB + B (A + B)(A B) = A B Voorbeeld 1: (5a) (a -3b) = 5a (4a 1ab + 9b ) = 5a 4a + 1ab 9b = 1a + 1ab 9b Voorbeeld : 4(x 7)

Nadere informatie

Wiskundige Technieken 1 Uitwerkingen Tentamen 4 november 2013

Wiskundige Technieken 1 Uitwerkingen Tentamen 4 november 2013 Wiskundige Technieken Uitwerkingen Tentamen 4 november 0 Normering voor 4 pt vragen andere vragen naar rato): 4pt pt pt pt 0pt goed begrepen én goed uitgevoerd, eventueel met of onbelangrijke rekenfoutjes

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven bij het vormen van ruimte: van Poincaré tot Perelman

Uitwerkingen van de opgaven bij het vormen van ruimte: van Poincaré tot Perelman Uitwerkingen van de opgaven bij het vormen van ruimte: van Poincaré tot Perelman Roland van der Veen Inleiding Deze reeks opgaven is bedoeld voor de werkcolleges van de vakantiecursus Wiskunde in Wording,

Nadere informatie

Het brachistochroonprobleem van een magneet in een niet-uniform magneetveld

Het brachistochroonprobleem van een magneet in een niet-uniform magneetveld Het brachistochroonprobleem van een magneet in een niet-uniform magneetveld Willem Elbers 5 april 013 Inleiding Het traditionele brachistochroonprobleem betreft de vraag welke weg een object onder invloed

Nadere informatie

Dune Ash een wiskundig model voor de verspreiding van een vulkanische aswolk werkbundel

Dune Ash een wiskundig model voor de verspreiding van een vulkanische aswolk werkbundel Dune Ash een wiskundig model voor de verspreiding van een vulkanische aswolk werkbundel Nele Cosemans en Greet Dockx, studenten SLO wiskunde KU Leuven VERKENNING Open het programma Dune Ash en lees de

Nadere informatie

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE 1 DOEL VAN REGRESSIE ANALYSE De relatie te bestuderen tussen een response variabele en een verzameling verklarende variabelen 1. LINEAIRE REGRESSIE Veronderstel dat gegevens

Nadere informatie

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica september 2018: algemene feedback

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica september 2018: algemene feedback IJkingstoets wiskunde-informatica-fysica september 8 - reeks - p. IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica september 8: algemene feedback Positionering ten opzichte van andere deelnemers In totaal namen

Nadere informatie

Examen H 111 Datum: vrijdag 9 juni 2000 Tijd: uur

Examen H 111 Datum: vrijdag 9 juni 2000 Tijd: uur Examen H 111 Datum: vrijdag 9 juni 2000 Tijd: 10.00 13.00 uur Katholieke Universiteit Leuven Departement Burgerlijke Bouwkunde Instructies: Er zijn 5 vragen; Start de beantwoording van elk van de 5 vragen

Nadere informatie

De dynamica van een hertenpopulatie. Verslag 1 Modellen en Simulatie

De dynamica van een hertenpopulatie. Verslag 1 Modellen en Simulatie De dynamica van een hertenpopulatie Verslag Modellen en Simulatie 8 februari 04 Inleiding Om de groei van een populatie te beschrijven, kunnen vele verschillende modellen worden gebruikt, en welke meer

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B1 havo 2006-I

Eindexamen wiskunde B1 havo 2006-I IJs Als er ijs ligt o de Nederlandse binnenwateren, rofiteren velen van de gelegenheid om te schaatsen. De grafieken in de figuur hieronder laten zien bij welke belasting ijs veilig is en welke belasting

Nadere informatie

3 Veranderende krachten

3 Veranderende krachten 3 Veranderende krachten B Modelleren Een computermodel van bewegingen in SCYDynamics NLT-module Het lesmateriaal bij deze paragraaf vormt een onderdeel van de NLT-module Dynamische Modellen VWO. Wat gaan

Nadere informatie

Voorbehouden rijstrook op E17 naar R2/E34

Voorbehouden rijstrook op E17 naar R2/E34 Doorstromingsstudie Voorbehouden rijstrook op E17 naar R2/E34 Departement Mobiliteit en Openbare Werken Verkeerscentrum Anna Bijnsgebouw Lange Kievitstraat 111-113 bus 40 2018 Antwerpen COLOFON Titel Dossiernummer

Nadere informatie

Exponentiële Functie: Toepassingen

Exponentiële Functie: Toepassingen Exponentiële Functie: Toepassingen 1 Overgang tussen exponentiële functies en lineaire functies Wanneer we werken met de exponentiële functie is deze niet altijd gemakkelijk te herkennen. Daarom proberen

Nadere informatie

TRILLINGEN EN GOLVEN HANDOUT FOURIER

TRILLINGEN EN GOLVEN HANDOUT FOURIER TRILLINGEN EN GOLVEN HANDOUT FOURIER Cursusjaar 2009 / 2010 2 Inhoudsopgave 1 FOURIERANALYSE 5 1.1 INLEIDING............................... 5 1.2 FOURIERREEKSEN.......................... 5 1.3 CONSEQUENTIES

Nadere informatie

Examen HAVO 2012. wiskunde B. tijdvak 1 donderdag 24 mei 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO 2012. wiskunde B. tijdvak 1 donderdag 24 mei 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen HAVO 2012 tijdvak 1 donderdag 24 mei 13.30-16.30 uur wiskunde B Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 19 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten te behalen. Voor

Nadere informatie

De parabool en de cirkel raken elkaar in de oorsprong; bepaal ook de coördinaten van de overige snijpunten A 1 en A 2.

De parabool en de cirkel raken elkaar in de oorsprong; bepaal ook de coördinaten van de overige snijpunten A 1 en A 2. BURGERLIJK INGENIEUR-ARCHITECT - 5 SEPTEMBER 2002 BLZ 1/10 1. We beschouwen de cirkel met vergelijking x 2 + y 2 2ry = 0 en de parabool met vergelijking y = ax 2. Hierbij zijn r en a parameters waarvoor

Nadere informatie

D h = d i. In deze opgave wordt de relatie tussen hoekmaat en afstand uitgerekend in een vlak expanderend heelal.

D h = d i. In deze opgave wordt de relatie tussen hoekmaat en afstand uitgerekend in een vlak expanderend heelal. 12 De hoekafstand In een vlak, statisch, niet expanderend heelal kan men voor een object met afmeting d op grote afstand D (zodat D d) de hoek i berekenen waaronder men het object aan de hemel ziet. Deze

Nadere informatie

Digitale systemen. Hoofdstuk 6. 6.1 De digitale regelaar

Digitale systemen. Hoofdstuk 6. 6.1 De digitale regelaar Hoofdstuk 6 Digitale systemen Doelstellingen 1. Weten dat digitale systemen andere stabiliteitsvoorwaarden hebben In deze tijd van digitalisatie is het gebruik van computers in regelkringen alom.denk maar

Nadere informatie

Real-time verkeersmodellen Overzicht, structuur en voorbeelden

Real-time verkeersmodellen Overzicht, structuur en voorbeelden Real-time verkeersmodellen Overzicht, structuur en voorbeelden Dr. Hans van Lint, Transport & Planning, Civiele Techniek 3/24/09 Delft University of Technology Challenge the future Overzicht Real-time

Nadere informatie

Samenvatting snelheden en 6.1 6.3

Samenvatting snelheden en 6.1 6.3 Samenvatting snelheden en 6.1 6.3 Boekje snelheden en bewegen Een beweging kan je op verschillende manieren vastleggen: Fotograferen met tussenpozen, elke foto is een gedeelte van een beweging Stroboscopische

Nadere informatie

Examen VWO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde B, (nieuwe stijl) Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak Vrijdag 4 mei 3.30 6.30 uur 0 0 Voor dit examen zijn maximaal 86 punten te behalen; het examen bestaat uit 8 vragen.

Nadere informatie

Eenparig rechtlijnige beweging met de NXT

Eenparig rechtlijnige beweging met de NXT Eenparig rechtlijnige beweging met de NXT Project tweede graad : VRIJ TECHNISCH INSTITUUT VEURNE Iepersesteenweg 90 8630 VEURNE e-mail: info@vtiveurne.be vzw Katholiek Secundair Onderwijs Veurne Nieuwpoort,

Nadere informatie

IJkingstoets Industrieel Ingenieur. Wiskundevragen

IJkingstoets Industrieel Ingenieur. Wiskundevragen IJkingstoets Industrieel Ingenieur Wiskundevragen juli 8 Deel. Basiskennis wiskunde Vraag Het gemiddelde van de getallen 7 4 6, en 4 is Vraag en g met voorschrift g() =. Waaraan is Beschouw de functie

Nadere informatie

Maar het leidde ook tot een uitkomst die essentieel is in mijn werkstuk van een Stabiel Heelal.

Maar het leidde ook tot een uitkomst die essentieel is in mijn werkstuk van een Stabiel Heelal. -09-5 Bijlage voor Stabiel Heelal. --------------------------------------- In deze bijlage wordt onderzocht hoe in mijn visie materie, ruimte en energie zich tot elkaar verhouden. Op zichzelf was de fascinatie

Nadere informatie

V Kegelsneden en Kwadratische Vormen in R. IV.0 Inleiding

V Kegelsneden en Kwadratische Vormen in R. IV.0 Inleiding V Kegelsneden en Kwadratische Vormen in R IV.0 Inleiding V. Homogene kwadratische vormen Een vorm als H (, ) = 5 4 + 8 heet een homogene kwadratische vorm naar de twee variabelen en. Een vorm als K (,

Nadere informatie

Doorstromingsstudie Weefzone R1 binnenring tussen Antwerpen-Oost en Antwerpen-Zuid Microsimulatie belijningsmaatregelen

Doorstromingsstudie Weefzone R1 binnenring tussen Antwerpen-Oost en Antwerpen-Zuid Microsimulatie belijningsmaatregelen Doorstromingsstudie Weefzone R1 binnenring tussen Antwerpen-Oost en Antwerpen-Zuid Microsimulatie belijningsmaatregelen Departement Mobiliteit en Openbare Werken Verkeerscentrum Anna Bijnsgebouw Lange

Nadere informatie

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A:

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A: Meting zonnepaneel Om de beste overbrengingsverhouding te berekenen, moet de diodefactor van het zonnepaneel gekend zijn. Deze wordt bepaald door het zonnepaneel te schakelen aan een weerstand. Een multimeter

Nadere informatie

2012 I Onafhankelijk van a

2012 I Onafhankelijk van a 0 I Onafhankelijk van a Voor a>0 is gegeven de functie: f a (x) = ( ax) e ax. Toon aan dat F a (x) = x e ax een primitieve functie is van f a (x). De grafiek van f a snijdt de x-as in (/a, 0) en de y-as

Nadere informatie

Ijkingstoets industrieel ingenieur aangeboden door UGent en VUB op 15 september 2014: algemene feedback

Ijkingstoets industrieel ingenieur aangeboden door UGent en VUB op 15 september 2014: algemene feedback IJkingstoets 5 september 04 - reeks - p. /0 Ijkingstoets industrieel ingenieur aangeboden door UGent en VUB op 5 september 04: algemene feedback In totaal namen 5 studenten deel aan deze ijkingstoets industrieel

Nadere informatie

Vlakke meetkunde. Module 6. 6.1 Geijkte rechte. 6.1.1 Afstand tussen twee punten. 6.1.2 Midden van een lijnstuk

Vlakke meetkunde. Module 6. 6.1 Geijkte rechte. 6.1.1 Afstand tussen twee punten. 6.1.2 Midden van een lijnstuk Module 6 Vlakke meetkunde 6. Geijkte rechte Beschouw een rechte L en kies op deze rechte een punt o als oorsprong en een punt e als eenheidspunt. Indien men aan o en e respectievelijk de getallen 0 en

Nadere informatie

Aanvullende rapportage verkeersveiligheidseffecten experimenten 130km/h

Aanvullende rapportage verkeersveiligheidseffecten experimenten 130km/h Datum 12 december 2011 Bijlage(n) - Aanvullende rapportage verkeersveiligheidseffecten experimenten 130km/h Achtergrond Het kabinet is voornemens de maximumsnelheid op autosnelwegen te verhogen naar 130

Nadere informatie

Grondwater- en contaminantenstroming

Grondwater- en contaminantenstroming Grondwater- en contaminantenstroming Prof. Dr. Ir. H. Peiffer Oefening 7 : Doorstroming door dijklichaam met damwand Academiejaar 2006-2007 Bart Hoet Christophe Landuyt Jan Goethals Inhoudopgave Inleiding...

Nadere informatie

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 1 dinsdag 2 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 1 dinsdag 2 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Eamen VWO 009 tijdvak dinsdag juni 3.30-6.30 uur wiskunde B Bij dit eamen hoort een uitwerkbijlage. Dit eamen bestaat uit 8 vragen. Voor dit eamen zijn maimaal 80 punten te behalen. Voor elk vraagnummer

Nadere informatie