Voorontwerp decreet voorschoolse kinderopvang

Transcriptie

1 Voorontwerp decreet voorschoolse kinderopvang Goedgekeurd op Directiecomité VVSG - Afdeling OCMW s (8 april 2011) Goedgekeurd op Raad van Bestuur VVSG (11 april 2011) 1 Vooraf Ter voorbereiding van de bespreking op het Raadgevend Comité van Kind en Gezin van 30 maart 2011 werd de tekst van het voorontwerp van het decreet voorschoolse kinderopvang aan de leden van het Raadgevend Comité bezorgd op 25 maart Deze tekst ontwerp van decreet houdende de organisatie van de voorschoolse kinderopvang versie 25 maart 2011 werd de basis voor de bespreking in het directiecomité VVSG-afdeling OCMW s op 8 april 2011 en Raad van Bestuur VVSG op 11 april Op basis van de bespreking van deze tekst in beide standpuntbepalende vergaderingen bezorgt VVSG aan de leden van de Vlaamse regering en meerderheidsfracties deze nota met de inhoudelijke bedenkingen bij het voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang. 2 Algemene bedenkingen 2.1 Duidelijkheid VVSG stelt vast dat binnen dit kaderdecreet voorschoolse kinderopvang nog veel onduidelijk blijft en dus om uitklaring vraagt. Soms is dit logisch. Meer zelfs, VVSG verwacht binnen een kaderdecreet geen uitwerking van wat beter kan geregeld worden in uitvoeringsbesluiten. Maar soms blijft het decreet ook vaag op punten waar men wel beter duidelijkheid zou bieden - zij het dat niet persé hoeft opgenomen te zijn in het decreet - of waar men minstens verwacht dat er al een bepaalde visie is. Zo bevat het voorontwerp van decreet nu enkel een opsomming van de vergunningsvoorwaarden en het subsidiestelsel. VVSG verwacht - alvorens dat er een principieel akkoord kan zijn over het voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang - duidelijkheid over zowel de vergunningsvoorwaarden als de subsidiebedragen. Zie ook 3.8 over artikel 31. Bepaalde vergunningsvoorwaarden hebben een danige impact op de kostprijs en mogelijkheden van een kinderopvangvoorziening dat dit onmogelijk vaag kan gehouden worden bij de goedkeuring van het decreet. Concreet wil VVSG duidelijkheid onder andere over het minimale personeelskader (zowel naar aantal als competenties), de minimale ruimte, het aantal per begeleider en de groepsgrootte. 28 april /12

2 Ivm de groepsgrootte: alhoewel in de tekst van het voorontwerp decreet voorschoolse kinderopvang geen expliciete norm inzake groepsgrootte is bepaald, circuleerde in voorgaande teksten het idee van een maximale groepsgrootte in kinderdagverblijven van 14. VVSG gaat er bij deze van uit dat dit idee door de Vlaamse regering werd behouden. VVSG vraagt inzake maximale groepsgrootte in kinderdagverblijven voldoende flexibiliteit en ruimte tot overbezetting. Het kan onmogelijk zijn dat de groepsgrootte van 14 ook meteen wordt vertaald als het maximum aantal dat kan aanwezig zijn in een leefgroepunit. Elk kinderdagverblijf heeft behoefte om deze norm inzake groepsgrootte te kunnen overschrijden. Bovendien zullen heel veel kinderdagverblijven binnen de bestaande infrastructuur deze groepsgrootte niet kunnen realiseren, tenzij mits afbouw van de capaciteit. Zeker voor bestaande gebouwen vraagt VVSG een afwijking van deze bepaling voor een periode van 30 jaar. Ivm competenties en in het bijzonder competenties van onthaalouders vraagt VVSG dat vandaag bij diensten aangesloten onthaalouders beschouwd worden als zijnde beschikkend over een geattesteerde competentie. Indien er eventueel een competentieversterkend traject moet worden uitgetekend, moet dit absoluut vertrekken van wat haalbaar is, zowel voor de organisator van de kinderopvang, voor de onthaalouder zelf als voor de vormingsinstellingen. Het betreft hier een grote groep begeleiders wiens vandaag gerealiseerde opvangcapaciteit onmogelijk in het gedrang mag komen. Zie ook 3.7 overgangsbepalingen. Ivm ratio begeleider/kind is VVSG geen voorstander van een strikte bepaling wat betreft aantal begeleiders in functie van het aantal tegelijk aanwezige. Dergelijke ratio gaat voorbij aan de realiteit van een kinderopvangvoorziening met drukke en minder drukke momenten zoals bijvoorbeeld de slaapmomenten versus de eetmomenten, met groepen die verschillen in behoefte aan begeleiding in functie van de leeftijd. Deze ratio altijd realiseren is ook moeilijk verzoenbaar met de rechten van een werknemer bijvoorbeeld inzake recht op rustpauzes. VVSG is van mening dat een gemiddelde ratio nastreven (vertaald in een personeelsequipe) meer kwaliteitsbevorderend kan zijn dan een te strikte absolute aanwezigheidsnorm. VVSG vindt het noodzakelijk dat in het decreet niet alleen de rol van de begeleiding en verantwoordelijke worden gedefinieerd en uitgewerkt. Maar kinderopvang heeft ook behoefte aan logistieke en administratieve ondersteuning, aan pedagogische begeleiding en omkadering en aan management. Hoe al deze vorm kunnen krijgen in de toekomst is in de huidige versie van het decreet onduidelijk. 28 april /12

3 Kwaliteitsvolle kinderopvang heeft ook nood aan samenwerking en ervaringsuitwisseling. Dit werkt versterkend op allerlei terreinen zoals inclusieve kinderopvang, kwaliteitsbeheer, aanpak opnamebeleid, gebruik van software, toediening van medicatie, coachen van medewerkers, toepassing van regelgeving, voedselveiligheid, pedagogische begeleiding van, communicatie met ouders, omgaan met verwaarlozing,.. Ook voor ouders levert samenwerking een directe meerwaarde op: ouders worden opgevangen in een netwerk van voorzieningen wat de doorstroming bevordert. VVSG vraagt garanties dat organisatoren over voldoende middelen kunnen beschikken om dergelijke samenwerking kwaliteitsvol vorm te geven. 2.2 Voldoende aanbod en regie in samenspraak met lokale besturen VVSG vraagt dat inzake voorschoolse kinderopvang de Vlaamse regering in eerste instantie zijn verantwoordelijkheid neemt in het realiseren van een voldoende, betaalbaar, kwaliteitsvol en toegankelijk aanbod voorschoolse kinderopvang. Concreet moet de Vlaamse overheid op korte termijn (2016) effectief voldoende middelen vrijmaken om voor minstens 50% van de uit de doelgroep een betaalbare opvangplaats te realiseren. Tegen 2020 verwacht VVSG dat de Vlaamse overheid middelen vrijmaakt zodat voor minstens 62% van de uit de doelgroep een opvangplaats kan gerealiseerd worden. VVSG ervaart het als een meerwaarde dat deze regering zich engageert voor een voldoende aanbod kinderopvang. VVSG vraagt van de Vlaamse regering een bijkomend engagement voor het realiseren van een voldoende voor ouders betaalbaar aanbod. Voorzieningen die enkel beroep doen op subsidie artikel 8 zijn volledig vrij in het bepalen van de financiële bijdrage van de gezinnen. Voor VVSG is het belangrijk dat de financiële bijdrage van alle kinderopvang betaalbaar en dus bij voorkeur inkomensgerelateerd is. In overgangsfase naar deze situatie kunnen een aantal regels opgelegd worden die ouders beschermen die gebruik maken van een voorziening die geen beroep doet op subsidie artikel 9 en dus niet inkomensgerelateerd werkt. VVSG vraagt in het verlengde van de regelgeving inzake inkomensgerelateerde ouderbijdrage dat ook de toegang tot het sociaal tarief én voor alle ouders én meer uniform zou worden geregeld. In dit kader zou de opdracht om een sociaal tarief onderzoek te doen ook als opdracht kunnen toegevoegd worden aan het lokaal loket kinderopvang. Bovendien vraagt VVSG dat de middelen van de Vlaamse overheid op niveau van een gemeente en op basis van wetenschappelijk gefundeerde criteria zo geprogrammeerd en toegewezen worden dat er in alle Vlaamse steden en gemeenten een behoeftedekkend aanbod voorschoolse kinderopvang kan gerealiseerd worden. De ter beschikking gestelde middelen moeten bovendien gekoppeld worden aan prognoses van het geboortecijfer. 28 april /12

4 Verder vraagt VVSG dat de Vlaamse regering een gesprek met VVSG aangaat over de coördinerende rol of regietaak van de lokale besturen inzake de voorschoolse kinderopvang. VVSG kan onmogelijk aanvaarden dat de lokale besturen beheerder worden van de wachtlijsten en dat de Vlaamse overheid in kader van de programmatie en inzet van middelen voor uitbouw van een voldoende aanbod geen rekening houdt met de door lokale besturen verzamelde informatie en lokale beleidsplannen. VVSG vraagt dat de Vlaamse regering in de realisatie van een voldoende, kwaliteitsvol en toegankelijk aanbod rekening houdt met de door lokale besturen, in het kader van de opdracht om een lokaal loket vorm te geven, verzamelde informatie en lokale beleidsplannen. VVSG wil van de Vlaamse overheid duidelijke garanties dat deze regie in samenspraak ook effectief wordt gerealiseerd. Deze duidelijke garanties moeten vertaald worden in concrete overlegstructuren tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen of een verhoogde vertegenwoordiging in bestaande overlegstructuren enerzijds en anderzijds in een wettelijke verankering van de concrete wijze waarop de Vlaamse overheid zal rekening houden met de door lokale besturen verzamelde gegevens inzake behoefte aan kinderopvang in de gemeente en lokale beleidsvisie en/of prioriteiten inzake toewijzing van middelen. Zie ook 3.3 Artikel 7. Samenwerking met en 3.5 Artikel 13 over programmatie subsidies 2.3 Lokaal loket VVSG vraagt wat betreft de organisatie van het lokaal loket dat er een duidelijke keuze wordt gemaakt voor het lokaal bestuur. Een lokaal loket kinderopvang is een logische opdracht voor het lokaal bestuur binnen het lokaal sociaal beleid. Het is voor VVSG dan ook logisch dat het lokaal bestuur de begin- en eindverantwoordelijkheid krijgt voor het realiseren van een toegankelijke dienstverlening en dus voor de werking van het lokaal loket kinderopvang. Dat het lokaal bestuur dit uiteraard moet doen binnen het lokaal netwerk van voorzieningen en neutraal is evident. De keuze om het lokaal loket als opdracht toe te wijzen aan het lokaal bestuur biedt enorm veel voordelen, onder andere inzake: - continuïteit. Wanneer de opdracht lokaal loket wordt toegekend aan een initiatiefnemer dreigt, bij het verdwijnen van deze voorziening, ook het lokaal loket te verdwijnen. - neutraliteit van loket. Enkel het lokaal bestuur kan een regietaak op lokaal niveau opnemen. De invulling van een dergelijke regietaak biedt meer garanties tot neutraliteit dan wanneer een andere actor de opdracht opneemt. - het feit dat een lokaal loket vorm zou kunnen krijgen door een lokale actor is in tegenspraak met de filosofie van decreet Lokaal Sociaal Beleid: artikel 10 m.b.t. sociaal huis waar staat: de loketfunctie van het sociaal huis wordt gerealiseerd door 28 april /12

5 het minimaal tot stand brengen van een gezamenlijk loket dat op een geïntegreerde wijze toegang verschaft tot de sociale dienstverlening van het lokaal bestuur. Ook de aandacht voor kwetsbare gezinnen sluit aan bij de opdracht van het OCMW en sociaal huis. VVSG vraagt dat ouders op zoek naar kinderopvang terecht kunnen bij het - virtueel en/of tastbaar - lokaal loket voor informatie over het beschikbaar aanbod. Ouders kunnen ook rechtstreeks met hun opvangvraag aankloppen bij een kinderopvangvoorziening. Indien de kinderopvangvoorziening deze opvangvraag niet kan beantwoorden, worden ouders met hun opvangvraag doorverwezen naar het lokaal loket. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat deze kinderopvangvoorziening de rol van het lokaal loket overneemt. Zie ook 3.2 Lokaal loket. 2.4 Ruimte voor overbezetting Elke organisator zal per opvangvoorziening een vergunning krijgen indien uit toezicht blijkt dat de organisator van de voorziening aan de voorwaarden voldoet. Een dergelijke vergunning zal het maximum aantal kinderopvangplaatsen bepalen per kinderopvangvoorziening op basis van de beschikbare infrastructuur of type opvang (gezinsopvang). In het voorontwerp van decreet zijn geen concrete aantallen te vergunnen kinderopvangplaatsen/maximum aantal aanwezige voor gezinsopvang of voor groepsopvang in functie van de beschikbare m² s opgenomen. VVSG vraagt dat er een verschil wordt gemaakt tussen het maximaal aantal toegelaten en het vergund aantal kinderopvangplaatsen. Of dat een voorziening maw de ruimte krijgt om in functie van de werkelijke behoefte op bepaalde opvangdagen en -momenten meer op te vangen dan vergund. Voor het bepalen van het maximaal aantal toegelaten kan onmogelijk gedacht worden (voor groepsopvang) in functie van de huidige m²bepalingen. De behoefte aan kinderopvang is groter op dinsdag en donderdag, dan op maandag, woensdag en vrijdag. Ouders hebben niet altijd de flexibiliteit om zelf de werkdagen te kiezen. Het aantal dat maximaal gelijktijdig aanwezig kan zijn beperken tot het vergund aantal kinderopvangplaatsen zal een immense daling veroorzaken van de beschikbare opvang. En zal de feitelijke bezetting sterk doen dalen. 28 april /12

6 maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag gemiddeld maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag gemiddeld Simulatie huidige realiteit kinderdagverblijf erkend voor 100 plaatsen erkend aantal plaatsen effectief aantal aanwezige Simulatie toekomst kinderdagverblijf vergund voor 100 plaatsen waar vergunning ook maximaal gelijktijdig aantal aanwezige is vergund aantal plaatsen effectief aantal aanwezige Ook bij onthaalouders stellen wij vandaag vast dat de combinatie van gemiddelde aanwezigheid (4) en maximaal gelijktijdig aantal aanwezige (8) optimaal functioneert. De combinatie van gemiddeld en maximaal gelijktijdig aantal aanwezige biedt ruimte voor ouders die ook maar deeltijds opvang willen en heeft aandacht voor de draagkracht van de onthaalouder. Ook de kleinschaligheid van de onthaalouder wordt behouden. We pleiten er dan ook voor om de huidige regelgeving bezetting onthaalouders (zoals het is bij onthaalouders aangesloten bij een dienst) te behouden, aangezien een fundamentele overschrijding van gemiddeld meer dan 4 als een verlies aan kwaliteitsgarantie wordt beschouwd. VVSG vindt daarnaast dat de gelijktijdigheid van 8 moet behouden blijven omwille van de flexibiliteit die nodig is op piekmomenten. Ook kan men zo de continuïteit van de dienstverlening garanderen aan de ouders bij plotse stopzetting of ziekte van de onthaalouder en kan men de vraag naar deeltijdse opvang opvangen. 28 april /12

7 maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag gemiddeld maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag gemiddeld Simulatie huidige realiteit onthaalouder aangesloten bij een dienst maximaal gelijktijdig aanwezige gemiddeld aantal aanwezige effectief aantal aanwezige Simulatie toekomst onthaalouder waar vergunning ook maximaal gelijktijdig aantal aanwezige is (6) maximaal gelijktijdig aanwezige gemiddeld aantal aanwezige effectief aantal aanwezige 2.5 Occasionele opvang In het voorontwerp van decreet mist VVSG de nodige aandacht voor de zogenaamde occasionele opvang. Ouders die plots werk vinden of opleiding moeten volgen, die omwille van een crisis- of plotse situatie (vaak toch ook de meer kwetsbare gezinnen) snel een (tijdelijke of permanente) kinderopvangplaats willen, dreigen door de schaarste enerzijds, maar ook door de meer strikte bepalingen inzake groepsgrootte, piekperiode enz anderzijds volledig uit de boot te vallen. Op die manier vrezen wij dat dit decreet het Matteüseffect nog zal versterken. Aangezien de beschikbare plaatsen vaak maanden op voorhand worden gereserveerd en toegewezen, bieden de huidige voorrangsregels ook daar geen oplossing. Nochtans is in het kader van activering, kansarmoedebeleid en opvoedingsondersteuning deze snelle beschikbaarheid van een kinderopvangplaats voor deze doelgroepen cruciaal. 28 april /12

8 VVSG vraagt dat in het kader van het decreet specifiek aandacht is voor deze problematiek en dat proactief onderzocht wordt: - wat het effect is van bepaalde vergunningsvoorwaarden op de snelle instroom van ouders en de flexibiliteit die voorzieningen nodig hebben om op deze occasionele opvangvragen te kunnen ingaan; - welke incentives nodig zijn zodat organiserende besturen of opvangvoorzieningen toch snelle instroom kunnen garanderen (bepaalde organiserende besturen houden plaatsen beschikbaar). Een dergelijke toewijzing van een occasionele plaats is altijd tijdelijk. Vandaag echter kan een doorstroming naar het regulier aanbod niet gegarandeerd worden omwille van de immense schaarste van het aanbod. 2.6 Dienst als organisator voor gezins- en groepsopvang De laatste jaren tekent zich bij de onthaalouders aangesloten bij een dienst een trend af van alleenwerkende naar samenwerkende onthaalouder. Zowel voor de onthaalouder, voor de ouders en als voor de organisator heeft deze samenwerking een meerwaarde. VVSG vraagt dat de dienst ook organisator kan blijven van opvang door meerdere begeleiders en dus ondersteunend en begeleidend kan zijn voor bepaalde vormen van groepsopvang. 2.7 Kinderopvang als tewerkstellingsproject Een deel van de vandaag gerealiseerde kinderopvang wordt mogelijk gemaakt omdat de organiserende besturen beschikken over aanvullende middelen uit tewerkstellingsprojecten. Vaak betreft het toch zeer nuttige projecten, onder andere de lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang, maar ook de flexibele opvang die via doelgroepmedewerkers tewerkgesteld in de flexibele pool van doelgroepmedewerkers of gemandateerde voorzieningen wordt gerealiseerd. VVSG vraagt dat dergelijke tewerkstellingsprojecten mogelijk blijven binnen de kinderopvang, vooral omdat de sector nood heeft aan instroom van voldoende medewerkers en die instroom ook moet kunnen via deze weg waarbij men aan medewerkers de kans geeft om werkervaring op te doen op de werkvloer. 3 Artikelsgewijze aandachtspunten of bedenkingen 3.1 Artikel 2 1, 2 : kinderopvang (definitie) Kinderopvang wordt in voorontwerp gedefinieerd als het beroepsmatig en tegen betaling opvoeden, bijdragen aan de ontwikkeling en verzorgen van tot ze naar de kleuterschool gaan. VVSG vraagt dat: - kinderopvang vervangen wordt door voorschoolse kinderopvang 28 april /12

9 - definitie uitgebreid wordt zodat er de mogelijkheid is tot opvang van die wel al naar de kleuterschool gaan, maar deels nog overdag opgevangen worden in de voorschoolse kinderopvang. De huidige definitie heeft immers tot gevolg dat opvang van in de overgangsperiode tussen opvang en de kleuterschool, bijvoorbeeld die in de voormiddag naar de kleuterklas gaan en in de namiddag in de opvang slapen de zgn. middagslapers niet langer onder definitie van voorschoolse opvang vallen, en dus niet onder het toepassingsgebied van het decreet valt. Dit zou een impact kunnen hebben op de subsidiëring van de voorschoolse opvangvoorziening die dergelijke opvang realiseert, evenals op de ouderbijdrageregeling voor de betrokken gezinnen. VVSG vraagt de definitie uit te breiden met Een kinderopvangvoorziening kan ook die al naar de kleuterschool opvangen. 3.2 Lokaal loket kinderopvang Lokaal loket kinderopvang wordt in voorontwerp gedefinieerd als neutraal informatie- en ondersteuningspunt voor gezinnen met een vraag naar kinderopvang, onder de vorm van een netwerk van de voor kinderopvang relevante lokale actoren. VVSG heeft geen bedenkingen bij deze definitie. VVSG vraagt wel een grondig herschrijven van artikel 14 (binnen hoofdstuk IV. Lokale opdrachten) en formuleert volgend voorstel: Artikel 14. Binnen het grondgebied van een gemeente is er één lokaal loket kinderopvang met volgende opdrachten: 1 het coördineren van de registratie door opvangvoorzieningen en het zelf registreren van de vragen van gezinnen naar kinderopvangplaatsen; 2 het binnen een redelijke termijn informeren van gezinnen over vrije opvangplaatsen in functie van de opvangbehoefte van het gezin en hen in verbinding stellen met kinderopvangvoorzieningen, met aandacht voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen; 3 een samenwerking realiseren met kinderopvangvoorzieningen, met instanties die werken met gezinnen die opvangvragen hebben, met andere lokale loketten in functie van 1 en 2 ; 4 informatie beschikbaar stellen over de lokale behoefte aan kinderopvang aan het lokaal bestuur en Kind en Gezin met het oog op het lokaal en Vlaams beleid inzake kinderopvang. Het lokaal bestuur neemt de organisatie van het lokaal loket op zich. [toelichting: Dat het lokaal bestuur de organisatie van het lokaal bestuur op zich neemt, houdt voor VVSG in dat het lokaal bestuur de eindverantwoordelijkheid heeft voor het realiseren van een neutraal informatie- en ondersteuningspunt voor gezinnen met een vraag naar kinderopvang. Deze verantwoordelijkheid betekent concreet dat het lokaal bestuur ofwel het lokaal loket zelf organiseert (bijvoorbeeld binnen het sociaal huis), ofwel een structuur creëert om het lokaal 28 april /12

10 loket vorm te geven, ofwel een derde aanduidt om het lokaal loket vorm te geven. Deze laatste kunnen enkel indien daarover binnen het lokaal overleg kinderopvang consensus is.] Het lokaal loket kinderopvang kan betrekking hebben op meerdere gemeentes, binnen de grenzen van de zorgregio subniveau 2, vermeld in het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio s enz. [toelichting: het huidige voorstel om de samenwerking mogelijk te maken binnen zorgregio kleine stad is tegengesteld aan idee toegankelijkheid. Een lokaal loket moet om efficiënt en effectief te zijn buurtnabij georganiseerd worden en daarom is subniveau 2 de maximale regio voor samenwerki Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering kan het lokaal loket ook een sociaal tarief toekennen. De nadere voorwaarden worden bepaald door de Vlaamse regering. 3.3 Artikel 7. Samenwerking organisator met Artikel 7 stelt: De organisator werkt samen met 1 Kind en Gezin, 2 lokaal loket kinderopvang, 3 het lokaal overleg kinderopvang. VVSG vraagt dat het lokaal overleg kinderopvang vervangen wordt door het lokaal bestuur. Het lokaal overleg kinderopvang is een gemeentelijke adviesraad die in eerste instantie moet aangestuurd worden door het lokaal bestuur. Bovendien moet het lokaal bestuur ook geïnformeerd worden over de kinderopvangvoorzieningen op het grondgebied in functie van de handhavingsopdracht. 3.4 Artikel 12. Subsidie lokaal loket Artikel 12 stelt: De Vlaamse regering kan een subsidie toekennen aan de initiatiefnemer of de structuur die de organisatie van het lokaal loket kinderopvang op zich neemt. VVSG vraagt dit artikel te wijzigen in: De initiatiefnemer of de structuur die de organisatie van het lokaal loket op zich neemt kan een subsidie ontvangen voor de opdrachten als vermeld in artikel 14. VVSG verwacht van de Vlaamse overheid een jaarlijkse subsidie voor de realisatie van de doelstellingen van het lokaal loket. Het is voor VVSG onaanvaardbaar te denken dat de kosten voor de werking van het lokaal loket zouden kunnen afgewenteld worden op het lokaal bestuur. De middelen die vandaag besteed en/of gereserveerd zijn voor de coördinatiepunten flexibele en occasionele kinderopvang (binnen het actieplan flexibele en occasionele opvang) kunnen bij voorkeur al toegewezen worden aan de lokale loketten kinderopvang. 28 april /12

11 3.5 Artikel 13 over programmatie subsidies VVSG vraagt aan artikel 13 - over de programmatie van de subsidies - toe te voegen: - voor De Vlaamse regering baseert de programmatie : De Vlaamse regering maakt een programmatie van de subsidies op gemeentelijk niveau. - volgende woorden: het advies van het lokaal bestuur en tussen en houdt hierbij ook rekening met en een wetenschappelijk onderbouwde raming. Ook vandaag hebben de lokale besturen het recht bij elke toekenning van middelen een opportuniteitsadvies te formuleren. Kind en Gezin houdt met dit advies rekening bij de toekenning van nieuwe middelen. 3.6 Artikel 21 en 22 over sluiting voorzieningen Artikel 22 stelt dat als na de inwerkingintreding van de sluiting van een kinderopvangvoorziening wordt vastgesteld dat de organisatie ervan niet werd stopgezet, de burgemeester, op schriftelijk verzoek van Kind en Gezin, overgaat tot de effectieve sluiting. De burgemeester krijgt maw maar een opdracht indien al werd vastgesteld dat er geen sluiting volgt op intrekking vergunning. VVSG vraagt zich af wie zal toezien op het feit of een voorziening effectief de deuren sluit. Dit lijkt logischerwijze een opdracht van het lokaal bestuur. VVSG vraagt daarom dat de burgemeester geïnformeerd wordt over de beslissing van Kind en Gezin om de vergunning in te trekken of op te heffen. Zodat de burgemeester ook een rol kan spelen bij het toezien op de naleving van bevel tot sluiting wanneer een voorziening zijn vergunning verliest of zonder vergunning aan de slag gaat. Wie als organisator vandaag kinderopvang organiseert zonder vergunning dreigt enkel een bestuurlijke geldboete te krijgen. Ook de sluiting van de opvang moet dan tot de mogelijke maatregelen behoren. 3.7 Artikel 30 overgangsbepalingen VVSG vraagt dat aan artikel 30 wordt toegevoegd: Voor de kinderopvangvoorzieningen die op datum van de inwerkingtreding van dit decreet aangesloten zijn bij een erkende dienst voor onthaalouders wordt deze aansluiting omgezet naar een vergunning van Kind en Gezin. 3.8 Artikel 31. VVSG vraagt ten vroegste op een datum waarop uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de subsidie zijn vastgelegd als toevoeging voor datum inwerkingtreding decreet. 28 april /12

12 Ann Lobijn Stafmedewerker kinderopvang 22 april april /12