Rekenen groep 1. Welke leerdoelen gelden voor de komende periode? Getalbegrip:

Transcriptie

1 Rekenen groep 1 Getalbegrip: Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen de hoeveelheid 1 t/m 5 op vingers tellen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen de hoeveelheid 1 t/m 6 op dobbelsteen bepalen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen de hoeveelheden 1 t/m 10 die zijn aangeboden in een rij, cirkel of dobbelsteenstructuur bepalen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een hoeveelheid tot 4 ineens overzien, zonder te tellen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen rangtelwoorden t/m zesde gebruiken en geeft ze betekenis. Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de getallenrij t/m 10, heen en terug. Meetkunde: Aan het eind van deze periode bouwen de kinderen eenvoudige bouwwerken na van een voorbeeld. Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de vormen driehoek, rechthoek, vierkant, cirkel. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen voorwerpen in aangegeven meetkundige vormen classificeren zoals driehoek, rechthoek, vierkant, cirkel. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een rechte en een schuine vouw maken, van punt tot punt vouwen en dubbelvouwen op vouwlijn. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen eenvoudige patronen in een rij van drie elementen maken en deze namaken. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen eenvoudige meetkundige patronen in het platte vlak maken. Aan het eind van deze periode kunnen kinderen aan de hand van een activiteitenbalk/dagritmekaarten aangeven in welke volgorde iets gedaan moet worden. Aan het eind van deze periode weten de kinderen dat er een vaste volgorde is in de dagen van de week. Meten: Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen in de context van een winkel aankopen doen en betalen met 1, 2 of 10 euro. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen bewust herhaald afpassen met dezelfde natuurlijke maat. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen op het oog of op het gevoel een voorwerp met een natuurlijke maat vergelijken en het verschil in wiskundetaal benoemen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen twee voorwerpen door afpassen met een natuurlijke maat vergelijken en het resultaat in wiskundetaal benoemen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen voorwerpen op het oog of op het gevoel in een serie plaatsen op basis van lengte, oppervlakte, inhoud of gewicht.

2 Wiskundetaal: Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de begrippen: alle, geen, niets, meer, minder, evenveel, groot, klein, dik, dun, nat, droog, voor, achter, onder, boven, op tijd zijn en te laat komen, ochtend, middag, avond, duurt lang, duurt kort, even Voorbereidend lezen en schrijven groep 1 Mondelinge taalvaardigheid: Aan het eind van deze periode kent en handelt de leerling naar 1 specifieke gedragsregel. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen op verstaanbare en begrijpelijke wijze vertellen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen in begrijpelijke zinnen vertellen en houden ze rekening met de luisteraar. Boekoriëntatie/verhaalbegrip: Aan het eind van deze periode herkennen de leerlingen de begrippen schrijver, illustrator (tekenaar), kaft, titel, bladzijde, omslaan. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen laten zien dat zij het verband tussen tekst en tekening begrijpt. Aan het eind van deze periode reageren kinderen zichtbaar en hoorbaar op het verhaal met relevante opmerkingen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen op grond van de kaft een eerste voorspelling doen waarover of over wie het verhaal zal gaan. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen tijdens het voorlezen conclusies trekken en voorspellingen doen over het vervolg van het verhaal. Fonemisch bewustzijn: Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een geluid lokaliseren en geluiden onderscheiden. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een dubbele opdracht uitvoeren. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen aangeven of een afbeelding wel of niet bij een aangeboden zin/verhaaltje past. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een zin van 5 woorden nazeggen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een versje van 4 zinnen opzeggen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen de eerste letter van de eigen naam herkennen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen 5 letters herkennen en benoemen (eind groep 1). Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen woorden in klankgroepen verdelen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen woorden in klankgroepen verdelen en klankgroepen samen tot een woord voegen. Aan het eind van deze periode zijn de kinderen zich bewust geworden van zinnen en woorden. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen kenmerken van woorden (klank en betekenis) gebruiken en benoemen.

3 Schriftoriëntatie: Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen schrijfsels in zelfverzonnen schrift maken. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen de eigen naam schrijven (eind groep 1).

4 Voorbereidend rekenen groep 2 Getalbegrip: Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen de getalsymbolen 1 t/m 6 aan hoeveelheden koppelen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen zelf structuur aanbrengen in hoeveelheden t/m 12. Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de rangtelwoorden t/m 'tiende'. Aan het eind van deze periode kent het kind de telrij t/m 20. Meetkunde: Aan het eind van deze periode maken de kinderen bouwwerken volgens een aangeboden stappenplan. Aan het eind van deze periode classificeren de kinderen meetkundige figuren in driehoek, vierkant, kubus en balk. Aan het eind van deze periode maken de kinderen vouwwerkjes volgens een aangegeven stappenplan. Aan het eind van deze periode maken de kinderen meetkundige patronen met symmetrie en benoemt hierin de regelmaat. Meten: Aan het eind van deze periode begrijpen de kinderen dat de waarde van 2 euro gelijk is aan de waarde twee 1 euromunten. Aan het eind van deze periode kiezen de kinderen een natuurlijke maat om te meten die past bij de te meten grootheid. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen 5 voorwerpen seriëren en kunnen ze dit resultaat benoemen. (Het staat van...naar...) Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen seriëren op basis van lengte, oppervlakte, inhoud of gewicht en maken ze hierbij gebruik van de juiste wiskundetaal.

5 Voorbereidend lezen en schrijven groep 2 Mondelinge taal: Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de gespreksregels en handelen hier ook naar. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen uitvoerig en samenhangend vertellen, hierbij rekening houdend met de luisteraar. Fonemisch bewustzijn: Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen hun eigen naam schrijven. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen tenminste 6 letters herkennen en benoemen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen in 8 van de 10 gevallen de begin- en de eindklank van een woord herkennen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen in 8 van de 10 gevallen verschillende klanken herkennen (bv: b-p, m-n, a-aa). Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen van 8 van de 10 woordreeksen het eerste danwel het laatste woord herkennen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen kenmerken van zinnen en woorden benoemen, manipuleren en bespreken. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen lange en korte woorden onderscheiden. Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de juiste schrijf- en leesrichting. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen plaatjes in een logische volgorde leggen (en daar een bijpassend verhaaltje bij vertellen). Woordenschat: Aan het eind van deze periode kennen de kinderen de woorden passend bij het thema. Begrijpend luisteren : Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen aangeven in welke volgorde de plaatjes bij een voorgelezen verhaal horen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen aangeven of plaatjes al dan niet bij een gegeven zin passen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een tekening maken naar aanleiding van een luisteropdracht. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen na bv binnenkring-buitenkring aan de groep het verhaal van een ander vertellen. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen een verteld of voorgelezen verhaal navertellen. Verhaalbegrip / Boekoriëntatie: Aan het eind van deze periode reageren de kinderen zichtbaar en hoorbaar op een verhaal, waarbij de kinderen kunnen meedenken met de hoofdpersoon of de actie in het verhaal. Aan het eind van deze periode kunnen de kinderen conclusies trekken en/of voorspellingen doen over het verhaal tijdens het voorlezen. Aan het eind van deze periode weten de kinderen waar op/in het boek ze informatie kunnen vinden over de titel, schrijver, illustrator en inhoud.