Verordening tot wijziging van de Verordening op de bedrijfscommissies 2002

Transcriptie

1 Verordening tot wijziging van de Verordening op de bedrijfscommissies 2002 Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 19 april 2013 tot wijziging van de Verordening op de bedrijfscommissies 2002, houdende de opdracht tot het instellen van een scholingskamer en bepalingen betreffende de mogelijkheid tot het indienen van verzoeken tot bemiddeling. De Sociaal-Economische Raad; Gehoord de Bestuurskamer; Gelet op artikel 36 van de Wet op de bedrijfsorganisatie; Gelet op artikel 39 van de Wet op de ondernemingsraden; Besluit: Artikel I De Verordening op de bedrijfscommissies 2002 wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: B 2. Elke bedrijfscommissie stelt, al dan niet gezamenlijk met een andere bedrijfscommissie, een scholingskamer in ter behandeling van vragen en geschillen over artikel 18, tweede en derde lid, en artikel 22, derde en vierde lid, van de wet. Na artikel 13 wordt een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 13a 1. Iedere belanghebbende kan de bedrijfscommissie verzoeken te bemiddelen in geschillen met de ondernemer of de ondernemingsraad over de naleving door de ondernemer of de ondernemingsraad van hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald omtrent het instellen of in stand houden van een ondernemingsraad, het vaststellen van een voorlopig of een definitief reglement van de ondernemingsraad, de kandidaatstelling voor en de verkiezing van de leden van de ondernemingsraad,

2 alsmede omtrent het bekend maken van agenda s en verslagen van vergaderingen, een en ander voor zover dit van de ondernemer of de ondernemingsraad afhangt. 2. De ondernemingsraad en de ondernemer kunnen de bedrijfscommissie verzoeken te bemiddelen in geschillen over de naleving door de ondernemer, onderscheidenlijk de ondernemingsraad, van hetgeen overigens bij of krachtens de wet is bepaald, een en ander voor zover dit van de ondernemer onderscheidenlijk de ondernemingsraad afhangt. 3. Een verzoek aan de bedrijfscommissie kan niet-ontvankelijk worden verklaard indien het geschil eveneens is voorgelegd aan een gerechtelijke instantie. 4. Een verzoek aan de bedrijfscommissie kan niet-ontvankelijk worden verklaard indien het geschil eveneens is voorgelegd aan haar scholingskamer. 5. Een verzoek om bemiddeling wordt schriftelijk gedaan. Onder schriftelijk wordt mede verstaan een langs elektronische weg toegezonden en reproduceerbaar bericht. 6. De bedrijfscommissie stelt de wederpartij in de gelegenheid omtrent het verzoek te worden gehoord. 7. De bedrijfscommissie tracht een minnelijke schikking tussen partijen tot stand te brengen. 8. Indien geen minnelijke schikking wordt bereikt, brengt de bedrijfscommissie aan partijen schriftelijk verslag van haar bevindingen uit met een advies omtrent de oplossing van het geschil. 9. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de naleving van hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald met betrekking tot een centrale ondernemingsraad, een groepsondernemingsraad en een personeelsvertegenwoordiging. C Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt artikel 36, derde lid, van de wet, vervangen door: artikel 13a. 2. Onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot zevende tot en met tiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende: 5. De bedrijfscommissie brengt het schriftelijke verslag van haar bevindingen als bedoeld in artikel 13a, achtste lid, uit binnen twee maanden nadat haar bemiddeling is gevraagd. 6. De bedrijfscommissie kan de termijn van twee maanden, bedoeld in het vijfde lid, met instemming van beide partijen voor ten hoogste twee maanden verlengen. 3. In het zevende lid (nieuw) wordt De termijn waarbinnen een bedrijfscommissie overeenkomstig artikel 36, derde lid, van de wet, schriftelijk verslag van haar bevindingen dient uit te brengen, vervangen door: De termijn van twee maanden, bedoeld in het vijfde lid,. 4. In het achtste lid (nieuw) wordt bedoeld in het vijfde lid vervangen door: bedoeld in het zevende lid. 5. In het negende lid (nieuw) wordt Onverminderd artikel 36, derde lid, laatste volzin, van de wet vervangen door: Onverminderd het zesde lid. 2

3 6. In het tiende lid (nieuw) wordt binnen de wettelijk bepaalde uiterste termijn vervangen door: binnen de in het vijfde tot en met negende lid bepaalde uiterste termijn. D Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt artikel 36, derde lid, van de wet vervangen door: de artikelen 13a en In het tweede lid wordt artikel 36, derde lid, van de wet vervangen door: artikel 13a, achtste lid. E Artikel 17 vervalt. F Na artikel 18 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende: 3a Bijzondere procedure scholingskamer Artikel 18a De ondernemingsraad en de ondernemer kunnen, al dan niet gezamenlijk, vragen over artikel 18, tweede en derde lid, en artikel 22, derde en vierde lid, van de wet en geschillen over deze artikelen voorleggen aan de scholingskamer. Het in de vorige zin bepaalde is van overeenkomstige toepassing voor een centrale ondernemingsraad en een groepsondernemingsraad. Artikel 18b De in artikel 18a bedoelde vragen worden binnen een week beantwoord. Bij vragen over de hoogte van kosten van scholing en vorming, betrekt de scholingskamer in haar oordeel de richtbedragen zoals die jaarlijks worden vastgesteld door de Raad. Artikel 18c 1. Een geschil als bedoeld in artikel 18a wordt schriftelijk aanhangig gemaakt. Onder schriftelijk wordt mede verstaan een langs elektronische weg toegezonden en reproduceerbaar bericht. 2. De scholingskamer stelt de wederpartij in de gelegenheid zijn standpunt ten aanzien van het voorgelegde geschil kenbaar te maken. 3. De scholingskamer brengt binnen drie weken na de indiening van het geschil schriftelijk haar verslag van bevindingen uit waarin opgenomen haar oordeel omtrent de beslechting van het geschil. 4. In afwijking van het derde lid belegt de scholingskamer, indien zij van oordeel is dat voor de behandeling van het voorgelegde geschil een zitting nodig is in aanwezigheid van partijen, zo spoedig mogelijk doch niet later dan vier weken na indiening van het geschil een zitting, waartoe partijen worden uitgenodigd. Binnen twee weken na de zitting brengt de scholingskamer schriftelijk haar verslag van bevindingen uit waarin opgenomen haar oordeel omtrent de beslechting van het geschil. 5. Met instemming van beide partijen kan de termijn voor het uitbrengen van het schriftelijke verslag van bevindingen als bedoeld in het derde en het vierde lid met maximaal drie weken worden verlengd. 3

4 G 1. Na artikel 18 wordt een opschrift toegevoegd, luidende: 4. Overgangs- en slotbepalingen 2. Na artikel 19 vervalt het opschrift 4. Overgangs- en slotbepalingen. Artikel II Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2012 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssysteem voor leden van de ondernemingraad en enkele andere wijzigingen van deze wet (Kamerstukken II 2011/12, , nrs. 1-3) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze verordening op hetzelfde tijdstip in werking. Deze verordening zal met de toelichting in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie worden geplaatst. Den Haag, 19 april 2013 W. Draijer voorzitter V.C.M. Timmerhuis algemeen secretaris 4

5 Toelichting Algemeen De onderhavige wijziging van de Verordening op de bedrijfscommissies is een direct gevolg van de wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), begin De wijziging van de verordening betreft enkele onderwerpen die uiteindelijk voortvloeien uit advisering van de SER. Met haar brief van 17 september 2009 heeft de Bestuurskamer van de Raad de Minister van SZW in overweging gegeven het verplichte karakter van bemiddeling door de bedrijfscommissie (alvorens een geschil in het kader van de WOR aan de rechter kan worden voorgelegd) te schrappen. Naar de mening van de Bestuurskamer biedt vrijwillige bemiddeling meer mogelijkheden voor maatwerk in diverse manieren van geschillenbeslechting, toegespitst op de aard en de tijdsdruk van de problematiek en de behoeften van partijen. Daarnaast zou naar het oordeel van de Bestuurskamer een aantal registratietaken (van OR-reglementen en OR-jaarverslagen) van de bedrijfscommissie kunnen verdwijnen. De minister heeft in zijn brief van 23 december 2009 laten weten het standpunt van de Bestuurskamer te onderschrijven en de benodigde wijziging van de WOR ter hand te zullen nemen. Voornoemd advies heeft in het kader van de recente wijziging van de WOR geleid tot een wijziging van artikel 36 van die wet; de voormalige leden drie en vier zijn vervallen. Deze wijziging heeft tevens tot gevolg dat de WOR niet meer beschrijft wie een verzoek tot bemiddeling bij de bedrijfscommissie kan instellen, voor welke onderwerpen de bemiddeling kan worden verzocht, alsmede hoe de procedure verloopt. Door middel van de huidige wijziging waarmee het voormalige derde lid van artikel 36 wordt geïncorporeerd in de Verordening op de bedrijfscommissies 2002 wordt dit hersteld. In maart 2011 heeft de Raad een advies vastgesteld, getiteld Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad (advies 11/04). Dit advies stelt een ander systeem ter financiering van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden voor. Bij brief van 12 september 2011 (Kamerstukken II 2011/12, , nr. 34) heeft het kabinet aan de Tweede Kamer gemeld het advies over te nemen. De wijziging van het systeem van de financiering van scholing van leden van ondernemingsraden heeft ertoe geleid dat de wet op een aantal punten is aangepast. In de eerste plaats is het heffing- en subsidiesysteem dat bestond ten behoeve van scholing en vorming van OR-leden, beëindigd. Ten tweede bevat de gewijzigde wet enkele waarborgen voor het functioneren van het nieuwe systeem. Het gaat daarbij onder meer om het expliciteren van scholingsrechten in de wet zodat deze goed aansluiten bij de nieuwe scholingssystematiek, met name op het vlak van de kosten en de kwaliteit van de scholing. In voornoemd advies werd tevens voorgesteld een bijzondere regeling in het leven te roepen voor de beantwoording van vragen en de behandeling van geschillen over scholing en vorming van leden van een OR: Eventuele onregelmatigheden zoals de niet-naleving of de naleving op ontoereikend niveau dienen [ ] op eenvoudige, laagdrempelige en snelle wijze te kunnen worden aangekaart. Indien bij ondernemingsraad en/of ondernemer onduidelijkheid bestaat over de uitvoering van de wettelijke systematiek ten aanzien van scholing en vorming, moeten zij hun vraag direct kunnen voorleggen aan een makkelijk benaderbaar en neutraal instituut met voldoende gezag en deskundigheid. Volgens het advies is het van belang dat op korte termijn een gezaghebbend oordeel kan worden verkregen. 5

6 In het kader van de onderhavige verordening worden de desbetreffende werkzaamheden neergelegd bij de bedrijfscommissies. Daarnaast wordt een specifieke, op geschillen inzake scholing gerichte regeling in de bestaande Verordening op de bedrijfscommissies 2002 opgenomen. De regeling houdt in dat elke bedrijfscommissie, al dan niet gezamenlijk met andere bedrijfscommissies, een scholingskamer instelt voor de behandeling van vragen en geschillen over scholingskwesties ingevolge artikel 18, tweede en derde lid, en artikel 22, derde en vierde lid, van de WOR. Vragen over scholingszaken worden door de scholingskamer binnen een week beantwoord. Voor de behandeling van geschillen over scholing gelden kortere termijnen dan voor de behandeling van reguliere geschillen. De behandeling van geschillen over scholingszaken wordt afgerond met een verslag van bevindingen en een oordeel van de scholingskamer omtrent de beslechting van het geschil. Ook op dit punt wijkt de procedure voor de behandeling van geschillen over scholing af van de bemiddelingsprocedure als bedoeld in artikel 13a e.v. Laatstbedoelde procedures zijn in eerste aanleg gericht op bemiddeling; als bemiddeling niet slaagt, geeft de bedrijfscommissie partijen haar advies over de oplossing van het geschil. Artikelsgewijs Artikel I, onderdeel A (artikel 5) De samenstelling van de scholingskamer geschiedt overeenkomstig de wijze waarop de bedrijfscommissie krachtens het eerste lid van dit artikel commissies of kamers kan instellen. De speciale procedure voor de scholingskamer is opgenomen in de artikelen 18a t/m 18c van de gewijzigde verordening. Artikel I, onderdeel B (artikel 13a) In dit nieuw ingevoegde artikel wordt geregeld wie een verzoek tot bemiddeling bij de bedrijfscommissie kan indienen, alsmede voor welke onderwerpen de bemiddeling kan worden verzocht. De bepaling is gelijkluidend aan de bepaling die voorheen in artikel 36 van de wet was opgenomen. Het derde lid bevat de mogelijkheid om een verzoek tot bemiddeling niet-ontvankelijk te verklaren indien het geschil eveneens is voorgelegd aan een gerechtelijke instantie. Of de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken hangt af van de omstandigheden van het individuele geval. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de bedrijfscommissie, omdat niet uitgesloten mag worden dat zich situaties kunnen voordoen dat ondanks een formeel beroep op de kantonrechter, partijen daarnaast eerst nog een poging wagen tot elkaar te komen met hulp van de bedrijfscommissie. Om te voorkomen dat hetzelfde geschil zowel aan de scholingskamer als aan de bedrijfscommissie wordt voorgelegd, bevat het vierde lid de bevoegdheid tot niet-ontvankelijkheidsverklaring door de bedrijfscommissie ingeval het geschil eveneens aan de scholingskamer is voorgelegd. Bij een langs elektronische weg toegezonden bericht, zoals verwoord in het vijfde lid, moet met name worden gedacht aan het gebruik van en van een formulier op de website van de bedrijfscommissie. 6

7 Artikel I, onderdeel C (artikel 14) Artikel 14 bevat enkele procedurele bepalingen ten aanzien van de behandeling van verzoeken tot bemiddeling in geschillen. In de oude tekst werd in diverse leden verwezen naar in de wet opgenomen bepalingen ten aanzien van de behandeling van bemiddelingsverzoeken. Deze stonden in het voormalige derde lid van artikel 36 WOR. Nu deze bepaling met de wetswijziging van begin 2013 is vervallen, is artikel 14 op deze onderdelen aangepast. Materieel wijkt de procedure, zoals deze thans in dit artikel wordt beschreven ten aanzien van de behandeling van vrijwillige bemiddelingsverzoeken, niet af van de in het verleden geldende wettelijke procedure. Artikel I, onderdeel D (artikel 15) Het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten verwijzingen naar inmiddels vervallen bepalingen in de wet. Deze verwijzingen worden in deze wijzigingsverordening vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen in de verordening. Artikel I, onderdeel E (vervallen artikel 17) Dit artikel kan komen te vervallen in verband met het vervallen van de wettelijke verplichting voor bedrijfscommissies om de reglementen van ondernemingsraden te registreren. Artikel I, onderdeel F (paragraaf 3a) Artikel 18b betreft de mogelijkheid om aan de scholingskamer vragen voor te leggen over o.m. het wettelijke scholingsrecht. Overeenkomstig het SER-advies Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad is in artikel 22, derde lid, van de WOR thans opgenomen dat de SER voor de verschillende kosten verbonden aan scholing en vorming, richtbedragen kan vaststellen. Bij het overleg tussen ondernemer en OR over de scholing en vorming van OR-leden (en in het bijzonder over de daarmee gemoeide kosten) kunnen de richtbedragen, als indicatie van wat onder normale omstandigheden redelijke kosten zijn voor voldoende kwalitatieve scholing, tot houvast dienen. De richtbedragen zijn een richtsnoer en geen wettelijke norm. De richtbedragen worden jaarlijks door de SER vastgesteld en zijn gebaseerd op de in het voorafgaande jaar door erkende instituten gehanteerde tarieven voor medezeggenschapsscholing. Artikel 18c beschrijft de procedure die wordt toegepast indien een geschil over een scholingskwestie wordt aangemeld bij de scholingskamer van de bedrijfscommissie. Bij een langs elektronische weg toegezonden bericht, zoals verwoord in het eerste lid, moet met name worden gedacht aan het gebruik van en van een formulier op de website van de bedrijfscommissie. Den Haag, 19 april 2013 W. Draijer voorzitter V.C.M. Timmerhuis algemeen secretaris 7