Verwonderen STICHTING KIND EN VOEDING. Groep 4, 5 en 6

Transcriptie

1 Verwonderen Groep 4, 5 en 6

2 Leerdoel De kinderen: - verwonderen zich over voedsel. - gebruiken hun zintuigen (ogen, neus, mond) om voedsel bewust te bekijken, te proeven en te ruiken. - ontdekken wat de rol is van de verschillende zintuigen bij eten en drinken. - kunnen de smaken zoet, zuur, zout en bitter onderscheiden. Meenemen - Een boekje over het onderwerp groente en fruit. Voor groep 4 bijvoorbeeld Het grote Annie M.G. Schmidt voorleesboek, met het grappige gedicht van Luilekkerland, waarin Jorisje moet snoepen. Kies voor groep 4 t/m 6 bijvoorbeeld de boekjes Zout of Suiker van de reeks Junior informatieboekjes. Je kunt hier stukjes uit voorlezen. Zie ook de Boekenlijst voor meer boekentips. - Een hele wortel en een schaaltje of bordje wortel in stukjes of plakjes. - Een hele citroen en schaaltje of bordje citroenen in halve schijfjes. - Producten met een zoete, zure, zoute of bittere smaak. Denk aan verschillende soorten producten, zoals plakjes banaan, stukjes beschuit, plakjes gekookt ei, stukjes mandarijn, stukjes brood, dropjes, druiven, rozijnen, chips, blaadjes witlof. Vijf of zes verschillende producten is genoeg. - Schoteltjes of bakjes, eventueel vorken, servetjes. - Voor elke kind een kopie van het werkblad Hoe smaakt het? Didactische werkvorm Kinderen werken (in groepjes) aan tafel. Vraag of de leerkracht willen meehelpen met het proeven.

3 Inleiding Vertel in het kort wie je bent, wat je komt doen en waar de les over gaat. Lees het verhaal of boekje voor dat je meegenomen hebt. Bespreek het boekje of gedicht na door de leerlingen vragen te stellen. Kern Laat de hele wortel zien. Weet je hoe een wortel aan zijn oranje kleur komt? Zijn er verschillende soorten wortels? (zomerwortels, winterwortels, pastinaken etc.) Wie weet waar wortels groeien? Kan je vertellen hoe een wortel groeit? (onder de grond) Eet je weleens een wortel? Hoe eet je een wortel? Smaak Laat dan het bordje of schaaltje met de stukjes wortel rondgaan. Elk kind pakt een stukje wortel. Bekijk samen het stukje wortel. Ruik eens aan de wortel. Hoe ruikt het? Laat de kinderen daarna de wortel proeven. Wat vind je van de smaak? Weet je welke smaak een wortel heeft? Kennen ze het woord zoet of noemen ze het anders? Ken je nog meer dingen die zoet smaken? Laat de kinderen vervolgens een hele citroen zien. Laat dan het bordje of schaaltje met de schijfjes citroen rondgaan in de kring. Elk kind pakt een schijfje citroen. Kijk samen naar het schijfje citroen. Welke kleur heeft de schil? Welke kleur heeft de binnenkant? Wat zie je nog meer? Laat de kinderen daarna (voorzichtig) de citroen proeven. Hoe smaakt de citroen? Kennen ze het woord zuur of noemen ze het anders? Hoe gaat je gezicht staan als je een hapje neemt? Maak hierbij eventueel gebruik van een spiegel. Welke smaak vind je het lekkerst? Wat vind je er zo lekker aan? Kun je andere dingen noemen die zuur smaken? Kleur De wortel is oranje. Ken je nog meer oranje dingen of producten die je kunt eten? De citroen is geel. Ken je nog meer gele dingen die je kunt eten? Vraag de kinderen welke kleuren zij het mooist vinden. Zijn er ook producten in die kleur? Kun je lekkere eet- of drinkbare dingen opnoemen, in bijvoorbeeld wit, groen, rood, enzovoort? Zijn er ook kleuren die jullie niet mooi vinden, maar wel lekker?

4 De tong Vertel de kinderen dat ze vandaag gaan kijken hoe goed hun tong is in proeven! Deel de werkbladen uit en leg uit hoe ze die kunnen invullen. Zet alle producten klaar, eventueel met bestek en servetjes erbij. Laat de bakjes met producten zien en vertel dat de kinderen van alle producten mogen proeven. Laat de kinderen per tafelgroepje komen proeven. Vraag of de leerkracht wil helpen, zodat de kinderen niet lang hoeven wachten. Hoe smaakt het? Welke smaak proef je? Zoet, zuur, zout of bitter? Op hun werkblad schrijven of tekenen de kinderen welk product bij welke smaak hoort. Als de kinderen bezig zijn kan je wat rond lopen en individueel of per groepje nog wat vragen stellen. Vind je het lekker? Hoe voelt het in je mond? Misschien merken de kinderen dat ze het product ook kunnen ruiken. Wat ruik je? Ruikt het lekker of niet? Geur is ook heel belangrijk voor de smaakbeleving. Ieder groepje kan aan het einde vertellen wat het ontdekt heeft, of vraag wie er iets van wil vertellen. Raadspel, als je nog tijd hebt. Beschrijf een voedingsmiddel en benoem een eigenschap van dit voedingsmiddel. Laat de kinderen raden waar je aan denkt. Laat de kinderen ook zelf een raadsel bedenken. Voorbeelden: - Ik denk aan een soort fruit en het is geel. Het is lang en krom. Het smaakt zoet. - Banaan - Ik denk aan een toetje. Het is wit en heel koud. - IJs - Ik denk aan iets te drinken. Het is bruin en warm. - Warme chocolademelk - Ik denk aan snoep. Het is zacht en zoet. Het heeft verschillende kleurtjes. - Spekjes - Ik denk aan iets dat plat is. Het is vierkant en nogal plat. Het is wit of bruin. - Boterham - Ik denk aan iets dat plat is, zo groot als een pannenkoek maar dikker - Turks brood Afsluiting Bespreek met de kinderen de les na. Wat heb je geleerd over kleur? Wat heb je geleerd over smaak? Wat heb je geleerd over reuk? Wat vond je ervan? Heb je iets geproefd dat je nog nooit eerder hebt geproefd? Welke smaak vind je het lekkerst? Zou je er straks thuis iets van willen vertellen? Wat?

5 Werkblad Je naam.. ZOET ZOUT ZUUR BITTER