pedagogie van het jonge kind PJK: Opvoeding en Coaching

Transcriptie

1 BACHELOR pedagogie van het jonge kind PJK: Opvoeding en Coaching DE BEOORDELINGSCRITERIA VOOR STAGE 2 (WIE DOET WAT? WELKE CRITERIA? WELKE VERWACHTINGEN?) DEEL 1: WIE DOET WAT? ROL VAN DE STUDENT: WETEN, COMMUNICEREN EN DOEN STAP 1: KENNIS VAN DE BEOORDELINGSCRITERIA De student kent de criteria waarop hij beoordeeld zal worden. De student kent de minimumbepaling per criteria (= wat hij minimum moet uitvoeren om VOLDOENDE te halen) (zie deel 2). De student heeft voor elk beoordelingscriterium een idee wat hij kan doen om de minimumbepaling te overstijgen (zie PLUSPUNTEN deel 2). STAP 2: COMMUNICATIE OVER DE BEOORDELINGSCRITERIA De student neemt de verantwoordelijkheid om de stagementor (of andere betrokkenen) te informeren over de beoordelingscriteria. De student communiceert over de verwachtingen van de opleiding bij de beoordelingscriteria (zie deel 2: voldoende of pluspunten ). Als het niet duidelijk is binnen de stagecontext op welke manier de student aan de verwachtingen (zie deel 2) van de opleiding kan voldoen, dan neemt student initiatief om dit te bespreken met de stagementor en/of stagebegeleider. STAP 3: UITVOEREN De student neemt leerkansen in de stagecontext. Hij oefent zich in het aantonen van de vaardigheden (zoals ze geformuleerd zijn in deel 2). De student noteert in zijn stageplan goede voorbeelden van situaties waarin hij de vaardigheden heeft aangetoond. De student overlegt aan de hand van het stageplan over zijn leerproces. Hij wisselt uit en vraagt feedback aan de stagementor en/of stagebegeleider.

2 ROL VAN DE STAGEMENTOR: GEVEN VAN FEEDBACK STAP 1: DE STAGEMENTOR IS OP DE HOOGTE GESTELD VAN DE BEOORDELINGSCRITERIA De student heeft de stagementor geïnformeerd over de verschillende beoordelingscriteria (zie deel 2). De student heeft de stagementor geïnformeerd over de verwachtingen van de opleiding per beoordelingscriteria (zie deel 2). STAP 2: BEREIDHEID OM FEEDBACK TE GEVEN AAN DE STUDENT De stagementor geeft op vraag van de student constructieve feedback over zijn handelen. De stagementor neem initiatief om constructieve feedback te geven aan de student. STAP 3: DE STAGEMENTOR BESPREEKT FEEDBACK MET DE STUDENT EN DE STAGEMENTOR De stagementor bespreekt zijn feedback altijd met de student. De stagementor neemt deel aan de feedbackgesprekken (tijdens het stagebezoek van de stagebegeleider). De stagementor bereidt het stagebezoek voor op basis van documenten aangeleverd door de hogeschool. De gegeven feedback tijdens het eerste stagebezoek is richting gevend bij het leerproces van de student. De gegeven feedback tijdens het laatste stagebezoek geeft richting aan het oordeel op de stage. ROL VAN DE STAGEBEGELEIDER: BEGELEIDEN EN OORDELEN STAP 1: ONDERSTEUNEN De stagebegeleider ondersteunt de student en de stagementor tijdens het academiejaar. De stagebegeleider ondersteunt de student en de stagementor bij het zoeken naar leerkansen om te voldoen aan de verwachtingen van de opleiding (zie deel 2). STAP 2: BEREIDHEID OM FEEDBACK TE GEVEN De stagebegeleider geeft op vraag van de student feedback en tips. De stagebegeleider geeft geschreven feedback en tips op het stageplan. De stagebegeleider geeft feedback en tips tijdens de stagebezoeken. STAP 3: OORDELEN De stagebegeleider neemt op het einde van de tweede blokstage een beoordelende rol in. De stagebegeleider baseert zijn oordeel op de gegeven feedback van de stagementor. De stagebegeleider bespreekt het oordeel van de stage in de voorziening samen met de stagementor en de student. De stagebegeleider bepaalt het eindpunt op de stage. (Dit gebeurt soms in overleg met andere stagebegeleiders) De student ontvangt de weerslag van de beoordeling digitaal in de beoordelingsfiche.

3 DEEL 2: WELKE CRITERIA? WELKE VERWACHTINGEN? Hieronder kan je de beoordelingscriteria nalezen voor stage 2. Daaronder kan je lezen bij VOLDOENDE wat je minimum moet aantonen. Bij EXTRA vind je richtlijnen/voorbeelden terug die helpen verduidelijken wat meer dan de minimumverwachting is. Het kan nodig zijn om onderstaande criteria en richtlijnen ook af te stemmen op/te interpreteren binnen de specifieke werking van de stageplaats. LEERRESULTAAT 1: OPVOEDEN (AFSLUITEND NIVEAU) De student neemt zelfstandig initiatief om een positief, gestructureerd en uitdagend leefklimaat te faciliteren. De student benoemt de positieve handelingen van kinderen en jongeren en maakt deze in groep bespreekbaar. De student gaat op een warme en duidelijke manier om met moeilijke situaties tussen kinderen of jongeren. De student creëert mee een context waarin kinderen en jongeren hun sterktes kunnen tonen en ontplooien. De student neemt zelf het initiatief om kinderparticipatie in te zetten in de organisatie, en vertaalt de uitkomst van dit proces, tot een meerwaarde voor relevante betrokkenen van de stageplaats. LEERRESULTAAT 2: ONTWIKKELING ONDERSTEUNEN De student faciliteert door een flexibel en creatief spelaanbod in een uitdagende omgeving de betrokkenheid van een groep kinderen en jongeren. De student bereidt vanuit een pedagogische visie en vanuit een muzische houding uitdagende en speelse activiteiten voor en begeleidt deze om de betrokkenheid van kinderen en jongeren te verhogen. De student zet binnen spelactiviteiten diverse muzische domeinen in. De student analyseert de meerwaarde van een uitgevoerde muzische activiteit en past aan bij een herneming van de activiteit. De student verhoogt de betrokkenheid van kinderen en jongeren door een speelse inspirator te zijn voor teamleden.

4 LEERRESULTAAT 3: AFSTEMMEN MET GEZINNEN De student toont aan dat hij met diverse ouders informatie kan uitwisselen over zorg en opvoeding. De student neemt zelf initiatief om met diverse ouders inhoudelijke gesprekken te voeren over zorg en opvoeding. De student verbindt eigen ervaring en kennis met het verhaal van ouders, ook als dit niet vanzelfsprekend is. De student doet dit a.d.h.v. methodieken (bijv. Ziko-vo, MemoQ ). De student zoekt naar manieren om te zien wat leeft bij ouders en speelt er op in. De student betrekt ouders bij de werking van de organisatie via een eigen initiatief of project. De student onderneemt op eigen initiatief concrete acties die de participatie van ouders verhogen. De student brengt verandering teweeg op niveau van het beleid van de organisatie. LEERRESULTAAT 4: GEZINNEN ONDERSTEUNEN De student ondersteunt gezinnen met oog voor deskundigheid van de ouders. De student ondersteunt een ouder in het ouder zijn door zijn/haar ervaring te bevragen, te waarderen en mee te nemen. De student bewaart continuïteit bij gesprekken met de ouder. LEERRESULTAAT 5: PROFESSIONALISERING ONDERSTEUNEN De student zet krachten en talenten van medewerkers in. De student is zich bewust van krachten en talenten van medewerkers. De student benoemt deze naar de medewerkers. De student benut actief de krachten en talenten om deze in te zetten in de verwezenlijking van een project en in de dagelijkse werking. De student zorgt ervoor dat teamleden elkaars talenten kennen. De student gaat uitvoerig(er) in gesprek met medewerkers waardoor de bewustwording over hun professioneel handelen aangescherpt wordt.

5 LEERRESULTAAT 5: vervolg De student ontlokt en verrijkt professionele ontwikkeling van medewerkers door het dagelijks werk te benutten als onderwerp van gesprek. De student gaat in gesprek met medewerkers over het eigen professioneel handelen van de medewerker. Door het stellen van vragen zet de student de medewerker aan tot leren. De student past hierbij gespreks- en coachingsvaardigheden vlot en gericht toe. De student toont verdere betrokkenheid bij wat besproken is via bv. een vervolggesprek, een terugkoppeling, een vraag,... De student benut kansen om met diverse medewerkers in gesprek te gaan. De student slaagt er in om de medewerker aan te zetten om zelf oplossingen te vinden. LEERRESULTAAT 6: AANBOD EN BELEID VANUIT BETROKKENHEID VORM GEVEN De student leidt een vergadering. De student bereidt een vergadering voor en leidt deze, na afstemming met de mentor. Dit betekent: Het voorbereiden van de agenda(-punten) en aanpak van de vergadering. De rol als voorzitter opnemen, met oog voor timing, structuur en het evenwicht tussen de eigen inbreng & de bijdrages van andere deelnemers. De student zet een creatieve methodiek in. De student bereidt en leidt de vergadering op zelfstandige basis. De student toont sterke vergadervaardigheden: discussies begeleiden, samenvatten, argumenten naast plaatsen/vergelijken.). De student geeft informatie correct schriftelijk weer. Het doel en de opbouw (taal, structuur, ) is helder en afgestemd op maat van de ontvanger. De student is creatief aan de slag gegaan. De schriftelijke interactie lokt interactie uit en biedt mogelijkheid tot het geven van suggesties. De student is creatief in het stimuleren van teamleden tot medewerking aan zijn project. De student versterkt de betrokkenheid van teamleden door het inzetten van methodieken, zodat ze actief meewerken aan een project. De student stemt de methodiek af op de doelgroep en op de voortgang van het proces. De student zet meermaals methodieken in. De student slaagt er in om medewerkers op lange termijn actief te laten meewerken.

6 LEERRESULTAAT 7: EXTERNE PARTNERS BETREKKEN De student draagt constructief bij aan formeel en informeel overleg met de partners. De student neemt deel aan informeel overleg met externe partners én neemt zelf het woord tijdens het overleg. De student is hierbij een goede ambassadeur van de organisatie en is waarderend ten opzichte van de partner. De student neemt verslag en volgt op. De student zet communicatieve vaardigheden in om de samenwerking te versterken: verbanden leggen, uitnodigend zijn, respectvol, aftoetsen, afstemmen, De student brengt een agendapunt in (eventueel voorbereid). De student doet bovenstaande op een formele netwerkvergadering (met meerdere partners). LEERRESULTAAT 9: REFLECTEREN EN INNOVEREN De student zet reflectie in om een veranderingsproces bij te sturen. De student deelt zijn reflecties op het veranderingsproces met betrokkenen uit de organisatie. Hij formuleert vanuit zijn reflecties nieuwe acties. De student zet anderen aan tot reflectie over het veranderingsproces. De student doet dit spontaan en op verschillende momenten. De student volgt geformuleerde actiepunten vanuit reflectie op. De student gebruikt reflecties uit andere situaties en schakelt deze in in het veranderingsproces. LEERRESULTAAT 10: OMGAAN MET DIVERSITEIT De student handelt vanuit inclusieve waarden en met respect voor ieders identiteit. Student geeft voorbeelden van situaties waarin hij vanuit inclusieve waarden1 heeft gehandeld. gelijkwaardigheid participatie opkomen voor de gemeenschap/het gemeenschappelijke respect voor diversiteit overtuiging van duurzaamheid geweldloosheid De student gaat hierover in gesprek met leden van het team. De student is bewust van wat het eigen handelen vanuit inclusieve waarden doet bij de ander en volgt dit verder op. De student neemt zijn eigen inclusieve houding verder vast en brengt een inclusieve dynamiek teweeg in de werking van de organisatie (m.a.w. inspirerend zijn voor de anderen in de organisatie). De student toont acties van inclusief werken aan. 1(Booth, T. & Ainscow, M. (2015) Index voor inclusie. Werken aan leren en participeren op school. Leuven: UCLL.