EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak"

Transcriptie

1 B U I T E N Z I J D E I Open dak Dit dak zorgt voor meer lucht en licht in het interieur. EERSTE KENNISMAKING 100 Parkeerhulpsensoren Nadat u de achteruitversnelling heeft ingeschakeld, waarschuwt het parkeerhulpsysteem u via een geluidssignaal zodra het obstakels achter de auto detecteert. Moduboard Dankzij het moduboard, dat zich achter de achterbankrugleuning bevindt, kunt u de kofferruimte naar wens indelen

2 O P E N E N Sleutel met afstandsbediening Centrale vergrendeling, handbediend Brandstoftank I C B A A. Vergrendelen van de auto B. Ontgrendelen van de auto. C. In-/uitklappen van de sleutel. A A. Vergrendelen/ontgrendelen van de auto vanuit het interieur. B A A. Openen van de brandstoftankklep. B. Verwijderen van de brandstoftankdop Inhoud van de brandstoftank: circa 47 liter. EERSTE KENNISMAKING

3 O P E N E N E N S L U I T E N I Achterklep Reservewiel en gereedschap EERSTE KENNISMAKING Openen Nadat u de auto met de sleutel of de afstandsbediening heeft ontgrendeld, drukt u op bediening A, die zich tussen de kentekenplaatverlichting bevindt omhoog en licht u de achterklep op. A B Sluiten Trek de achterklep via de handgreep B in de binnenbekleding naar beneden en druk hem daarna dicht. Toegang tot het reservewiel Licht de vloerbedekking op en verwijder vervolgens de gereedschapsdoos om het reservewiel te kunnen bereiken. Toegang tot het gereedschap Het gereedschap bevindt zich in een speciale doos in het reservewiel. Verwijder de riem om erbij te kunnen

4 I N T E R I E U R Stop & Start Automatische airconditioning I In combinatie met de SensoDrive versnellingsbak zorgt dit systeem ervoor dat de motor in een soort sluimerstand geschakeld wordt wanneer de auto stilstaat, om zo te komen tot een lager brandstofverbruik. Snelheidsregelaar Deze voorziening houdt de snelheid van de auto automatisch op een door u geprogrammeerde waarde, zonder dat u daarvoor het gaspedaal hoeft in te trappen. De automatische airconditioning zorg constant voor een optimale luchtcirculatie in combinatie met een aangename temperatuur SensoDrive versnellingsbak Met deze elektronisch geregelde handbediende versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen uit de comfortabele automatische stand of de handmatige, mocht u graag zelf willen schakelen EERSTE KENNISMAKING 7

5 B E S T U U R D E R S P L A AT S I EERSTE KENNISMAKING 3 8

6 B E S T U U R D E R S P L A AT S 1. Ontwaseming van de zijruiten. 2. Bediening: Verlichting. Richtingaanwijzers. Mistlampen voor. Mistachterlichten. 3. Schakelfl ippers bij het stuur (SensoDrive versnellingsbak). 4. Claxon. 5. Bestuurdersairbag. 6. Instrumentenpaneel 7. Bedieningsorgaan: Ruitenwisser voor. Ruitensproeier. Achterruitenwisser. Boordcomputer. 8. Toetsen: Stop & Start. Parkeerhulp. Anti-inbraakalarm. Kinderslot / Uitschakelen van de ruitbediening vanaf de achterzitplaatsen Waarschuwing snelheidsoverschrijding. ESP 9. Centraal bediende vergrendeling van de portieren en de koffer. 10. Display. 11. Alarmverlichting. 12. Centrale ventilatieroosters 13. Luidspreker (Tweeter). 14. Zijventilatierooster. 15. Sleutelschakelaar: In- en uitschakelen passagiersairbag. 16. Passagiersairbag. 17. Onderste handschoenenkastje: Bergvak voor boorddocumenten. 18. Autoradio. 19. Bergruimte/cd-wisselaar. 20. Airconditioning of verwarming/ ventilatie. 21. Schakelaars van elektrische ruiten voor. 22. Versnellingspook. 23. Schakelaar achterportierruiten 24. Verwijderbare asbak. 25. Handrem. 26. Sigarenaansteker / 12-volts stopcontact (beschikbaar bij aangezet contact) (Maximaal 120 W). 27. Radiobediening op de stuurkolom. 28. Contactslot. 29. Hendel voor stuurverstelling. 30. Bediening: Snelheidsregelaar. Snelheidsbegrenzer. 31. Openen van de motorkap. 32. Toegang tot de zekeringkast. 33. Koplampen verstellen. 34. Elektrische spiegelverstelling. I 9

7 I N S T E L L I N G E N I Voorstoel EERSTE KENNISMAKING Verstellen van de hoofdsteun. 2. Verstellen van de rugleuning. 3. Hoger zetten of kantelen van het zitgedeelte. 4. Voor-/achterwaarts verstellen van de stoel. 5. Armleuning. 6. Stoelverwarming

8 I N S T E L L I N G E N Handmatig verstellen van het stuurwiel in hoogte Verstellen van de buitenspiegels Autogordel voorin I Trek de hendel naar u toe om te ontgrendelen. 2. Duw de hendel van u af om te vergrendelen Buitenspiegel aan bestuurderszijde selecteren. 2. Buitenspiegel aan passagierszijde selecteren. 3. Inklappen / uitklappen Verstellen van de binnenspiegel 1. Instellen dag- of nachtstand van de spiegel. 1. Verstelling in hoogte EERSTE KENNISMAKING 11

9 I N S T E L L I N G E N I Contactslot Ruitbediening Bediening open dak 1 EERSTE KENNISMAKING S. Stuurslot. M. Contactstand. D. Startstand. 1. Bedieningstoets ruit bestuurderszijde. 2. Bedieningstoets ruit passagierszijde. 3. Bedieningstoets achterportierruiten. 3 2 Draai de knop linksom om het dak open te schuiven. U beschikt over negen openingsstanden

10 Z I C H T O P D E W E G Verlichting Ruitenwissers I A B Ring A Ring B Lichten gedoofd. Automatisch inschakelen van de verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht. Mistlampen voor en mistachterlichten. Ruitenwissers voor 2: Snelwissen. 1: Normaal wissen. I: Intervalwissen. 0: Uit. Een stand naar beneden drukken: - AUTO: automatisch wissen. - één slag wissen. Wilt u het automatisch wissen onderbreken, ga dan naar stand I en vervolgens naar 0. Achterruitenwisser Uit. Intervalwissen achterruit. Sproeien in combinatie met een aantal keren wissen EERSTE KENNISMAKING

11 K L I M A AT R E G E L I N G I Handbediende airconditioning Eerste kennismaking 14 Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de automatische stand. Druk hiervoor op de toets AUTO. 82

12 O V E R Z I C H T Instrumentenpaneel Controle- en waarschuwingslampjes Bedieningspaneel I D C A A. Toerenteller B. Display. C. Brandstofmeter. D. Weerstand dashboardverlichting. B Wanneer u het contact aanzet, gaan de oranje en rode waarschuwingslampjes branden. Wanneer u de motor start, gaan deze lampjes weer uit. Om te weten wat te doen als een lampje blijft branden, zie het betreffende hoofdstuk elders in dit boekje. A B C Een brandend lampje geeft informatie over de status van de bijbehorende functie. A. Stop & Start uitgeschakeld. 65 B. Parkeerhulp uitgeschakeld. C. Anti-inbraakalarm ingeschakeld. D. Kinderslot ingeschakeld / ruitbediening in achtercompartiment uitgeschakeld E. Waarschuwing snelheidsoverschrijding ingeschakeld. D E F Eerste kennismaking F. ESP uitgeschakeld

13 V E I L I G H E I D I Eerste kennismaking Detectie gordelgebruik bestuurder Het lampje brandt wanneer bij aanzetten van het contact en een wagensnelheid tussen 0 en 20 km/uur de bestuurder zijn autogordel niet heeft omgegespt. Vanaf 20 km/uur knippert het lampje terwijl er gedurende 120 seconden een geluidssignaal wordt afgegeven. Vervolgens brandt het lampje permanent. Uitschakelen van de airbag van de voorpassagier A 1. Zet het contact af en steek de sleutel in sleutelschakelaar A. 2. Draai de sleutel in de stand «OFF»: de airbag is nu uitgeschakeld. 3. Bij aangezet contact brandt het waarschuwingslampje van de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde. Isofix bevestiging Tussen de rugleuning en de zitting bevinden zich twee ogen B voor het bevestigen van een kinderstoeltje. B

14 V E I L I G H E I D SensoDrive versnellingsbak Stop & Start I A B C Met deze elektronisch geregelde handbediende versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen uit de comfortabele automatische stand of de handmatige, mocht u graag zelf willen schakelen. A. Selectiehendel. B. Schakelfl ipper bij het stuur «-». C. Schakelfl ipper bij het stuur «+». Uw auto kan voorzien zijn van de functie Stop & Start, dat gekoppeld is aan de Sensodrive versnellingsbak. Dit systeem schakelt de motor in een soort sluimerstand, wanneer de auto stilstaat (stoplicht, stopstreep, fi le ). In deze toestand is het brandstofverbruik evenals de uitstoot van milieuvervuilende gassen nihil en is de motor volledig geluidloos. De motor start onmiddellijk wanneer u wegrijdt. Eerste kennismaking

15 R I J D E N I Snelheidsregelaar Snelheidsbegrenzer Weergave op het scherm in het instrumentenpaneel EERSTE KENNISMAKING 1. In- /uitschakelen van de snelheidsregelaar. 2. Verlagen van de geprogrammeerde snelheid. 3. Verhogen van de geprogrammeerde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidregelaar. De snelheidsregelaar kan alleen geprogrammeerd of ingeschakeld worden bij een snelheid die hoger is dan 40 km/h. Het uitschakelen van de snelheidregelaar kan op een van de volgende manieren: - rempedaal intrappen, - op 4 drukken, - bediening 1 gebruiken, - in uiterste noodgevallen: de motor afzetten. 1. In- /uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. 2. Verlagen van de geprogrammeerde snelheid. 3. Verhogen van de geprogrammeerde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. Wanneer de snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer is geselecteerd, wordt dit weergegeven in het instrumentenpaneel. Snelheidsregelaar Snelheidsbegrenzer

16 AFSTANDSBEDIENING B Let op: het gelijktijdig gebruik van andere draadloze apparatuur (mobiele telefoons, alarmsystemen,...) kan de werking van deze afstandsbediening tijdelijk verstoren. Bij een permanente storing moet de afstandsbediening opnieuw geïnitialiseerd worden. Zie "Vervangen van de batterij van de afstandsbediening". A Centraal ontgrendelen Wanneer u kort op de bediening B drukt, wordt de auto ontgrendeld. Dit wordt zichtbaar gemaakt door het knipperen van de richtingaanwijzers en het branden van de binnenverlichting (mits ingeschakeld). Ook klappen dan de buitenspiegels uit. Centrale vergrendeling Supervergrendeling Druk kort op de toets A om de auto te vergrendelen. Deze handeling wordt gesignaleerd door het knipperen van de richtingaanwijzers gedurende 2 seconden en het doven van de plafondverlichting. Mogelijk worden ook de buitenspiegels ingeklapt. Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, zal de centrale vergrendeling niet werken. Wanneer uw auto supervergrendeling heeft en u twee keer achter elkaar op de bediening A drukt, schakelt u de supervergrendeling in. Vanaf dat moment is het openen van de portieren van zowel binnenuit als buitenaf niet meer mogelijk. II Het is gevaarlijk om de supervergrendeling te gebruiken als er nog iemand in de auto zit. Immers, de portieren kunnen dan niet meer van binnenuit (zonder afstandsbediening) geopend worden. 19

17 AFSTANDSBEDIENING II B C A Lokaliseren van de auto Om uw auto op een parkeerplaats gemakkelijk terug te kunnen vinden, drukt u op knop A. De binnenverlichting van de auto gaat branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden. De auto blijft dan vergrendeld. In- en uitklappen van de sleutel Met behulp van de knop C kunt u de sleutel van de afstandsbediening uit- en inklappen. Het mechanisme van de sleutel kan beschadigd worden als u knop C niet gebruikt. Vervangen van de batterij van de afstandsbediening Verwijder eventueel eerst de sleutelhanger. Klik de afstandsbediening van achteren open (zie afbeelding). Batterij: CR 0523 van 3 V. Opnieuw initialiseren van de afstandsbediening Na het vervangen van de batterij kan het nodig zijn dat de afstandsbediening opnieuw geïnitialiseerd moet worden. Zet hiervoor het contact aan en druk meteen op knop A van de afstandsbediening. Houd de knop vast totdat het initialiseren is begonnen. Dat kan enkele tientallen seconden duren. Let op: noteer de nummers van de sleutels en de afstandsbediening op het ASSISTANCEkaartje. Bewaar dit kaartje op een veilige plaats. Gooi batterijen nooit bij het huishoudelijk afval, maar lever ze in bij een CITROËN erkend bedrijf of bij een erkend inzamelpunt (bijvoorbeeld een fotozaak). De afstandsbediening werkt niet wanneer de sleutel in het contact steekt, ook niet als het contact is afgezet. Dit geldt niet bij het opnieuw initialiseren. Let op: als u per ongeluk de afstandsbediening in uw binnenzak bedient, kan dat het ongewenst ontgrendelen van de portieren tot gevolg hebben. Wanneer er echter niet binnen dertig seconden na het ontgrendelen een portier wordt geopend, worden de portieren automatisch weer vergrendeld. Let op: als er een verkeerd type batterij wordt gebruikt, kan het systeem beschadigd raken. Gebruik bij vervanging altijd identieke batterijen of batterijen die overeenkomen met het type dat wordt voorgeschreven door CITROËN. 20

18 SLEUTEL Sleutel met elektronische startblokkering Met de sleutel kunt u de centrale vergrendeling van de auto bedienen en de motor starten. Let op: als het contact is afgezet en u het bestuurdersportier opent terwijl de sleutel nog in het contact steekt, klinkt er een geluidssignaal om u te waarschuwen. Met de sleutel kunt u de frontairbag aan passagierszijde uitschakelen. zie "Airbags". Centrale vergrendeling met de sleutel Met de sleutel kan de auto centraal vergrendeld worden. Supervergrendeling: Centrale vergrendeling met de sleutel Door meteen na het vergrendelen de sleutel nog een keer in het slot te verdraaien, wordt de supervergrendeling ingeschakeld. Het openen van de portieren van binnenuit of van buitenaf is nu niet meer mogelijk. Let op: Als de auto stilstaat en de motor is afgezet, is aan het knipperen van het controlelampje in de schakelaar van de centrale vergrendeling op het dashboard te zien dat de auto vergrendeld is. Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, zal de centrale vergrendeling niet werken. Elektronische startblokkering De ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING blokkeert het motormanagementsysteem. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u de sleutel uit het contactslot neemt. Alle sleutels bevatten een elektronische transponder. Nadat het contact is aangezet, wordt er informatie uitgewisseld tussen de sleutel en het systeem van de startblokkering. Als de sleutel niet wordt herkend, kan de motor niet gestart worden. Laat in zo'n geval uw auto staan en neem contact op met een CITROËN erkend bedrijf. II Het is gevaarlijk om de supervergrendeling te gebruiken als er nog iemand in de auto zit. Immers, de portieren kunnen dan niet meer van binnenuit (zonder afstandsbediening) geopend worden. Het nummer van de sleutel dient op het daarvoor bestemde kaartje genoteerd te zijn. Alleen een CITROËN erkend bedrijf kan u een nieuwe sleutel of afstandsbediening leveren als er een verloren is gegaan. 21

19 CODEKAARTJE Als de auto van eigenaar wisselt, is het absoluut noodzakelijk dat het codekaartje aan de nieuwe eigenaar wordt gegeven. Bewaar dit kaartje op een veilige plaats. Laat dit kaartje nooit in de auto liggen. II Bij uw auto hoort een kaartje met vertrouwelijke gegevens. Op dit kaartje bevindt zich onder een beschermlaag een code waarmee een CITROËN erkend bedrijf onderhoud kan plegen aan de elektronische startblokkering. Schraap, in verband met de integriteit van de elektronische startbeveiliging, de beschermlaag alleen weg als dat werkelijk nodig is. Verlies het kaartje niet, aangezien het systeem van de elektronische startblokkering dan niet zonder meer opnieuw geconfi - gureerd kan worden. Advies Bewaar het kaartje met de geheime code van de elektronische startbeveiliging op een veilige plaats (nooit in de auto). Voor elke gewenste wijziging betreffende de sleutels (extra sleutel, minder sleutels of vervanging van de sleutels) is het noodzakelijk dat u zich met het codekaartje en al uw autosleutels tot een CITROËN erkend bedrijf wendt. Het nummer van de sleutel dient op het daarvoor bestemde kaartje genoteerd te zijn. Alleen een CITROËN erkend bedrijf kan u een nieuwe sleutel of afstandsbediening leveren als er een verloren is gegaan. Het verlies van het codekaartje maakt een ingrijpende handeling door een CITROËN erkend bedrijf noodzakelijk 22

20 ALARMINSTALLATIE Het alarm met behulp van de afstandsbediening uitschakelen Ontgrendel de auto door op de toets B van de afstandsbediening te drukken. De sluimerstand - en daarmee het alarm - wordt uitgeschakeld. 1 B A Het alarm met behulp van de sleutel uitschakelen Ontgrendel de portieren met de sleutel. De sirene van het alarm zal afgaan. Stap in de auto en zet het contact aan: de sirene zal stoppen met loeien. Als u het contact niet aanzet, stopt de sirene na ongeveer 30 seconden. II Het is mogelijk dat uw auto voorzien is van een ANTI-INBRAAKALARM. Dit systeem biedt: Een inbraakbeveiliging via schakelaars op de opengaande delen (portieren, achterklep, motorkap) en op de elektrische voeding. Een interieurbeveiliging via ultrasone sensoren (bewegingsmelders in het interieur). U kunt deze uitschakelen via schakelaar 1. Het systeem bestaat onder meer uit een sirene en een lampje in schakelaar 1, dat zichtbaar is van buitenaf en de status van de alarminstallatie aangeeft: Alarm UIT (sluimerstand uitgeschakeld), lampje uit. Alarm AAN (in sluimerstand), lampje knippert langzaam. Alarm afgegaan (inbraaksignaal): het lampje knippert snel als het alarm wordt uitgeschakeld door een druk op de toets B. Het gaat uit zodra u het contact aanzet. Let op: als er een storing in het systeem is opgetreden, brandt het controlelampje permanent. 23

21 ALARMINSTALLATIE Inschakelen van het alarm Controleer eerst of alle portieren, de achterklep en het schuifdak goed gesloten zijn. Om het alarm in te schakelen drukt u op de toets A van de afstandsbediening. De uitwendige beveiliging (perimetrisch) treedt na vijf seconden in werking, de interieurbeveiliging (volumetrisch) na 45 seconden. Wanneer het alarm aanstaat, gaat bij een poging tot inbraak de sirene 30 seconden loeien en knipperen de richtingaanwijzers. Hierna keert het alarm opnieuw terug in de sluimerstand en is het afgaan geregistreerd. De inbraakpoging wordt gesignaleerd door het snel knipperen van het controlelampje in schakelaar 1, nadat het alarm met de ontgrendeltoets B is uitgeschakeld. Het controlelampje gaat uit zodra u het contact aanzet. Het alarm gaat ook af bij een onderbreking van de elektrische voeding. Om de sirene te stoppen drukt u na het herstel van de voeding op ontgrendelknop B. Let op: Wanneer u de auto wilt vergrendelen zonder het alarm in te schakelen, moet u de sleutel gebruiken. Als u de auto vergrendelt terwijl een portier of de achterklep niet goed gesloten is, zal de auto niet vergrendeld worden. Het alarm wordt na ongeveer 45 seconden wel ingeschakeld. Let op: de sirene wordt automatisch uitgeschakeld (bijvoorbeeld om de accu los te nemen) zodra u de auto met behulp van de afstandsbediening ontgrendelt. Uitschakelen van de interieurbeveiliging Het is mogelijk het alarm te gebruiken met alleen de uitwendige beveiliging, dus zonder interieurbeveiliging (wanneer u bijvoorbeeld een hond in de auto achterlaat). Druk daarvoor binnen één seconde na afzetten van het contact op de toets 1. Het controlelampje in de schakelaar 1 brandt nu permanent. Het gaat knipperen als het alarm is afgegaan. Activeer het alarm door de auto met behulp van de afstandsbediening te vergrendelen. Automatisch inschakelen (afhankelijk van uitvoering) Het alarm wordt twee minuten nadat de auto vergrendeld is, ingeschakeld. Om nu te voorkomen dat het alarm afgaat bij het openen van een portier of de achterklep, moet u eerst op de ontgrendeltoets B van de afstandsbediening drukken. 24

22 STUURSLOT - CONTACT - STARTMOTOR S: Stuurslot Door het stuur iets te bewegen en tegelijk de sleutel in het contactslot te draaien, komt het stuurslot vrij. Als u het stuur een beetje beweegt nadat de sleutel uit het slot is gehaald, zal de stuurinrichting geblokkeerd worden. Alleen in stand S is het mogelijk de sleutel uit het slot te halen. M: Contact aan In deze stand is de stuurinrichting niet langer geblokkeerd (om de sleutel in de M-stand te krijgen, kan het nodig zijn het stuurwiel iets te bewegen terwijl de sleutel wordt gedraaid). Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden de volgende lampjes nu getest: Kort branden: Tot het starten van de motor: Knipperende weergave tot het starten van de motor: Als een lampje niet gaat branden, duidt dit op een storing. D: Starten Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Gebruik deze stand nooit als de motor draait. Starten en stoppen van de motor: Zie "Starten". Eco-modus Om het stroomverbruik tot een miniumum te beperken en daarmee het ontladen van de accu te voorkomen, zal het elektrisch systeem van uw auto uiterlijk 30 minuten nadat het contact is uitgezet automatisch in de Eco-modus gaan. De elektrische uitrustingen voor het comfort en de ontsteking van de koplampverlichting (behalve stadlichten en alarmverlichting) worden automatisch uitgeschakeld. Start de motor als u deze voorzieningen weer in wilt schakelen. NEEM DE SLEUTEL NOOIT UIT HET CONTACT VOORDAT DE AUTO VOL- LEDIG STILSTAAT. ALS DE AUTO RIJDT, MOET U DE MOTOR ALTIJD LATEN DRAAIEN OM DE BEKRACHTIGING VAN DE REMMEN EN HET STUUR TE BEHOUDEN (om te voorkomen dat de stuurinrichting door het stuurslot wordt geblokkeerd en veiligheidsvoorzieningen niet werken). Beweeg het stuurwiel een beetje als u de sleutel uit het contactslot hebt genomen om de stuurinrichting in het stuurslot te laten vallen. II 25

23 RIJDEN II Handgeschakelde versnellingsbak Alvorens u de motor start, dient u zich ervan te vergewissen dat de versnellingshendel in de vrijstand staat. Raak het gaspedaal niet aan. Voor dieselmotoren: draai de contactsleutel in de stand "contact AAN". Indien het voorgloeilampje brandt, wacht dan tot dit gedoofd is. Stel de startmotor in werking door de sleutel verder te draaien (niet langer dan tien seconden). Trap bij temperaturen beneden 0 C het koppelingspedaal in om het starten te vergemakkelijken. Automatische versnellingsbak Vergewis u ervan dat de versnellingshendel in de stand P of N staat. Raak het gaspedaal niet aan. Voor dieselmotoren: draai de contactsleutel in de stand "contact AAN". Indien het voorgloeilampje brandt, wacht dan tot dit gedoofd is. Stel de startmotor in werking door de sleutel verder te draaien (niet langer dan tien seconden). SensoDrive versnellingsbak Controleer of de stand N is ingeschakeld. Houd het rempedaal ingetrapt. Raak het gaspedaal niet aan. Voor dieselmotoren: draai de contactsleutel in de stand "contact AAN". Indien het voorgloeilampje brandt, wacht dan tot dit gedoofd is. Stel de startmotor in werking door de sleutel verder te draaien (niet langer dan tien seconden). Advies Auto's met turbomotor Laat de motor voor het afzetten altijd een paar seconden stationair draaien zodat het toerental van de turbocompressoren tot acceptabele waarden kan dalen. Even gasgeven bij het afzetten van de motor kan de turbocompressoren ernstig beschadigen. Let op: wanneer de motor bij de eerste poging niet wil starten, zet u het contact af. Wacht tien seconden en start opnieuw de motor zoals boven omschreven. 26 LET OP LAAT DE MOTOR NOOIT IN EEN AFGESLOTEN OF SLECHT GEVENTILEERDE RUIMTE DRAAIEN.

24 INSTRUMENTENPANEEL UITVOERINGEN BENZINE EN SPORT B C D E II A F J I H G D Uitvoering Sport 27

25 INSTRUMENTENPANEEL B Oliepeilmeter Wanneer het contact wordt aanzet, wordt de onderhoudsintervalindicator enkele seconden verlicht. Vervolgens wordt gedurende enkele seconden het motorolieniveau aangegeven. Zie: "Onderhoudsintervalindicator". Een verkeerd oliepeil kan leiden tot ernstige motorschade. De weergave "OIL OK" duidt op een normale werking. II Weergave Bij het openen van het bestuurdersportier worden de totaalkilometerteller en de dagteller getoond. Bij het aanzetten van het contact verschijnt op het display achtereenvolgens: de onderhoudsintervalindicator. de oliepeilmeter. Totaalkilometerteller. Op het display verschijnt eveneens de dagkilometerteller of de boordcomputer (afhankelijk van de opgeslagen status bij afzetten van de motor). Dagkilometerteller resetten Werkt alleen als het contact aan is. Nadat u de dagteller heeft opgeroepen via een druk op de toets B, kunt u door lang op B te drukken de teller weer op nul stellen. Het knipperen van "OIL" duidt op een olieniveau onder het minimum. Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok. Zie: "Niveaus". Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor al minstens 15 minuten is afgezet. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Als de aanduiding "OIL--" knippert, is er een storing in het systeem opgetreden. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Controlelampje minimumbrandstofniveau/brandstofmeter Als de brandstoftank vol is, zijn 8 streepjes verlicht. Ze doven een voor een. Als het lampje van de mimimumbrandstofvoorraad gaat branden, zit er nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank. Als de stand "black panel" actief is en er nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank zit, gaat het lampje van de mimimumbrandstofvoorraad branden. 29

26 INSTRUMENTENPANEEL DIESELMOTOREN B C D II E A F A. Bediening: - Regelbare weerstand verlichting - Rijden in het donker (Black panel) B. Brandstofmeter C. Toerenteller Voor de inrijperiode: zie 'Inrijden'. D. Rood gebied van de toerenteller, om u te waarschuwen dat u in een hogere versnelling moet schakelen. Uitvoering Sport: het lampje brandt eerst oranje en dan rood. J I H G E. Display Sensodrive versnellingsbak F. Bediening: - Dagkilometerteller resetten G. Weergave: - Snelheidsregelaar/-begrenzer - Dagkilometerteller - Boordcomputer H. Weergave signaleringen I. Snelheidsmeter J. Weergave: - Onderhoudsintervalindicator - Oliepeilmeter - Totaalkilometerteller 28

27 INSTRUMENTENPANEEL B Oliepeilmeter Wanneer het contact wordt aanzet, wordt de onderhoudsintervalindicator enkele seconden verlicht. Vervolgens wordt gedurende enkele seconden het motorolieniveau aangegeven. Zie: "Onderhoudsintervalindicator". Een verkeerd oliepeil kan leiden tot ernstige motorschade. De weergave "OIL OK" duidt op een normale werking. II Weergave Bij het openen van het bestuurdersportier worden de totaalkilometerteller en de dagteller getoond. Bij het aanzetten van het contact verschijnt op het display achtereenvolgens: de onderhoudsintervalindicator. de oliepeilmeter. Totaalkilometerteller. Op het display verschijnt eveneens de dagkilometerteller of de boordcomputer (afhankelijk van de opgeslagen status bij afzetten van de motor). Dagkilometerteller resetten Werkt alleen als het contact aan is. Nadat u de dagteller heeft opgeroepen via een druk op de toets B, kunt u door lang op B te drukken de teller weer op nul stellen. Het knipperen van "OIL" duidt op een olieniveau onder het minimum. Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok. Zie: "Niveaus". Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor al minstens 15 minuten is afgezet. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Als de aanduiding "OIL--" knippert, is er een storing in het systeem opgetreden. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Controlelampje minimumbrandstofniveau/brandstofmeter Als de brandstoftank vol is, zijn 8 streepjes verlicht. Ze doven een voor een. Als het lampje van de mimimumbrandstofvoorraad gaat branden, zit er nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank. Als de stand "black panel" actief is en er nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank zit, gaat het lampje van de mimimumbrandstofvoorraad branden. 29

28 INSTRUMENTENPANEEL B Oliepeilmeter Wanneer het contact wordt aanzet, wordt de onderhoudsintervalindicator enkele seconden verlicht. Vervolgens wordt gedurende enkele seconden het motorolieniveau aangegeven. Zie: "Onderhoudsintervalindicator". Een verkeerd oliepeil kan leiden tot ernstige motorschade. De weergave "OIL OK" duidt op een normale werking. II Weergave Bij het openen van het bestuurdersportier worden de totaalkilometerteller en de dagteller getoond. Bij het aanzetten van het contact verschijnt op het display achtereenvolgens: de onderhoudsintervalindicator. de oliepeilmeter. Totaalkilometerteller. Op het display verschijnt eveneens de dagkilometerteller of de boordcomputer (afhankelijk van de opgeslagen status bij afzetten van de motor). Dagkilometerteller resetten Werkt alleen als het contact aan is. Nadat u de dagteller heeft opgeroepen via een druk op de toets B, kunt u door lang op B te drukken de teller weer op nul stellen. Het knipperen van "OIL" duidt op een olieniveau onder het minimum. Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok. Zie: "Niveaus". Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor al minstens 15 minuten is afgezet. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Als de aanduiding "OIL--" knippert, is er een storing in het systeem opgetreden. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Controlelampje minimumbrandstofniveau/brandstofmeter Als de brandstoftank vol is, zijn 8 streepjes verlicht. Ze doven een voor een. Als het lampje van de mimimumbrandstofvoorraad gaat branden, zit er nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank. Als de stand "black panel" actief is en er nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank zit, gaat het lampje van de mimimumbrandstofvoorraad branden. 29

29 CONTROLELAMPJES Het oplichten van een controlelampje kan vergezeld gaan van een bericht en/of een geluidsignaal II 30 Motoroliedruk Dit licht enkele seconden op bij elke keer dat u het contact aanzet. Het branden van dit lampje bij draaiende motor duidt op een te laag olieniveau. Stop onmiddellijk. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur Dit licht enkele seconden op bij elke keer dat u het contact aanzet. Het branden van dit lampje bij draaiende motor duidt op een te snel stijgende temperatuur van de koelvloeistof. Stop onmiddellijk. Controleer het koelwaterniveau. Zie: "Niveaus". Indien het niveau correct is, dient u een CITROËN erkend bedrijf te waarschuwen. Acculading Dit lampje moet gedoofd zijn bij draaiende motor. Als het permanent brandt, dient u een CITROËN erkend bedrijf te waarschuwen. Waarschuwingslampje handrem, remvloeistofniveau en storing remdrukverdeling Als de motor draait en dit lampje brandt, is de elektrische handrem aangetrokken of nog niet geheel vrijgezet. Ook kan het duiden op een te laag remvloeistofniveau of een defect in het remsysteem. Als dit lampje brandt terwijl de handrem niet wordt gebruikt, stop dan onmiddellijk en raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Controlelampje autogordel bestuurder Dit lampje brandt wanneer de autogordel van de bestuurder niet is omgegespt bij aanzetten van het contact en bij een snelheid tussen 0 en 20 km/uur. Boven 20 km/uur knippert het lampje en klinkt er een geluidssignaal gedurende circa 120 seconden. Vervolgens blijft het lampje branden. SERVICE Bij een ernstige storing brandt dit lampje permanent. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Bij minder ernstige storingen zal het lampje slechts tijdelijk branden. Raadpleeg indien nodig een CITROËN erkend bedrijf. Om achter de oorzaak van de waarschuwing te komen, raadpleegt u het waarschuwingenjournaal (Zie hoofdstuk "Displays A en C" van het hoofdstuk "Multifunctioneel displays" of het Navidrive-boekje). Controlelampje minimumbrandstofniveau Dit licht enkele seconden op bij elke keer dat u het contact aanzet. Wanneer het lampje van de minimumbrandstofvoorraad gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 4 tot 6 liter brandstof in de tank. Controlelampje emissieregeling Het blijft branden, tot u de auto start. Als dit lampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is er een storing in de emissieregeling. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.

30 CONTROLELAMPJES ESP/ASR Normale werking Dit licht enkele seconden op bij elke keer dat u het contact aanzet. Dit lampje knippert op momenten dat het ESP of het ASR in werking is. Bij een storing Wanneer het lampje tijdens het rijden oplicht, duidt dat op een storing in het systeem. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Functie uitgeschakeld Het lampje brandt permanent. Uitschakelen pas sa giersair bag zie "Airbags". Het lampje wordt tijdens het starten kort getest. Voorverwarming diesel Raadpleeg de instructies voor het starten van de motor. Zie "Starten". Richtingaanwijzer naar links Zie "Signalering". Voet op rem (SensoDrive versnellingsbak) Het knipperen van dit lampje op het instrumentenpaneel duidt erop dat u het rempedaal in moet trappen om de motor te starten of om in de achteruitversnelling te schakelen. Stop & Start Het branden van dit lampje duidt op de sluimerstand van de motor. Richtingaanwijzer naar rechts Zie "Signalering". II ABS-systeem Het ABS-controlelampje gaat bij het aanzetten van het contact even branden en dooft na enkele seconden. Als het lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Zie "Remmen". Als de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle richtingaanwijzers. Parkeerlicht Zie "Signalering". Mistlampen (voor) Zie "Signalering". Dimlicht Zie "Signalering". Mistlampen (achter) Zie "Signalering". Storing airbag zie "Airbags". Het lampje wordt tijdens het starten kort getest. Grootlicht Zie "Signalering". 31

31 ONDERHOUDSINTERVALINDICATOR Deze indicator informeert u wanneer de volgende voorgeschreven onderhoudsbeurt dient plaats te vinden. De informatie wordt bepaald op basis van de volgende twee factoren: het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt. II Werking Zodra u het contact aanzet, brandt enkele seconden de onderhoudssleutel, de signalering die het onderhoud weergeeft. De totaalkilometerteller geeft het aantal kilometers weer dat nog resteert tot het volgende onderhoud (in duizenden en honderden kilometers). Voorbeeld: aantal kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt: Als het aantal kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt minder dan bedraagt Elke keer dat het contact wordt aangezet, zullen de onderhoudssleutel en het resterend aantal kilometers gedurende 5 seconden gaan knipperen. Voorbeeld: het aantal kilometers tot de volgende onderhoudsbeurt is 500. Bij het aanzetten van het contact toont het display gedurende vijf seconden: Als de kilometerstand voor de onderhoudsbeurt is overschreden: Elke keer dat het contact wordt aangezet, knipperen de onderhoudssleutel en het aantal kilometers waarmee de voorgeschreven onderhoudsbeurt is overschreden. Voorbeeld: u heeft 300 km te veel gereden. De auto heeft op korte termijn onderhoud nodig. Enkele seconden later wordt het olieniveau getoond en daarna zal de kilometerteller normaal functioneren. Enkele seconden later wordt het olieniveau getoond en daarna zal de kilometerteller normaal functioneren; de onderhoudssleutel blijft nu zichtbaar. Dit geeft aan dat er op korte termijn een onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd. Enkele seconden later wordt het olieniveau getoond en daarna zal de kilometerteller normaal functioneren; de onderhoudssleutel blijft nu zichtbaar. 32

32 DASHBOARDVERLICHTING BLACK PANEL A Regelbare weerstand verlichting Wanneer de koplampen zijn ingeschakeld, brandt ook de dashboardverlichting: Instrumentenpaneel: toerenteller, display en brandstofniveaustreepjes. Centrale display. Aircodisplay. Voor het selecteren van de weergavemodus en de sterkte van de verlichting drukt u op de toets A van de dashboardverlichting. Rijden in het donker (met ontstoken koplampen) 4 lichtsterktes + 1 stand black panel. Het instellen van de lichtsterktes gebeurt door op de knop A te drukken in de volgorde: 4e niveau 3e niveau 2e niveau 1e niveau Black panel. B C D Deze functie is het meest rustgevend voor uw ogen, wanneer u in het donker rijdt. In de "black panel" -stand worden tijdelijk alleen de volgende functies - door ze op te roepen of in geval van een waarschuwing - weergegeven: De controlelampjes in venster C (onderzijde instrumentenpaneel), van bijvoorbeeld de minimumbrandstofvoorraad of van de koelwatertemperatuur. De richtingaanwijzers. de snelheidsmeter. De ingeschakelde versnelling. De kilometerteller (bij elke druk op de toets B). Het display van de automatische airco, bij elke bediening van een toets. De informatie van de boordcomputer. Rijden in het donker Wanneer u de eerste keer op de bediening D "DARK" drukt, dan schakelt u het display in een sluimerstand. Bovenin het display wordt dan alleen de tijd en de temperatuur weergegeven. Wanneer u een tweede keer op de bediening D drukt, dooft het display en het instrumentenpaneel (black panel) met uitzondering van de volgende signaleringen: - de snelheidsmeter. - de ingeschakelde versnelling. - de snelheidregelaar/-begrenzer, als deze in gebruik is. Let op: in de volgende gevallen lichten de displaysignaleringen tijdelijk op: - Het indrukken van een van de toetsen van het display. - Het selecteren van de radio - cd-speler. - Het bedienen van de airconditioning. Let op: bij een waarschuwing worden alle signaleringen automatisch weer zichtbaar. Door een derde keer op D te drukken, keert u terug naar de normale verlichting. II 33

33 DISPLAYS 1 2 Display A Monochroom Navidrive display II Klokje Om de tijd in te stellen, drukt u op de bediening 1 voor het instellen van de uren en op de bediening 2 voor het instellen van de minuten. Display C NaviDrive kleurendisplay 34

34 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY DISPLAY A E D C B D Het is raadzaam niet de instellingen van het scherm te wijzigen terwijl u rijdt. 1. Tijd. 2. Datum - Weergavedeel. 3. Buitentemperatuur. Als de buitentemperatuur tussen -3 en +3 C ligt en er kans op ijzel is, knippert de aanduiding. Let op: als de auto in de volle zon staat, zal de weergegeven temperatuur hoger zijn dan de werkelijke temperatuur. Opmerking: bepaalde informatie wordt de ene keer scrollend, de andere keer afgewisseld weergegeven. A C Bediening A. Toegang tot het menu "Algemeen" van het display. B. Doorlopen van de verschillende menu's. C. Bevestigen en selecteren van de gekozen functie of de gewijzigde waarde in de menu's. D. Handeling afbreken of terug naar het vorige scherm. E. Selectie van het type informatie dat in het gebied 2 wordt weergegeven (datum, autoradio/cd en boordcomputer). In de menu's kunt u kiezen welke functies u wilt activeren en uitschakelen, en welke instellingen u wilt gebruiken. B E Radio-CD (Zie instructieboekje autoradio-cd). Configuratie auto, waarmee u de volgende functies in- of uit- kunt schakelen: - Automatisch inschakelen van de achterruitenwisser. - Follow-me-home-verlichting. - Automatische verlichting. Opties waarmee u de waarschuwingen kunt laten weergeven. Instellen van het display, voor datumen tijdweergave. Talen, voor het kiezen van de displaytaal. Eenheden, waarmee de eenheden voor de temperatuur en het verbruik kunnen worden weergegeven. A E II Hoofdmenu Druk op de toets A en kies dan met B een van de volgende functies: 35

35 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY DISPLAY A E D C B D II Persoonlijke instellingen Aan-/uitzetten van de automatische werking van de achterruitenwisser bij inschakelen van de achteruitverstelling: Druk op toets A. Kies met behulp van B het submenu om uw auto te voorzien van persoonlijke instellingen of om uw auto te confi gureren. Bevestig uw keuze met een druk op C. Kies de achterruitenwisser met B. Het systeem geeft aan, of de functie is in- of uitgeschakeld. U kunt dit veranderen door op E te drukken. Wacht vervolgens tot de melding verdwijnt. Let op: het aan-/uitzetten treedt onmiddellijk in werking. A C In- en uitschakelen van de "Follow me home "-verlichting: Druk op toets A. Kies met behulp van B het submenu om uw auto te voorzien van persoonlijke instellingen of om uw auto te confi gureren. Bevestig uw keuze met een druk op C. Kies de follow-me-home verlichting met behulp van B. Het systeem geeft aan, of de functie is in- of uitgeschakeld. U kunt dit veranderen door op E te drukken. Wacht vervolgens tot de melding verdwijnt. B E In- en uitschakelen automatische verlichting: Druk op toets A. Kies met behulp van B het submenu om uw auto te voorzien van persoonlijke instellingen of om uw auto te confi gureren. Bevestig uw keuze met een druk op C. Selecteer de automatische verlichting met behulp van B. Het systeem geeft aan, of de functie is in- of uitgeschakeld. U kunt dit veranderen door op E te drukken. Wacht vervolgens tot de melding verdwijnt. Let op: het inschakelen van deze functie gebeurt direct; om deze functie uit te schaklen, moet het contact worden afgezet. A E 36

36 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY DISPLAY A D A C Weergave logboek waarschuwingen: Druk op toets A. Kies met behulp van B het submenu van de opties. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Let op: u kunt het weergeven onderbreken met E. Bevestig dit door op E te drukken. Waarschuwingen die eerder zijn gedaan voor situaties die nog steeds niet zijn opgelost, verschijnen van tijd tot tijd opnieuw. Om een weergegeven waarschuwing te wissen, drukt u op de toets D. B E E D C B Datum en tijd instellen: Druk op toets A. Selecteer met behulp van B het submenu voor het instellen van het display en bevestig uw keuze door op C te drukken. Selecteer vervolgens met behulp van B het item dat u wilt wijzigen: Dag, maand, jaar, uren, minuten of de weergavewijze. Stel de gewenste waarde in door op E te drukken. Als u daarna weer op B drukt, kunt u een volgende item wijzigen. Als u klaar bent met de instellingen, wacht dan tot het display uitgaat. A E Taalinstelling: Druk op toets A. Selecteer met behulp van B het submenu "Taal". Bevestig uw keuze door op C te drukken. Druk op E om de door uw gewenste taal te kiezen. Wacht vervolgens tot de melding verdwijnt. Kiezen van de eenheden: Druk op toets A. Selecteer met behulp van B het submenu "Eenheden". Bevestig uw keuze door op C te drukken. Druk op B om de eenheid (temperatuur of brandstofverbruik) te kiezen. Stel de gewenste eenheid in door op E te drukken. Wacht vervolgens tot de melding verdwijnt. Let op: deze selectie betreft alle signaleringen (Verbruik - Snelheid) die worden weergegeven. II 37

37 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY DISPLAY C II Het is raadzaam niet de instellingen van het scherm te wijzigen terwijl u rijdt. 1. Tijd. 2. Buitentemperatuur. 3. Datum - Weergavedeel. Als de buitentemperatuur tussen -3 en +3 C ligt en er kans op ijzel is, knippert de aanduiding. E D C B A E Hoofdmenu Druk op de knop A om het algemene menu van het display te zien. Via dit menu kunt u uit de volgende functies kiezen: Persoonlijke instellingen: activeren/uitschakelen: Automatisch inschakelen van de achterruitenwisser. Follow-me-home-verlichting. Automatische verlichting. Kiezen: Lichtsterkte, tijd, datum en eenheden. De gebruikte taal. Bediening A. Toegang tot het menu "Algemeen" van het display. B. Doorlopen van de verschillende menu's. C. Bevestigen en selecteren van de gekozen functie of de gewijzigde waarde in de menu's. D. Handeling afbreken of terug naar het vorige scherm. E. Selectie van het type informatie dat permanent wordt weergegeven (datum, autoradio-cd, boordcomputer) rechts op het display. Radio-CD (Zie instructieboekje autoradio-cd). Mogelijkheden van de boordcomputer: Invoeren van de afstand tot de bestemming. Inzien van het logboek van waarschuwingen. Toegang tot de staat van functies, bijvoorbeeld activering/uitschakeling automatische koplampverlichting, ESP en ruitenwissers voor. Bluetooth hands-free (Zie instructieboekje autoradio- CD). Let op: als de auto in de volle zon staat, zal de weergegeven temperatuur hoger zijn dan de werkelijke temperatuur. 38

38 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY DISPLAY C Boordcomputer Invoeren van de af te leggen afstand: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Boordcomputer" en bevestig de keuze door op knop C te drukken. Kies met knop B het invoeren van de afstand. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies het cijfer dat gewijzigd moet worden met B en bevestig dat door op C te drukken. Met knop B kan de juiste waarde gekozen worden die dan met een druk op C bevestigd wordt. Bevestig de instelling met "OK". Inzien van het logboek van waarschuwingen: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Boordcomputer" en bevestig de keuze door op knop C te drukken. Kies het logboek van waarschuwingen. Met knop B kunt u door de lijst lopen. Druk op D om terug te gaan naar de permanente weergave. Ga op een soortgelijke wijze te werk om de status van functie te bekijken. Persoonlijke instellingen Aan-/uitzetten van de automatische werking van de achterruitenwisser bij inschakelen van de achteruitverstelling: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Kies het submenu met auto-instellingen. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies met B de functie parkeerhulp. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Vink door te drukken op C de achterruitenwisser aan of uit om deze te activeren c.q. uit te schakelen. Bevestig de instelling met "OK". Let op: het aan-/uitzetten treedt onmiddellijk in werking. In- en uitschakelen van de "Follow me home "-verlichting: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Kies het submenu met auto-instellingen. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies met knop B verlichting en signalering. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Door nu op knop C te drukken kunt u via aanvinken de verlichting in- en uitschakelen. Kies na het inschakelen de tijdsduur door op C te drukken, met B de duur te kiezen en vervolgens weer op C te drukken. Bevestig de instelling met "OK". In- en uitschakelen automatische verlichting: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Kies het submenu met auto-instellingen. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies met knop B verlichting en signalering. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Vink de automatische werking van de koplampverlichting aan of uit door op C te drukken, om deze in- of uit te schakelen. Druk op toets C. Let op: het inschakelen van deze functie gebeurt direct; om deze functie uit te schaklen, moet het contact worden afgezet. 39

39 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY DISPLAY C II E D C B A E Helderheid van het display instellen: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Kies met knop B de confi guratie van het display. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies het instellen van de helderheid. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies met knop B het wisselen van de weergave van voor- en achtergrond en bevestig uw keuze door op C te drukken. De helderheid kunt u instellen met "+" en "-" en de gewenste instelling bevestigt u met knop C. Bevestig de instelling met "OK". Datum en tijd instellen: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Kies met knop B de confi guratie van het display. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies met knop B het instellen van de datum en de tijd en bevestig de keuze met knop C. Kies met knop B de te wijzigen waarden. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Gebruik knop B om de juiste waarden in te stellen en knop C om de keuze te bevestigen. Bevestig de instelling met "OK". Taalinstelling: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Selecteer met B de gewenste taal en bevestig de keuze door op C te drukken. Bevestig de instelling met "OK". Kiezen van de eenheden: Druk op toets A. Kies met knop B het icoon "Persoonlijke instellingen" en bevestig uw keuze door op knop C te drukken. Kies met knop B de confi guratie van het display. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies vervolgens het submenu van de eenheden. Bevestig uw keuze door op C te drukken. Kies met B de te wijzigen eenheid (temperatuur of verbruik) en bevestig uw keuze door op C te drukken. Bevestig de instelling met "OK". Let op: deze selectie betreft alle signaleringen (Verbruik - Snelheid) die worden weergegeven. 40

40 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY MONOCHROOM NAVIDRIVE DISPLAY E B D Hoofdmenu Druk op de knop A om het algemene menu van het display te zien. Via dit menu kunt u uit de volgende functies kiezen: C Het is raadzaam niet de instellingen van het scherm te wijzigen terwijl u rijdt. 1. Tijd. 2. Telefoon. 3. Weergavedeel. 4. Buitentemperatuur. Als de buitentemperatuur tussen -3 en +3 C ligt en er kans op ijzel is, knippert de aanduiding. Let op: als de auto in de volle zon staat, zal de weergegeven temperatuur hoger zijn dan de werkelijke temperatuur. A Bediening A. Toegang tot het menu "Algemeen" van het display. B. Doorlopen van de verschillende menu's. C. Bevestigen en selecteren van de gekozen functie of de gewijzigde waarde in de menu's. D. Handeling afbreken of terug naar het vorige scherm. E. Selectie van het type informatie dat permanent wordt weergegeven (datum, autoradio-cd, boordcomputer) rechts op het display. B Navigatiesysteem (Zie het NaviDrive-boekje) Audio (Zie het NaviDrive-boekje) Boordcomputer (Zie het NaviDrive-boekje) Register (Zie het NaviDrive-boekje) Datacommunicatie (Zie het NaviDrive-boekje) II Configuratie Voor het verrichten van diverse instellingen (in-/uitschakelen automatische werking van de koplampen, datum, tijd, eenheden ). (Zie het NaviDrive-boekje) 41

41 BOORDCOMPUTER II Monochroom Navidrive display Actieradius Dit is het aantal kilometers dat nog kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Als de nog af te leggen afstand minder is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes weergegeven. Actueel verbruik Dit is het gemeten brandstofverbruik van de laatste 2 seconden. Deze functie wordt pas weergegeven vanaf een snelheid van 30 km/uur. NaviDrive kleurendisplay Af te leggen afstand Hiermee wordt de nog af te leggen afstand tot de bestemming aangeduid. Zie voor het instellen de gebruiksaanwijzing van de NaviDrive. Afgelegde afstand Geeft het aantal kilometers aan dat is afgelegd sinds de laatste keer dat het gekozen traject op nul werd gezet. Gemiddeld verbruik Dit is het gemiddeld brandstofverbuik over de afgelegde afstand sinds de laatste keer dat de boordcomputer op nul werd gezet. 46 Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid wordt verkregen door de afgelegde afstand sinds de nulstelling van de computer te delen door de tijd dat de auto is gebruikt (contact AAN).

42 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY NAVIDRIVE KLEURENDISPLAY II E B D C A B Navigatiesysteem (Zie het NaviDrive-boekje) Audio (Zie het NaviDrive-boekje) Boordcomputer (Zie het NaviDrive-boekje) Het is raadzaam niet de instellingen van het scherm te wijzigen terwijl u rijdt. 1. Buitentemperatuur. 2. Register. 3. Datum. 4. Telefoon. 5. Tijd. Als de buitentemperatuur tussen -3 en +3 C ligt en er kans op ijzel is, knippert de aanduiding. Let op: als de auto in de volle zon staat, zal de weergegeven temperatuur hoger zijn dan de werkelijke temperatuur. Bediening A. Toegang tot het menu "Algemeen" van het display. B. Doorlopen van de verschillende menu's. C. Bevestigen en selecteren van de gekozen functie of de gewijzigde waarde in de menu's. D. Handeling afbreken of terug naar het vorige scherm. E. Selectie van het type informatie dat permanent wordt weergegeven (datum, autoradio-cd, boordcomputer) rechts op het display. Hoofdmenu Druk op de knop A om het algemene menu van het display te zien. Via dit menu kunt u uit de volgende functies kiezen: Register (Zie het NaviDrive-boekje) Datacommunicatie (Zie het NaviDrive-boekje) Configuratie Voor het verrichten van diverse instellingen (in-/uitschakelen automatische werking van de koplampen, datum, tijd, eenheden ). (Zie het NaviDrive-boekje) Kaart (Zie het NaviDrive-boekje) 42

43 BOORDCOMPUTER II Monochroom Navidrive display Actieradius Dit is het aantal kilometers dat nog kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Als de nog af te leggen afstand minder is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes weergegeven. Actueel verbruik Dit is het gemeten brandstofverbruik van de laatste 2 seconden. Deze functie wordt pas weergegeven vanaf een snelheid van 30 km/uur. NaviDrive kleurendisplay Af te leggen afstand Hiermee wordt de nog af te leggen afstand tot de bestemming aangeduid. Zie voor het instellen de gebruiksaanwijzing van de NaviDrive. Afgelegde afstand Geeft het aantal kilometers aan dat is afgelegd sinds de laatste keer dat het gekozen traject op nul werd gezet. Gemiddeld verbruik Dit is het gemiddeld brandstofverbuik over de afgelegde afstand sinds de laatste keer dat de boordcomputer op nul werd gezet. 46 Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid wordt verkregen door de afgelegde afstand sinds de nulstelling van de computer te delen door de tijd dat de auto is gebruikt (contact AAN).

44 BOORDCOMPUTER II Druk stapsgewijs op het uiteinde van de ruitenwisser schakelaar om de gewenste informatie van de autoradio op het display zichtbaar te maken. Bij de displays C en Navidrive kunt u met één druk op "Mode" de informatie van de boordcomputer permanent laten weergeven. Het resetten van de boordcomputer doet r u door het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar enkele seconden ingedrukt te houden. Instrumentenpaneel (voor uitvoering met digitaal klokje) De boordcomputer geeft vier typen informatie weer op het display van de boordcomputer, na weergave van de dagkilometerteller: Actieradius. Actueel verbruik. Gemiddeld verbruik. Gemiddelde snelheid. Opmerking: tijdens de werking van de snelheidsregelaar/snelheidsbegrenzer, verdwijnt een via de boordcomputer weergegeven signalering na enkele seconden. Display A De boordcomputer geeft 5 typen informatie weer: Actieradius. Gemiddeld verbruik. Actueel verbruik. Afgelegde afstand. Gemiddelde snelheid. Om de weergave van informatie van de boordcomputer op te heffen, drukt u een zesde keer. 43

45 BOORDCOMPUTER Opmerking: Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd. II Displays C en NaviDrive monochroom NaviDrive kleurendisplay De boordcomputer geeft direct toegang tot de volgende 3 typen informatie: De actieradius. Het brandstofverbruik van het moment. De nog af te leggen afstand. De boordcomputer geeft eveneens toegang tot 3 typen informatie voor de 2 trajecten 1 en 2: De afgelegde afstand. Het gemiddelde verbruik. De gemiddelde snelheid. De trajecten De beide trajecten 1 en 2 staan los van elkaar. Zo kunt u bijvoorbeeld voor het ene traject de gegevens dagelijks bijhouden terwijl u met het andere traject een maandoverzicht maakt. Resetten van een traject Druk, zodra het gewenste traject zichtbaar is, even op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar. 44

46 BOORDCOMPUTER Instrumentenpaneel Displayuitvoering A Actieradius Dit is het aantal kilometers dat nog kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Als de nog af te leggen afstand minder is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes weergegeven. Displayuitvoering C II Gemiddeld verbruik Dit is de verhouding tussen de verbruikte brandstof en de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling van het gekozen traject. Actueel verbruik Dit is het gemeten brandstofverbruik van de laatste 2 seconden. Deze functie wordt pas weergegeven vanaf een snelheid van 30 km/uur. Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid wordt verkregen door de afgelegde afstand sinds de nulstelling van de computer te delen door de tijd dat de auto is gebruikt (contact AAN). Afgelegde afstand Geeft het aantal kilometers aan dat is afgelegd sinds de laatste keer dat het gekozen traject op nul werd gezet. Af te leggen afstand Zie "Multifunctioneel display" voor het invoeren ervan. 45

47 BOORDCOMPUTER II Monochroom Navidrive display Actieradius Dit is het aantal kilometers dat nog kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Als de nog af te leggen afstand minder is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes weergegeven. Actueel verbruik Dit is het gemeten brandstofverbruik van de laatste 2 seconden. Deze functie wordt pas weergegeven vanaf een snelheid van 30 km/uur. NaviDrive kleurendisplay Af te leggen afstand Hiermee wordt de nog af te leggen afstand tot de bestemming aangeduid. Zie voor het instellen de gebruiksaanwijzing van de NaviDrive. Afgelegde afstand Geeft het aantal kilometers aan dat is afgelegd sinds de laatste keer dat het gekozen traject op nul werd gezet. Gemiddeld verbruik Dit is het gemiddeld brandstofverbuik over de afgelegde afstand sinds de laatste keer dat de boordcomputer op nul werd gezet. 46 Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid wordt verkregen door de afgelegde afstand sinds de nulstelling van de computer te delen door de tijd dat de auto is gebruikt (contact AAN).

48 SIGNALERING Richtingaanwijzers Naar links: naar beneden. Naar rechts: naar boven. Als u van richting wilt veranderen, duwt u de hendel door de weerstand heen naar boven of naar beneden. De richtingaanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld bij het terugdraaien van het stuur. Lichtsignaal Trek de hendel naar u toe. Een lichtsignaal geven is ook mogelijk als het contact is afgezet. Claxon Druk op het midden van het stuurwiel. Alarmknipperlichten Alle richtingaanwijzers knipperen tegelijk. Gebruik de alarmknipperlichten alleen bij gevaar, bij een noodstop of wanneer u in uitzonderlijke omstandigheden rijdt. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Geluidssignaal vergeten verlichting De zoemer is te horen als u na het afzetten van het contact het bestuurdersportier opent terwijl de verlichting nog brandt. Het geluid stopt bij het sluiten van het portier, het uitschakelen van de verlichting of het weer aanzetten van het contact. De zoemer werkt niet bij het automatisch inschakelen van de verlichting of als de "Follow me home"-verlichting wordt gebruikt. Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop gaan de alarmlichten automatisch knipperen. De alarmknipperlichten gaan uit als u weer gasgeeft of als u op de schakelaar van de alarmknipperlichten op het dashboard drukt. II Als u met de alarmknipperlichten aan rijdt, kunt u de richtingaanwijzers niet gebruiken. 47

49 SIGNALERING II A Bediening van de verlichting Alle lichten UIT Draai de ring A van u af. Automatisch inschakelen van de koplampen Draai de ring A van u af. Dek de lichtsensor bij de binnenspiegel nooit af. Parkeerlichten Het instrumentenpaneel is verlicht. Draai de ring A van u af. Dimlicht/Grootlicht Draai de ring A van u af. Trek de hendel door de weerstand heen naar u toe om over te schakelen van dimnaar grootlicht en omgekeerd. "Follow me home"-verlichting Met deze functie kunt u het dimlicht van de auto inschakelen om in het donker uw weg te kunnen vinden. Inschakelen van deze functie: Handmatig, door de verlichtingsschakelaar naar u toe te trekken bij afgezet contact. Automatisch, mits: - de automatische verlichting is geactiveerd. - de "Follow me home"-verlichting geactiveerd is. Deze functie kunt u activeren via het hoofdmenu, daarna "Persoonlijke instellingen" en vervolgens "Verlichting". Zie "Multifunctioneel display". Let op: in het menu "Persoonlijke instellingen" kunt u ook de duur (60, 30 of 15 seconden) van de verlichting instellen. Bij het display A ligt de duur vast. Let op: auto's die voorzien zijn van ap pèlver lich ting zijn niet uitgerust met de functie voor het automatisch branden van de alarmverlichting en de follow-me-home-verlichting. De dimlichten gaan automatisch branden bij weinig licht en als de ruitenwissers permanent werken. Zodra het licht genoeg is of de ruitenwissers stoppen, gaat de verlichting weer uit. 48

50 SIGNALERING Mistlichten voor en achter (ring C) Schakel het dim-/grootlicht in. B Draai de ring C van u af. Mistlampen vóór aan C II Mistachterlichten (Ring B) Schakel het dim-/grootlicht in. Draai de ring B van u af. Draai de ring C van u af. Mistlampen vóór en achter aan Mistachterlichten aan Uitschakelen één stand van u af draaien: mistlampen uit. twee standen van u af draaien: koplampen en mistlampen uit. Let op: de mistachterlichten mogen alleen bij mist of sneeuwbuien (zicht minder dan 50 meter) gebruikt worden. Het controlelampje brandt. De mistlampen werken in combinatie met de dimverlichting of het grootlicht. Als in de mist de verlichting niet automatisch aangaat, bijvoorbeeld omdat het niet donker genoeg is, moet u zelf het dimlicht en de mistlampen aanzetten 49

51 RUITENWISSERS II Ruitenwissers vóór Schakelaarstanden 2: snel. 1: normaal. I: interval. 0: stop. Een stand omlaag: AUTO: automatisch wissen aan. Enkele wisbeweging. StandI: de wissnelheid is afhankelijk van de rijsnelheid. Stand 1 en 2: als de auto stilstaat, wordt de wissnelheid automatisch verminderd. Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers stilgezet, zodra u het contact afzet. Na aanzetten van het contact kunt u de ruitenwissers als volgt weer activeren: Keer terug naar stand 0. Of schakel in de gewenste stand. Om te bevestigen dat het systeem is ingeschakeld, maken de wissers één slag. Auto voorzien van een regensensor Aanzetten van automatisch wissen: Druk de hendel naar beneden, in de stand "AUTO". De wissnelheid is dan afhankelijk van de hoeveelheid neerslag op de voorruit. Let op: wanneer het automatisch wissen aanstaat en u de hendel een stand verder naar beneden drukt, treedt het interval wissen in werking, zonder dat het automatisch wissen wordt uitgeschakeld. Zo schakelt u het automatisch wissen uit: Zet de hendel in stand I en daarna weer in stand 0. Of zet de motor af. LET OP Dek de regensensor, die zich achter de binnenspiegel op de voorruit bevindt, niet af. Zet voor het wassen van de auto het contact af of schakel de functie voor het automatisch wissen uit. 50 Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers stilgezet, zodra u het contact afzet.

52 RUITENWISSERS A B A. Ruitensproeiers vóór Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe om de voorruit te sproeien. Bij het sproeien gaan de wissers tijdelijk werken en, als het dimlicht aanstaat, worden ook de koplampen schoongespoten. B. Ruitenwisser achter In de eerste stand Stop. In de tweede stand Intervalwissen achterruit. In de derde stand Sproeien achterruit met enkele wissslagen. Automatische werking Als de voorruitenwissers in werking zijn en u de achteruitversnelling inschakelt. In het menu "Persoonlijke instellingen" van het hoofdmenu kunt u deze functie in- of uitschakelen. Het uitschakelen van deze functie kan noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer u een fi etsdrager op de achterklep bevestigt. Vervangen van de ruitenwisserbladen Om de wisserbladen te kunnen vervangen, moet u de wisserarmen in de onderhoudsstand zetten. Dat doet u door het contact uit te zetten en dan binnen een minuut de ruitenwissers aan te zetten. De ruitenwissers gaan dan rechtop staan. Nadat de wisserbladen vervangen zijn, zet u het contact aan en bedient u de ruitenwisserschakelaar. De ruitenwissers gaan dan weer in de normale stand staan. II Zorg ervoor dat bij vorst of bij gebruik van een fietsdrager de ruitenwissers voor en achter ongehinderd kunnen werken. Verwijder opgehoopte sneeuw van de voorruit. 51

53 RUITENWISSERS A B A. Ruitensproeiers vóór Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe om de voorruit te sproeien. Bij het sproeien gaan de wissers tijdelijk werken en, als het dimlicht aanstaat, worden ook de koplampen schoongespoten. B. Ruitenwisser achter In de eerste stand Stop. In de tweede stand Intervalwissen achterruit. In de derde stand Sproeien achterruit met enkele wissslagen. Automatische werking Als de voorruitenwissers in werking zijn en u de achteruitversnelling inschakelt. In het menu "Persoonlijke instellingen" van het hoofdmenu kunt u deze functie in- of uitschakelen. Het uitschakelen van deze functie kan noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer u een fi etsdrager op de achterklep bevestigt. Vervangen van de ruitenwisserbladen Om de wisserbladen te kunnen vervangen, moet u de wisserarmen in de onderhoudsstand zetten. Dat doet u door het contact uit te zetten en dan binnen een minuut de ruitenwissers aan te zetten. De ruitenwissers gaan dan rechtop staan. Nadat de wisserbladen vervangen zijn, zet u het contact aan en bedient u de ruitenwisserschakelaar. De ruitenwissers gaan dan weer in de normale stand staan. II Zorg ervoor dat bij vorst of bij gebruik van een fietsdrager de ruitenwissers voor en achter ongehinderd kunnen werken. Verwijder opgehoopte sneeuw van de voorruit. 51

54 INSTELLINGEN BESTUURDERSPLAATS II Stuurwiel verstellen U kunt het stuurwiel in hoogte en diepte verstellen. Zet, als de auto stilstaat, eerst de stoel in de gewenste stand en stel pas daarna het stuur af. Zie "Zitpositie". Ontgrendel het stuur door de hendel naar u toe te trekken. Stel de hoogte van het stuur in en vergrendel het stuur door de hendel van u af te duwen. Zorg ervoor dat u altijd een goed zicht heeft op het instrumentenpaneel. Autogordel in hoogte verstellen De riem moet midden over de schouder gedragen worden. Zie hoofdstuk "Voorzorgsmaatregelen". Druk de knop in en verschuif het verankeringspunt omhoog of omlaag om de riem op de juiste hoogte in te stellen. Koplampen verstellen Het is raadzaam de reikwijdte van de lichtbundel van de koplampen aan te passen aan de belading van de auto. Op het dashboard links van de bestuurder. 0: Leeg. 1: Gering beladen auto. 2: Gemiddeld beladen auto. 3: Zwaar beladen auto. Verricht, in verband met de verilgheid, deze handelingen nimmer tijdens het rijden. 52

55 SPIEGELS 1 2 II 3 Binnenspiegel Met het palletje aan de onderkant kunt u de spiegel verstellen in een van de twee mogelijke standen: Normale stand: het palletje is niet zichtbaar. Nachtstand (tegen verblinding): het palletje is zichtbaar. Elektrisch bediende buitenspiegels Uw auto is uitgerust met elektrisch bediende buitenspiegels. Instellen van de gekozen spiegel: 1. Spiegel bestuurderszijde. 2. Spiegel passagierszijde. Druk de bedieningsknop in een van de vier richtingen om de gewenste stand te verkrijgen. De verwarming van de buitenspiegels werkt gelijktijdig met de achterruitverwarming. Inklappen van de buitenspiegels Als u de auto parkeert, kunt u de buitenspiegels handmatig of elektrisch inklappen. Zet de schakelaar in stand 3 om de buitenspiegels elektrisch in te klappen. De spiegels klappen vanzelf weer uit als u de schakelaar in een andere stand dan stand 3 zet. Het buitenste deel van de spiegel aan bestuurderszijde heeft een bolle vorm om het gezichtsveld aan de zijkant te vergroten. De objecten die in dit gedeelte worden waargenomen, zijn in werkelijkheid dichterbij. Hiermee moet u rekening houden bij het inschatten van afstanden. 53

56 RUITEN II Elektrische bediening Vanaf de bestuurdersplaats kunt u met de schakelaars op het dashboard de elektrische ruiten van de auto bedienen. Tiptoetsbediening aan bestuurderszijde Als u de schakelaar tot het eerste drukpunt indrukt, zal de ruit bewegen totdat u de schakelaar weer loslaat. Drukt u de schakelaar verder in, dan gaat de ruit geheel open of dicht. U kunt de beweging stoppen door nog eens op de schakelaar te drukken. Let op: de ruitbediening blijft na het uitzetten van het contact nog enige tijd bruikbaar. Antiklemvoorziening op de ruit aan bestuurderszijde De antiklemvoorziening stopt het sluiten van de ruit als deze beweging gehinderd wordt door een obstakel: de ruit gaat dan weer open. Nadat de accupolen zijn losgenomen of als het dak niet goed werkt, moet de antiklemvoorziening opnieuw geïnitialiseerd worden: Bedien de schakelaar om de ruit compleet te laten zakken. Sluit vervolgens de ruit: de ruit zal slechts enkele centimetetrs omhoog komen. Druk opnieuw op de toets, tot de ruit helemaal sluit. Ruitbediening achterin Tijdens deze handeling is de antiklemvoorziening niet actief. Druk de schakelaar in om de ruit te openen of te sluiten en laat de schakelaar los als de ruit in de gewenste stand staat. LET OP DE KINDEREN BIJ HET BEDIENEN VAN DE RUITEN Neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, ook wanneer u de auto maar even verlaat. Als er iets tussen de ruit komt, dient de ruit in de tegengestelde richting te worden bewogen. Doe dat door de schakelaar aan de andere kant in te drukken. Als u als bestuurder de ruiten van de passagiers bedient, dient u erop te letten dat de passagiers het correct sluiten van de ruiten niet belemmeren. Let erop dat de passagiers de ruitbediening op de juiste wijze gebruiken. 54

57 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Achteruit Schakel nooit in de achteruitversnelling als de auto (nog) niet geheel stilstaat. Schakel rustig om "kraken" tijdens het schakelen te voorkomen. II Versnellingspook van de handgeschakelde versnellingsbak. 55

58 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK II Selectiehendel van de automatische versnellingsbak Parking (Stand P). Achteruit (Stand R). Neutraal (Stand N). De automatische versnellingsbak biedt de volgende mogelijkheden: - Werking in de auto-actieve automatische stand, waarbij het schakelen automatisch wordt afgestemd op uw rijstijl (Stand D). - Werking in de handbediende stand: U schakelt zelf in een van de versnellingen (Stand M). - Werking in de automatische stand Sport of Sneeuw (Stand D en een druk op de bediening A of B). A B Stand van de selectiehendel De stand van de selectiehendel wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Veiligheidsvoorzieningen: U kunt de selectiehendel alleen uit de stand P verwijderen als u het rempedaal intrapt. Als bij het openen van een portier de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt er een geluidssignaal. Controleer altijd of de selectiehendel in de stand P staat voordat u de auto verlaat. 56

59 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Gebruik van de automatische versnellingsbak Parkeerstand Zet de selectiehendel in stand P om de auto te blokkeren. Doe dit alleen als de auto volledig stilstaat. De aangedreven wielen zijn nu geblokkeerd.let erop dat de selectiehendel in de juiste stand staat. Trek de handrenm stevig aan. II Starten is alleen mogelijk als de selectiehendel in de stand P of N staat. Een beveiliging zorgt ervoor dat u de motor in een andere stand niet kunt starten. Trap na het starten van de motor het rempedaal in en zet de selectiehendel vanuit stand P in stand D, R of M: in D voor automatisch schakelen. in R voor de achteruit. in M voor handmatig schakelen. U kunt op elk willekeurig moment overschakelen van automatisch schakelen (stand D) op handmatig schakelen (stand M) en omgekeerd. Achteruit Zet de selectiehendel alleen in deze stand als de auto volledig stilstaat en houd uw voet op de rem. Geef niet te snel gas om schakelschokken te vermijden. Neutraal Selecteer niet deze stand als de auto rijdt, zelfs niet voor een kort moment. Selecteer nooit de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat. Als u onder het rijden de selectiehendel per ongeluk toch in de stand N heeft gezet, wacht dan tot de motor stationair draait alvorens u de stand D of M weer selecteert. 57

60 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Automatisch schakelen II De versnellingsbak kiest steeds de meest geschikte versnelling op basis van: rijstijl. wegdek. belading van de auto. De versnellingsbak werkt vervolgens in de auto-adaptieve modus, waarbij u niet hoeft in te grijpen. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld bij inhalen) kunt u door het gaspedaal volledig in te trappen, maximaal accelereren waarbij er, indien noodzakelijk, automatisch teruggeschakeld wordt. Opmerkingen: Wanneer u remt, schakelt de versnellingsbak automatisch terug als dit nodig is, zodat de auto op effi ciënte wijze op de motor afremt. Als u tijdens het optrekken plotseling het gas loslaat, zal de versnellingsbak niet opschakelen, wat de veiligheid ten goed komt. Handmatig schakelen 58 Stand van de selectiehendel voor handmatig schakelen Selectiehendel in stand M. Duw de selectiehendel naar "+" om in een hogere versnelling te schakelen. Duw de selectiehendel naar " " om naar een lagere versnelling terug te schakelen. Let op: Het overschakelen gebeurt alleen als de rijsnelheid van de auto en het motortoerental dit toelaten. De programma's "SPORT" en "SNEEUW" werken niet als u de versnellingsbak handmatig bedient. U kunt op elk willekeurig moment overschakelen van automatisch schakelen (stand D) op handmatig schakelen (stand M) en omgekeerd.

61 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Automatisch programma "SPORT" en "SNEEUW" Selectiehendel van de automatische versnellingsbak in de stand D: - Druk op de bediening A om de schakelmodus SPORT te selecteren. - Druk op de bediening B om de schakelmodus SNEEUW te selecteren. - Druk opnieuw op de toets om de schakelmodus NORMAAL te selecteren. A II B De stand SPORT maakt een sportievere rijstijl mogelijk waarbij de nadruk ligt op prestaties en acceleratievermogen. Het bijbehorende controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. De stand SNEEUW is voor een rustiger rijstijl, speciaal bedoeld voor gladde wegen. Het bijbehorende controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. De schakelstand NORMAAL is afgestemd op normale rijomstandigheden. Er brandt geen controlelampje op het instrumentenpaneel. Als een controlelampje knippert, betekent dat dat de geselecteerde schakelstand nog niet is ingesteld. Als het lampje constant brandt, is dat wel het geval. Bij een storing in de werking: Bij het inschakelen van de achteruit R kunt u een fl inke schakelschok voelen. De versnellingsbak blijft in een bepaalde versnelling staan. Rijd niet harder dan 100 km / h. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. 59

62 SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK ALGEMEEN 2 II 1 1 Met de 5-traps Sensodrive-versnellingsbak kunt u kiezen uit twee manieren van schakelen: Automatisch. Handmatig: u schakelt zelf met behulp van de twee fl ippers achter het stuur 1 of de selectiehendel 2 op de middenconsole. Selecteren van de schakelmodus voor de SensoDrive: Automatisch schakelen wanneer de selectiehendel 2 in de stand A staat. Opmerking: door een van de fl ippers aan het stuur 1 te bedienen kan tijdelijk de handmatige modus worden ingeschakeld. Handmatig schakelen met de selectiehendel 2 in de stand M. Weergave op het display De ingeschakelde stand en de signalering "AUTO" verschijnt op het instrumentenpaneel, ook bij afgezet contact, wanneer u bijvoorbeeld een portier opent. Het controlelampje "voet op rempedaal" knippert om aan te geven dat u het rempedaal moet intrappen om de auto te starten of om de achteruit in te schakelen. 60 Wanneer bij aangezet contact tegelijkertijd de lampjes " " en "AUTO" knipperen, duidt dat op een storing. Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.

63 SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK ALGEMEEN Gebruik van de SensoDrive versnellingsbak Neutraal Selecteer niet deze stand als de auto rijdt, zelfs niet voor een kort moment. Wegrijden Houd het rempedaal ingetrapt. De selectiehendel moet in de stand N staan. Wanneer u het contact aanzet, wordt automatisch de stand N (vrijstand) ingeschakeld. Controleer op het display de ingeschakelde stand. Schakel indien nodig in de 1e versnelling of de achteruitversnelling (de motor moet stationair draaien). Zet de handrem vrij. Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. Achteruit Schakelen in de achteruit R: Het is alleen mogelijk om in de achteruitversnelling te schakelen met de selectiehendel. Schakel uitsluitend in de achteruitversnelling R als de auto volledig tot stilstand is gekomen; houd tijdens het schakelen het rempedaal ingetrapt. Automatische stand Handmatig schakelen in een vooruitversnelling Stand van de selectiehendel voor handmatig schakelen: Duw de selectiehendel van u af om op te schakelen. Trek de selectiehendel naar u toe om terug te schakelen. II Het starten van de motor en het schakelen in de achteruitversnelling is alleen mogelijk bij ingetrapt rempedaal. Het waarschuwingslampje "intrappen rempedaal" knippert om aan te geven dat u het rempedaal moet intrappen om de motor te kunnen starten of om in de achteruitversnelling te kunnen schakelen. 61

64 SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK ALGEMEEN II Stilstaande auto met draaiende motor Wanneer de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat, schakelt de versnellingsbak automatisch in de vrijstand. Zet de motor af Voordat u de motor afzet kunt u kiezen uit de volgende mogelijkheden: De auto in de vrijstand laten staan; zet hiertoe de selectiehendel in de stand N. De auto in een versnelling laten staan (1e of 2e of R): zet de selectiehendel in die versnelling. In dat geval kan de auto niet meer worden verplaatst. In alle gevallen is het verplicht de handrem aan te trekken. Gedurende een beperkte tijd is het mogelijk in een versnelling te schakelen, ook wanneer de motor uit staat. Voordat u ingrepen onder de motorkap verricht, dient u ervoor te zorgen dat de versnellingsbak in de vrijstand geschakeld is bij aangetrokken handrem. Accelereren Het gaspedaal kan voorzien zijn van een kickdowncontact. In dat geval kunt u sneller accelereren door plank gas te geven, zodat dit kickdowncontact bekrachtigd wordt. Wegrijden op een helling Om weg te rijden op een helling geeft u langzaam gas terwijl u de handrem loslaat. Als u op een helling stilstaat, kunt u beter niet het gaspedaal gebruiken om de auto op zijn plaats te houden. Gebruik bij stilstaan op een helling de handrem. Probeer niet de auto op zijn plaats te houden met behulp van het gaspedaal. 62

65 SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE STAND Kiezen van automatisch schakelen Zet de versnellingshendel in de stand A. Op het display verschijnt "AUTO" om de selectie te bevestigen. De versnellingsbak werkt in een dergelijk geval volgens het autoadaptieve principe, d.w.z. zonder ingrijpen van de bestuurder. De versnellingsbak kiest steeds de stand die het best past bij de volgende factoren: rijstijl. wegdek. belading van de auto. Tijdelijk handmatig schakelen Wanneer de versnellingsbak in de stand voor automatisch schakelen staat en u de fl ippers "+" of "-" bedient, kunt u onmiddellijk in een andere versnelling schakelen. Het pictogram "AUTO" op het instrumentenpaneel brandt permanent. De versnellingsbak keert weer terug naar de stand voor het automatisch schakelen als u gedurende een bepaalde tijd niet handmatig schakelt en de rijomstandigheden de automatische stand toelaten. Opheffen van de automatische stand Verplaats de selectiehendel uit de stand A om een andere versnelling in te schakelen. Het pictogram "AUTO" verdwijnt van het instrumentenpaneel. II 63

66 SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK HANDMATIGE WERKING II - + Schakelflippers op de stuurkolom Zet de selectiehendel in de stand M om vervolgens in een van de vijf vooruitversnellingen te kunnen schakelen. In een andere versnelling schakelen: Trek de fl ipper "+" naar u toe om in een hogere versnelling te schakelen. Trek de fl ipper "-" naar u toe om in een lagere versnelling te schakelen. Met de fl ippers kunt u niet de vrijstand inschakelen en evenmin in of uit de achteruitversnelling schakelen. Bedienen van de selectiehendel Zet de selectiehendel in de stand M en: Duw de hendel van u af om in een hogere versnelling te schakelen. Trek de hendel naar u toe om in een lagere versnelling te schakelen. Opmerkingen: Wanneer u snelheid mindert, bijvoorbeeld omdat u een stopstreep of verkeerslicht nadert, schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de 1e versnelling. In de handbediende modus hoeft u het gaspedaal niet los te laten om te schakelen. Het schakelen van de ene versnelling in de andere is alleen mogelijk als het toerental dat toestaat. Zodra de motor het maximumtoerental bereikt en de omstandigheden het toelaten, schakelt het systeem automatisch in een hogere versnelling. Resetten In de volgende gevallen moet de Senso- Drive versnellingsbak gereïnitialiseerd worden: Wanneer de accu losgenomen is geweest of vervangen. Starten met een hulpaccu. Na een storing. Het reïnitialiseren gaat als volgt: Zet het contact aan. Op het display verschijnt een streepje en de aanduiding "AUTO". Houd het rempedaal ingetrapt. Wacht tot N op het display verschijnt of een ingeschakelde versnelling (circa 30 seconden). Laat het rempedaal los. U kunt de motor weer starten. 64

67 STOP & START Uw auto kan voorzien zijn van de functie "Stop & Start", dat gekoppeld is aan de Sensodrive versnellingsbak. Dit systeem schakelt de motor in de sluimerstand, wanneer de auto stilstaat (stoplicht, stopstreep, fi le ). In deze toestand is het brandstofverbruik evenals de uitstoot van milieuvervuilende gassen nihil en is de motor volledig geluidsloos. De motor start onmiddellijk wanneer u wegrijdt. Werking van het systeem "Stop & Start": Wanneer u remt om de auto tot stilstand te brengen, schakelt de motor zichzelf in de sluimerstand, net voordat de auto helemaal stilstaat; het groene lampje "ECO" in het instrumentenpaneel licht op. De motor blijft in de sluimerstand staan, zolang u het rempedaal (iets) ingetrapt houdt. Op het moment dat u het rempedaal loslaat, wordt de motor automatisch opnieuw gestart. De groene signalering "ECO" gaat uit. U kunt op dat moment gasgeven om weer verder te rijden. II 65

68 STOP & START In sommige gevallen zal de motor niet in de sluimerstand worden geschakeld: Voordat het systeem de motor in de sluimerstand schakelt, controleert het automatisch eerst of aan een aantal voorwaarden op het gebied van de veiligheid, het thermisch comfort of de bescherming van de motor wordt voldaan. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de motor niet in de sluimerstand kan worden geschakeld of uit zichzelf kan starten: Binnen enkele minuten nadat u de motor gestart heeft (koude motor). In verband met het thermisch comfort: - Bij extreme temperaturen (onder de -10 C, boven de +30 C), als de airconditioning in werking is. - Meer in het algemeen: als in verband met de weersomstandigheden en de ingestelde temperatuur van de airconditioning het noodzakelijk is dat dat de motor blijft draaien om warme of koud lucht te produceren. Als u de verwarming in de stand voorruitontwaseming heeft gezet. Wanneer u langere tijd op een helling stilstaat en daardoor het behoud van de remcapaciteit van de auto gewenst is. Nadat u de achteruitversnelling heeft ingeschakeld, is gedurende circa vijftien seconden het in de sluimerstand schakelen van de motor niet mogelijk. 66

69 STOP & START A Uitschakelen van de functie "Stop & Start": U kunt, wanneer u wilt, de functie "Stop & Start" direct uitschakelen door op de toets "ECO OFF" links op het centrale dashboardgedeelte te drukken. Het lampje in de toets licht op en uw auto functioneert dan weer als een normale auto. U kunt het systeem weer inschakelen door opnieuw op de toets "ECO OFF" te drukken: Het lampje van de toets wordt dan gedoofd. Let op: Iedere keer dat u de motor start, wordt de functie "Stop & Start" automatisch weer ingeschakeld. II Accu's Om de goede werking van het systeem te garanderen, is een specifi eke accu noodzakelijk en een kleine extra accu onder de linker voorstoel. Wend u voor het vervangen van de accu tot een CITROËN erkend bedrijf. Opmerking: Bij een storing in de werking van "Stop & Start", knippert het lampje "ECO" kort en hoort u een waarschuwingspiep. Vervolgens brandt het lampje van de bediening "ECO OFF". Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Als de motor in de sluimerstand geschakeld is, kan deze op elk moment weer starten. Voordat u ingrepen onder de motorkap verricht, moet u daarom eerst het contact afzetten. Zet het contact af voordat u de auto verlaat. 67

70 REMMEN II Parkeerrem Trek de handrem aan wanneer u de auto parkeert. Trek hem extra stevig aan als u de auto op een helling parkeert. Om het aantrekken van de handrem te vergemakkelijken, wordt geadviseerd gelijktijdig het rempedaal in te trappen. Schakel onder alle omstandigheden als voorzorgsmaatregel de eerste versnelling in. Draai op een helling de voorwielen naar de stoeprand. De handrem vrijzetten: druk de knop in en trek de handrem iets omhoog; duw de handrem vervolgens geheel omlaag, terwijl u de knop ingedrukt houdt. Let op: wanneer de handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet, brandt bij aangezet contact het lampje. Let op: als dit lampje gaat branden, dan betekent dit dat de handrem nog (gedeeltelijk) is aangetrokken terwijl de motor draait (bij een snelheid hoger dan circa 5 km/uur). Vrijgezette handrem Het branden van dit lampje duidt op een te laag remvloeistofniveau of op een storing in de remdrukverdeler. Stop onmiddellijk. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. 68

71 REMMEN ABS Antiblokkeersysteem Het ABS vergroot de veiligheid en voorkomt het blokkeren van de wielen bij een noodstop en op een wegdek dat weinig grip biedt. Zo blijft de auto onder alle omstandigheden bestuurbaar. Alle belangrijke onderdelen van het systeem worden voor en tijdens het rijden door een elektronisch systeem gecontroleerd. Bij het aanzetten van het contact gaat het ABS-controlelampje even branden. Na enkele seconden moet dit lampje weer uitgaan. Het ABS-controlelampje gaat bij het aanzetten van het contact even branden en dooft na enkele seconden. Als het controlelampje niet uitgaat, betekent dit dat het ABS vanwege een storing buiten werking is gesteld. Als dit lampje tijdens het rijden gaat branden, betekent dit ook dat het ABS is uitgeschakeld. In beide gevallen blijft het remsysteem normaal functioneren, net als bij een auto zonder ABS. Laat het ABS van uw auto echter zo spoedig mogelijk door een CITROËN erkend bedrijf controleren, teneinde de werking van het ABS en de daarmee gepaard gaande veilgheid weer te herstellen. Rijd op gladde wegen (grind, sneeuw, ijs, enz.) wel altijd extra voorzichtig. Brake Assist System (BAS) (Voor auto's uitgerust met ABS-systeem) Dit systeem zorgt ervoor dat in geval van nood in nog kortere tijd een optimale remdruk kan worden opgebouwd, teneinde de remweg te bekorten. Het treedt in werking afhankelijk van de snelheid waarmee u het rempedaal intrapt: er wordt een verminderde weerstand gedetecteerd. Houd het rempedaal ingetrapt tot de auto stilstaat: het brake assist system blijft dan langer in werking. Houd het rempedaal ingetrapt tot de auto stilstaat. Wanneer u een noodstop maakt of bij fors afremmen gaan de waarschuwingsknipperlichten branden. De alarmknipperlichten gaan uit als u weer gasgeeft of als u op de schakelaar van de alarmknipperlichten op het dashboard drukt. II 69

72 DYNAMISCHE STABILITEITSCONTROLE (ESP) II A Dit systeem werkt in combinatie met het ABS en is tevens een aanvulling op het ABS. Als er een verschil ontstaat tussen de koers van de auto en de koers zoals die door de bestuurder gewenst is, grijpt het ESP automatisch in door een of meer wielen af te remmen en het motorkoppel te verminderen, om ervoor te zorgen dat de auto in het juiste spoor blijft. Werking Het ESP-lampje op het instrumentenpaneel knippert wanneer het ESP-systeem een correctie op de koers van de auto toepast. Uitgeschakeld Onder bijzondere omstandigheden (auto vastgelopen in modder, sneeuw of mul zand, gebruik van sneeuwkettingen ) kan het nuttig zijn het ESP-systeem uit te schakelen, zodat de wielen doorslippen en zo wellicht meer grip gevonden wordt. Druk op toets A. Het controlelampje dat hoort bij knop A (ESP) gaat branden, evenals het ESP-controlelampje op het instrumentenpaneel. Het ESP is niet langer actief. Het ESP-systeem treedt opnieuw in werking: als het contact wordt afgezet. bij een snelheid van meer dan 50 km/uur. als u de schakelaar A nog een keer indrukt. Storing Als zich een storing van het systeem voordoet, brandt het ESP-lampje op het instrumentenpaneel. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf om het systeem te laten controleren. 70 Hoewel het ESP extra veiligheid biedt onder normale rijomstandigheden, wil dat nog niet zeggen dat de bestuurder extra risico kan nemen of harder kan rijden. De werking van dit systeem wordt gewaarborgd mits de auto voldoet aan de specificaties van de constructeur t.a.v. de wielen (banden en velgen), de remcomponenten, de elektronische componenten alsmede de door de CITROËN-organisatie voorgeschreven procedures voor montage, reparatie en onderhoud. Na een aanrijding moet u het systeem door een CITROËN erkend bedrijf laten controleren.

73 ROETFILTER Als aanvulling op de katalysator draagt dit fi lter actief bij tot een vermindering van de uitstoot van onverbrande, vervuilende deeltjes. Het verhindert op die manier de uitstoot van zwarte rook. Ook voorkomt het fi lter dat de uitlaat zwarte wolken uitblaast. Roetfilter verstopt Deze waarschuwing duidt op het begin van een verzadigd roetfi lter (veelvuldige stadsritten: lage snelheid, fi lerijden ). Door gedurende minstens 5 minuten met 60 km / h of meer te rijden (als de omstandigheden dit toelaten) zal het roetfi lter automatisch geregenereerd worden en zal het bericht op het display verdwijnen. Als het bericht niet verdwijnt, raadpleeg dan een CITROËN erkend bedrijf. Let op: na lange tijd rijden met zeer lage snelheid of bij stationair draaiende motor, kan bij wijze van uitzondering waterdamp worden uitgestoten tijdens het accelereren. Dit verschijnsel heeft geen gevolgen voor de werking van de auto en is onschadelijk voor het milieu. Niveau additief Bij een minimumadditiefniveau is het noodzakelijk het additiefniveau bij te vullen. Raadpleeg dan zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf. 71

74 WAARSCHUWING SNELHEIDSOVERSCHRIJDING II Waarschuwing snelheidsoverschrijding Bewaking van een ingestelde maximumsnelheid. Druk kort op de bediening E om deze functie te activeren (het controlelampje brandt). Om een gewenste waarschuwingssnelheid te programmeren of te wijzigen drukt u, zodra u deze snelheid heeft bereikt, enige seconden op de bediening E (op het middenpaneel van het dashboard) tot u een bevestigingsgong hoort. Wanneer een van te voren geprogrammeerde maximumsnelheid wordt overschreden, klinkt er een piepsignaal. Uitzetten Wanneer u kort op de bediening E drukt, wordt deze functie uitgeschakeld. Let op: de functie waarschuwing snelheidsoverschrijding werkt alleen vanaf circa 30 km/uur. E 72

75 SNELHEIDSREGELAAR Deze voorziening stelt u in staat om constant met een door u ingestelde snelheid te rijden zonder het gaspedaal aan te raken. U kunt deze voorziening gebruiken vanaf een minimumsnelheid van circa 40 km per uur en uitsluitend in de twee hoogste versnellingen. De bediening A van de snelheidsregelaar bevindt zich onder de bedieningsorganen van de verlichting en de signalering. Opmerking: de informatie van de snelheidsregelaar wordt op het instrumentenpaneel B aangegeven. Met de weergave van de snelheidsbegrenzer verdwijnt de informatie van de boordcomputer (voorzover deze wordt weergegeven op het instrumentenpaneel). Selecteren van de functie Zet de knop 1 in de stand "CRUISE". A II Een kruissnelheid instellen B Met het selecteren van de functie met de bediening 1, wordt geen enkele kruissnelheid vastgelegd. Zodra de auto eenmaal de gewenste snelheid heeft bereikt, drukt u kort op de knop 2 of 4. 4 De kruissnelheid wordt nu in het geheugen opgeslagen. Deze wordt weergegeven op het instrumentenpaneel B. U kunt nu het gaspedaal loslaten. De auto blijft automatisch met de gekozen kruissnelheid rijden. Opmerking: de werkelijke rijsnelheid van de auto kan iets afwijken van de ingestelde snelheid Gebruik de snelheidsregelaar alleen als de verkeersomstandigheden het rijden met een constante snelheid toelaten. Gebruik het systeem niet als het druk is, op slechte wegen of wegen met weinig grip, of onder andere omstandigheden die het rijden bemoeilijken. 73

76 SNELHEIDSREGELAAR II De kruissnelheid tijdelijk overschrijden Tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar kunt u door het gaspedaal in te trappen op elk willekeurig moment de ingestelde snelheid overschrijden (bijvoorbeeld om in te halen). De op het dislay aangegeven snelheid zal dan knipperen. Zodra u het gaspedaal loslaat, gaat de auto weer op de ingestelde kruissnelheid rijden. Opmerking: als het systeem niet in staat is de ingestelde kruissnelheid te handhaven (bijvoorbeeld bij een steile afdaling), zal de snelheid op het display knipperen. Pas zo nodig uw snelheid aan. De ingestelde snelheid wijzigen U kunt de snelheid die op het display B wordt aangegeven als volgt wijzigen: Toets 4: om de snelheid te verhogen. Toets 2: om de snelheid te verlagen. Opmerking: druk de toets achter elkaar opnieuw in om de ingestelde kruissnelheid in stappen van 1 km/uur te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/uur te verhogen. In de volgende gevallen wordt de werking van de snelheidsregelaar onderbroken. het intrappen van rem- of koppelingspedaal. het ingrijpen van het ESP of de ASR. het indrukken van de knop 3. Let op: de snelheidsregelaar werkt niet als als de versnellingspook in de vrijstand staat (stand N) Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen Door de laatst opgeslagen kruissnelheid op te roepen: Druk, nadat de snelheidsregelaar is uitgeschakeld, op de toets 3. Uw auto hervat automatisch de opgeslagen kruissnelheid; deze wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel B. Door de huidige rijsnelheid te kiezen: Druk kort op de bediening 2 of 4, zodra de gewenste snelheid is bereikt. De informatie "OFF" verdwijnt vervolgens van het display. Als de ingestelde kruissnelheid hoger is dan de werkelijke rijsnelheid op dat moment, zal de auto accelereren tot de ingestelde snelheid is bereikt. Functie uitschakelen Door de knop "CRUISE" in de stand 0 te draaien. Door de motor af te zetten. De ingestelde snelheid wordt uit het geheugen gewist. Opmerking: Wanneer tijdens de werking van de snelheidsregelaar de ingestelde snelheid wordt overschreden, wordt deze knipperend weergegeven. In geval van een storing knippert de geprogrammeerde snelheid of knipperen de streepjes "- - -" terwijl het lampje "OFF" op het display permanent brandt. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. 74 Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding "OFF". De ingestelde snelheid wordt hiermee niet gewist: deze wordt nog steeds op het display weergegeven. Blijf attent en houd de auto altijd onder controle. Het is raadzaam om uw voeten in de buurt van de pedalen te houden.

77 SNELHEIDSBEGRENZER Met behulp van dit systeem kunt u zelf een maximumsnelheid instellen. Deze snelheid moet wel hoger zijn dan 30. De bediening A van de snelheidsbegrenzer bevindt zich onder de lichtschakelaar. Opmerking: informatie met betrekking tot de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van instrumentenpaneel B. Met de weergave van de snelheidsbegrenzer verdwijnt de informatie van de boordcomputer (voorzover deze wordt weergegeven op het instrumentenpaneel). Selecteren van de functie Draai het stelwieltje 1 in de stand "LIMIT". A II Met het selecteren van de functie met het stelwieltje 1, wordt de laatst opgeslagen snelheid weergegeven. Maximumsnelheid instellen Als de motor aanstaat, kunt u de opgeslagen snelheid regelen, door kort of lang drukken op: Toets 4: om de opgeslagen snelheid te verhogen. Toets 2: om de opgeslagen snelheid te verlagen. Opmerking: druk de toets achter elkaar opnieuw in om de ingestelde kruissnelheid in stappen van 1 km/uur te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/uur te verhogen. Snelheidsbegrenzer inschakelen Druk, als de gewenste maximumsnelheid is bereikt, op de toets 3 om de snelheidsbegrenzer in werking te stellen B De informatie "OFF" verdwijnt vervolgens van het display. Wanneer de functie actief is en u op het gaspedaal trapt, kunt u niet de geprogrammeerde maximumsnelheid overschrijden, tenzij u het pedaal helemaal intrapt, waardoor het kickdowncontact wordt geactiveerd. Zie "Maximumsnelheid tijdelijk overschrijden". Opmerking: de werkelijke rijsnelheid van de auto kan iets afwijken van de ingestelde snelheid. 2 75

78 SNELHEIDSBEGRENZER Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer Druk op de toets 3 op het uiteinde van de bediening A. II De aanduiding "OFF" verschijnt op het instrumentenpaneel. De ingestelde snelheid blijft in het geheugen en wordt nog steeds op het display aangegeven. Maximumsnelheid tijdelijk overschrijden Het is op elk moment mogelijk de ingestelde maximumsnelheid te overschrijden, door het gaspedaal volledig in te trappen. Gedurende de tijd dat de ingestelde maximumsnelheid wordt overschreden, knippert de weergegeven snelheid op het display. De snelheidsbegrenzer treedt automatisch weer in werking als u het gas loslaat en de rijsnelheid weer onder de ingestelde waarde komt. Opmerking: als het systeem door omstandigheden de ingestelde maximumsnelheid niet kan handhaven (bijvoorbeeld bij een steile afdaling of bij sterk accelereren) zal de ingestelde snelheid op het display knipperen. Pas zo nodig uw snelheid aan. De snelheidsbegrenzer treedt automatisch weer in werking zodra de rijsnelheid onder de ingestelde waarde komt. Functie uitschakelen Door het wieltje vanuit de stand "LIMIT" in de stand 0 te zetten. Door de motor af te zetten. De ingestelde snelheid wordt in het geheugen opgeslagen. In geval van een storing knippert de opgeslagen snelheid terwijl het lampje "OFF" op het display permanent brandt. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Bij het gebruik van andere dan door CITROËN goedgekeurde matten bestaat de kans dat ze onder het gaspedaal schuiven en het volledig intrappen van het gaspedaal tot voorbij het zware punt verhinderen, waardoor het overschrijden van de ingestelde maximumsnelheid niet meer mogelijk is. U kunt dan de ingestelde maxiumsnelheid alleen via de bediening op het stuur overschrijden. Blijf attent en houd de auto altijd onder controle. 76

79 PARKEERHULP De achterbumper van uw auto is voorzien van parkeerhulpsensoren. Wanneer u in de achteruitversnelling rijdt met een snelheid onder de 10 km/u ongeveer, wordt u op de volgende manieren door de parkeerhulpsensoren gewaarschuwd voor obstakels in het detectiegebied achter de auto: Een geluidssignaal dat wordt weergegeven via de linker en/of rechter luidspreker. een afbeelding van de auto waarbij wordt aangegeven waar het obstakel zich bevindt. Als de auto een obstakel nadert, volgen de geluidssignalen elkaar sneller op en komen de lichtstreepjes op het display steeds dichter bij de afgebeelde auto. Als de afstand tussen de auto en het obstakel minder dan 25 cm is, klinkt er een ononderbroken signaal en verschijnt de waarschuwing "ATTENTIE" op het display. 1 Aan-/uitzetten U kunt de parkeerhulp met knop 1 in- en uitschakelen. Als de parkeerhulp is uitgeschakeld, brandt het controlelampje in knop 1. De status van de parkeerhulp (in- of uitgeschakeld) wordt bij het afzetten van de motor opgeslagen. Opmerking: het systeem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer u een aanhanger aan de auto koppelt. De montage van een trekhaak dient te gebeuren door een CITROËN erkend bedrijf. Werking Bij het inschakelen van de achteruit klinkt er een geluid dat aangeeft dat de parkeerhulp is ingeschakeld. Op het display verschijnt de afbeelding van een auto. Vervolgens kunnen obstakels die zich achter uw auto bevinden worden gedetecteerd. Opmerkingen: De sensoren in de bumpers kunnen geen obstakels vlak onder of boven de bumper detecteren. Sommige voorwerpen, zoals een paaltje, kunnen aan het begin van de manoeuvre wel gedetecteerd worden terwijl die bij nadering niet meer worden opgemerkt. Zorg ervoor dat de sensoren bij slecht weer en in de winter niet afgeschermd worden door vuil en sneeuw. II 77

80 OPENEN EN SLUITEN AUTOMATISCHE VERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN III 78 A Vergrendelen van binnenuit Als alle portieren goed gesloten zijn, kunt u met behulp van de schakelaar A de auto centraal vergrendelen en ontgrendelen. Het openen van de portieren van binnenuit blijft altijd mogelijk. Als een van de portieren of de achterklep open staat of niet goed dicht zit, vindt de centrale vergrendeling niet plaats. Het lampje van de bediening A signaleert de volgende 3 situaties: Het knippert als de auto vergrendeld is terwijl deze stilstaat en de motor is afgezet. Het brandt constant als de auto vergrendeld is en zodra het contact wordt aangezet. Het is gedoofd indien de opengaande delen niet vergrendeld zijn. Let op: als de auto met behulp van de afstandsbediening of met de sleutel vergrendeld is, werkt de schakelaar A niet meer. Antidiefstalbeveiliging In alle gevallen zal de achterklep automatisch worden vergrendeld zodra de auto harder dan 10 km/uur rijdt. De achterklep wordt weer ontgrendeld wanneer een portier wordt geopend of wanneer u de interieurvergrendelingstoets bedient. Antidiefstalbeveiliging Nadat u de motor heeft gestart, worden de portieren en achterklep automatisch vergrendeld zodra de auto harder rijdt dan 10 km/uur. Let op: als een portier geopend wordt, wordt dit weer automatisch vergrendeld zodra de auto harder rijdt dan 10. Activeren / uitschakelen van de functie Druk na aanzetten van het contact de toets voor de centrale ontgrendeling in tot er een melding verschijnt. B Handmatig bedienen In geval van een storing is het mogelijk de portieren van de auto handmatig te vergrendelen door middel van de bediening B op de afzonderlijke portieren. Verwijder het zwarte plakband bij geopend portier (alleen achterportieren). Steek de sleutel of een soortgelijk voorwerp in de sleuf en draai deze rond. Sluit vervolgens het portier. Na de ingreep moet het systeem weer normaal werken : via de ontgrendelknop A, de afstandsbediening of de sleutel in het bestuurdersportier. Let op: om de achterportieren vanuit het interieur te kunnen ontgrendelen, dient u het kinderslot uit te schakelen. Vergeet niet dat het rijden met vergrendelde portieren een belemmering kan vormen wanneer de inzittenden door derden uit de auto gered moeten worden.

81 OPENEN EN SLUITEN III Kinderslot met handmatige bediening Het systeem zorgt ervoor dat het achterportier in kwestie niet van binnenuit geopend kan worden. De kindersloten werken onafhankelijk van de centrale vergrendeling. Steek de autosleutel in de rode sleuf en draai hem vervolgens rond om het kinderslot op het achterportier te activeren. Kinderbeveiliging met elektrische bediening Het systeem zorgt ervoor dat het achterportier in kwestie niet van binnenuit geopend kan worden. Op het dashboard bevindt zich een toets waarmee u de kindersloten op de achterportieren kunt activeren. Let op: wanneer het contact aanstaat en het kinderslot is ingeschakeld, brandt de signalering op het dashboard. Vergrendelen van de ruitbediening achter en kindersloten Met een speciale schakelaar kunt u de bediening van de achterportierruiten uitschakelen. Met deze schakelaar kunt u tevens de kindersloten bedienen. De kindersloten werken onafhankelijk van de centrale vergrendeling. 79

82 OPENEN EN SLUITEN B A III Achterklep De ontgrendeling vindt plaats bij stilstaande auto: door middel van de afstandsbediening, bij het openen van een van de portieren. Let op: in alle gevallen zal de achterklep automatisch worden vergrendeld zodra de auto harder dan 10 km/uur rijdt. Sluiten van de achterklep Trek de achterklep aan de handgreep in de binnenbekleding van de kap omlaag. Druk de klep ten slotte dicht. Ontgrendelen in noodgevallen Bij een storing van de vergrendelfunctie van de achterklep, kan het slot vanuit het interieur van de koffer worden bediend: Steek een schroevendraaier of iets dergelijks in de opening B van het slot. Bedien het slot om de achterklep te ontgrendelen. Openen van buitenaf Druk van onderen tegen de ontgrendelbediening A tussen de kentekenplaatlichten. 80

83 VENTILATIE - VERWARMING III A Let op: de automatische regeling komt tot stand via een temperatuursonde op het dashboard (zie A); dek deze nimmer af. 81

84 VENTILATIE - VERWARMING - HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING 1. Luchtverdeling HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Luchtstroom recht van voren (Ventilatieroosters open) Luchtstroom naar de voeten bij de voor- en achterzitplaatsen (Ventilatieroosters gesloten) Luchtstroom naar de voeten, de voorruit en de portierruiten Luchtstroom gericht naar de voorruit en de portierruiten Ontwaseming - Ontdooiing III U kunt de verdeling van de aangejaagde lucht naar wens wijzigen door de luchtverdeelknop 1 in een tussenstand te plaatsen. 2. Interieurlucht Recirculeren interieurlucht In deze stand worden rook en stank uit het interieur geweerd. Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandigheden dit toelaten, om te voorkomen dat de ruiten beslaan. 3. Regeling van de aanjagersnelheid VENTILATIE - VERWARMING De aanjager werkt alleen bij draaiende motor. Voor een comfortabele atmosfeer in het interieur is het raadzaam deze bediening niet in de stand 0 te laten staan, maar minimaal in stand Regeling van de temperatuur van de aanjagerlucht Airconditioning 6. Ontdooien - ontwasemen achterruit. 83

85 AANJAGER - AIRCONDITIONING III Luchttoevoer Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit niet verstopt raakt (dorre bladeren, sneeuw enz.). Als u voor het wassen van uw auto gebruik maakt van een hogedrukspuit, richt dan de straal nooit op de luchtinlaatroosters. Ventilatieroosters De ventilatieroosters op het dashboard (behalve de centrale uitstroomopening) kunnen versteld worden om de luchtstroom te regelen (omhoog-omlaag, links-rechts). Luchtverdeling Een aangename atmosfeer wordt in de eerste plaats verkregen door een goede luchtverdeling in de auto, zowel vóór als achter. Bij de versnellingspook op de middenconsole zijn luchtroosters aangebracht die moeten bijdragen tot het comfort van de achterpassagiers. Pollenfilter - Geurfilter Het systeem is uitgerust met een fi lter dat stofdeeltjes tegenhoudt. Laat het fi lter vervangen volgens de onderhoudsvoorschriften. Zie het onderhoudsboekje. Airconditioning Ook in koude seizoenen is het gebruik van de airconditioning nuttig. Het systeem onttrekt vocht uit de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van de ruiten. Om lekkages van de aircocompressor te voorkomen, is het noodzakelijk om minstens één keer per maand de airconditioning aan te zetten. Het systeem kan alleen effi ciënt werken als de ruiten gesloten zijn. Bij het trekken van een zware aanhanger of bij erg warm weer kan de airconditioning door het koelsysteem van de motor uitgeschakeld worden. Condenswater van de airconditioning wordt langs de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan. Laat de werking van het systeem regelmatig controleren. Zie het onderhoudsboekje. Wanneer de airconditioning in werking is, onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen leidt tot een hoger brandstofverbruik. Ontwaseming - ontdooiing voorruit en voorportierruiten Zet de temperatuurknop en de aanjager op de hoogste stand. Sluit de centrale ventilatieroosters. Zet de airconditioning aan. Let op: zorg ervoor dat de ventilatie niet in de stand voor recirculeren interieurlucht staat. 82

86 VENTILATIE - VERWARMING - HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING 1. Luchtverdeling HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Luchtstroom recht van voren (Ventilatieroosters open) Luchtstroom naar de voeten bij de voor- en achterzitplaatsen (Ventilatieroosters gesloten) Luchtstroom naar de voeten, de voorruit en de portierruiten Luchtstroom gericht naar de voorruit en de portierruiten Ontwaseming - Ontdooiing III U kunt de verdeling van de aangejaagde lucht naar wens wijzigen door de luchtverdeelknop 1 in een tussenstand te plaatsen. 2. Interieurlucht Recirculeren interieurlucht In deze stand worden rook en stank uit het interieur geweerd. Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandigheden dit toelaten, om te voorkomen dat de ruiten beslaan. 3. Regeling van de aanjagersnelheid VENTILATIE - VERWARMING De aanjager werkt alleen bij draaiende motor. Voor een comfortabele atmosfeer in het interieur is het raadzaam deze bediening niet in de stand 0 te laten staan, maar minimaal in stand Regeling van de temperatuur van de aanjagerlucht Airconditioning 6. Ontdooien - ontwasemen achterruit. 83

87 HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Airconditioning De airco-installatie werkt alleen bij draaiende motor. Druk op de toets op het bedieningspaneel. B III Lampje aan = systeem in werking De airconditioning wordt verkregen door het mengen van warme lucht met koude lucht. Met de knop 4 kunt u de airconditioning instellen als de bediening 5 in werking is. Zet de bediening van de aanjagerknop 3 niet op "0", omdat de lucht anders niet gekoeld kan worden. A Recirculeren interieurlucht Met deze functie kunt u het interieur afsluiten voor onaangename geuren of rook, en de snelheid en doeltreffendheid van de airconditioning verhogen. Afhankelijk van de uitvoering drukt u op de toets A (lampje brandt) of verplaatst u de knop B. Het interieur wordt hiermee afgesloten van de buitenlucht. Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Let op: wilt u het interieur snel verwarmen, zet dan de bediening A of B in de stand recirculeren en de bediening 4 helemaal in het rode gebied. Wanneer de auto langere tijd in de zon heeft gestaan, waardoor het in de auto zeer warm is geworden, doet u het volgende: Zet eerst even alle ramen open om het interieur te ventileren en sluit vervolgens alle ramen. Stel de temperatuur in met de knop 4: kies de meest koude stand. Open de ventilatieroosters. Gebruik de stand recirculeren interieurlucht. Zet de aanjager 3 bijna in de hoogste stand. Zet, zodra het in het interieur weer aangenaam is geworden, de aanjager 3 en de temperatuurknop 4 in de gewenste stand. 84

88 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING Bedieningspaneel Als de airconditioning niet is ingeschakeld, kan de temperatuur in de auto nooit lager worden dan de buitentemperatuur. Wanneer de airconditioning permanent in de automatische stand staat, zorgt deze voor een aangename atmosfeer in de auto, ongeacht de weersomstandigheden (druk hiertoe op de toets "AUTO"). Let op: in de automatische stand van de airconditioning werkt deze alleen om de ingestelde temperatuur te bereiken of om de luchtvochtigheid te verlagen. Het is dan ook mogelijk dat de signalering van de airconditioning maar tijdelijk verlicht is. III Automatische airconditioning 2. Display 3. Temperatuurregeling 4. Airconditioning 5. Recirculeren interieurlucht 6. Luchtverdeling 7. Luchthoeveelheid 8. Ontwaseming - ontdooiing voorruit en voorportierruiten 9. Ontdooien - ontwasemen achterruit 2. Display

89 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING 2 2. Display Temperatuurregeling III Automatische werking Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem. Wanneer u op deze toets drukt, verschijnt " AUTO " op het display en worden de volgende functies automatisch geregeld: Luchtstroom. Interieurtemperatuur. Luchtverdeling. Recirculeren interieurlucht. Airconditioning. Druk op de bediening voor terugkeer naar de handmatige stand. De gewenste temperatuur kan met behulp van de druktoetsen worden ingesteld: - Verlagen van de temperatuur. + Verhogen van de temperatuur. Stel de temperatuur in op ongeveer 22 C voor een optimaal comfort. De temperatuur kan bij deze waarde variëren van 20 C tot 24 C. HI (high): hoogste stand verwarming. LO (low): hoogste stand airco. Let op: Na een koude start wordt de aanjagersnelheid geleidelijk verhoogd om te voorkomen dat een onaangename hoeveelheid koude lucht wordt aangevoerd. Wanneer de auto wat langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur veel kouder (of warmer) is dan wat als comfortabel wordt ervaren, heeft het geen zin de aangegeven temperatuur te wijzigen om snel het gewenste comfort te bereiken. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen. 86

90 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING Handmatige bediening van bepaalde functies Het is mogelijk om een of meer functies handmatig te bedienen, terwijl de automatische werking van de overige functies gehandhaafd blijft. Het lampje "AUTO" zal in dat geval doven. 4. Airconditioning Druk op de toets op het bedieningspaneel. Op het display verschijnt een symbooltje (systeem actief). Om te voorkomen dat bij koud of vochtig weer de ruiten aan intierieurzijde beslaan, wordt aanbevolen de stand AUTO te gebruiken. Druk op de toets op het bedieningspaneel om het koelen van de lucht in- of uit te schakelen. De airconditioning wordt vervolgens verkregen door het mengen van warme met koude lucht via de temperatuurregelknop van de aanjager Luchtverdeling Druk op de toets zodat op het display achtereenvolgens de luchtstromingen worden weergegeven naar: De voorruit. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Voorruit en voeten van de inzittenden. III Voorruit en voeten van de inzittenden. 5. Recirculeren interieurlucht Wanneer u op de toets drukt, vindt geen aanvoer van buitenlucht plaats en verschijnt het corresponderende symbooltje op het display. In deze stand worden rook en stank uit het interieur geweerd. Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandigheden dit toelaten, om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Druk hiertoe op de toets "AUTO" of druk opnieuw op de toets voor de recirculatie van de interieurlucht. De voeten van de inzittenden. (Ventilatieroosters gesloten). Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters en die bij de voeten van de inzittenden. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Let op: in de stand AUTO wordt de luchtverdeling automatisch geregeld. 87

91 AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING Verhogen. 7. Luchthoeveelheid Regeling van de aanjagersnelheid. Druk op de toets : 8. Ontwaseming - Ontdooiing Tijdens de werking brandt het lampje en wordt het symbooltje weergegeven op het display. Wanneer u deze toets bedient, schakelt u de functie voor het snel ontdooien van de voorruit en de zijruiten in. Met deze functie treedt automatisch de airconditioning in werking en vindt er een optimale luchtverdeling plaats, afgestemd op het comfort van de inzittenden. Om deze functie te stoppen, drukt u opnieuw op de toets 8 of op de toets " AUTO ". III Verlagen. De aanjagersnelheid is afl eesbaar op het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer zichtbare ventilatorschoepen (7 mogelijke standen). Let op: stel de aanjagersnelheid in op 0: het systeem is nu uitgeschakeld (display uit). Let op: in de stand AUTO wordt de snelheid van de aanjager door het systeem bepaald. 9. Ontdooien - ontwasemen achterruit 88 Door op de toets AUTO te drukken, wordt opnieuw de automatische stand verkregen.

92 VOORSTOELEN 1 5 III

93 VOORSTOELEN III Met de hand te bedienen functies Hoofdsteun 1 Schuif de hoofdsteunen naar boven om ze in een hogere stand te verstellen. Druk tegen de nok om ze te laten zakken. De hoofdsteun is correct ingesteld als de bovenkant van de steun en de bovenkant van het hoofd zich op gelijke hoogte bevinden. De hoofdsteunen zijn kantelbaar. Om de hoofdsteun te verwijderen zet u deze eerst in de hoogste stand en duwt u met een muntstuk het lipje omhoog. Vervolgens trekt u de hoofdsteun uit de stoel. Rugleuning verstellen 2 Zet met de daarvoor bestemde bediening de rugleuning in de gewenste hellingshoek. De rugleuning kan 45 naar achteren worden gekanteld tot hij vergrendelt. Door tegen de bediening te drukken kunt u de rugleuning ontgrendelen. 3 4 Hoger zetten of kantelen van het zitgedeelte Trek de bediening omhoog en zet het zitgedeelte in de gewenste stand. In lengterichting Licht de bedieningsstang op en schuif de stoel in de gewenste stand. Stoelverwarming De voorstoelen kunnen afzonderlijk worden verwarmd. Gebruik hiertoe de schakelaars op de zijkant van de stoelen en kies een van de drie verwarmingsstanden m.b.v. de keuzeschakelaar: 0: Uit. 1: Laagste stand. 2: Gemiddelde stand. 3: Hoogste stand. De stoelverwarming wordt thermostatisch geregeld. Let op: de stoelverwarming werkt alleen als de motor draait. 5 Armleuning Rechtop zetten van de armleuning: licht deze op tot hij vergrendelt. Let op: verwijderen van de armleuning: Druk op de bediening bij het scharnierpunt. Trek aan de armleuning om deze te verwijderen. 90

94 ACHTERBANK MET DRIE ZITPLAATSEN Hoofdsteunen achterin Er zijn twee standen voor de hoofdsteunen achterin: ingeschoven, voor wanneer de zitplaats vrij is. de uitgetrokken stand, om de veiligheid van de inzittenden te waarborgen. U kunt de hoofsteun uittrekken tot het vergrendelpunt. Trek de hoofdsteun tot de aanslag omhoog en druk op de ontgrendeling om de hoofdsteun te verwijderen. Neerklapbare rugleuning Deze is in geheel of in gedeelten neerklapbaar. Schuif de hoofdsteunen omlaag. Steek van elke gordel het uiteinde in de betreffende vergrendeling. Druk op de bediening aan weerszijden van de rugleuning en kantel de rugleuning helemaal naar voren. Let erop dat de rugleuning goed in de vergrendeling valt als u deze weer rechtop zet. III Het is essentieel dat u de autogordels op de daarvoor bestemde plaatsen opbergt, alvorens u de rugleuning neerklapt. Wanneer u dit doet, kunt u naderhand de rugleuningen inclusief gordels en vergrendelingen terugklappen, zodat deze direct beschikbaar zijn voor de achterpassagiers. 91

95 AIRBAGS A III Uitschakelen passagiersairbag Als u op de voorstoel een kinderzitje met de rugleuning in de rijrichting wilt gebruiken, moet u de passagiersairbag voorin uitschakelen. Dat gaat als volgt: Zet het contact uit en steek de sleutel in de schakelaar A. Draai de sleutel in de stand "OFF": de passagiersairbag is uitgeschakeld. Het controlelampje van deze airbag op het instrumentenpaneel zal gaan branden als u het contact aanzet. Inschakelen van de frontairbag van de passagier Vergeet niet de airbag weer in te schakelen zodra dat kan. Dat gaat als volgt: Zet het contact uit en steek de sleutel in de schakelaar A. Draai de sleutel in de stand "ON": de passagiersairbag is ingeschakeld. Als u het contact aanzet, zal het controlelampje van de passagiersairbag op het instrumentenpaneel een paar seconden branden. Indien u op de passagiersstoel voorin een kinderzitje plaatst met de rugleuning in de rijrichting, dan moet u de frontairbag aan passagierszijde uitgeschakelen, daar het kind anders ernstig gewond of gedood kan worden, als de airbag afgaat. 92

96 VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN De ISOFIX-bevestigingspunten en het ISOFIX-systeem De buitenste zitplaatsen achterin zijn voorzien van goedgekeurde ISOFIX-bevestigingspunten. Dit zijn 2 ogen tussen de rugleuning en de zitting op ongeveer 28 cm van elkaar. ISOFIX-kinderzitjes hebben 2 sloten die in deze verankeringspunten grijpen. Het systeem is bedoeld voor kinderen tot 18 kg. Wanneer een kinderzitje niet op de juiste wijze in de auto wordt gemonteerd, loopt het kind gevaar bij een eventuele aanrijding. ISOFIX-bevestigingssystemen beperken het risico van een verkeerde montage. Het ISOFIX-bevestigingssysteem staat garant voor een betrouwbare, stevige en snelle montage van een kinderzitje in de auto. Het ISOFIX kinderzitje, dat gehomologeerd is voor alle auto's van het merk CITROËN en dat verkocht wordt in het CITROËN-netwerk is het kinderzitje KIDDY Isofix (1). Het kan met de rug in de rijrichting worden gemonteerd voor kinderen onder de 13 kg of met het gezicht in de rijrichting voor kinderen die tussen 9 en 18 kg wegen. Aanwijzingen voor het monteren van een KIDDY Isofix: Zet de voorstoel in een stand tussen helemaal naar voren en helemaal naar achteren, met de rugleuning rechtop, als u het zitje met het gezicht in de rijrichting wilt monteren. In geval van montage met de rug in de rijrichting moet de rugleuning van het kinderzitje in contact komen met de voorstoel. Kinderzitjes die met de autogordel worden vastgezet De volgende tabel geeft per zitplaats in de auto en per gewichtsklasse aan op welke wijze goedgekeurde, universele kinderzitjes met behulp van de autogordel mogen worden bevestigd, conform de richtlijn 2000/3. Plaats(en) Voorin (a) Stoel zonder hoogteverstelling - Verhoogde stoel Gewicht van het kind <10 kg en <13 kg (categorieën 0 en 0+) 9-18 kg (categorie 1) kg (categorie 2) kg (categorie 3) U U U U Achterin raamzijde U U U U Achterin midden U U U U VERKLARING U: Zitplaats voor het met de rug of het gezicht in de rijrichting plaatsen van een goedgekeurd, universeel kinderzitje. (a): Indien u op de passagiersstoel voorin een kinderzitje plaatst met de rugleuning in de rijrichting, dan moet u de frontairbag aan passagierszijde uitgeschakelen, daar het kind anders ernstig gewond of gedood kan worden, als de airbag afgaat. Houd u aan de wettelijke voorschriften ten aanzien van het vervoeren van kinderen voorin, zoals die gelden in het land waar u zich bevindt. (1): U kunt de ISOFIX-verankeringspunten alleen gebruiken voor het bevestigen van een goedgekeurd ISOFIX-kinderzitje. III Houd u altijd stipt aan de montagevoorschriften van de fabrikant van het kinderzitje. 93

97 BINNENVERLICHTING 1. Plafonniers Verplaats de bediening 1 in de 3 volgende standen In deze stand gaat de plafondverlichting branden bij het openen van een portier of de achterklep. III In deze stand is de plafondverlichting uitgeschakeld en permanent gedoofd. De leesspots zijn uitgeschakeld. In deze stand brandt de verlichting permanent. Automatische bediening van de plafondverlichting Bij het instappen: De verlichting gaat aan met het ontgrendelen van de autoportieren of bij het openen van een portier. De verlichting dooft 30 seconden na sluiten van de portieren of bij aanzetten van het contact. Bij het uitstappen: De verlichting gaat aan zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd (gedurende 30 seconden) of bij het openen van een portier. De verlichting dooft 30 seconden na sluiten van alle portieren of onmiddellijk bij vergrendelen van de auto. 2. Leesspots Wanneer u op een van de bedieningen 2 drukt, gaat de desbetreffende spot aan of uit. De spots werken niet bij afgezet contact, maar wel in de eco-modus. 94

98 COMFORT IN DE AUTO III Onderste dashboardkastje met ventilatie Openen: trek aan de greep en laat het klepje zakken. Hieruit stroomt dezelfde gekoelde lucht als uit de ventilatierosoters. Het dashboardkastje heeft een opbergvoorziening voor de boorddocumentatie. Laden voorstoelen Openen : oplichten en naar voren trekken. Opbergvoorzieningen in de koffer Bij de kofferdrempel zijn riemen aangebracht voor het vastsjorren van diverse voorwerpen (verbandtrommel, gevarendriehoek, jerrycan, etc.). Rechts in de kofferruimte bevindt zich een bergvak voor het opbergen van diverse spullen. LET OP Houd, i.v.m. de veiligheid, tijdens het rijden de klep van het handschoenenkastje gesloten. 95

99 COMFORT IN DE AUTO III Zonnekleppen Klap de zonneklep neer om te voorkomen dat u verblind wordt door de zon. Schijnt de zon van opzij via de portierruiten naar binnen, maak dan de zonneklep bij de binnenspiegel los en klap hem naar de zijruit toe om. De zonneklep aan zowel passagiers- als bestuurderszijde is voorzien van een afdekbaar make-upspiegeltje. Zonneklep met verlichte spiegel Als het contact aan is, gaat het lampje automatisch branden als u het klepje opent. Spionnetje (voor eventuele kinderen op de achterbank) Deze spiegel stelt de bestuurder in staat om de achterzitplaatsen in het oog te houden. Handgrepen - kleerhangerhaken 96

100 COMFORT IN DE AUTO III Aansteker Werkt bij aanzetten van het contact. Druk op de knop en wacht tot de aansteker naar buiten komt. Asbak In een van de blikhouders in de middenconsole kan een asbak worden geplaatst. Uitklapbaar tafeltje in rugleuning Dit tafeltje is geïntegreerd in de rugleuning van de voorstoelen. Let op: plaats geen harde of zware voorwerpen op de plank. Deze kunnen bij een noodstop of aanrijding het interieur in geworpen worden en gevaar opleveren voor de inzittenden. 97

101 MODUBOARD III 98 Met het moduboard, dat zich achter de rugleuningen van de achterstoelen bevindt, kunt u de koffer naar wens indelen. A - Plank verticaal opgeborgen tegen de rugleuningen van de achterstoelen. Verwijderen van het moduboard Houd het met één hand vast. Maak het los door op de bedieningen 1 te drukken. Houd het moduboard (nog steeds ingeklapt) schuin naar u toe. Trek het los uit de bevestigingen. Hanteer het moduboard zonder kracht uit te oefenen op de scharnierpunten waarmee de verschillende delen aan elkaar vastzitten. Let op: de middelste steunpoot 2 kan tussen de rugleuningen van de stoelen worden weggeklapt. Plaatsen van het moduboard vouw de middelste steun 2 uit (belangrijk voor een goede ondersteuning van de bagage). houd het opgevouwen moduboard in gekantelde stand tegen de scharnierpunten. vergrendel het moduboard in de opengevouwen toestand. Het moduboard vastzetten Vouw het moduboard op. Klik het moduboard in de bedieningen 1 om het vast te zetten Het moduboard vastzetten in opengevouwen toestand (zie afbeelding B-C-D-E) Houd de hoek van het niet helemaal opengevouwen moduboard onder de vergrendelklem 3. Vouw het moduboard helemaal open zodat het vast komt te zitten. LAAT HET MODUBOARD NIET OP DE VERGRENDELKLEM 3 RUSTEN. Losmaken van het moduboard voor beide zijden: Trek aan het voorste gedeelte nadat u uw hand in de speciaal hiervoor bedoelde opening 4 heeft gestoken. Vouw het scharnierende voorste gedeelte op het achterste gedeelte zodat de houderklem 3 aan de voorkant vrijkomt. 3 4

102 MODUBOARD 3 Het is mogelijk de kofferruimte naar behoefte in te delen : B- Voor breekbare bagage. C- Voor grote en lange voorwerpen. D- Voor een groot en lang voorwerp in combinatie met breekbare bagage. E- Voor een lang voorwerp met behoud van 2 achterzitplaatsen en 2/3 van de kofferruimte. F- Om een breekbaar van een lang voorwerp te scheiden. III Voor een lange kofferruimte met veel inhoud met volledig uitgevouwen moduboard. Door de rugleuningen van de achterbankstoelen neer te klappen, kunt u vanaf de achterzijde van de auto in een handomdraai een vlakke koffervloer creëren die van de kofferdrempel naar de rugleuningen van de voorstoelen loopt. 99

103 OPEN DAK Elektrisch bediend schuifdak Het schuifdak schuift over het achterste dakpaneel naar achteren open, zodat de ruimte boven het hoofd van de voorpassagiers volledig vrij is. Wanneer het schuifdak wordt geopend, komt automatisch een windscherm omhoog. Draai de bediening naar links om het dak te laten schuiven (9 openingsstanden). III Het elektrisch schuifdak wordt bediend via een draaiknop waarmee het in negen verschillende openingsstanden kan worden gezet. Deze knop bevindt zich op de dakbekleding tussen de twee zonnekleppen. Een antiklemvoorziening stopt het dichtschuiven van het schuifdak bij obstakels; het dak gaat dan automatisch weer open. Zonnescherm van het schuifdak Dit kan handmatig worden bediend bij zowel gesloten als geopend schuifdak. Bij het openen van het dak wordt het windscherm vóór automatisch geopend. Het windscherm vóór kan niet gesloten worden zolang het dak geopend is. Let op Het achteraf inbouwen van een schuifdak is niet toegestaan als uw auto voorzien is van gordijnairbags. 100

104 OPEN DAK Indien het schuifdak tijdens het sluiten onverwachts open gaat, zet dan de bediening in de stand sluiten en druk net zo lang tot het schuifdak volledig gesloten is. Let op: tijdens deze handeling is de antiklemvoorziening niet actief. Raadpleeg bij eventuele storingen een CITROËN erkend bedrijf Let op: bij zeer hoge snelheden is het noodzakelijk wat langer op de schuifdakschakelaar te drukken wanneer u dit wilt sluiten. III HOUD VOORAL KINDEREN GOED IN DE GATEN BIJ HET BEDIENEN VAN HET DAK Neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, ook wanneer u de auto maar even verlaat. Als u als bestuurder het schuifdak bedient, moet u erop letten dat de passagiers het openen of sluiten niet belemmeren. Als er iets of iemand bij het bedienen van het open dak klem komt te zitten, moet u de beweging van het dakpaneel meteen omkeren. Doe dat door de schakelaar aan de andere kant in te drukken. De bestuurder dient erop te letten dat de inzittenden het schuifdak op de juiste wijze bedienen. 101

105 HOEDENPLANK B III Verwijderen Voor het verwijderen neemt u de koorden los en geeft u links en rechts een tik tegen de onderkant van de plank. Til de hoedenplank vervolgens op. Bergvakken Draai de plank om en leg deze vervolgens plat op de bodem van de koffer. Aanbrengen Plaats de hoedenplank op de vergrendelingen en duw deze neer tot hij vastzit. U kunt de hoedenplank aan de achterklep bevestigen door de koorduiteinden bij B vast te maken 102 Plaats geen harde of zware voorwerpen op de plank. Hierdoor kan de weerstandsbedrading van de verwarming in de achterruit beschadigd raken; bovendien kunnen deze voorwerpen bij een noodstop of aanrijding het interieur in geworpen worden en daardoor de inzittenden in gevaar brengen.

106 OPENEN VAN DE MOTORKAP 2 1 A Motorkap Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat. Trek aan de hendel onder het dashboard om de motorkap te ontgrendelen. Druk tegen de hendel A boven de grille, rechts van het chevronsteken, en licht de motorkap op. Let op: de bedieningspal van de motorkapontgrendeling kan na een zekere gebruikstijd van de auto zeer warm worden. Motorkapsteun: trek de steun los en draai hem zo dat hij in opening 1 valt en vervolgens naar de opening 2. Let op: trek de steun niet naar voren. Sluiten Duw de motorkap naar beneden en laat deze dan vlak boven het slot los. IV Controleer of de motorkap goed vergrendeld is. Vermijd het openen van de motorkap bij rukwinden. 103

107 NIVEAUS ZIE OOK HET HOOFDSTUK: VOORZORGSMAATREGELEN IV A Luchtfilter Volg de instructies in het onderhoudsboekje op. Vloeistof ruitensproeiers voor/achter en koplampsproeiers Gebruik bij voorkeur de door CITROËN voorgeschreven producten. Inhoud: zie "Inhoud reservoirs". Koelvloeistof Het vloeistofniveau moet zich tussen de merktekens MIN en MAX op het expansievat bevinden. Wacht, als de motor warm is, ministens 15 minuten. Soort: zie het onderhoudsboekje. Voer geen handelingen aan het koelsysteem uit als de motor warm is. Motorolie Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor al minstens 10 minuten is afgezet. Soort: zie het onderhoudsboekje. Trek de oliepeilstok uit de houder. Het oliepeil moet zich tussen de merktekens MIN en MAX op de peilstok bevinden. Het niveau mag nooit boven het maximum uitkomen. MAX MIN Remvloeistof Het remvloeistofniveau moet zich tussen de merktekens MIN en MAX op het reservoir bevinden. Soort: zie het onderhoudsboekje. Stop onmiddellijk als dit lampje tijdens het rijden gaat branden en neem contact op met een CITROËN erkend bedrijf. B Pollenfilter/Anti-geurfilter Zie het onderhoudsboekje. 12-volts accu Zie: "Starten met een hulpaccu". Bij handelingen onder de motorkap kan de koelventilator, als de motor warm is, op elk willekeurig moment gaan draaien, ook als het contact is afgezet. Raadpleeg het deel "GEBRUIKSVOORZORGEN" achterin het boekje. 104

108 NIVEAUS BIJVULLEN Motorolie bijvullen Verwijder de peilstok vóór het bijvullen. Controleer het oliepeil na het bijvullen. Het niveau mag nooit boven het maximum uitkomen. Draai de vuldop vast voordat u de motorkap sluit. Soort: zie het onderhoudsboekje. IV Motorolie Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor al minstens 10 minuten is afgezet. Trek de oliepeilstok uit de houder. Het oliepeil moet zich tussen de merktekens MIN en MAX op de peilstok bevinden. Bij handelingen onder de motorkap kan de koelventilator, als de motor warm is, op elk willekeurig moment gaan draaien, ook als het contact is afgezet. 110

109 NIVEAUS BIJVULLEN Koelvloeistof bijvullen Het vloeistofniveau moet zich tussen de merktekens MIN en MAX op het expansievat bevinden. Vul zonodig koelvloeistof bij. Laat het koelsysteem van de auto nakijken bij een CITROËN erkend bedrijf als u meer dan 1 liter moet bijvullen. Draai de dop goed dicht. Let op: als er regelmatig koelvloeistof moet worden bijgevuld, duidt dit op een storing die snel hersteld moet worden. Soort: zie het onderhoudsboekje. Opmerking: de koelventilator kan nog 10 minuten na het afzetten van de motor blijven draaien. Radiateur - koelvloeistof Het controleren van het niveau en het eventuele bijvullen van koelvloeistof moet altijd gebeuren bij koude motor. Warme motor Verwijder het beschermkapje. Wacht 15 minuten of net zo lang tot de temperatuur lager is dan 100 C en draai dan met een beschermende doek de dop langzaam los om de druk uit het systeem te laten ontsnappen. IV Bij handelingen onder de motorkap kan de koelventilator, als de motor warm is, op elk willekeurig moment gaan draaien, ook als het contact is afgezet. 111

110 1.1i-MOTOR 1.4i-MOTOR IV 105

111 1.4i 16V-MOTOR IV 106

112 1.6i 16V-MOTOR IV 107

113 HDi 70-MOTOR IV 108 In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast. Laat werkzaamheden aan deze motoren daarom altijd over aan het personeel van een CITROËN erkend bedrijf, dat daar speciaal voor is opgeleid.

114 1.6 HDi-MOTOR IV In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast. Laat werkzaamheden aan deze motoren daarom altijd over aan het personeel van een CITROËN erkend bedrijf, dat daar speciaal voor is opgeleid. 109

115 BRANDSTOFTOEVOERSYSTEEM VAN DE DIESELMOTOR Aftappen van water uit het brandstoffilter Tap het systeem regelmatig af (bij elke keer dat de motorolie wordt ververst). Draai de aftapschroef of de detectiesonde water in diesel aan de onderkant van het brandstoffi lter los. Laat het water geheel weglopen. Draai vervolgens de aftapschroef of de detectiesonde water in diesel weer dicht. HDi 70-motor 1.6 HDi-motor IV In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast. Laat werkzaamheden aan deze motoren daarom altijd over aan het personeel van een CITROËN erkend bedrijf, dat daar speciaal voor is opgeleid. 112

116 BRANDSTOFTOEVOERSYSTEEM VAN DE DIESELMOTOR HDi 70-motor 1.6 HDi-motor Maak de klemmen van de beschermkap los om de opvoerpomp te kunnen bereiken. Op gang brengen van het brandstofcircuit In geval van brandstofpech: Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter brandstof en knijp vervolgens in de balg van de opvoerpomp tot een zekere weerstand wordt gevoeld. Start de motor terwijl u het gaspedaal iets intrapt, totdat de motor loopt. Indien de motor niet bij de eerste poging wil aanslaan, wacht dan 15 seconden alvorens opnieuw te starten. Wil de motor na verscheidene pogingen nog niet aanslaan, herhaal dan de handeling vanaf het begin. Geef, terwijl de motor stationair draait, iets gas om het ontluchten te voltooien. IV In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast. Laat werkzaamheden aan deze motoren daarom altijd over aan het personeel van een CITROËN erkend bedrijf, dat daar speciaal voor is opgeleid. 113

117 INHOUD RESERVOIRS Ruitensproeiervloeistof (in l) 3,5 Ruitensproeiervloeistof en koplampwisservloeistof (in l) 6 Type motor Carterinhoud (l) (1) IV 1.1i-motor 3,2 1.4i-motor 3, V-motor 3,2 1.6i 16V-motor 3,2 HDi 70-motor 3,8 1.6 HDi 92-motor 3, HDi 110-motor 3,85 (1) Verversen en oliefi lter vervangen. 114

118 12-VOLTS ACCU Starten van de motor na het aansluiten van een losgenomen accu Zet het contact aan. Wacht ongeveer 1 minuut voordat u de startmotor inschakelt. In deze tijd kunnen de elektronische systemen zich resetten. Het opnieuw invoeren van de autoradiocode kan noodzakelijk zijn. Als de accu enige tijd niet aangesloten is geweest, kan het noodzakelijk zijn dat u de volgende functies opnieuw instelt: De anti-klemvoorziening van het schuifdak. De anti-klemvoorziening van het open dak. De instellingen van het display (datum, tijd, taal, eenheden voor afstanden en temperatuur). De instellingen van de radio. De NaviDrive (Zie het NaviDrive-boekje). SensoDrive versnellingsbak: Zie "SensoDrive versnellingsbak (REÏNITIALISEREN"). IV 115

119 12-VOLTS ACCU Starten met een hulpaccu Als de accu leeg is, kunt u de auto met behulp van een hulpaccu of de accu van een andere auto starten. A. Lege accu, aangesloten op de auto (Onder de motorkap). B. Hulpaccu. C. Massa-aansluiting op de auto. Controleer of de hulpaccu de juiste spanning heeft (12 V). Zet de motor van de auto met de hulpaccu af. De beide auto's mogen elkaar niet raken. Sluit de startkabels aan zoals op de afbeelding is aangegeven. Om vonkvorming te voorkomen moeten de klemmen goed vastzitten. Start de motor van de auto met de hulpaccu. Laat die motor gedurende ongeveer 1 minuut draaien met een iets verhoogd toerental. Start dan de auto met de lege accu. Houd u aan de aangegeven volgorde. C A B IV Advies Raak de klemmen tijdens het starten niet aan. Hang niet met uw bovenlichaam boven de accu. Neem de kabels in omgekeerde volgorde los en zorg ervoor dat ze elkaar niet raken. Houd open vuur uit de buurt van de accu en voorkom vonkvorming (explosief gas). De accu bevat corrosief zwavelzuur. Bescherm uw ogen en uw gezicht tijdens de handelingen. Als er zuur op uw huid is gekomen, spoel het dan met veel schoon water weg. 116

120 ZEKERINGEN Zekeringkast Onder het dashboard en in het motorcompartiment bevindt zich een zekeringkast. Zekeringen onder het dashboard Om de zekeringen onder het dashboard te kunnen bereiken, trekt u de toegangsklep los door enkele vingers in de uitsparing tussen de onderkant van het dashboard en het stuur te steken. Zekering vervangen Voordat u een defecte zekering vervangt, moet u eerst de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen. De nummers van de zekeringen staan op de zekeringkast. Goed Defect IV Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde sterkte (zelfde kleur). Gebruik de speciale tang A op de klep bij de zekeringkastjes. Hierop bevinden zich de reservezekeringen. Tang A 117

121 ZEKERINGTABEL ZEKERINGEN ONDER HET DASHBOARD Nummer Stroomsterkte Functie 3 5 A Airbags 4 10 A Diagnoseaansluiting Additief roetfi lter Koppelingscontact Stuurhoeksensor 5 30 A Ruitbediening achterin Open dak 6 30 A Ruitensproeiers 8 20 A Klokje Bedieningstoetsen op het stuur Radio Display 9 30 A Aanstekers Klokje Plafonniers Make-upspiegeltje A Alarm IV A Stuurslot Diagnoseaansluiting A Airbagmodule Regen-/lichtsterktesensor A Parkeerhulp Instrumentenpaneel Airconditioning Bluetooth telefoon A Elektrische vergrendeling Supervergrendeling A Achterruitverwarming 18 SHUNT Transportopslagshunt 118

122 ZEKERINGEN Zekeringen in de motorruimte Zekeringkast Om de zekeringkast in het motorcompartiment te kunnen bereiken, verwijdert u eerst de kap van de accu en klikt u vervolgens het deksel los. Sluit de kap na afloop van de werkzaamheden zorgvuldig. IV Ingrepen aan MAXI-zekeringen, die een extra bescherming bieden en die zich in de zekeringkasten bevinden, zijn uitsluitend voorbehouden aan een CITROËN erkend bedrijf. 119

123 ZEKERINGTABEL ZEKERINGEN IN DE MOTORRUIMTE Nummer Stroomsterkte Functie 1 20 A Detectiesonde water in diesel 2 15 A Claxon 3 10 A Ruitensproeiers 4 20 A Koplampsproeiers 5 15 A Brandstofpomp 6 10 A Stuurbekrachtiging IV 7 10 A Koelvloeistofniveau 8 25 A Startmotor 9 10 A Computers (ABS, ESP) A Bedieningscomponenten motormanagement (bobine, elektroklep, lambdasonde, injectie) Ontluchten koolstoffi lter A Aanjager A Ruitenwissers vóór A Luchtpomp (benzine-uitvoering) Voorverwarming diesel 120

124 BRANDSTOF TANKEN Stop met tanken als het vulpistool al drie keer is afgeslagen, aangezien er anders storingen in de werking van uw auto kunnen optreden. Inhoud brandstoftank (in liter): Ongeveer 47. BRANDSTOFSOORT Tegen de binnenkant van de brandstoftankklep zit een sticker met informatie over de toegestane brandstofsoort. Trek de klep aan de rand open. Tankdop met slot Openen of sluiten: draai de sleutel een kwartslag rond. Bevestig tijdens het tanken de tankdop aan de daarvoor bestemde steun aan de binnenkant van de brandstoftankklep. Voor benzinemotoren met een katalysator moet u loodvrije benzine gebruiken. De opening in de vulhals heeft een aangepaste diameter, waardoor u uitsluitend loodvrije brandstof kunt tanken. ONGELODE BENZINE DIESEL De benzinemotoren zijn geschikt voor het gebruik van RON 95 brandstof. Voor meer rijcomfort adviseren wij u echter om RON 98 benzine te tanken. V Als er bij vergissing de verkeerde brandstofsoort is getankt, moet de brandstoftank beslist worden afgetapt voordat u de motor weer start. 121

125 LAMPEN VERVANGEN Koplampunit voor 1: Dimlichten 2: Grootlicht 3: Parkeerlicht 4: Richtingaanwijzer Let op: onder bepaalde omstandigheden kan de binnenzijde van het koplampglas beslaan. Dimlichten Kantel de metalen veer van de toegangsklep tot de lampen weg. Open de klep. Maak de stekker los. Maak de klemveer vrij. Neem de lamp uit. Lamp: H7 Grootlicht Kantel de metalen veer van de toegangsklep tot de lampen weg. Open de klep. Maak de stekker los. Druk de klemmen 1 en 2 in en maak ze vrij. Neem de lamp uit. Lamp: H1 V Mistlampen voor Lamp: H1 122

126 LAMPEN VERVANGEN Knipperlicht voor Kantel de metalen veer van de toegangsklep tot de lampen weg. Open de klep. Draai de lamphouder een kwartslag en trek eraan. Neem de lamp uit. Lamp: PY 21 W (amber) Parkeerlicht Kantel de metalen veer van de toegangsklep tot de lampen weg. Open de klep. Draai de lamphouder een kwartslag en trek eraan. Lamp: W5 Zijknipperlicht Om de lamp van het zijknipperlicht te vervangen, drukt u de unit naar voren of naar achteren om het los te klikken en naar u toe te trekken. Neem de aansluiting los, terwijl u de draad vasthoudt. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. V 123

127 LAMPEN VERVANGEN V Plafondlamp Trek de transparante kap van de binnenverlichting los om de gloeilamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W Leesspots Trek de transparante kap van de binnenverlichting los om de gloeilamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W Verlichting Trek de verlichting los om de gloeilamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W 124

128 LAMPEN VERVANGEN Achterlichtunit Ga na welke lamp defect is. Lampen: 1: Rem- en parkeerlichten: P 21 W / 5 W 2: Richtingaanwijzers: PY 21 W 3: Achteruitrijlamp: P 21 W 4: Mistachterlicht: P 21 W Demonteren Verwijder de dop van de moer op de bevestiging aan de buitenzijde. Schroef de 2 moeren los (1 buitenste en 1 binnenste). Trek via het zijbergvak achter in de auto de houder van zijn plaats door de lipjes in te duwen en maak de stekker los om de lamp te kunnen bereiken. V Ga, nadat u de gloeilamp heeft vervangen, voor het monteren van de complete unit in omgekeerde volgorde van demonteren te werk. 125

129 LAMPEN VERVANGEN Derde remlicht Open de klep om de lamp te kunnen bereiken en druk op de twee metalen veren via de twee speciale openingen in de klepbekleding. Let er tijdens de montage op dat de klepbekleding in de juiste stand zit. Lamp: W 16 W Kentekenplaatverlichting Trek de transparante kap los en neem de lamphouder uit. Lamp: W 5 W V Controleer na de werkzaamheden de werking van de lampen. 126

130 VEILIGHEIDSADVIEZEN Trekhaak Wij adviseren u de montage van deze voorziening over te laten aan een CITROËN erkend bedrijf, aangezien hij bekend is met de sleepgewichten van de auto en over de benodigde instructies beschikt met betrekking tot een dergelijk veiligheidssysteem. Afmetingen (in meters) A: 0,75 A Set allesdragers Gebruik, in het belang van uw veiligheid en om schade aan de auto te voorkomen, uitsluitend door CITROËN goedgekeurde allesdragers. Aanbevelingen: Verdeel de belading gelijkmatig over de dragers en voorkom overbelasting aan één kant. Plaats de zwaarste voorwerpen zo dicht mogelijk tegen het dak. Zet de belading stevig vast en markeer buiten de auto stekende delen. Rijd voorzichtig: de auto is gevoeliger voor zijwind. De auto kan minder stabiel zijn dan u gewend bent. Verwijder de allesdragers zodra ze niet meer nodig zijn. V Houd u aan het aangegeven laadvermogen. Maximale belasting allesdragers: zie "Algemene gegevens". 127

131 ALLESDRAGERS 1 A Gebruik voor het monteren van de dwars te plaatsen daklastdragers de accessoires die zich in de lade onder de voorstoel aan passagierszijde bevinden. Ga daarna als volgt te werk: 1. Draai de 4 bouten los om de zijstangen 1 uit de stangen 2 (afbeelding A) te kunnen verwijderen. 2. Verplaats de steun 3 naar het midden van de vaste balken tussen de twee merktekens a en b. Elke schuifbare steun 3 dient voorzien te zijn van een afstandsstuk Plaats de langste balk aan de voorkant van de auto, de andere aan de achterkant. Let erop dat de uiteinden van de balken goed op de steunen zijn geplaatst. De chevronstekens moeten van bovenaf zichtbaar zijn en in de rijrichting van de auto wijzen (afbeelding B). 4. Draai de schroeven vast. Gebruik de grote bouten en let erop dat de afstandsstukken 4 correct geplaatst zijn (afbeelding C). B 3 1 C Aanbevelingen: Maximaal toelaatbaar gewicht: 60 kg verdeeld over de twee dwarsgeplaatste dragers. Verdeel de last gelijkmatig en sjor de lading goed vast. Signaleer uitstekende delen. Plaats de zwaarste voorwerpen zo dicht mogelijk tegen het dak. Controleer na enkele kilometers of de bouten goed zijn aangedraaid. a 4 3 b V Wanneer u daklastdragers gebruikt bent u verplicht de afstandsstukken 4 te gebruiken. 128

132 WIEL VERWISSELEN Reservewiel uitnemen Om bij het reservewiel te komen: Licht de vloermat op. Verwijder de krikhouder zodat u het reservewiel kunt bereiken. Gereedschap Het gereedschap bevindt zich in een gereedschapsdoos in het reservewiel. Maak de spanband los om erbij te komen. Reservewiel terugplaatsen Leg het wiel terug in de koffer, berg de krikhouder in het wiel op en sjor het geheel vast met de riem. Advies De wielbouten zijn specifi ek voor elk type wiel. Informeer bij een CITROËN erkend bedrijf naar de juiste wielbouten als u andere velgen wilt monteren. De krik en het boordgereedschap zijn speciaal bestemd voor uw auto. Gebruik ze niet voor andere werkzaamheden. Rijd met een reservewiel voorzichtig. 129

133 WIEL VERWISSELEN Demonteren 1. Zet de auto op een vlakke en horizontale ondergrond. Zet de parkeerrem vast. Zet het contact af en schakel, afhankelijk van de oriëntatie van de auto ten opzichte van de helling, de eerste versnelling of de achteruitversnelling in. 2. Plaats de krik onder een van de vier krikpunten aan de onderzijde van de zijdorpels, bij het wiel in kwestie, en draai deze met behulp van de kriksleutel uit tot de grond. 3. Trek de wieldop bij een van de openingen met het uiteinde van de wielsleutel los. Auto's met aluminium velgen: - Verwijder de wieldop met behulp van het gereedschap om de bouten te kunnen bereiken. - Zonder wieldop: draai de bouten los. 4. Draai de krik nu verder tot het te verwisselen wiel iets boven de grond hangt. 5. Draai de overige wielbouten los en verwijder het wiel. V Gereedschap 1. Krik 2. Wielsleutel 3. Wieldoplichter om de wielbouten te kunnen bereiken (Auto's met aluminium velgen). 4. Dop voor antidiefstalbout (Auto's met aluminium velgen). 5. Gereedschap voor het verwijderen van doppen van wielbouten (Auto's met aluminium velgen). 6. Verwijderbaar sleepoog

134 WIEL VERWISSELEN Montage 1. Plaats het wiel op de naaf. 2. Draai de bouten aan, maar zet ze nog niet defi nitief vast. 3. Draai de krik in en verwijder deze. 4. Draai de wielbouten met de wielsleutel goed vast. 5. Plaats de wieldop terug en let erop dat de uitsparing bij het ventiel komt te zitten. Druk tegen de randen van de wieldop tot deze vastklikt. Plaats bij een auto met lichtmetalen velgen de sierdoppen op de wielbouten. 6. Laat een lekke band zo snel mogelijk repararen. 7. Breng de band op de juiste spanning (zie "Identificatie" en "Gebruiksvoorzorgen") en laat de wielbalans controleren. Maat van het reservewiel Als uw auto is uitgerust met een reservewiel (zie etiket) met andere afmetingen dan de op de auto gemonteerde wielen, dan is dit reservewiel alleen geschikt voor tijdelijk gebruik. Rijd niet harder dan 80 km/uur en rijd voorzichtig: de wegligging van de auto is anders dan u gewend bent. Monteer het originele wiel weer zodra dit mogelijk is. Bandenspanning Deze staat op de sticker aan de binnenkant van het linker voorportier. Zie "Identifi catie" en "Gebruiksvoorzorgen". Lichtmetalen velgen Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen velgen en een reservewiel van plaatstaal, dan is het niet abnormaal wanneer u bij de montage van het reservewiel constateert dat de ringen van de wielbouten niet tegen de velg aankomen. Het reservewiel wordt vastgehouden door het conische gedeelte van de bout (Zie de afbeelding). Let er bij de montage van de lichtmetalen velg op dat de ringen van de wielbouten schoon zijn. V Ga nooit onder de auto liggen als deze alleen op de krik staat. Zorg ervoor dat tijdens het verwisselen van een wiel de auto op een vlakke en harde ondergrond staat. 131

135 SLEPEN - TAKELEN Verwijderbaar sleepoog Het sleepoog is demontabel en monteerbaar aan zowel de voor- als de achterzijde van de auto. Het is opgeborgen in de beschermende houder in het reservewiel. V 132 Advies Bij hoge uitzondering is het toegestaan de auto over een korte afstand en met lage snelheid te slepen (informeer naar de wettelijke bepalingen). In alle andere gevallen mag de auto uitsluitend op een autoambulance worden getransporteerd. VOORSCHRIFT AUTO'S MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGS- BAK SLEPEN Zet de selectiehendel in N (neutrale stand). Slepen over de weg Zowel aan de voor- als achterzijde van de auto bevinden zich sleepogen. Deze bereikt u als volgt: Licht het afdekkapje iets op. Klik het los door tegen de onderkant te drukken. Het kapje blijft via een lipje vast zitten aan de bumper, zodat u het niet kunt verliezen. Zet de contactsleutel in de stand M om te kunnen sturen. Gebruik een sleepstang, die u aan een van de genoemde sleepogen bevestigt. Als de motor niet draait, functioneren rem- en stuurbekrachtiging niet. Als u met deze auto een andere auto trekt, zorg er dan voor dat de versnellingsbak van de getrokken auto in de vrijstand geschakeld staat.

136 VERBRUIK (IN LITERS/100 KM) Type motor 1.1i 1.4i 1.4i 16V 1.6i 16V HDi HDi HDi 110 FAP Berline - Service BVM BVM BVM BVMP BVMP Stop & Start BVM BVMP BVA BVM BVMP BVM BVM In de stad Uitstoot van CO 2 (g/km) 7, , , , , , , , , , , , km/uur Uitstoot van CO 2 (g/km) 5, , , , , , , , ,8 99 3, ,7 98 3,8 101 Gemiddeld Uitstoot van CO 2 (g/km) 6, , , , , , , , , , , ,5 120 De brandstofverbruikscijfers zijn vastgesteld op basis van de richtlijn 80/1268/CEE. Het verbruik is afhankelijk van de rijstijl, de verkeerssituatie, de weersomstandigheden, de belasting van de auto, het onderhoud en het gebruik van accessoires. BVM: Handgeschakelde versnellingsbak. BVMP: SensoDrive versnellingsbak. BVA: Automatische versnellingsbak. FAP: Roetfi lter. Deze brandstofverbruikscijfers waren juist ten tijde van druk van dit boekje. VI 133

137 ALGEMEEN Berline Type motor 1.1i BVM 1.4i BVM 1.4i 16V BVM 1.4i 16V BVMP 1.6i 16V BVM 1.6i 16V BVA 1.6i 16V BVMP Inhoud brandstoftank Circa 47 liter Brandstofsoort Loodvrij RON 95 - RON 98 Draaicirkel tussen muren (in m) 10,45 10,45 10,45 11,55 11,55 11,55 11,55 Fiscaal vermogen Theoretische maximumsnelheid (km/uur) (In de hoogste versnelling) Gewichten (in kg) Leeg (MAV) Belast (MTAC) Maximaal toelaatbaar op achteras (CMAE AR) Totaal toelaatbaar treingewicht (GVW) Geremde aanhanger (Binnen totaal toelaatbaar treingewicht MTRA) Niet-geremde aanhanger VI Maximale kogeldruk Maximale dakbelasting Bandenmaten voor sneeuwkettingen 175/65 R14-185/60 R15-195/50 R16

138 ALGEMEEN Berline Service HDi 70 BVM HDi 70 BVMP 1.6 HDi 92 BVM 1.6 HDi 110 BVM FAP 1.1i BVM HDi 70 BVM 1.6 HDi 92 BVM Circa 47 liter Diesel Loodvrij RON 95 - RON 98 Diesel 10,45 10,45 11,55 11,55 10,45 10,45 11, /65 R14-185/60 R15-195/50 R16 MAV: ledig gewicht. MTAC: maximumlaadvermogen. CMAE AR: maximaal toelaatbaar gewicht op achteras. GVW: gross Vehicle Weight. Gewichten: zie typeplaatje. BVM: handgeschakelde versnellingsbak. BVMP: sensodrive versnellingsbak. BVA: automatische versnellingsbak. FAP: roetfi lter. Houd u aan de aangegeven gewichten van de aanhanger. Houd u aan de wettelijk voorgeschreven aanhangergewichten van het land waarin u zich bevindt. Een CITROËN erkend bedrijf kan u informeren over het toegestane aanhangergewicht en de maximale belading van de auto. Voor België: raadpleeg de typegoedkeuringsdocumenten. VI 135

139 AFMETINGEN (IN METERS) A 2,460 B 3,860 C 0,760 D 0,640 B E 1,435/1,440 F 1,436/1,439 G 1,667 H 1,510/1,612 I 1,912 H VI 136 I G

140 AFMETINGEN (IN METERS) A 1,070 B 0,585 E C 0,600 G D 1,040 E 0,700 H C F B F 1,160 G 0,660 H 0,624 A D VI 137

141 IDENTIFICATIE A A B C A A A. Constucteursplaatje Op de linker middenstijl Of, A. In de koffer, bij de slotvanger. 1. EU-goedkeuringsnummer. 2. VIN-nummer. 3. Totaal toelaatbaar treingewicht. 4. Totaal treingewicht. 5. Maximumgewicht op de vooras. 6. Maximumgewicht op de achteras. B. Ingeslagen VIN-nummer C. Kleurcode van de lak Bandenmaat Bandenspanning VI 138 Het type auto en het VIN-nummer staan eveneens vermeld op het kentekenbewijs. Elk origineel CITROËN onderdeel is exclusief voor het merk CITROËN. Voor het behoud van veiligheid en het recht op garantie worden onderdelen van CITROËN aanbevolen. A

142 R D S R A D I O /CD - S PELER M E T C D - W I S S EL A A R A B C D E F G H I J K R Q P O N M L S 6 3

143 2 TO E TSEN B EDIENING A B AAN/UIT. volume regelen. CD uitwerpen. L OK Bevestigen en in- of uitschakelen van bepaalde functies. Indien uw auto is uitgerust met een Bluetooth-systeem: telefoongesprek aannemen, beëindigen. C CD-lade. D SOURCE Bron selecteren (radio, cd, cd-wisselaar). E F G H I J K BAND/ AST LIST ESC TA/PTY Kort indrukken: frequentiebanden en geheugengroepen selecteren. Lang indrukken: automatisch opslaan in geheugen (Autostore). Audio-instellingen oproepen: geluidssferen, lage tonen, hoge tonen, loudness, fader, balans en snelheidsafhankelijke volumeregeling. Radio: Kort indrukken: lijst met beschikbare radiozenders weergeven, max. 30. Lang indrukken: lijst met zenders actualiseren. Cd-speler: alle nummers van cd tonen. Kort indrukken: huidige modus annuleren of een bovenliggend venster in het display sluiten. Lang indrukken: terugkeren naar permanent display. Kort indrukken: functie TA (verkeersinformatie). Lang indrukken: functie PTY (programmatype selecteren). Radio: handmatig naar hogere frequenties zoeken. CD-wisselaar: Vorige CD selecteren. Overig: terug naar hoofdmenu. Radio: automatisch zoeken naar de hogere frequenties. CD/CD-wisselaar: Kort indrukken: volgend nummer zoeken. Lang indrukken: versneld vooruitspoelen. Overig: binnen de menu s: instellingen kiezen. Indien uw auto is uitgerust met een Bluetooth-systeem: tekens selecteren. M N O P Q MENU DARK Radio: handmatig naar lagere frequenties zoeken. CD-wisselaar: Volgende CD selecteren. Overig: terug naar hoofdmenu. Radio: automatisch naar lagere frequenties zoeken. CD/CD-wisselaar: Lang indrukken: versneld terugspoelen. Overig: binnen de menu s: instellingen kiezen. Indien uw auto is uitgerust met een Bluetooth-systeem: tekens selecteren. Hoofdmenu weergeven. In bepaalde landen wordt deze functie tijdens het rijden gedeactiveerd. Radio: Kort indrukken: opgeslagen zenders oproepen. Lang indrukken: Geheugen. CD-wisselaar: een CD selecteren. Enkele keren kort indrukken: Een keer indrukken: alleen radio, tijd en temperatuur tonen. Twee keer indrukken: geheel uit (display zwart). Drie keer indrukken: terug naar normale displayweergave. R MODE Soort weergegeven informatie selecteren. S CD-wisselaar.

144 R D S R A D I O /CD - S PELER M E T C D - W I S S EL A A R A B C D E F G H I J K R Q P O N M L S 6 3

145 B EDIENINGSTO E TSEN O P H E T STUUR 3 Met de bedieningstoetsen op het stuur kunt u bepaalde functies bedienen, zonder de toetsen van de radio/cd-speler te gebruiken. 1 Radio: Door de opgeslagen zenders scrollen. functie in een menu selecteren. CD-wisselaar: cd selecteren. 7 Indien uw auto is uitgerust met een Bluetoothsysteem: Kort op het uiteinde drukken: In- of uitschakelen van de stembediening, indien uw auto is uitgerust met een Bluetooth-systeem. 2 Radio: De beste frequenties zoeken. CD/CD-wisselaar: volgend nummer zoeken. versneld vooruitspoelen. Indien uw auto is uitgerust met een Bluetooth-systeem: tekens selecteren. DISPLAY A 3 Radio: naar lagere frequenties zoeken. CD/CD-wisselaar: vorige nummers zoeken. versneld terugspoelen. Indien uw auto is uitgerust met een Bluetooth-systeem: tekens selecteren. DISPLAY C 4 Volume verhogen. 5 SRC Met deze toets kunt u tussen bronnen schakelen: radio, cd, cd-wisselaar. In een menu bevestigt u hiermee uw selectie. 6 Volume verlagen. 4+6 Tegelijk op beide toetsen drukken: mute (geluid onderdrukken). TECHNISCHE GEGEVENS Uw Bluetooth-compatible autoradio beschikt over: 3 golfbereiken (MW/LW/FM). een bi-tuner met RDS EON PTY, weergave PS-naam, RDS-functie voor het volgen van programma's, TA-verkeersinformatie, 24 voorkeurinstellingen (18 FM - 6 MW/LW), automatische geheugenopslag van de best ontvangen AST-zenders. Een CD-speler. 4x35 W audiovermogen.

146 4 A LG EM EN E FU N CTIES - AU D I O - I N ST ELLI N G EN AAN/UIT Druk, als het contact is ingeschakeld (Mstand), op toets A om de radio in of uit te schakelen. Let op: Als het contact wordt uitgezet terwijl de radio is ingeschakeld, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het contact weer wordt aangezet. U hoeft dan niet op toets A te drukken. Bovendien kunt u, nadat u het contact hebt uitgezet, de autoradio opnieuw aanzetten zonder dat de sleutel in het contact zit. Druk op toets A om de radio weer aan te zetten. Na ongeveer 30 minuten wordt de radio uitgeschakeld. ANTIDIEFSTALSYSTEEM Deze autoradio is zo gecodeerd, dat hij uitsluitend in uw auto werkt. De radio is niet bruikbaar wanneer deze in een ander auto wordt ingebouwd. Let op: Het antidiefstalsysteem werkt volledig automatisch; u hoeft dus zelf niets te doen. GELUIDSBRON SELECTEREN Druk op toets D om de radio, de cd-speler (cd zit al in de speler en radio staat aan) of de cdwisselaar als geluidsbron te selecteren. Als een cd wordt ingevoerd, wordt deze automatisch gelezen. Let op: De geselecteerde bron wordt opgeslagen wanneer u de autoradio uitschakelt. VOLUME REGELEN Draai aan knop A om het geluidsvolume harder of zachter te zetten. U kunt het volume ook harder of zachter zetten met de knoppen 4 rn 6 op het stuur. Let op: Wanneer de radio na het uitschakelen weer wordt ingeschakeld, is het geluidsvolume gelijk aan dat bij het uitschakelen. Het geluidsvolume van uw autoradio wordt automatisch aangepast aan de snelheid, indien de functie "volumeaanpassing" is ingeschakeld. HET GELUID TIJDELIJK UITSCHAKE- LEN Druk, om deze functie te activeren, gelijktijdig op de knoppen 4 en 6 op het stuur. Het geluid wordt tijdelijk onderbroken, ongeacht de ingeschakelde geluidsbron. Druk op een van de toetsen op het stuur om het geluid weer in te schakelen. HET GELUID REGELEN Bij elke druk op toets F wordt de in te stellen parameter weergegeven: Met toets K of N kunt u de instellingen van de weergegeven functie wijzigen. Let op: Bij het selecteren van een geluidssfeer worden automatisch de lage en hoge tonen aangepast. U kunt deze wijzigen. Als u de oorspronkelijke instellingen van de geluidssferen wilt terughalen, zet u de lage en de hoge tonen op nul. Loudness en, indien van toepassing, de lage en de hoge tonen zijn voor elke geluidsbron en voor elke geluidssfeer afzonderlijk instelbaar. Als u gedurende enkele seconden niets met de autoradio doet, keert deze terug naar het normale display.

147 R A D I O 5 OPMERKINGEN OVER DE RADIO-ONT- VANGST Uw autoradio staat bloot aan omgevingsfactoren waarvan uw huisinstallatie geen hinder ondervindt. Zowel de AM- als de FM-ontvangst kunnen hinder ondervinden van verschillende storingsbronnen. Dit heeft niets te maken met de kwaliteit van uw installatie, maar is te wijten aan de aard van de signalen en de manier waarop deze worden doorgegeven. De AM-ontvangst kan worden gestoord wanneer u langs hoogspanningsleidingen, onder viaducten of door tunnels rijdt. De FM-ontvangst kan worden gestoord naarmate u verder uit de buurt van het zendstation bent, doordat het signaal door een obstakel (bergen, heuvels, gebouwen, etc.) wordt tegengehouden, of doordat u zich in het 'schaduwgebied' (buiten het bereik van de zender) bevindt. RADIOBRON SELECTEREN Druk op toets D om de geluidsbron te selecteren. U kunt deze handeling ook uitvoeren met toets 5 op het stuur. EEN FREQUENTIEBAND EN EEN GEHEU- GENGROEP SELECTEREN Door enkele malen achter elkaar op toets E te drukken doorloopt de autoradio achtereenvolgens geheugengroepen FM1, FM2 en FM3, die zijn bestemd voor de FM-frequenties, en de geheugengroep MW/LW, die is bestemd voor de AM-frequenties. HANDMATIG AFSTEMMEN Met toets J of toets M kunt u een zender ook handmatig instellen. Als u toets J of toets M ingedrukt houdt, wordt de frequentie doorlopend afgezocht. De continue weergave stopt zodra u de toets loslaat. De autoradio blijft afgestemd op de weergegeven frequentie. AFSTEMMINGSGEVOELIGHEID Als u automatisch wilt afstemmen, kunt u kiezen uit twee gevoeligheidsniveaus: Kies de lokale zoekmodus "LO" (standaardoptie) om de sterkste zenders op te slaan. Kies de modus voor geavanceerd zoeken "DX" om de zwakste of verst verwijderde zenders op te slaan. Zenders worden eerst via de modus "LO" (lokaal) gezocht en vervolgens via de modus "DX" (veraf). Druk twee keer op toets K of N als u eerst via de modus "DX" (veraf) wilt zoeken. AUTOMATISCH AFSTEMMEN Druk kort op toets K of N om de volgende respectievelijk vorige zender op de gekozen frequentie te beluisteren. Als u toets K of toets N ingedrukt houdt, wordt de frequentie doorlopend afgezocht. Zodra u de toets weer loslaat, stopt het doorlopen van de zenders bij de eerste zender die wordt opgevangen. U kunt deze handeling ook uitvoeren met de toetsen 2 en 3 op het stuur. Wanneer de autoradio een zender op een bepaalde frequentie niet kan ontvangen (vanwege een zeer zwak signaal), kunt u ook handmatig naar deze zender zoeken. IN DE BUURT VAN DE AUTO TE ONT- VANGEN ZENDERS WEERGEVEN EN SELECTEREN Druk kort op toets G om een de lijst met deze zenders weer te geven. Deze lijst wordt om de 10 minuten geactualiseerd. U kunt deze lijst op elk gewenst moment zelf actualiseren door lang op knop G te drukken. Als u een van deze zenders beluisteren, maakt u een keuze met toets J of M en bevestigt u deze met toets L.

148 6 R A D I O HANDMATIG OPSLAAN IN HET GEHEU- GEN Selecteer met toets E de gewenste frequentieband en geheugengroep. Kies via een automatische of handmatige zoekactie een zender. Houd een van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 van het toetsenpaneel P langer dan twee seconden ingedrukt. Het geluid wordt tijdelijk onderbroken. Wanneer het geluid weer wordt weergegeven betekent dit dat de zender goed in het geheugen is opgeslagen. ZENDERS AUTOMATISCH OPSLAAN (AUTOSTORE-FUNCTIE) Als u hebt afgestemd op FM en u houdt toets E langer dan twee seconden ingedrukt, slaat de autoradio automatisch de 6 zenders met de beste ontvangst op in geheugengroep FM3. Op het display wordt "FM AST" weergegeven. Wanneer de autoradio de 6 best ontvangen zenders opslaat, worden de eerder opgeslagen 6 zenders gewist. Zodra de zenders in het geheugen zijn opgeslagen, schakelt de radio direct op ontvangst van zender 1 van de in geheugengroep FM3 opgeslagen zenders. Let op: Als het systeem voor verkeersinformatie is ingeschakeld (zie RDS-systeem), worden de zenders die RDS ondersteunen als eerste opgeslagen. Wanneer geen enkele zender wordt gevonden, worden de eerder opgeslagen zenders bewaard. Als minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de niet bezette geheugenplaatsen leeg. OPGESLAGEN ZENDERS OPROEPEN Druk toets E kort in om de gewenste frequentieband en geheugenreeks te kiezen. Door kort te drukken op een van de voorkeurtoetsen 1 t/m 6 op het toetsenpaneel P, schakelt u de op die geheugenplaats opgeslagen zender in. U kunt deze handeling ook uitvoeren met toets 1 op het stuur. Als dit een RDS-zender is, wordt de frequentie gedurende enkele seconden voor de naam van de zender weergegeven. Wanneer u afstemt op een RDS-zender, zoekt de radio automatisch de frequentie die de beste ontvangst biedt in de regio of op de plaats waar u zich bevindt (zie onder RDS-systeem).

149 R D S - SYST EEM 7 HET GEBRUIK VAN DE RDS-FUNCTIE (RADIO DATA SYSTEM) OP DE FM- BAND De meeste FM-zenders maken gebruik van het RDS-systeem, waarmee uw autoradio is uitgerust. Met het RDS-systeem kunnen de zenders naast hun normale programma ook andere signalen dan geluid uitzenden. Dankzij de gegevens die met deze signalen worden uitgezonden, kunt u profiteren van verschillende in dit hoofdstuk beschreven functies, zoals weergave van de naam van de zender, tijdelijk overschakelen naar verkeersinformatie, of automatisch volgen van de optimale zenderfrequentie. U blijft dan gewoon luisteren naar de ingestelde zender op de frequentie waarop deze uitzendt in het gebied waar u rijdt. RDS-ZENDERS VOLGEN. De autoradio stemt af op de best mogelijke ontvangst. Hij controleert onophoudelijk de lijst met andere frequenties die voor deze zender zijn opgeslagen en selecteert daaruit de frequentie die de beste ontvangst biedt (voorzover de zender op meerdere frequenties uitzendt). IN- EN UITSCHAKELEN VAN DE RDS- FUNCTIES Vanuit de volgende twee menu's krijgt u toegang tot de RDS-functies: Hoofdmenu (druk op toets O). Audiomenu (druk op toets L. De RDS-functies op het display C in- of uitschakelen: 1. Druk op toets O. 2. Selecteer het AUDIO-pictogram met toets J of M. 3. Bevestig uw keuze door op toets L te drukken. 4. Selecteer het submenu FM-voorkeurband met toets J of M. Bevestig uw keuze door op toets L te drukken. 5. Selecteer het volgen van de RDS-zenders met toets J of M. 6. Bevestig uw keuze met toets L. 7. Met toets L kunt deze functie in- of uitschakelen. 8. Bevestig uw keuze met "OK" op het display. De RDS-functies op het display A in- of uitschakelen: 1. Druk op toets O. 2. Selecteer met toets J of M het AUDIO/CDpictogram. 3. Selecteer het volgen van de RDS-zenders met toets J of M. Het systeem geeft aan, of de functie is in- of uitgeschakeld. 4. U kunt deze status wijzigen met toets K of N. 5. Wacht vervolgens tot de melding verdwijnt. Let op: Wanneer de RDS-functie is ingeschakeld: Op het display licht "RDS" op wanneer de zender waarop is afgestemd met het RDSsysteem de volgfunctie ondersteunt. De "RDS"-functie op het display is geblokkeerd als de zender waar u naar luistert gebruik maakt van het RDS-systeem voor het volgen van de frequenties. Waneer de RDS-functie is uitgeschakeld, wordt "RDS" niet op het display weergegeven. Op het display is de "NAAM" van de zender zichtbaar als deze gebruik maakt van het RDS-systeem, en de frequentie indien dat niet het geval is.

150 8 R D S - SYSTEEM REGIONALE VOLGMODUS Bepaalde, binnen een netwerk georganiseerde stations zenden op bepaalde tijdstippen verschillende programma's uit in de regio's die zij bedienen, terwijl ze op andere tijdstippen een gezamenlijk programma uitzenden. U hebt de volgende mogelijkheden: Alleen een regionale zender volgen. Het hele netwerk volgen, met de mogelijkheid een ander programma te beluisteren. Deze functie kunt u op dezelfde manier inof uitschakelen als de functie RDS-zenders volgen. Let op: Wanneer deze modus is geactiveerd, schakelt de autoradio niet van de ene regionale zender naar de andere over. TA-VERKEERSINFORMATIE Bij bepaalde zenders, uitsluitend op de FMband, kunt u deze berichten beluisteren via de functie "TA". U kunt de functie "TA" inschakelen door op toets I te drukken. Uw installatie stemt dan in voorkomend geval, wanneer u naar een andere geluidsbron luistert of naar een zender die geen verkeersinformatie uitzendt, automatisch af op de FM-zender die dit wel doet. Tijdens het uitzenden van de berichten wordt de oorspronkelijke bron in de pauzestand gezet. Zodra de verkeersinformatie wordt beëindigd, schakelt uw radio automatisch weer terug naar het programma waar u naar luisterde. Let op: U moet hebben afgestemd op de FMband. De beluisterde zender geeft via het RDSsysteem aan of verkeersinformatie wordt uitgezonden. De zenders die in een netwerk samenwerken (EON) zijn regionale zenders die hun eigen programma's uitzenden: u kunt luisteren naar een van de zenders en overschakelen naar een andere zender binnen het netwerk die verkeersinformatie uitzendt. U kunt het beluisteren van een bericht beëindigen door op toets I te drukken. GELUIDSVOLUME VOOR VERKEERSIN- FORMATIE INSTELLEN U kunt het volume voor verkeersinformatie afzonderlijk van het algemene volume instellen. Draai hiervoor aan knop A wanneer er verkeersinformatie wordt uitgezonden. De instelling wordt in het geheugen opgeslagen. PROGRAMMATYPE KIEZEN Bepaalde radiozenders bieden de mogelijkheid uit een lijst uw favoriete programmatype te kiezen (PTY). Druk langer dan twee seconden op toets I. Druk op toets J of M om de programmatypes weer te geven en selecteer het type van uw voorkeur; druk vervolgens op toets L om uw keuze te bevestigen. EEN ZENDER ZOEKEN DIE HET GESE- LECTEERDE PROGRAMMATYPE UIT- ZENDT. Zodra u een programmatype hebt gekozen, verschijnt op het display een lijst met zenders die deze programma's uitzenden. Druk op toets J of M om door deze lijst te scrollen en selecteer de gewenste zender door op toets L te drukken. VERLATEN VAN DE PTY-MODUS. Selecteer, om de "PTY"-modus te verlaten, de functie "PTY" uitschakelen in de lijst van verschillende programmatypes. RADIOTEKST VIA HET CONTEXTMENU Met deze functie kunt u de informatie weergeven die de zender meestuurt met het programma dat u beluistert. Deze functie kunt u op dezelfde manier inof uitschakelen als de functie RDS-zenders volgen.

151 C D - S PELER 9 DE CD-SPELER SELECTEREN Zodra u een cd met de bedrukte zijde naar boven in de cd-speler schuift, wordt deze automatisch gestart. Als u handmatig wilt overschakelen naar de cd-speler (als er reeds een cd in de speler zit), drukt u enkele keren op toets D tot de gewenste geluidsbron wordt weergegeven. U kunt deze handeling ook uitvoeren met toets 5 op het stuur. EEN CD UITWERPEN Druk op toets B om de cd uit te werpen. De autoradio schakelt nu automatisch over op radioweergave. Wanneer u de cd niet binnen 10 tot 15 seconden na het uitwerpen uit de speler haalt, wordt deze automatisch weer in de speler ingevoerd maar niet afgespeeld. EEN NUMMER SELECTEREN Druk één keer op toets K om het volgende nummer te beluisteren. Druk één keer op toets N om naar het begin van het huidige nummer te gaan. Als u nogmaals drukt, gaat u terug naar het begin van het vorige nummer. Wanneer u de toets meerdere keren na elkaar indrukt, worden meerdere nummers overgeslagen. U kunt deze handeling ook uitvoeren met toets G. Selecteer, als de lijst met nummers op het display wordt weergegeven, het gewenste nummer met toets J of M en bevestig uw keuze met toets L. U kunt dat desgewenst ook doen met de toetsen 2 en 3 op het stuur. VERSNELD AFSPELEN Houd, als u een cd versneld wilt afspelen, toets K of N ingedrukt, om de cd respectievelijk versneld vooruit of achteruit af te spelen. Als u de toets loslaat, wordt de cd weer normaal afgespeeld. MENU In dit menu kunt u de volgende twee opties in- of uitschakelen: De eerste 7 seconden van elk nummer op de cd afspelen. De nummers op de cd in willekeurige volgorde afspelen. U kunt het menu op twee manieren openen: Door op toets O te drukken en vervolgens op het display C de handelingen uit te voeren voor het volgen van de RDSzenders, het submenu komt overeen met Audiovoorkeur. Door op toets L te drukken wanneer u de cd-bron hebt ingeschakeld. U krijgt komt dan in het Audio-menu (alleen bij display C). Let op: Wanneer u een van deze opties hebt ingeschakeld, blijft deze ook geactiveerd voor de cd-wisselaar. VEILIGHEIDSMAATREGEL Zet om veiligheidsredenen een cd-speler niet aan wanneer de temperatuur in het interieur van de auto hoger is dan +60 C of lager dan -10 C. Bij te hoge temperatuur zorgt een automatisch veiligheidsmechanisme ervoor, dat de cd-speler niet werkt tot de temperatuur tot een verantwoord niveau is gedaald. BEHANDELING VAN CD'S Laat cd's nooit vallen. Berg cd's stofvrij op en zorg dat er geen vingerafdrukken op komen. Krassen op de cd kunnen leiden tot een slechte weergave. Plak geen etiketten op de cd. Gebruik geen beschadigde of vervormde cd's. Stel cd's niet bloot aan hitte of aan direct zonlicht. U kunt het oppervlak van een cd reinigen met een zachte, schone doek. Veeg hierbij altijd vanuit het midden naar de buitenkant van de cd.

152 10 C D - W I S S EL A A R CD-WISSELAAR (VOOR COMPACT- DISCS) Deze (S - indien aanwezig) bevindt zich in de middenconsole van het dashboard en kan 5 cd's bevatten. CD'S PLAATSEN Plaats de cd met de bedrukte zijde naar boven. Let op: In elke lade mag slechts één cd worden geplaatst. De cd-wisselaar werkt niet als de cd's omgekeerd zijn geplaatst. CD'S UITNEMEN Druk lang op de betreffende toets als u een cd uit de wisselaar wilt nemen. DE CD-WISSELAAR SELECTEREN Druk op toets D tot de optie cd-wisselaar verschijnt. Nadat u het magazijn hebt geplaatst, wordt het eerste nummer van de eerste cd weergegeven. U kunt deze handeling ook uitvoeren met toets 5 op het stuur. EEN CD SELECTEREN Om een cd te selecteren, drukt u op een van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 5 op het toetsenpaneel P, of u scrollt door de cd-lijst met toets J of M. Automatisch wordt het eerste nummer van de cd afgespeeld. U kunt deze handeling ook uitvoeren met toets 1 op het stuur. Telkens wanneer u na het overschakelen naar een andere geluidsbron terugkeert naar de cd-wisselaar, wordt de weergave hervat op het punt waar deze werd onderbroken. EEN NUMMER SELECTEREN Druk één keer op toets K om het volgende nummer te beluisteren. Druk één keer op toets N om naar het begin van het huidige nummer te gaan. Als u nogmaals drukt, gaat u terug naar het begin van het vorige nummer. Wanneer u de toets meerdere keren na elkaar indrukt, worden meerdere nummers overgeslagen. U kunt deze handeling ook uitvoeren met de toetsen 2 en 3 op het stuur. VERSNELD AFSPELEN Houd toets K of N ingedrukt om een cd respectievelijk versneld vooruit of achteruit te beluisteren. Als u de toets loslaat, wordt de cd weer normaal afgespeeld. MENU Via dit menu kunt u drie opties inschakelen/uitschakelen: De eerste 7 seconden van elk nummer op de cd afspelen. De huidige cd herhalen. De nummers op de cd in willekeurige volgorde afspelen. U kunt het menu op twee manieren openen: Door op toets O te drukken en vervolgens op het display C de handelingen uit te voeren voor het volgen van de RDSzenders, het submenu komt overeen met Audiovoorkeur. Door, als de modus cd-wisselaar is geactiveerd, op toets L te drukken. U komt dan in het Audio-menu (alleen bij display C). Let op: Als u een van deze opties hebt ingeschakeld, blijft deze ook actief voor de cd-speler.

153 B LU E TO OT H 11 Uw audiosysteem is mogelijk geschikt voor Bluetooth. Daarmee kunt u een mobiele telefoon aansluiten om die "handsfree" te gebruiken en eventueel het register ervan te raadplegen. Op deze manier kunt u maximaal vier telefoontoestellen aan het systeem koppelen. U kunt dan het toestel van uw keuze gebruiken. De beschikbare Bluetooth-functies en het weergegeven display zijn afhankelijk van de mobiele telefoon, de instellingen ervan en het abonnement. Vraag hierover meer informatie in de winkel waar u de telefoon hebt gekocht. Voordat u de telefoon gebruikt: Uw display moet verlicht zijn (sleutel in stand M). Dient u het Bluetooth-systeem van de telefoon in te schakelen. KOPPELING MET EEN TELEFOON Er is sprake van een koppeling met een telefoon wanneer het Bluetooth-systeem van uw auto het toestel herkent. Door deze koppeling kan vervolgens direct een verbinding tussen de telefoon en het systeem worden gemaakt. De koppeling kan alleen tot stand worden gebracht met ingeschakeld contact, verlicht display en stilstaande motor. Het systeem mag op dat moment niet met een andere telefoon zijn verbonden. Voor het maken van een koppeling dienen de telefoon en het Bluetooth-systeem te zijn ingeschakeld. Let op: Raadpleeg voor meer informatie over de koppelingsmogelijkheden de gebruiksaanwijzing van de telefoon. De telefoon zoekt naar het Bluetoothsysteem van uw auto. Op uw telefoon wordt "CITROËN" weergegeven. U kunt nu met de toetsen van uw telefoon "CITROËN" selecteren. Hierna kunt u deze koppeling accepteren door vervolgens in het display C met J of M een van de 4 geheugens te selecteren. Bevestig uw keuze door op toets L te drukken. Let op: U kunt een reeds toegewezen geheugen selecteren, maar de aan deze geheugenplaats gekoppelde telefoon wordt dan niet meer herkend. U wordt gevraagd een identifi catiecode in te voeren: Bevestig uw keuze. Let op: Deze invoer kan het verloop van de koppeling bespoedigen. De telefoon is nu aan het Bluetooth-systeem gekoppeld. Om meteen toegang te krijgen tot de Bluetooth-functies kan het nodig zijn een verbinding tot stand te brengen (zie volgende pagina Configuratie: Gekoppelde mobiele telefoon aansluiten). Als de koppeling eenmaal tot stand is gekomen, kunt u verbinding maken met uw telefoon via het "Hoofdmenu". VERBINDING MET EEN GEKOPPELDE TELEFOON Telkens wanneer u in de auto plaatsneemt en het audiosysteem inschakelt, wordt uw telefoon automatisch herkend. Wanneer meerdere toestellen zijn gekoppeld, wordt als eerste de telefoon herkend die als laatste met het systeem verbonden is geweest. Let op: Een verbinding kan onverwacht worden verbroken. Het kan dan nodig zijn een nieuwe verbinding tot stand te brengen (zie volgende pagina Configuratie: Gekoppelde mobiele telefoon aanmelden). Opmerkingen: Als het toestel niet goed werkt, kan het helpen de telefoon uit te zetten en vervolgens opnieuw in te schakelen. Als u de telefoon uitschakelt in het ontvangstgebied van het Bluetooth-systeem van uw auto, wordt de verbinding de volgende keer niet automatisch tot stand gebracht. Om de automatische verbinding te herstellen, moet u handmatig uw telefoon weer aanmelden (zie volgende pagina Configuratie: Gekoppelde mobiele telefoon aanmelden. Wanneer u reeds aan het bellen bent voordat u het audiosysteem aanzet, detecteert het systeem de telefoon. Het is aan te bevelen, uw mobiele telefoon niet te dicht in de buurt van uw radio te plaatsen, om storingen te vermijden. EEN INKOMEND GESPREK ACCEPTE- REN Met toets L.

154 12 B LU E TO OT H HOOFDMENU Druk op toets O om het Hoofdmenu te openen, selecteer dan met toets J of M het pictogram "Telefoon" en bevestig uw keuze met toets L. U kunt de volgende menu's openen: Register. Confi guratie. Communicatiebeheer. Selecteer het gewenste menu met J of M en bevestig uw keuze met L. U kunt dit hoofdmenu ook openen als u op toets E of L drukt. REGISTER In dit menu kunt u de volgende keuzes maken: Register van de aangesloten telefoon. Gesprekkenregister. Telefoonregister Met dit register kunt u onafhankelijk van de telefoon of van het audiosysteem een telefoongesprek starten. Het register wordt weergegeven. Selecteer het gewenste nummer met J of M en druk dan op L om uw keuze te bevestigen. Opmerkingen: Het opgeslagen register wordt automatisch bijgewerkt. Als de persoon die u wilt bellen niet in het register voorkomt, kunt u het nummer alleen via de telefoon kiezen. Wanneer u gegevens hebt opgeslagen in Vcard-formaat, kunt u de daarvoor geldende selectie maken en deze vervolgens bevestigen. Dan kan een lijst met maximaal 4 nummers worden weergegeven, gekenmerkt als: "Thuis", "Kantoor", "Mobiel" en "Auto". Gesprekkenregister Wanneer u deze optie hebt geselecteerd en bevestigd, wordt de gesprekkenlijst weergegeven. U ziet maximaal: 10 uitgaande gesprekken (pijl naar boven gericht), 10 inkomende gesprekken (pijl naar beneden gericht) en 10 gemiste oproepen. Vanuit deze lijst kunt u een gesprek starten: Selecteer het gewenste nummer met J of M en druk dan op L om uw keuze te bevestigen. CONFIGURATIE Via dit menu kunt u: Een koppeling verwijderen. Selecteer deze optie met J of M en bevestig uw keuze met L. Selecteer in de lijst de gekoppelde telefoon die u wilt verwijderen. Bevestig uw keuze. De lijst met koppelingen bekijken. De lijst met de gekoppelde telefoons wordt weergegeven. Een gekoppelde mobiele telefoon aanmelden. Selecteer de telefoon die u wilt aansluiten. Hiermee kunt u de aansluiting handmatig tot stand brengen. COMMUNICATIEBEHEER U kunt dit menu gebruiken tijdens het bellen. Via dit menu kunt u: Een wisselgesprek voeren bij twee gelijktijdige oproepen. een gesprek beëindigen. Een oproep in de wachtstand zetten. Opmerking: Tijdens het telefoneren kunt u op L drukken om het menu "Configuratie" te openen.

155 B LU E TO OT H 13 Een wisselgesprek voeren Wanneer u aan het telefoneren bent, kan het systeem een tweede oproep melden. Bevestig de keuze als u dit gesprek wilt accepteren. Maak deze keuze als als u van het ene gesprek naar het andere wilt omschakelen. een gesprek beëindigen Met deze laatste keuze kunt u een gesprek onderbreken wanneer u een tweede oproep ontvangt, bijvoorbeeld. Wachtstand Selecteer deze optie. U bent dan niet langer verbonden met uw gesprekspartner. Selecteer om dit gesprek te hervatten de optie "Wachtstand opheffen" in het menu "Communicatiebeheer". Let op: Raadpleeg voor het overzetten van een gesprek van het audiosysteem naar uw mobiele telefoon (bijvoorbeeld als u uw auto wilt verlaten) de gebruiksaanwijzing van uw mobiele telefoon. SPRAAKHERKENNING Met een korte druk op het uiteinde van de bedieningshendel van de verlichting 7 activeert u de spraakherkenning van de telefoon. Met de spraakherkenningsfunctie kunt u met de aangesloten mobiele telefoon een nummer bellen dat u hebt ingesproken en opgeslagen. Opmerking: U kunt zolang het kiezen nog niet is begonnen de oproep onderbreken door kort op het uiteinde van de bedieningshendel van de verlichting 7 te drukken. Opmerkingen: Bij een oproep wordt de audiobron waar u naar luistert voor de duur van het gesprek onderdrukt. Het Bluetooth-systeem van uw auto herkent mogelijk sommige beltonen van de mobiele telefoon niet. U kunt vanuit het systeem een andere beltoon kiezen. WEERGAVE Wanneer u op de toets "TEL" L drukt, kunt u rechts op het display de gegevens van uw telefoon afl ezen. Wanneer een mobiele telefoon is aangesloten, wordt op het display een "Telefoon"- symbool weergegeven. Onderin het display geeft een "Batterij"- symbool aan dat uw mobiele telefoon zelfstandig werkt. Een "Envelop"-symbool onderin het display maakt u erop attent dat u op de aangesloten mobiele telefoon een nog niet gelezen SMSbericht hebt ontvangen. Het symbool van een "Geluidsband" onderin het display geeft aan dat op de aangesloten mobiele telefoon een boodschap is ingesproken.

156 N AV I D R I V E M E T C D - W I S S EL A A R A B C D E X F G H I J K L L V U T S R Q W P N O M Z

157 2 B EDIENING MET TO E TSEN A CD uitwerpen. B SOURCE Audiobron selecteren (radio, cd, cd-wisselaar en MP3). H Radio: handmatig naar hogere frequenties zoeken. Bron CD/MP3-wisselaar: selecteren van vorige CD of bestand. Overig: verplaatsen binnen de menu s. C D Indrukken: AAN/UIT. Draaien: volume regelen. Kort indrukken: gesprek aannemen. Contextmenu voor telefoon weergeven. I Radio: handmatig naar lagere frequenties zoeken. Bron CD/MP3-wisselaar: volgende CD/CD-map selecteren. Overig: verplaatsen binnen de menu s. E Kort indrukken: toegang tot het menu met CITROËNdiensten. Lang indrukken: directe oproep naar een CITROËN-hulpverlener. J K ESC Kort indrukken: huidige modus annuleren of een bovenliggend venster in het display sluiten. Infraroodpoort. F MODE Soort informatie selecteren die rechts op het display wordt weergegeven (radio, navigatie, boordcomputer...). L SIM-kaarthouder. G Door de knop te draaien: Verplaatsen op het display, om een functie, een parameter of een waarde te selecteren. een bepaalde instelwaarde verlagen of verhogen. Door een lijst met items scrollen. Wijzigen van de schaal van de kaart op het display. Door de knop in te drukken: toegang tot een bepaald menu (keuzemogelijkheden aan de rechterzijde van het display). Gekozen functie of instelling bevestigen. Kiezen van een "afstelling" of een "lijst" om die te wijzigen. (In- of uitschakelen van een functie. L Uitwerpknop SIM-kaart. M Radio: Kort indrukken: automatisch zoeken naar een station met een hogere frequentie. CD-speler of -wisselaar: Kort indrukken: zoeken naar de volgende track. Lang indrukken: versneld vooruitspoelen. MP3-speler: Kort indrukken: zoeken naar de volgende track. Lang indrukken: introscan voorgaande tracks. Overig: Menu s doorlopen.

158 B EDIENING MET TO E TSEN 3 N Radio: Kort indrukken: automatisch naar lagere frequenties zoeken. CD/CD-wisselaar: Kort indrukken: zoeken naar de vorige track. Lang indrukken: versneld terugspoelen. MP3-speler: Kort indrukken: zoeken naar de vorige track. Lang indrukken: introscan voorgaande tracks. Overig: Menu s doorlopen. S T U TA/PTY LIST AUDIO Kort indrukken: verkeersinformatie in-/uitschakelen. Lang indrukken: PTY functie in-uitschakelen. Kort indrukken: Lijst met beschikbare radiozenders weergeven (maximaal 30) of de lijst mat nummers op de cd. Lang indrukken: lijst met zenders actualiseren. Audio-instelfuncties oproepen: geluidssferen, lage tonen, hoge tonen, loudness, fader, balans en snelheidsafhankelijke volumeregeling. O P DARK MENU Enkele keren kort indrukken: Een keer indrukken: alleen het bovenste deel van het display blijft verlicht. Twee keer indrukken: geheel uit (display zwart). Drie keer indrukken: terug naar normale displayweergave. Lang indrukken (meer dan 10 seconden): systeem opnieuw initialiseren. Kort indrukken: toegang tot hoofdmenu. Lang indrukken: toegang tot het helpmenu van de spraakbediening, de omschrijving van uw systeem, een demonstratie van de navigatie en de status van diensten. In bepaalde landen wordt deze functie tijdens het rijden gedeactiveerd. V SOS Lang indrukken (2 tot 8 seconden): noodoproep. W Radio: Kort indrukken: opgeslagen zenders oproepen. Lang indrukken: zenders in het geheugen opslaan CD-wisselaar: een CD selecteren *# Overig: alfanumerieke invoer (telefoonnummers, adressen, datum/tijd enz.). Snel kiezen van een naam beginnend met de gekozen letter in het adresboek en op de SIM-kaart. Q R BAND Tijdens een telefoongesprek: Kort indrukken: een gesprek beëindigen. Kort indrukken: frequentiebanden en geheugengroepen selecteren. Lang indrukken: automatisch opslaan van FM zenders (Autostore). X Z CD-lade. CD-wisselaar. Met de toetsen H, I, M en N kunt u in de stand "Kiezen - Verplaatsen op de kaart" resp. naar boven, naar beneden, naar rechts of naar links gaan.

159 4 B EDIENINGSTO E TSEN O P H E T STUUR 1 2 Radio: Door de opgeslagen zenders scrollen. CD-wisselaar: Volgende of vorige cd selecteren. MP3-speler: Kiezen van vorige of volgende bestand of CD. Overig: In een menu, een scherm, een lijst of uit het alfabet het volgende of het vorige item selecteren. Radio: Kort indrukken: automatisch zoeken naar een station met een hogere frequentie. CD/CD-wisselaar: Kort indrukken: zoeken naar de volgende track. Lang indrukken: versneld vooruitspoelen. MP3-speler: Kort indrukken: zoeken naar de volgende track. Lang indrukken: introscan volgende tracks. 4 Volume verhogen. 5 SRC Kort indrukken: veranderen van audiobron (Radio, CD-speler, CD-wisselaar, MP3) en de extra audio/video-ingang. Lang indrukken: contextmenu voor telefoon weergeven (zonder nummerkiezen). inkomende gesprekken, telefoonfuncties: Kort indrukken: telefoongesprek aannemen, beëindigen. Andere: In een menu, een lijst of in het alfabet: Kort indrukken: functie, item of de geselecteerde instelling bevestigen. 6 Volume verlagen. 4+6 Tegelijk indrukken van beide knoppen: mute (geluid onderdrukken). 3 Radio: Kort indrukken: automatisch naar lagere frequenties zoeken. CD/CD-wisselaar: Kort indrukken: zoeken naar de vorige track. Lang indrukken: versneld terugspoelen. MP3-speler: Kort indrukken: zoeken naar de vorige track. Lang indrukken: introscan voorgaande tracks. 7 Bediening van de verlichting Kort op het uiteinde drukken: in-/uitschakelen van spraakbediening.

160 N AV I D R I V E M E T C D - W I S S EL A A R A B C D E X F G H I J K L L V U T S R Q W P N O M Z

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C2 1.4 HDI

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C2 1.4 HDI U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor CITROEN C2 1.4 HDI. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de CITROEN C2 1.4 HDI in de gebruikershandleiding

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

IIN EEN OOGOPSLAG B U I T E N Z I J D E. Glazen panoramadak. Openklapbare achterruit

IIN EEN OOGOPSLAG B U I T E N Z I J D E. Glazen panoramadak. Openklapbare achterruit IIN EEN OOGOPSLAG B U I T E N Z I J D E Glazen panoramadak Meedraaiende xenonkoplampen Zowel bij het dimlicht als het grootlicht zorgt deze functie voor het automatisch met de bocht meedraaien van de lichtbundels.

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! INSTRUCTIEBOEKJE UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

CITROËN C5 INSTRUCTIEBOEKJE

CITROËN C5 INSTRUCTIEBOEKJE C5_05_1_GCV-FRA.qxd 10/02/05 15:02 Page c1 CITROËN C5 INSTRUCTIEBOEKJE C5-2005-1 C:\Documentum\Checkout\C5_05_1_TCV-NEL.win 29/4/2005 13:23 - p age 1 C5_05_1_GCV-FRA.qxd 10/02/05 15:02 Page c2 CITROËN

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

CITROËN C4 INSTRUCTIEBOEKJE

CITROËN C4 INSTRUCTIEBOEKJE CITROËN C4 INSTRUCTIEBOEKJE CITROËN CITROËN prefereert Een samenwerking die staat voor innovatie CITROËN en TOTAL, al 35 jaar partners, ontwikkelen in nauwe samenwerking motoren en smeermiddelen met de

Nadere informatie

C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE. 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1

C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE. 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1 C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:26 Page 1 CITROËN C8 INSTRUCTIEBOEKJE 0 C:\Documentum\Checkout\V3_03_2_Tcv-NEL.win 15/3/2004 19:35 -page 1 C8_03-2_fr_Gcv.qxd 12/09/03 10:27 Page 2 CITROËN prefereert TOTAL

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

CITROËN C5. Instructieboekje

CITROËN C5. Instructieboekje CITROËN C5 Instructieboekje Citroën en Total Een samenwerking die staat voor vakkundigheid Al 39 jaar bundelen de onderzoeksteams van Citroën en Total hun wederzijdse expertise om de beste smeermiddelen

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

B E S T U U R D E R S P L A A T S ELEMENTAIRE FUNCTIES

B E S T U U R D E R S P L A A T S ELEMENTAIRE FUNCTIES I B E S T U U R D E R S P L A A T S ELEMENTAIRE FUNCTIES 4 B E S T U U R D E R S P L A A T S I 1. Bediening van de buitenspiegel 2. Draaibaar en afsluitbaar zijventilatierooster 3. Toerenteller 4. Instrumentenpaneel

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

CITROËN JUMPER Instructieboekje

CITROËN JUMPER Instructieboekje CITROËN JUMPER Instructieboekje CITROËN CITROËN prefereert Een samenwerking die staat voor innovatie CITROËN en TOTAL, al 35 jaar partners, ontwikkelen in nauwe samenwerking motoren en smeermiddelen met

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming.

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

I-1 SLEUTELS, AFSTANDSBEDIENING * A B

I-1 SLEUTELS, AFSTANDSBEDIENING * A B I-1 SLEUTELS, AFSTANDSBEDIENING * 5 Afstandsbediening De afstandsbediening is voorzien van een hoge-frequentiezender hetgeen de volgende voordelen heeft : - De afstandsbediening hoeft niet op de ontvanger

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR LEXIA PROXIA CD 35 AFTER SALES SERVICE CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het WoonVeilig alarmlicht met sirene. Telefoonnummer WoonVeilig 0900-388 88 88

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het Egardia alarmlicht met sirene. Website Egardia www.egardia.com Klantenservice

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje.

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje. VOLVO S80 BEKNOPTE HANDLEIDING PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Mitsubishi - Cobra Alarmsysteem: Om uw auto optimaal te beschermen

Nadere informatie

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller.

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

Elektrische installatie

Elektrische installatie Elektrische installatie INSTRUMENTEN - DASHBOARD Diagnose - Inleiding - 1 Diagnose - Werking van het systeem - 9 Diagnose - Aansluiting rekeneenheid - 13 Diagnose - Vervangen van organen - 15 Diagnose

Nadere informatie

INTELLISTART 4 INSTALLATIE

INTELLISTART 4 INSTALLATIE Standaard mogelijkheden van de IntelliStart 4. INTELLISTART 4 INSTALLATIE Op afstand starten voor automaten en handgeschakelde auto's tevens ook geschikt voor diesels Automatisch starten bij lage accu

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Module Gebruikershandleiding E46 Module

Module Gebruikershandleiding E46 Module Module Gebruikershandleiding E46 Module Versie 1.1 Inhoudsopgave 1 Begrippenlijst... 3 2 Algemene informatie... 4 2.1 PC-Modus / Auto-Modus... 4 2.2 In- en uitschakelen... 4 2.3 Verbinden PC... 5 2.4 Verbinden

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR Citroën Distributeur Nieuwe Auto's - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties Citroën Erkend Reparateur - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

BMW i3 Deelauto Instructie

BMW i3 Deelauto Instructie BMW i3 Deelauto Instructie BMW i3 De verschillende laadpalen Deze laadpalen staan o.a. op onderstaande locaties: - IBN Uden (voorzijde Kwekerij Uden) - Gemeentehuis Uden (Markt) - Area Wonen (Leeuweriklaan

Nadere informatie

Versie: juni installatiehandleiding. Alarmlicht LXA-8A

Versie: juni installatiehandleiding. Alarmlicht LXA-8A installatiehandleiding Alarmlicht LXA-8A INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT Gefeliciteerd met de aankoop van het WoonVeilig alarmlicht. Telefoonnummer WoonVeilig 088 383 88 38 E-mail WoonVeilig klantenservice@woonveilig.nl

Nadere informatie

Starten en rijden STUURSLOT

Starten en rijden STUURSLOT Rijden en bedienen Starten en rijden STUURSLOT H3584 Stuurslot loszetten Steek de contactsleutel GEHEEL in het contactslot en draai die naar stand 'I'. Het is mogelijk dat het stuurwiel iets moet worden

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING META AUTO-ALARMSYSTEMEN HPB SERIE SCM/TNO GOEDGEKEURD KLASSE 2Z EN 3Z

GEBRUIKSAANWIJZING META AUTO-ALARMSYSTEMEN HPB SERIE SCM/TNO GOEDGEKEURD KLASSE 2Z EN 3Z GEBRUIKSAANWIJZING META AUTO-ALARMSYSTEMEN HPB SERIE SCM/TNO GOEDGEKEURD KLASSE 2Z EN 3Z De HPB voldoet aan de keuringseisen van het SCM (Stichting Certificering Motorrijtuigbeveiliging) ten behoeve van

Nadere informatie

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Inhoud verpakking: Alarmunit Sirene Handzender ( 2 stuks) Kabels incl. zekeringen Zoekfunctie Stil alarm Startblokkering Paniek functie Anti carjacking Aansturing

Nadere informatie

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY

Programma Eco stand 8-SYMBOOL DISPLAY BEDIENINGS INSTRUCTIES 8-SYMBOOL AFSTANDBEDIENING Kinder slot Tijd Signaal indicator Thermostatische stand Batterij Countdown F or C Programma Eco stand Temperatuur Dubbele brander 8-SYMBOOL DISPLAY INSTELLING

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

GT909NL. Gebruikershandleiding

GT909NL. Gebruikershandleiding GT909NL Gebruikershandleiding Rhodelta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +31 102927461 Fax + 31 104795755 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl 1.0 HANDZENDER OMSCHRIJVING GT889 GT969CH GT889: handzender

Nadere informatie

AFSTANDSBEDIENING I-1

AFSTANDSBEDIENING I-1 4 AFSTANDSBEDIENING I-1 A B Afstandsbediening De afstandsbediening beschikt over een hoogfrequente zender, hetgeen u de volgende voordelen biedt: - u hoeft de afstandsbediening niet op de auto te richten.

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

Uitrusting februari 2009

Uitrusting februari 2009 februari 2009 Design Passagiersstoel opklapbaar met verstelbare rugleuning Hoofdsteunen in de hoogte regelbaar Vloerbekleding in vast tapijt Verwarming/ontdooiing met 3 snelheden Dubbele, geforceerde geluidsisolatie

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en

Nadere informatie