Nuovo Progetto italiano 1a WOORDENLIJST. (traduzione della Prof.ssa Patrizia Hoetjes-Nanni e della Prof.ssa Claudia de Waard)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Nuovo Progetto italiano 1a WOORDENLIJST. (traduzione della Prof.ssa Patrizia Hoetjes-Nanni e della Prof.ssa Claudia de Waard)"

Transcriptie

1 (traduzione della Prof.ssa Patrizia Hoetjes-Nanni e della Prof.ssa Claudia de Waard) Wanneer de lettergreep waarop het accent valt niet op de een na laatste lettergreep valt of in geval van twijfel, wordt het accent aangegeven met een streepje onder de lettergreep (bijvoorbeeld: dialogo, farmacia). Woorden voorafgegaan door het teken * komen voor in het niet afgedrukte audio-materiaal Abbreviazioni: avverbio (avv.) femminile (f.) maschile (m.) singolare (sg.) plurale (pl.) infinito (inf.) passato prossimo (p.pr.) participio passato (p.p.) Afkortingen: bijwoord (bijw) vrouwelijk (vr) mannelijk (m) enkelvoud (enk) meervoud (mv)) infinitief, hele werkwoord (ww) voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) voltooid deelwoord (v.dw.) UNITÀ INTRODUTTIVA Benvenuti! Libro dello studente unità, l (f.):eenheid, hoofdstuk introduttiva: introductie-, inleidend benvenuti (sg. benvenuto): welkom A parole, le (sg. la parola):woorden e: en lettere, le (sg. la lettera): letters A1 osservate le foto: bekijken jullie de foto s osservate (inf. osservare): bekijken, observeren jullie foto, le (sg. la foto): foto cos è l Italia per voi?: wat is (betekent) Italië voor jullie? cosa: wat è (inf. essere): is Italia, l : Italië per: voor voi: jullie A2 lavorate in coppia: werken jullie in tweetallen lavorate (inf. lavorare): werken jullie in: in coppia, la: tweetal, koppel, stel, paar abbinate (inf. abbinare): combineren jullie numerate: genummerd a queste parole: met deze woorden a: met, naar, in queste: deze, dit musica, la: muziek spaghetti, gli: spaghetti espresso, l : espresso cappuccino, il: cappuccino opera, l : opera arte, l (f.): kunst moda, la: mode cinema, il (pl. i cinema): bioscoop, cinema conoscete (inf. conoscere): jullie kennen altre (sg. altra): andere, nog meer italiane (sg. italiana): Italiaanse A3 le lettere dell alfabeto: de letters van het alfabet alfabeto, l : alfabet ascoltate (inf. ascoltare): luisteren jullie lunga: lang doppia: dubbel greca: Grieks in parole di origine straniera: in woorden van buitenlandse afkomst di: van origine, l (f.): afkomst, origine, oorsprong straniera: buitenlands, vreemdeling A4 pronunciate (inf. pronunciare): spreken jullie uit lettera per lettera: letter voor letter dell attività 2: van oefening/activiteit 2 attività, l : oefening/activiteit A5 pronuncia, la: uitspraak ripetete (inf. ripetere): herhalen jullie casa, la: huis ascoltare: luisteren cosa, la: ding cucina, la: keuken scuola, la: school gatto, il: kat regalo, il: cadeau, geschenk dialogo, il (pl. i dialoghi): dialoog singolare: enkelvoud gusto, il: smaak lingua, la: taal, tong ciao: dag, hallo, hoi cena, la: avondmaaltijd, diner luce, la: licht pagina, la: pagina giusto: juist, correct gelato, i: ijs Argentina, l: Argentinië chiavi, le (sg. la chiave): sleutels macchina, la: auto, machine maschera, la: masker pacchetto, il: pakketje Inghilterra, l : Engeland colleghi, i (sg. il collega): collega s margherita, la: madelief, margherita Ungheria, l : Hongarije A6 scrivete (inf. scrivere): schrijven jullie *buongiorno: goeiedag, goeiemorgen *facile: makkelijk Edizioni Edilingua 1

2 *americani (sg. americano): Amerikanen *chi: wie *Genova: Genua *amici, gli (sg. l amico): vrienden *centro, il: centrum *corso: cursus *pagare: betalen B italiana o italiano?: Italiaans(e) of Italiaan o: of B1 immagini, le (sg. l immagine): afbeeldingen, illustraties notate (inf. notare): geven jullie aan, schrijven jullie op? B2 scoprite l errore: ontdekken jullie de fout scoprite (inf. scoprire): ontdekken jullie errore, l (m.): fout giornale, il: krant B3 quali sono le desinenze: wat zijn de uitgangen? quali (sg. quale): wat, welke sono (inf. essere): zij zijn, ik ben desinenze, le (sg. La desinenza): uitgangen (van een woord) ultima: laatste del singolare: van het enkelvoud plurale: meervoud sostantivi, i (sg. il sostantivo): zelfstandige naamwoorden maschile: mannelijk libro, il: boek studente, lo: student, cursist femminile: vrouwelijk borsa, la: tas classe, la: klas alcuni: enkele irregolari (sg. irregolare): onregelmatig particolari (sg. particolare): bijzonder, afwijkend come: zoals sport, lo (pl. gli sport): sport appendice, l (f.): bijlage, appendix a pagina 187: op bladzijde 187 B4 mettete i sostantivi al plurale: zetten jullie de zelfst, naamw, in het meervoud mettete (inf.: mettere): zetten jullie finestra, la: raam libreria, la: boekenkast pesce, il: vis notte, la: nacht albero, l : boom treno, il: trein B5 ragazzo, il: jongen, vriend alto: lang, hoog rossa: rood aperta: open nuova: nieuw gli aggettivi in -o: de bijvoeglijke naamwoorden op -o aggettivi, gli (sg. l aggettivo): bijvoeglijke naamwoorden seguono (inf. seguire): (zij/ze) volgen le stesse regole: dezelfde regels stesse (sg. stessa): zelfde regole, le (sg. la regola): regels ragazza, la: meisje, vriendin C ciao, io sono Gianna: hallo, ik ben Gianna io: ik sono (inf. essere): ik ben C1 due: twee mini dialoghi (sg. il dialogo): mini-dialoog, korte dialoog mini: mini a quale foto corrisponde ogni dialogo?: bij welke foto hoort de dialoog? corrisponde (inf. corrispondere): heeft betrekking op, correspondeert met, hoort bij ogni: elke, iedere C2 di nuovo: opnieuw completate (inf. completare): maken jullie af questi sono: dit/deze zijn questi (sg. questo): dit, deze siete (inf. essere): jullie zijn lui: hij australiano: Australiër piacere: aangenaam sei (inf. essere): bent spagnola: Spaans sì: ja e tu?: en jij? tu: jij C3 leggete (inf. leggere): lezen jullie tabella, la: tabel, schema verbo, il: werkwoord essere: zijn lei: zij (enk) noi: wij loro: zij (mv) C4 disegni, i (sg. il disegno): tekeningen oralmente (avv.): mondeling costruite (inf. costruire): maken/vormen jullie delle frasi: wat/enkele zinnen frasi, le (sg. la frase): zinnen come nell esempio: zoals in het voorbeeld esempio, l (pl. gli esempi): voorbeeld brasiliana: Braziliaanse marocchino: Marokkaans argentini (sg. argentino): Argentijns/Argentijnen C5 Ungherese: Hongaar(s) Inglese: Engels C6 adesso (avv.): nu presentate (inf. presentare): stellen jullie voor il vostro compagno alla classe: jullie klasgenoot aan de klas vostro: jullie (bez. vnw) compagno, il: klasgenoot C7 sorella, la: zus uscita, l : uitgang ma: maar schema, lo: schema C8 *museo, il: museum *scendere: (af)dalen *isola, l : eiland *vestito, il: jurk, pak *uscire: uitgaan, naar buiten gaan D1 frasi ascoltate, le (sg. la frase ascoltata): beluisterde/ geluisterde zinnen ascoltate: luisteren jullie attenzione, l : aandacht ci sono due immagini in più: er zijn twee plaatjes teveel ci sono (inf. esserci): er zijn in più: te veel, extra, meer D2 completate le frasi che seguono: maak de zinnen die Edizioni Edilingua 2

3 volgen af che: die, dat articolo determinativo: bepaald lidwoord articolo, l : lidwoord determinativo: bepaald zio, lo (pl. gli zii): oom la macchina di Paolo: de auto van Paolo ecco: hier (is)! studenti d italiano, gli (sg. lo studente): studenten Italiaans molti: vele(n) calcio, il: voetbal preferisco (inf. preferire): ik heb liever scusi: excuseert u mij è questo l autobus per il centro?: is dit de bus naar het centrum? autobus, l (pl. gli autobus): bus per il centro: naar het centrum D3 con gli articoli dati (sg. l articolo): met de gegeven lidwoorden con: met dati (p.p. dato): gegeven stivali, gli (sg. lo stivale): laarzen zaino, lo: rugzak zia, la: tante panino, il: broodje aerei, gli: vliegtuigen numeri, i: getallen D4 formate (inf. formare): maken jullie, formeren jullie nota, la: opmerking potete (inf. potere): jullie kunnen l ordine proposto: de aanbevolen volgorde ordine, l (m.): volgorde proposto: aanbevolen combinazioni, le (sg. la combinazione): combinaties bella: mooi piccoli (sg. piccolo): klein ristorante, il: restaurant moderni (sg. moderno): modern giovane: jong D6 bagno, il: badkamer famiglia, la: familie, gezin globale: globaal, totaal zero, lo: nul azione, l : actie canzone, la: liedje mezzo: half azzurro: lichtblauw pezzo, il: stuk, deel pizza, la: pizza D7 *cognome, il: achternaam *meglio (avv.): beter *Svizzera, la: Zwitserland *esercizio: oefening *maggio: mei *vacanze, le: vakantie *luglio: juli E chi è?: wie is dat? E2 verificare: controleren, verifiëren risposte, le: antwoorden si chiama (inf. chiamarsi): hij/zij/u heet che bella ragazza!: wat een mooi meisje! che: wat tesoro, il: schat hai (inf. avere): jij hebt le chiavi di casa (sg. la chiave): de huissleutels no: nee ho (inf. avere): ik heb le chiavi della macchina: de autosleutels dove: waar sai (inf. sapere): jij weet ha (inf. avere): hij/zij/u heeft fratelli, i: broers davvero (avv.): echt waar quanti anni hanno?: hoe oud zijn zij? quanti: hoeveel anni, gli: jaren hanno (inf.: avere): zij hebben mi chiamo (inf. chiamarsi): ik heet E3 avere: hebben E6 chiedi (inf. chiedere): jij vraagt tuo: jouw rispondi alle domande: beantwoord de vragen rispondi (inf. rispondere): beantwoord domande, le: vragen come si scrive: hoe schrijf je come: hoe, zoals suo: zijn/haar nome, il: naam alla fine: aan het einde fine, la: einde riferisce (inf. riferire): hij/zij/u vertelt E7 consonanti, le (sg. la consonante): medeklinkers caffè, il (pl. i caffè): koffie, espresso difficile: moeilijk oggetto, l : onderwerp, voorwerp giallo: geel mamma, la: moeder, mamma nonna, la: oma gonna, la: rok terra, la: aarde, grond corretto: juist, correct settimana, la: week E8 *note, le: muzieknoten *penna, la: pen *mano, la (pl. le mani): hand *stella, la: ster *bicchiere, il: glas, beker *latte, il: melk *doccia, la: douche *torre, la: toren *bottiglia, la: fles *pioggia, la: regen Test finale: Eindtest test, il: toets finale: eind, slot Appendice grammaticale grammaticale: grammaticaal abitudine, l (f.): gewoonte ecc. (eccetera): enz. attore, l (m.): acteur sapore, il: smaak problema, il: probleem tema, il: thema programma, il: programma clima, il: klimaat telegramma, il: telegram panorama, il: uitzicht turista, il/la: toerist barista, il/la: barman tassista, il/la: taxichauffeur pessimista, il/la: pessimist regista, il/la: regisseur crisi, la: crisis analisi, l (f.): analyse tesi, la: thesis sintesi, la: synthese perifrasi, la: omschrijving enfasi, l (f.): nadruk, hoogdravendheid ipotesi, l (f.): hypothese amaro: bitter re, il: koning film, il: film città, la: stad Edizioni Edilingua 3

4 università, l (f.): universiteit virtù, la: deugd auto, l (f.): auto moto, la: motor serie, la: serie specie, la: soort fuoco, il: vuur albergo, l (m.): hotel accento, l (m.): accent cade (inf. cadere): hij/zij/het valt penultima: voorlaatste sillaba, la: lettergreep eccezioni, le (sg. l eccezione): uitzonderingen greco, il: Griek medico, il: arts, dokter psicologo, lo: psycholoog terzultima: twee na laatste incarico, l (m.): opdracht obbligo, l (m.): verplichting, plicht forme, le: vormen chirurgo, il: chirurg stomaco, lo: maag terminano (inf. terminare): zij (be)eindigen archeologo, l (m.): archeoloog indicano (inf. indicare): zij wijzen aan persone, le: mensen, personen usiamo (inf. usare): wij gebruiken cominciano (inf. cominciare): zij beginnen yogurt, lo: yoghurt gnomo, lo: dwerg pneumatico, lo-il: (auto)band Quaderno degli esercizi Quaderno: schrift 1 seguenti (sg. seguente): volgende fermata, la: bushalte 2 precedente: vorige, voorafgaande strada, la: straat, weg amore, l (m.): liefde francese: Frans 4 Firenze: Florence Napoli: Napels Milano: Milaan Germania, la: Duitsland professore, il: professor, leraar porta, la: deur 5 Francia, la: Frankrijk Belgio, il: België Spagna, la: Spanje 6 Stati Uniti, gli: Verenigde Staten 7 giornata, la: dag 8 campione, il: kampioen 9 consultate (inf. consultare): raadplegen jullie 10 idea, l (f.): idee cane, il: hond 11 modello: model mal di testa, il: hoofdpijn mal (male), il: pijn testa, la: hoofd hanno fame: ze hebben honger fame, la: honger 13 studentessa, la: studente Bari: Bari di dove è?: waar komt hij/zij/u vandaan? Pisa: Pisa Test finale Russo: Rus, Russisch austriaci (sg. austriaco): Oostenrijkers, Oostenrijks B scegliete (inf. scegliere): kiezen UNITÀ 1 Un nuovo inizio Libro dello studente inizio: begin Per cominciare 1 cominciare: beginnen spiegate (inf. spiegare): leggen jullie uit nella vostra lingua: in jullie (moeder) taal più importante: belangrijker più: meer importante: belangrijk perché: omdat un: een (onbep. lidw. mannelijk) lavoro: werk una: een (onbep. lidw. vrouwelijk) amore, l (m.): liefde Per cominciare 2 quali di queste parole: welke van deze woorden capite (inf. capire): jullie begrijpen notizia: nieuws, bericht direttore, il: directeur orario: rooster, openingstijd, dienstregeling gentile: aardig agenzia: bureau fortunata: geluksvogel Per cominciare 3 fanno parte di un dialogo: maken deel uit van een dialoog fanno parte di (inf. fare parte di): deel uitmaken van, behoren tot fanno (inf. fare): zij doen, zij maken parte, la: het deel fra due ragazze: tussen twee meisjes fra: tussen secondo voi: volgens jullie secondo: volgens di quale inizio parlano: over welk begin spreken/praten zij parlano (inf.: parlare): zij spreken/praten A e dove lavori adesso?: en waar werk jij tegenwoordig? A1 volte (una volta, due volte): keer, maal (1 keer/ 2 keer) indicate (inf. indicare): geven jullie aan se le affermazioni sono vere o false: of de beweringen waar zijn of niet se: of, als affermazioni, le (sg. l affermazione): beweringen vere: waar om te beginnen false: niet waar telefona a Maria: belt Maria telefona (inf. telefonare): hij/zij belt ogni giorno: elke dag giorno: dag non ha: hij/zij heeft niet, geen non: niet, geen ancora (avv.): nog in una farmacia: in een apotheek farmacia: apotheek tornare: terugkeren a casa: naar huis prende (inf. prendere): hij/zij neemt om te beginnen metrò, il: metro pronto?: hallo? (aan de telefoon) Edizioni Edilingua 4

5 ehi, ciao!: ehi, hallo come stai?: hoe gaat het met je? stai (inf. stare): jij maakt het, jij bevindt je, het gaat met jou bene, e tu?: goed, en jij/met jou? bene (avv.): goed ma da quanto tempo!: het is lang geleden! da: sinds tempo: tijd hai ragione: je hebt gelijk ragione, la: gelijk, reden senti (inf. sentire): hoor (eens)! cioè: d.w.z. non lavoro più: ik werk niet meer più: meer in un agenzia di viaggi: in/op een reisbureau viaggi, i (sg. il viaggio): reizen (zelfst. nw. meerv) che bello!: wat leuk! contenta: tevreden, gelukkig, blij molto (avv.): erg, heel (bijw) simpatici (sg. simpatico): aardig, sympathiek (mann. meerv) carino: lief (mann. enkv) l orario d ufficio: de openingstijden van kantoor ufficio, l : het kantoor apre alle 9: opent om 9.00 uur apre (inf. aprire): hij/zij/het opent chiude (inf. chiudere): hij/zij/het sluit a che ora arrivi?: hoe laat kom je aan? che: wat, hoe ora: uur arrivi (inf. arrivare): jij komt aan finisco di lavorare: ik ben klaar met werken finisco (inf. finire): ik ben klaar, ik stop dopo venti minuti: na twintig minuten dopo (avv.): na minuti: minuten brava: goed zo, bravo sono contenta per te: ik ben blij voor je te: jou, je (lijd. voorw) A2 assumete (inf. assumere): nemen jullie aan ruoli: rollen A3 qual è: wat/welk is è contenta del nuovo lavoro: is tevreden met zijn/haar nieuwe baan A4 com è?: hoe is (het)? tutto bene: alles goed tutto: alles poi (avv.): daarna, vervolgens, verder vicino (avv.): dichtbij mah: tja 20 minuti dopo: 20 minuten later A5 inserite (inf. inserire): vullen jullie in accanto al pronome personale: naast het persoonlijk voornaamwoord accanto (avv.): naast pronome, il: voornaamwoord personale: persoonlijk A6 presente indicativo: onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) presente, il: tegenwoordig indicativo: aantonende wijs 1ª coniugazione: 1e vervoeging 1ª (prima): eerste coniugazione: vervoeging 2ª (seconda): tweede 3ª (terza): derde dormire: slapen offrire: aanbieden partire: vertrekken spedire (spedisco): versturen ik verstuur unire (unisco): verbinden ik verbind pulire (pulisco): schoonmaken - ik maak schoon chiarire (chiarisco): uitleggen ik leg uit A7 secondo l esempio: volgens het voorbeeld secondo: volgens con chi parli?: met wie praat/spreek je? che tipo di musica ascolti?: naar wat voor muziek luister je? tipo: soort quando: wanneer oggi: vandaag che cosa: wat guardano (inf. guardare): zij kijken naar televisione, la: de televisie cosa prendete da mangiare?: wat nemen jullie te eten? mangiare: eten insegnante, l (m./f.): leraar, lerares quando partite per Perugia?: wanneer vertrekken jullie naar Perugia? Perugia: Perugia (hoofdstad van Umbrië) domani: morgen B1 (f.): colonne: kolommen c è (inf. esserci): er is a destra: rechts, aan de rechterkant destra: rechts caro: lief, dierbaar me: me, mij aspetto... a cena: ik wacht op...(naam)...: voor het avondeten aspetto (inf. aspettare): wachten (op) amica: vriendin da tempo: sinds (lange) tijd occhi, gli (sg. l occhio): ogen verdi (sg. verde): groene (mv) capelli, i (sg. il capello): haren biondi (sg. biondo): blond purtroppo (avv.): helaas porta (inf. portare): hij/zij brengt, draagt anche: ook fidanzato: verloofde medicina: geneeskunde una cosa non capisco: één ding begrijp ik niet studia (inf. studiare): hij/zij studeert uomo, l (pl. gli uomini): de man come me: zoals ik, net als ik già (avv.): al Jennifer preferisce Saverio a Luca: Jennifer prefereert Saverio boven Luca preferire qc. a qc.: iets boven iets (anders) prefereren B2 Testo: tekst articolo indeterminativo: onbepaald lidwoord indeterminativo: onbepaald palazzo: gebouw, paleis studentessa: studente Edizioni Edilingua 5

6 edicola: kiosk diario: dagboek giornata: dag mio: mijn castani: kastanjekleurig, bruin (mann meerv) intelligente: intelligent lettere: letterkunde donna: vrouw come tante: zoals velen tante: zoveel (vr meerv) speciale: speciaal forse (avv.): misschien solo (avv.): alleen, slechts B3 sostituite (inf. sostituire: sostituisco): vervangen jullie quello: die, dat (mann enkv) stipendio: salaris basso: laag pesante: zwaar attore, l (m.): acteur famoso: beroemd viso: gezicht idea, l (f.): idee interessante: interessant corso d italiano: cursus Italiaans B4 storia: geschiedenis, verhaal tema, il (pl. i temi): het thema partita, la: de wedstrijd B5 grande: groot C di dove sei?: waar kom je vandaan? C1 incontro: ontmoeting tra: tussen protagonisti, i (sg. il protagonista): hoofdrolspelers precedenti (sg. precedente): vorige, voorgaande (mann mv) sottolineate (inf. sottolineare): onderstrepen jullie espressioni, le (sg. l espressione): uitdrukkingen usano (inf. usare): zij gebruiken informazioni, le (sg. l informazione): inlichtingen, informatie scusa: excuseer per andare in centro?: om naar het centrum te gaan? andare: gaan fermate: haltes grazie: bedankt, dank prego: alstublieft sei straniera, vero?: je bent buitenlandse, nietwaar? sei qui per lavoro?: ben je hier voor je werk? qui: hier sono qui da due giorni: ik ben hier sinds twee dagen allora: dus, dan ben arrivata: welkom complimenti: complimenten abiti qui vicino?: woon je hier in de buurt? abiti (inf. abitare): je woont in via Verdi: in de Verdistraat via: weg, straat anch io: ik ook a presto: tot gauw presto (avv.): gauw, snel C3 ultima fermata: laatste halte dare: geven da quanto tempo sei qui?: sinds hoe lang ben je hier? francese: Frans per motivi di lavoro: vanwege werk motivi, i (sg. il motivo): redenen al numero 3: op nummer 3 D1 in comune: gemeen comune, il: gemeenschappelijk D2 *buonanotte: welterusten, goedenacht *signor, il (signore): meneer, de heer *anche a Lei: U ook *Lei: U *signora, la: mevrouw *vai (inf. andare): jij gaat *vado (inf. andare): ik ga *al supermercato: naar de supermarkt *supermercato: supermarkt *come va?: hoe gaat het? *va (inf. andare): hij/zij/het gaat *così e così: zo zo *così (avv.): zo *buonasera: goedenavond salutare: groeten buon pomeriggio: goedemiddag buon (buono): goed, lekker pomeriggio: middag informale: informeel salve: hallo ci vediamo: we zien elkaar arrivederci: tot ziens arrivederla: tot ziens (formeel) formale: formeel D3 immaginate (inf. immaginare): stellen jullie je voor adatti (sg. adatto): geschikt (mann meerv) seguenti (sg. seguente): volgende (mann meerv) situazioni, le (sg. la situazione): situaties palestra: sportschool, gymzaal D4 università, l (pl. le università): universiteit mattina: ochtend, morgen esci dalla biblioteca: je verlaat de bibliotheek esci (inf. uscire): je verlaat, je gaat naar buiten biblioteca: de bibliotheek al bar: in/bij de bar bar, il: bar verso le 18: rond uur verso: tegen, rond, richting serata: avond in discoteca: in/naar de disco discoteca: discotheek saluti, i (sg. il saluto): groeten E1 sa (inf. sapere): hij/zij weet ha una pronuncia tutta italiana: hij/zij heeft een geheel Italiaanse uitspraak se permette: als hij/zij me toestaat permette (inf. permettere): hij/zij staat toe differenze, le: verschillen (vr. mv) in italiano: in het Italiaans possibile: mogelijk dare del tu: jij zeggen, tutoyeren persona: persoon oppure: of(tewel) dare del Lei: u zeggen quest ultima: deze laatste forma di cortesia: beleefdheidsvorm forma: vorm cortesia: beleefdheid esiste (inf. esistere): hij/zij/het bestaat simile: soortgelijk E3 cominciando (inf. cominciare): beginnend, om te beginne signorina: (me)juffrouw Edizioni Edilingua 6

7 qualcuno: iemand tanto (avv.): (zo)veel continua (inf. continuare): hij/zij gaat door F1 lungo: lang naso: neus F2 mettete in ordine: zetten jullie in de juiste volgorde mettere in ordine: opruimen, op volgorde zetten ascoltatelo (inf. ascoltare): luisteren jullie ernaar alla francese: op zijn Frans bruna: met bruin haar (vr. enkv) quello di Gloria: die van Gloria abbastanza (avv.): tamelijk, genoeg magra: mager, slank (vr. enkv) simpatica: sympathiek (vr. enkv) F3 mancano (inf. mancare): zij ontbreken aspetto: uiterlijk vecchio: oud (mann enkv) brutto: lelijk (mann enkv) corti (sg. corto): kort (mann mv) neri (sg. nero): zwart (mann mv) carattere, il: karakter sembra (inf. sembrare): het/hij/zij lijkt antipatico: onsympathiek, onaardig (mann enkv) allegro: blij, vrolijk (mann enkv) triste: triest, verdrietig scortese: onbeleefd F4 testa: hoofd fronte, la: voorhoofd bocca: mond braccio, il (pl. le braccia): arm dito, il (pl. le dita): vinger F5 a turno: om de beurt turno: beurt voi stessi: jullie zelf stessi (sg. stesso): zelf senza dire: zonder te zeggen senza: zonder dire: zeggen gli altri: de anderen devono (inf. dovere): zij moeten F6 descrivi (inf. descrivere): beschrijf miglior amico: beste vriend miglior (migliore): beste età: leeftijd Conosciamo l Italia L Italia: regioni e città regioni, le (sg. la regione): regio s città: stad, steden cosa sapete di queste città?: wat weten jullie van deze steden? sapete (inf. sapere): jullie weten cartina: plattegrond per esempio: bijvoorbeeld Autovalutazione ricordate (inf. ricordare): jullie herinneren je contrario: tegenovergestelde nascoste: verborgen, verstopt controllate (inf. contollare): controleren jullie soluzioni, le (sg. la soluzione): de oplossingen soddisfatti (sg. soddisfatto): tevreden (mann mv) fontana: fontein Roma: Rome Quaderno degli esercizi 1 vivere: leven lettera: brief, letter 2 classica: klassiek (vr enkv) fumano (inf. fumare): zij roken spesso (avv.): vaak, dikwijls 4 prima (avv.): eerst poco (avv.): weinig 6 al telefono: aan de telefoon telefono: telefoon tardi (avv.): laat tedesco: Duits (mann enkv) lezione, la: les napoletana: Napolitaans (vr enkv) 7 Intercity: Intercity trein cerca (inf. cercare): hij/zij zoekt nessuna: niemand/ geen enkele (vr enkv) 8 blu: blauw 9 orologio: horloge, uurwerk 10 trasformate (inf. trasformare): zetten jullie om, veranderen jullie giardino: tuin 11 canadese: Canadees imparare: leren 12 Parigi: Parijs Australia: Australië 13 irlandesi, gli (sg. l irlandese): Ieren, Iers (mann mv) giocatori, i (sg. il giocatore): spelers africani, gli (sg. l africano): Afrikanen, Afrikaans (mann mv) di solito: gewoonlijk, in de regel 14 ridere: lachen quasi (avv.): bijna mai (avv.): nooit piacere: bevallen tutti: allen, iedereen Mario piace a tutti: Mario bevalt aan iedereen, allen houden van Mario modella: model Test finale A villa: villa di tutto: van alles B bambini, i (sg. il/la bambino/a): kinderen niente: niets tè, il: thee cambiare: veranderen, wisselen lontano: ver risolvete (inf. risolvere): lossen jullie op cruciverba, il (pl. i cruciverba): kruiswoordpuzzel UNITÀ 2 Come passi il tempo libero? Libro dello studente passare: doorbrengen tempo libero: vrije tijd libero: vrij Per cominciare 1 amare: houden van Edizioni Edilingua 7

8 nel tempo libero: in de vrije tijd al cinema: naar de bioscoop a teatro: naar het theater teatro: theater giocare: spelen videogiochi, i (sg. il videogioco): videospelletjes Per cominciare 2 intervista: interview Per cominciare 3 una prima volta: de eerste keer confermate le vostre ipotesi: bevestigen jullie jullie hypotheses confermate (inf. confermare): jullie bevestigen ipotesi, l (f.): hypothese A rivista: tijdschrift intervistare: interviewen A1 spesso (avv.): vaak, dikwijls la sera: s avonds sera: avond sportivo: portief fine settimana, il: weekend a Roma: in, naar Rome sempre (avv.): altijd all estero: in, naar het buitenland estero: buitenland al lago: naar het meer lago: meer sappiamo tutto sulla tua carriera: we weten alles over jouw carriere sappiamo (inf. sapere): we weten su: over, op carriera: carriere poco della tua vita privata: weinig over je prive leven poco (avv.): weinig vita: leven privata: prive fai (inf. fare): je doet, maakt a dire la verità: om de waarheid te zeggen verità: waarheid ma quando posso: maar wanneer ik kan posso (inf. potere): ik kan gioco a calcio: ik voetbal come molti sanno: zoals velen weten sanno (inf. sapere): zij weten gioco ancora nella nazionale cantanti: ik speel nog steeds in het nationale zangerselftal nazionale, la: het nationale elftal cantanti, i (sg. il cantante): zangers inoltre: bovendien qualche volta: soms qualche: enkele, een paar gli amici più intimi, gli (sg. l amico): de intiemste vrienden intimi (sg. intimo): intiem bere: drinken qualcosa: iets invece: daarentegen non ho voglia di uscire: ik heb geen zin om uit te gaan avere voglia (di): zin hebben om/in voglia: zin sono gli amici che vengono da me: het zijn de vrienden die bij mij komen vengono (inf. venire): ze komen da me: naar, bij mij un po : een beetje tv, la: de TV natura: natuur vado al lago di Como: ik ga naar het Comomeer dove ho una casa: waar ik een huis heb viene (inf. venire): hij/zij komt facciamo delle gite: we maken uitstapjes facciamo (inf. fare): we maken, doen gite: uitstapjes pescare: vissen sono in tournée: ik ben op tournee tournée, la: tournee la settimana prossima: de volgende week prossima: volgende in Francia: in, naar Frankrijk Francia: Frankrijk Spagna: Spanje per due concerti: voor twee concerten concerti, i (sg. il concerto): concerten Parigi: Parijs Barcellona: Barcelona A2 giornalista: journalist A3 di solito: gewoonlijk restare: blijven va sul lago: hij/zij gaat naar het meer A4 venire: komen A5 a quest ora: op dit tijdstip stasera: vanavond ballare: dansen stanchi (sg. stanco): moe a scuola: op, naar school dall aeroporto: vanaf het vliegveld aeroporto: vliegveld A6 cercare: zoeken regolare: regelmatige vedere: zien particolarità: bijzonderheid A7 fare colazione: ontbijten colazione, la: ontbijt questa volta: deze keer i tuoi genitori: jouw ouders tuoi: jouw genitori, i (sg. il genitore): ouders lezione: les B vieni con noi?: ga je met ons mee? B1 devo (inf. dovere): ik moet ma dai!: kom nou! oggi è venerdì: vandaag is het vrijdag venerdì, il: vrijdag non è che non voglio: het is niet dat ik niet wil voglio (inf. volere): ik wil al mare: naar, aan zee mare, il: zee volentieri: graag bel tempo: mooi weer tempo, il: weer in città: in de stad pensiamo di andare: we denken om te gaan pensare: denken vuoi venire?: wil je meegaan? vuoi (inf. volere): je wilt certo: zeker è da tempo che...: het is lang geleden dat... che ne dici di andare: wat vind je ervan om... te gaan ne: ervan Scala, la: de Scala (Theater in Milaan) biglietti, i (sg. il biglietto): kaartjes mi dispiace: het spijt me Edizioni Edilingua 8

9 dispiacere: spijten, erg vinden mia madre: mijn moeder madre, la: moeder B2 punto, il: punt ottima: uitstekend ci andiamo?: gaan we erheen? ci: er (heen, naartoe) Venezia: Venezie invitare: uitnodigen accettare: accepteren invito: uitnodiging rifiutare: weigeren con piacere!: met genoegen! d accordo!: goed, akoord perché no?: waarom niet? B3 mostra d arte: kunsttentoonstelling mostra: tentoonstelling insieme: samen fare spese: shoppen, winkelen spese: aankopen, uitgaven C1 entrare: binnenkomen puoi (inf. potere): je kunt sbagliare: fouten maken colore: kleur vincere: winnen tutto quello che...: al hetgeen dat, alles wat C2 verbi modali, i (sg. il verbo modale): modale werkwoorden potere: kunnen infinito: infinitief momento: moment professore: leraar, professor per favore: alstublieft favore, il: gunst, dienst, genoegen prego: alstublieft volere: willen a pranzo: bij de lunch pranzo: lunch fare tardi: het laat maken tardi (avv.): laat dovere: moeten a letto: naar bed, in bed letto: bed per l ospedale: voor, naar het ziekenhuis ospedale, l (m.): ziekenhuis girare: afslaan, draaien sinistra: links Stati Uniti, gli: de Verenigde Staten C3 sabato mattina: zaterdag ochtend sabato: zaterdag in montagna: in, naar de bergen montagna: berg superare: slagen voor esame, l (m.): examen D dove abiti?: waar woon je? D1 organizzare: organiseren festa: feest a casa mia: bij mij thuis solo che...: alleen dat... in periferia: in de buitenwijken periferia: buitenwijk vicino allo stadio: dichtbij het stadion stadio: stadion in autobus: in, met de bus appartamento: flat al quinto piano: op de vijfde verdieping quinto: vijfde piano: verdieping ascensore: lift sperare: hopen comodo: gemakkelijk, comfortabel luminoso: licht balcone, il: balkon camera da letto: slaapkamer camera: kamer e pensare che...: en te denken dat euro d affitto: 400 euro voor de huur euro, l (pl. gli euro): euro affitto: huur al mese: per maand mese, il: maand ne vale la pena: het is de moeite waard valere: waard zijn pena: moeite D2 stanze: kamers soggiorno: woonkamer, zitkamer salotto: woonkamer studio: studeerkamer ripostiglio: opbergruimte D3 descrizione, la: beschrijving ideale: ideaal a quale piano è: op welke verdieping is D4 numeri cardinali, i (sg. il numero cardinale): hoofdtelwoorden numeri ordinali (sg. ordinale): rangtelwoorden dall 11 in poi: vanaf nummer 11 E1 preposizioni, le (sg. la preposizione): voorzetsels banca: bank Londra: Londen a una festa: op een feest a piedi: te voet, lopend Germania: Duitsland Pisa: Pisa Siena: Siena Napoli: Napels da solo: alleen Torino: Turijn Ancona: Ancona ottobre, l (m.): oktober E2 da dove viene Lucio?: waar komt Lucio vandaan? F1 che giorno è?: wat voor dag is het vandaag? segnare: noteren sull agenda: in de agenda agenda: agenda impegni, gli (sg. l impegno): afspraken, bezigheden lunedì, il: maandag martedì, il: dinsdag mercoledì, il: woensdag giovedì, il: donderdag venerdì, il: vrijdag sabato, il: zaterdag domenica, la: zondag spesa: boodschap(pen) appuntamento: afspraak *uno di questi giorni: een dezer dagen *impossibile: onmogelijk *ho molto da fare: ik heb veel te doen *il martedì: dinsdags, op dinsdag *ho lezione: ik heb les *compleanno: verjaardag *o domenica o mai: of zondag of nooit *mai (avv.): nooit *serie: serie, reeks F2 vari (sg. vario): gevarieerd G1 che ora è?: hoe laat is het? che ore sono?: hoe laat is het? orologi (sg. l orologio): horloges, klokken Edizioni Edilingua 9

10 e un quarto: kwart over meno: min, minder mezzogiorno: uur s middags mezzanotte, la: uur, middernacht meno un quarto: kwart voor G2 disegnare: tekenen lancette: wijzers G3 formulare: formuleren modello: model Conosciamo l Italia I mezzi di trasporto urbano mezzi di trasporto urbano: openbaar stadsvervoer mezzi, i (sg. il mezzo): middelen trasporto: transport urbano: stedelijk 1 esatte: precies usati (inf. usare): gebruikt tram, il: tram mentre: terwijl Milano: Milaan comprare: kopen tabaccheria: tabakswarenwinkel più di un mezzo: meer dan een middel stazioni, le (sg. la stazione): stations metropolitana: metro macchinette: stempelmachines automatiche: automatisch acquisto: aankoop in genere: gewoonlijk passeggeri, i (sg. il passeggero): passagiers, reizigers convalidare: afstempelen, geldig maken timbrare: afstempelen corsa: rit convalida: geldigheidsstempel si trovano (inf. trovarsi): bevinden zich poche: weinig su internet: op internet prima di salire: alvorens in te stappen prima (avv.): alvorens, voor salire: instappen appena (avv.): zodra 2 linea: lijn 3 veramente (avv.): echt, werkelijk esistenti (sg. esistente): bestaande auto, l (pl. le auto): auto mezzi pubblici, i (sg. il mezzo): openbaar vervoer pubblici (sg. pubblico): openbaar quindi: dus traffico: verkeer problema, il (pl. i problemi): probleem grave: ernstig a causa delle tante macchine: vanwege de vele auto s causa: oorzaak atmosfera: lucht pulita: schoon trovare: vinden parcheggio: parkeerplaats per fortuna: gelukkig fortuna: geluk sempre più persone: steeds meer mensen persone, le: mensen motorino: brommer bicicletta: fiets infine: tenslotte, tot slot taxi, il: taxi tassì, il: taxi ovviamente (avv.): duidelijk costoso: duur in campagna: naar, op het platteland campagna: platteland servizi, i (sg. il servizio): diensten 4 paese, il: land, dorp gente, la: mensen costare: kosten 5 lettera: brief raccontare: vertellen glossario: woordenlijst negozio: winkel vendere: verkopen tabacchi: tabakswaren di uso quotidiano: voor dagelijks gebruik uso: gebruik quotidiano: dagelijks viaggiare: reizen luogo: plaats, plek lasciare: laten Autovalutazione abitazione, la: woning orizzontale: horizontaal verticale: verticaal ponte, il: brug Firenze: Florence Appendice grammaticale morire: sterven, doodgaan piacere: bevallen, leuk/lekker vinden porre: zetten rimanere: blijven scegliere: kiezen sedere: zitten spegnere: uitdoen, doven tenere: houden tradurre: vertalen trarre: uithalen proporre: voorstellen, voordragen esporre: tentoonstellen, uiteen zetten togliere: weghalen cogliere: lukken, treffen raccogliere: verzamelen, oogsten mantenere: bewaren, houden ritenere: denken, van mening zijn produrre: produceren ridurre: verkleinen distrarre: afleiden attrarre : antrekken Quaderno degli esercizi 1 insieme a: samen met 2 caldo: warm 3 cerco di imparare: ik probeer te leren 6 di più: meer 8 a stasera: tot vanavond appena (avv.): net, zojuist, zodra 12 profumo: parfum, geur 13 nessun problema: geen enkel probleem 14 tutta un altra musica: iets totaal anders dopodomani (avv.): overmorgen il giorno dopo: de volgende dag Test finale A incontrare: ontmoeten C definizioni, le (sg. la Edizioni Edilingua 10

11 definizione): definities, omschrijvingen necessario: noodzakelijk, nodig 1 test di ricapitolazione (unità introduttiva, unità 1 e 2) ricapitolazione: samenvatting E iniziare: beginnen storia dell arte: kunstgeschiedenis subito (avv.): meteen finalmente (avv.): eindelijk cenare: dineren F vino: wijn birra: bier UNITÀ 3 Libro dello studente Per cominciare 1 posta elettronica: elektronische post posta: post elettronica: elektronisch busta: envelop francobollo: postzegel buca delle lettere: brievenbus cellulare, il: mobiele telefoon Per cominciare 2 comunicare: communiceren Per cominciare 3 presenti (sg. presente): aanwezig (mv) riuscire (a): slagen in al telefono: aan de telefoon telefono: telefoon consigliare: adviseren, aanraden internet point: internet point sa già come fare: hij/zij weet al hoe het moet mandare: zenden, toesturen pacco: pakketje A1 uffa: ach jee chiamare: bellen qua vicino: hier in de buurt, dichtbij qua: hier proprio: echt, werkelijk appunto: inderdaad perfetto: perfekt necessario: nodig, noodzakelijk imbucare: posten cassetta per le lettere: brievenbus almeno: minstens, tenminste credere: geloven A2 a coppie: in tweetallen A4 preposizioni articolate: voorzetsels + lidwoord lingua parlata: spreektaal A5 Olanda: Nederland guanti: handschoenen cassetto: lade di chi sono questi libri: van wie zijn deze boeken? tavolo: tafel A6 preposizioni semplici: voorzetsels semplici (sg. semplice): enkelvoudig, eenvoudig, simpel chiesa: kerk in particolare: in het bijzonder Italia del Sud: Zuid Italië Sud, il: zuiden comunale: gemeentelijk commerciale: commercieel, handels- A7 significato: betekenis in blu: in het blauw blu: blauw partitivo: delend (van delend lidwoord) un po di: een beetje zucchero: suiker B1 sicuro: zeker dalle tre alle cinque: van 3 tot 5 uur fino alle 20: tot 8 uur fino a: tot aan esce di casa (inf. uscire): hij/zij gaat het huis uit pranzare: lunchen cenare: dineren orario di apertura: openingstijd apertura: opening B3 negozio di abbigliamento: kledingwinkel abbigliamento: kleding ufficio postale: postkantoor postale: de post betreffende C1 abiti, gli (m.)(sg. l abito): kleding, kleren dentro (avv.): in, binnen armadio: kast televisore, il: televisietoestel camino: open haard sedie: stoelen intorno al tavolo: rondom de tavel intorno (avv.): rondom, om dietro (avv.): achter scrivania: schrijftafel, bureau tavolino: tafeltje, salontafel davanti alla lampada: voor de lamp davanti (avv.): voor lampada: lamp sulla parete: op de wand, aan de muur parete, la: muur, wand divano: bank tra le poltrone: tussen de fauteuils poltrone: fauteuils tappeto: tapijt, kleed sotto (avv.): onder quadro: schilderij sopra (avv.): (boven)op pianta: plant C2 scegliere: kiezen a destra del: aan de rechterkant van specchio: spiegel cuscini, i (sg. il cuscino): kussens C3 è vero che: het is waar dat sciopero: staking generale: algemeen dal meccanico: bij/naar de automonteur meccanico: automonteur in ritardo: te laat, met vertraging ritardo: vertraging lo so: ik weet het tremendo: verschrikkelijk troppe: te veel (vr. mv.) C4 vaso: vaas D1 qualcosa di interessante: iets interessants in tv: op tv probabilmente (avv.): waarschijnlijk su quale canale?: op welk net/zender? canale, il: kanaal, zender Juve, la: voetbalclub uit Turijn Milan, il: voetbalclub uit Milaan beh: och, ach Edizioni Edilingua 11

12 magari: waarom niet, misschien wel più tardi: later partita di calcio: voetbalwedstrijd D2 esprimere: uitdrukken incertezza: onzekerheid dubbio: twijfel D3 esprimendo: uitdrukkend (tegenw. deelwoord) E1 di chi è?: van wie is (dit)? E2 possessivi: bezittelijke voornaamwoorden resto: rest perciò: daarom però: maar, echter F1 fra 10 minuti: over 10 minuten grazie mille: duizendmaal dank una delle due valigie: een van de twee koffers nessun problema: geen enkel probleem nessuno: geen, niemand figurati (inf. figurarsi): stel je voor! appunti, gli (sg. l appunto): aantekeningen grazie tante: zeer veel dank di niente: geen dank niente: niets F2 ringraziare: bedanken ringraziamento: dankbetuiging non c è di che: niets te danken, graag gedaan ti ringrazio: dank je wel G vocabolario: woordenboek, woordenschat abilità: vaardigheid provate a completare: proberen jullie af te maken provare: proberen G1 stagioni, le (sg. la stagione): seizoenen autunno: herfst inverno: winter primavera: lente estate, l (f.): zomer gennaio: januari febbraio: februari marzo: maart aprile: april maggio: mei giugno: juni luglio: juli agosto: augustus settembre: september ottobre: oktober novembre: november dicembre: december G3 informazioni richieste: aangevraagde informatie prezzo: prijs modello: model Lancia, la: de Lancia scoperta: ontdekking America: Amerika abitanti, gli (sg. l abitante): inwoners scooter: scooter Aprilia, l (f.): de Aprilia nascita: geboorte costo: waarde, prijs villa sul lago: villa aan het meer villa: villa sognare: dromen G4 ascolto: luisteroefening G5 in breve: in het kort breve: kort tue notizie: nieuws van jou Conosciamo l Italia Scrivere un o una lettera (informale/amichevole)... amichevole: vriendelijk, vriendschappelijk carissimo: allerliefste baciare: kussen abbracciare: omhelzen baci, i (sg. il bacio): kussen bacioni, i (sg. il bacione): dikke kussen, zoenen mittente, il: afzender destinatario: geadresseerde ricevere: ontvangen sigla: afkorting provincia: provincie meno (avv.): minder Bologna: Bologna codice, il: code avviamento: postcode abbreviazione, la: afkorting dottore, il: dokter ingegnere, l (m.): ingenieur professoressa: professor (vrouw) utili (sg. utile): nuttig conseguenza: gevolg dunque: dus opposizione, la: tegenstand, oppositie comunque: hoe dan ook, in ieder geval al contrario: integendeel aggiunta: toegevoegd non solo: niet alleen d altra parte: van de andere kant concludere: besluiten, concluderen argomento: onderwerp, argument riassumere: samenvatten in altri termini: met andere woorden termini, i (sg. il termine): woorden, termen...e telefonare chiamata: oproep, telefoontje interurbana: interlokaal bisogna (inf. bisognare): het is nodig, men moet digitare: toetsen prefisso: kengetal desiderata: gewenst (vr) e così via: enzovoorts, verder via: weg generalmente (avv.): in het algemeen per non disturbare: om niet te storen disturbare: storen evitare: vermijden, ontwijken dopo le 10: na 10 uur di sera: s avonds percentuale, la: percentage mondo: wereld quasi (avv.): bijna tutti: alle, allen telefonino: mobiele telefoon da vicino: van dichtbij diffuse: verspreid (vr. mv) tecnologie: technologieën (vr. mv) relative alle telecomunicazioni: m.b.t. de telecommunicatie relative: m.b.t., betreffende telecomunicazioni: telecomunicatie numeri utili, i: (sg. il numero utile): nuttige (telefoon)nummers cittadini: inwoners, burgers turisti, i: (sg. il/la turista): toeristen (m.mv) carabinieri: i (sg. il Edizioni Edilingua 12

13 carabiniere): politie, carabinieri pronto: klaar, gereed, snel intervento: bijdrage, optreden gratuita: gratis emergenza: noodsituatie sanitaria: gezondheidsinformati (inf. informare): op de hoogte viabilità: begaanbaarheid in tempo reale: real-time, live reale: werkelijk coordinato: gecoördineerd Ministeri: Ministeries Lavori Pubblici: Openbare Werken, Infrastructuur Interno: Binnenlandse zaken polizia: politie soccorso: hulp in caso di: in geval van caso: geval, zaak pericolo: gevaar calamità: calamiteit da utilizzarsi: om te gebruiken utilizzare: gebruiken non sia possibile: dat het niet mogelijk is diversi: verschillende enti, gli (sg. l ente): instanties, instellingen interessati (inf. interessare): betrokken, geïnteresseerd vigili del fuoco: brandweer vigili: i (sg. il vigile): brandweermannen fuoco: vuur infanzia: kindertijd gestito da: beheerd door raggiungibile: bereikbaar telefonia: telefonie fissa: vast telefonici (sg. telefonico): de telefoon betreffende incendio: brand somiglianze: gelijkenissen cabina telefonica: telefooncel cabina: cel, hok scheda telefonica: telefoonkaart scheda: kaart giornalaio: krantenverkoper glossario: woordenlijst mobile: mobiel improvvisa: plotseling difficoltà: moeilijkheid corpo: lichaam, lijf protezione civile: Bescherming Burgerbevolking protezione, la: bescherming civile: van de burger prestare aiuto: hulp verlenen prestare: lenen, verlenen, uitlenen aiuto: hulp età compresa tra gli 0 e i 12 anni: leeftijd tussen de 0 en 12 jaar compresa: inbegrepen, inclusief box, il: box Autovalutazione avvocato: advocaat di fronte (a): tegenover gruppo: groep estranea: vreemd piazza: plein campo: veld Quaderno degli esercizi 1 centrale: centraal 2 giapponese: Japans 3 aspirina: aspirine 4 fa male: het doet pijn tatuaggio: tatoeage 6 Russia: Rusland figlia: dochter 7 dare una mano: een handje helpen vicini: buren 13 Nord, il: noorden temperatura: temperatuur 14 birreria: bar, pub 15 golfo: golf, baai 16 acqua: water calda: warm salone: zaal, woonkamer novità: nieuwtje, nieuws sole, il: zon 17 oretta: uurtje entrata: ingang al cento per cento: voor 100 procent 18 garage, il: garage 19 prestare: lenen certamente (avv.): zeker soldi, i (sg. il soldo): geld (mv.) carta di credito: creditcard credito: krediet 20 foglie: blaadjes (van planten) rivivere: herleven 21 distanza: afstand derby: derby moglie, la: echtgenote 22 *quiz, il: quiz *monumenti, i: (sg. il monumento): monumenten *pendente: scheef, hangend *galleria: tunnel, passage *maschio: mannelijk *castello: kasteel *campanile, il: kerktoren *duomo: dom Test finale A parcheggiare: parkeren B circa: ongeveer tenere compagnia: gezelschap houden compagnia: gezelschap UNITÀ 4 Al bar Libro dello studente Per cominciare 3 tranquillo: rustig tutti e due: allebei A1 come hai passato il fine settimana?: hoe heb je het weekend doorgebracht? non c è male: niet slecht male (avv.): slecht niente di speciale: niets bijzonders le solite cose: de gewone dingen/zaken solite: gewone bere (p.pr. ha bevuto): drinken (v.dw. bevuto) antico: antiek caffè: bar, café ieri (avv.) : gisteren collega, la: collega film, il: film be : ach essere (p.pr. è stato): zijn (v.dw. stato) divertente: gezellig, grappig rimanere (p.pr. è rimasto): blijven (v.dw. rimasto) cosa hai fatto di bello?: wat heb je voor leuks gedaan? fare (p.pr. ho fatto): doen, Edizioni Edilingua 13

14 maken (v.dw. fatto) un sacco: heel veel, heleboel invece, sì: daarentegen nel pomeriggio: in de middag ha avuto l idea di andare: hij/zij heeft gehad/kreeg het idee om te gaan in gran fretta: met grote haast fretta: haast sala: zaal intenso: intens insomma: kortom A4 riassunto: samenvatting insieme a: samen met A5 tratte dal dialogo introduttivo: afgeleid van de begindialoog passato prossimo: voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t) passato: verleden si forma (inf. formare): men vormt, het wordt gevormd successiva: volgend(e) ipotesi sulla formazione: hypothese over de vervoeging formazione, la: samenstelling, vervoeging participio passato: voltooid deelwoord A6 ausiliare, l (m.): hulp-, hulpwerkwoord al dente: beetgaar dente, il: tand, kies cartoline: anzichtkaarten un anno fa: een jaar geleden fa: geleden come mai: waarom dare una festa: een feest geven A7 orali (sg. orale): mondeling l altro ieri: eergisteren l estate scorsa: vorige/afgelopen zomer scorsa: vorige, laatste in punto: stipt B1 sospettare: vermoeden furto: diefstal avvenuto: gebeurd (ww. avvenire) il 12 dicembre: op 12 december agente, l (m./f.): agent cerca di verificare: probeer te achterhalen quello che è scritto: wat/hetgeen geschreven staat scritto: geschreven (ww. scrivere) mensa: kantine incontrare: ontmoeten dentista, il/la: tandarts B2 da che cosa dipende: waar hangt dat van af, waar dat van af hangt dipendere da (p.pr. è dipeso): afhangen van, afhankelijk zijn van scelta: keuze verbi di movimento: werkwoorden van beweging movimento: beweging ritornare: terugkeren rientrare: teruggaan, terug naar binnen gaan giungere (p.pr. è giunto): bereiken (v.dw. giunto) verbi di stato in luogo: werkwoorden van plaats (zich bevinden) verbi intransitivi: onovergankelijke werkwoorden succedere (p.pr. è successo): gebeuren morire (p.pr. è morto): sterven nascere (p.pr. è nato): geboren worden piacere (p.pr. è piaciuto): bevallen, behagen servire: bedienen, serveren diventare: worden durare: duren verbi riflessivi: wederkerende werkwoorden alzarsi: opstaan svegliarsi: wakker worden lavarsi: zich wassen verbi transitivi: overgankelijke werkwoorden ridere (p.pr. ha riso): lachen piangere (p.pr. ha pianto): huilen camminare: wandelen sia essere sia avere: zowel zijn als hebben sia: zowel cambiare: veranderen ultimamente (avv.): laatst, de laatste tijd scendere (p.pr. è/ha sceso): afdalen, uitstappen correre (p.pr. ha corso): rennen B3 ora (avv.): nu, tegenwoordig intero: geheel quel giorno: die dag subito (avv.): meteen, direkt aula: klaslokaal intorno alle due: rond twee uur come sempre: zoals altijd, zoals gewoonlijk circa: ongeveer lì: daar venire (p.pr. è venuto): komen B4 anzitutto: vooral per prima cosa: als eerste B6 correggere (p.p. corretto): verbeteren, corrigeren spendere (p.p. speso): uitgeven accendere (p.p. acceso): aandoen, aansteken decidere (p.p. deciso): besluiten soffrire (p.p. sofferto): lijden vivere (p.p. vissuto): leven perdere (p.p. perso): verliezen proporre (p.p. proposto): voorstellen spegnere (p.p. spento): uitdoen, doven promettere (p.p. promesso): beloven discutere (p.p. discusso): bespreken lista: lijst completa: compleet B7 in tempo: op tijd bugia: leugen tutto il giorno: de hele dag campionato: kampioenschap C1 colloquio di lavoro: sollicitatiegesprek colloquio: gesprek direttrice, la: directrice laureata in Economia e Commercio: afgestudeerd in economie laureata: afgestudeerd aan de universiteit economia: economie commercio: handel per quanto tempo?: (voor) hoe lang? andare via: weggaan nel settembre scorso: afgelopen september in tutto: in totaal da allora: vanaf toen, sinds toen, sinds die tijd allora (avv.): toen, dan, dus Edizioni Edilingua 14

15 C2 tempo fa: een tijd geleden data: datum precisa: precies nel febbraio del 1982: in februari 1982 elementare: eenvoudig, elementari, basis-(school) C3 avvenimenti, gli (sg. l avvenimento): gebeurtenissen scambiatevi (inf. scambiarsi): wisselen jullie uit entrare in circolazione: rond gaan, in omloop gaan circolazione, la: omloop, circulatie ospitare: ontvangen, te gast hebben Giochi Olimpici: olympische spelen Giochi, i (sg. il gioco): spelen olimpici (sg. olimpico): olympisch invernali (sg. invernale): winter- (bijv. nw.) repubblica: republiek inventare: uitvinden radio, la: radio trionfare: triomferen, zegevieren Festival di Sanremo: Festival van Sanremo Festival, il: festival Sanremo: Sanremo (stadje in Ligurië) sezione, la: sectie proposte: voorstellen C4 posizione, la: positie avverbi, gli (sg. l avverbio): bijwoorden C5 elementi, gli (sg. l elemento): elementen sei mai stato in Spagna?: ben je ooit in Spanje geweest? D1 illustrazioni, le (f.) (l illustrazione,): illustraties avere fame: honger hebben fame, la: honger listino: lijst menù, il: menu ecco a voi: hier is, hier hebben jullie vorrei (inf. volere): ik wil graag, ik zou willen dopo pranzo: na het (middag)eten tramezzino: sandwich anzi: integendeel, sterker nog cornetto: croissant, ijsje cameriere, il: ober caffè macchiato: espresso met een beetje melk acqua minerale: mineraalwater acqua: water minerale: mineraal prosciutto crudo: rauwe ham prosciutto: ham crudo: rauw mozzarella: mozzarellakaas lattina: blik(je) un tipo deciso: een gedecideerd typ deciso: gedecideerd, vastberaden D3 ognuno: ieder caffè corretto: koffie met een scheutje likeur decaffeinato: zonder cafeïne caffelatte, il: melk met een beetje koffie tè, il: thee camomilla: kamillethee cioccolata in tazza: chocolademelk cioccolata: chocola (om te drinken) tazza: kop, mok panna: slagroom freddo: koud dolci, i (sg. il dolce): dessert coppa: coup torta al caffè: mokkataart torta: taart tiramisù, il: tiramisù (Italiaans toetje) zabaione, lo: Italiaans toetje met eieren, suiker en koffie stracciatella: ijs met stukjes chocola cioccolato: chocola (om te eten) pannacotta: puddingdessert van gekookte room bibite, le (sg. la bibita): drankjes in lattina: in een blikje spremuta d arancia: uitgeperste sinaasappelsap spremuta: uitgeperst sap arancia, l (pl. le arance): sinaasappel birra: bier alla spina: van de tap media: medium, gemiddeld aperitivi, gli (sg. l aperitivo): aperitiefjes bianco: wit pomodoro: tomaat D4 drammatizzare: dramatiseren ordinare: bestellen avere sete: dorst hebben sete, la: dorst D5 stamattina: vanmorgen in fretta: gehaast rumore, il: geluid relazione, la: relatie di seconda mano: tweedehands affrontare: trotseren da sole: (bestemd voor de) zon, zonnenbuona scusa: goed excuus scusa: excuus, smoes, reden E2 esistere (p.pr. è esistito): bestaan più o meno: min of meer parlatene: praten jullie erover fuori (avv.): buiten posto: plek E3 nella quale: in welke, waarin trascorso: doorgebracht (ww trascorrere) Conosciamo l Italia Gli italiani e il bar sosta: stop, pauze programma, il (pl. i programmi): programma giornaliero: dagelijks ora di pranzo: lunchtijd seguito da: gevolgd door (ww. seguire) buon caffè: lekker kopje koffie barista, il: barman banco: balie, bar cassa: kassa ritirare: ophalen, trekken (geld) scontrino: bonnetje accoglienti (sg. accogliente): gezellig, aangenaam ospitali (sg. ospitale): gastvrij bar di provincia: dorpscafé più che altro: voornamelijk ritrovo: ontmoetingsplaats di ogni età: van alle leeftijden giocare a carte: kaartspelen carte (sg. la carta): kaarten è ancora più piacevole: is nog plezieriger, aangenamer, gezelliger Edizioni Edilingua 15

16 piacevole: aangenaam sedersi: (gaan) zitten ai tavolini (sg. il tavolino): aan de tafels in piazza: op het plein semplicemente (avv.): eenvoudig, simpelweg sul marciapiede: op de stoep marciapiede, il: stoep godere del sole: genieten van de zon godere di: genieten van sole, il: zon chiacchierare: kletsen tazzina: kopje ad esempio: bijvoorbeeld leggendario: legendarisch punto di ritrovo: ontmoetingsplaats scherzare: grappen maken passeggiare: wandelen, flaneren tipici esempi, i (sg. il tipico esempio): typische voorbeelden tipici (sg. tipico): typisch locale, il: lokaal, ruimte soprattutto: vooral in piedi: rechtop, staand insegna: uithangbord tantissime: heel veel Glossario ricevuta: ontvangstbewijs, kwitantie provare: proberen pagamento: betaling punto di incontro: ontmoetingspunt scritta: opschrift situata: geplaatst (ww. situare) esterno: extern, buitenkant Il caffè riferirsi (mi riferisco): zich wenden tot, doelen op, bedoelen dal gusto: van de smaak aroma, l (m.): aroma forti (sg. forte): sterk milanese: uit Milaan macchina per il caffè: koffiezetapparaat da bar: bestemd voor de bar permette di preparare...: maakt mogelijk om... te bereiden preparare: bereiden, klaarmaken, voorbereiden velocità: snelheid preparazione, la: voorbereiding consumazione, la: consumptie vita di tutti i giorni: het leven van alle dag simbolo: symbool pochissimo: heel weinig, zeer gering piena: vol sapore, il: smaak leggero: licht ristretto: geconcentreerd ghiaccio: ijs (bevroren water) liquore, il: likeur caldo: warm bevanda: drankje frati, i (sg. il frate): monniken cappuccini, i (sg. il cappuccino): kapucijners (kloosterorde) in pratica: in de praktijk pratica: praktijk trattarsi (di): betreffen, handelen om, gaan om schiuma di latte: melkschuim schiuma: schuim consiglio: advies, raad invece di: in plaats van infatti: namelijk, inderdaad impensabile: ondenkbaar cappuccio: capuchon (cappuccino) pasto: maaltijd benissimo (avv.): heel goed a tutte le ore: op elk uur, op elk tijdstip preferito: favoriet modo: manier, wijze Glossario profumo: parfum, lekker luchtje cibo: voedsel creare: creëren monaco: monnik appartenere (a): behoren tot, toebehoren aan ordine religioso: religieuze orde, kloosterorde religioso: religieus crema: crème incredibile: ongelooflijk Caffè, che passione! passione, la: passie al giorno: per dag, elke dag al pomeriggio: s middags rito: ritueel irrinunciabile: onweerstaanbaar, onmisbaar sacchi (sg. il sacco): zakken importato: geïmporteerd pari a: gelijk aan tonnellate: tonnen restanti (sg. restante): resterend, overgebleven consumo: consumptie posto di lavoro: baan consumate: geconsumeerd caffettiere: koffiezetapparaatjes ad uso domestico: voor huishoudelijk gebruik domestico: huishoudelijk la più usata: de meest gebruikte Moka, la: de Moka (Italiaans espresso-apparaatje) in pochi minuti: in een paar minuten Glossario abitudine, l (f.): gewoonte sacra: heilig chili, i (sg. il chilo): kilo s famigliare: familiair, vertrouwd Autovalutazione imparare: leren localizzare: lokaliseren, plaatsen spazio: ruimte all inizio: aan het begin può darsi: het kan zijn, het is mogelijk con lo sconto: met korting sconto: korting Appendice grammaticale ammettere: toegeven appendere: ophangen concedere: toegeven crescere: groeien deludere: teleurstellen difendere: verdedigen dirigere: dirigeren, leiden distinguere: onderscheiden distruggere: vernietigen dividere: verdelen escludere: uitsluiten esplodere: ontploffen, exploderen insistere: erop staan, zeuren, drammen muovere: bewegen nascondere: verbergen, verstoppen offendere: beledigen risolvere: oplossen rompere: breken spingere: duwen uccidere: vermoorden Quaderno degli esercizi 1 volgere: omzetten Edizioni Edilingua 16

17 6 suonare: spelen (muziekinstrument) chitarra: gitaar velocemente (avv.): snel 7 litigare: ruzie maken 8 arrivo: aankomst 9 azienda: bedrijf, firma cura: zorg, kuur 11 matematica: wiskunde spettacolo: voorstelling 12 eventuali (sg. eventuale): eventuele decisione: besluit 13 vuole fare di testa sua: hij/zij wil het op zijn eigen manier doen 15 *beata te!: bof jij even! *beata: gelukkig *cotto: gekookt *non ti preoccupare (inf. preoccuparsi): maak je geen zorgen *cucchiaini, i (sg. il cucchiaino): lepeltjes tonno: tonijn maionese, la: mayonaise uova, le (sg. l uovo): eieren 16 come al solito: zoals gewoonlijk mobili, i (sg. il mobile): meubels 17 dimenticare: vergeten cintura: ceintuur, riem 19 scrittore, lo: schrijver statua: standbeeld libertà: vrijheid discussioni, le (sg. la discussione): discussies padre, il: vader Test finale A esattamente (avv.): precies, exact per caso: bij toeval passeggiata: wandeling UNITÀ 5 Feste e Viaggi Libro dello studente Per cominciare 1 trascorrere (p.pr. ho trascorso): doorbrengen Madrid: Madrid Lisbona: Lissabon Zurigo: Zürich nuovamente (avv.): opnieuw Natale, il: Kerstmis lontano da: ver van lontano: ver a Capodanno: met Nieuwjaarsdag Capodanno: Nieuwjaarsdag A1 ancora no: nog niet quest anno: dit jaar prenotare: bespreken, reserveren, boeken sorpresa: verrassing Portogallo: Portugal treno ad alta velocità: hoge snelheid trein però!: nou! giro d Europa: Europa tour giro: rondreis, tour un bel po : veel, behoorlijk veel anche se: ook als offerta: aanbieding sito: plek, plaats, internetsite da qualche parte: ergens suoi: zijn/haar (bez. vnw..mv) l ultimo dell anno: oud en nieuw/oudejaarsdag festeggiare: vieren in qualche bel posto: ergens op een mooie plek buone feste: fijne/prettige feestdagen buon viaggio: goede reis buon Natale: fijne kerst(dagen) buon anno: gelukkig nieuw jaar A3 a Natale: met kerst iniziali (sg. iniziale): voorletters augurare: wensen A4 amore mio: mijn lieve, lief come no: natuurlijk, waarom niet bellissima: heel erg mooi A5 brevemente (avv.): in het kort A6 futuro semplice: onvoltooid toekomende tijd futuro: toekomst finalmente (avv.): eindelijk cucinare: koken smettere (di): stoppen, ophouden met per le vacanze: voor de vakantie da grande: als (ik) groot/volwassen (ben) architetto: architect A8 in basso: beneden, onder progetti, i (sg. il progetto): plannen, projecten giorno e notte: dag en nacht previsioni, le (sg. la previsione): voorspellingen laurea: universitair diploma piovere: regenen bravissimo: heel erg goed/knap promesse: beloftes va bene: het is goed/ OK di più: meer periodo ipotetico: voorwaardelijke tijd (met als/indien ) ipotetico: hypotetisch andare avanti: (recht)doorgaan avanti: vooraan, naar voren da domani: vanaf morgen un giorno: op een dag Ferrari, la: de (auto) Ferrari B1 biglietteria: het loket controllo: controle binario: spoor/perron B2 brani, i (sg. il brano): stukken seconda classe: tweede klas classe, la: de klas Eurostar: italiaanse hoge snelheids trein andata e ritorno: heen en terug, retourtje andata: heen reis ritorno: terug reis solo andata: enkele reis quant è?: hoeveel kost dat? compreso: inbegrepen supplemento: toeslag, aanvulling centesimi, i (sg. il centesimo): centen in arrivo: aankomend, arriverend arrivo: aankomst al binario 8: op perron 8 anziché: in plaats van Edizioni Edilingua 17

18 B6 impiegato: employee/ medewerker consultare: raadplegen mappa: kaart/plattegrond C1 settimana bianca: wintersport (week) Alpi, le: Alpen la mattina del 23: de ochtend van de 23e turno: dienst dopo che: nadat ripartire: (opnieuw) vertrekken C2 di lei: van haar C3 futuro composto: voltooid toekomende tijd futura: toekomend, toekomstig lo stesso: hetzelfde C4 isole Canarie: Canarishce eilanden verrà o no?: zal hij/zij komen of niet C5 *fa freddo: het is koud *tira vento: het waait *tirare: werpen, gooien, waaien (wind) *vento: wind *nemmeno: niet eens *nuvola: wolk *ti ricordi (inf. ricordarsi): weet je nog, herinner jeje nog *all improvviso: opeens, plotseling *pessimista (il, la): pessimist *meteo: meteo nuvoloso: bewolkt previsioni del tempo (sg. la previsione): weerbericht, weervoorspelling rinunciare: afstand doen van, afzien van D2 Nord, il: het noorden *nuvolosità: bewolking *su tutta la penisola: over het hele schiereiland *penisola: schiereiland *nebbia: mist *possibilità: mogelijkheid *temporali, i (sg. il temporale): buien *graduale: geleidelijk *miglioramento: verbetering *moderati (sg. moderato): mild *mosso: ruw (zee) *Tirreno: Thyrreense zee *Adriatico: Adriatische zee *temperature: temperaturen *in diminuzione: dalend *diminuzione: daling sereno: helder, onbewolkt variabile: wisselvallig neve, la: sneeuw calmo: kalm deboli (sg. debole): zwak stabili (sg. stabile): stabiel in aumento: stijgend aumento: stijging D3 svolgere (p.pr. ha svolto): verrichten, uitvoeren nevicare: sneeuwen D4 cielo: lucht, hemel coperto: bewolkt agitato: druk, woelig E1 periodo: periode dappertutto: overal strade: wegen illuminate: verlicht affollati (sg. affollato): druk bevolkt c è chi cerca...: er zijn mensen die... zoeken parenti (sg. il parente): familie fare la spesa: boodschappen doen ripieno: gevuld, vulling spumante, lo: soort Italiaanse champagne naturalmente (avv.): natuurlijk tradizionale: traditioneel cosiddetta: zogenaamd piene di: vol met Epifania: Drie Koningen Pasqua: Pasen scherzo: grap è permesso: het is toegestaan Ferragosto: Maria hemelvaart (15 augustus) tacchino: kalkoen panettone, il: typische kerstcake uit Milaan Carnevale, il: Carnaval cenone, il: het diner bij oud en nieuw località: plaats scompartimento: treincoupé crociera: cruise valige, le (sg. la valigia): koffers bagagli, i (sg. il bagaglio): bagage destinazione, la: bestemming nave, la: het schip prenotazione, la: reservering tariffa: tarief E3 in futuro: in de toekomst E4 quei giorni: in die dagen Conosciamo l Italia Gli italiani e le feste bambini: kinderen Babbo Natale: Kerstman babbo: pappa doni: geschenken, cadeaus insieme agli adulti: samen met de volwassenen adulti, gli (sg. l adulto): volwassenen addobbare: versieren albero di Natale: kerstboom presepe, il: kerststalletje farcito: gevuld pollo arrosto: gebraden kip pollo: kip arrosto: gebraden specialità: specialiteit regionali (sg. regionale): van de regio pandoro: kerstcake uit Verona tavole: tafels appendere (p.pr. ha appeso): ophangen calze: kousen Befana: goede heks met Drie Koningen cadeautjes brengt vecchietta: oud vrouwtje carbone, il: houtskool cattivi (sg. cattivo): stoute mascherarsi: zich verkleden costumi, i (sg. il costume): kostuum, verkleedkleren noto: bekend cattolica: katholiek cadere: vallen di domenica: op zondag uovo (pl. le uova): het ei di cioccolata: van chocola nascondere: verstoppen i tuoi: jouw (m. mv) proverbio: gezegde nazionale: nationaal anniversario: herdenking seconda guerra mondiale: tweede wereldoorlog guerra: oorlog mondiale: wereld-, van de wereld durante: gedurende estive: van de zomer, zomer- Edizioni Edilingua 18

19 celebrare: vieren ascesa: (be)stijging, hemelvaart, toename Vergine Maria: Maagd Maria Vergine, la: maagd popolari (sg. popolare): populair, volks palio: paardenrace, doek Asti: stad in Piemonte regata: regatta, bootrace storica: historisch giostra: molen saracino: saraceen, moor Arezzo: stad in Toscana contenere: bevatten abbellire: verfraaien, mooi maken assunzione, la: van Maria (Hemelvaart) anders: in dienst name salita: bestijging gara: wedstrijd a cavallo: te paard cavallo: paard barche: boten cavalieri, i (sg. il cavaliere): ruiters armati (sg. armato): gewapend I treni in Italia distanze: afstanden sia brevi che lunghe: zowel korte als lange rete ferroviaria: spoornet rete, la: net ferroviaria: van het spoor coprire (p.p. coperto): dekken, toedekken, bedekken territorio: gebied, territorium qualità: kwaliteit offerti (inf. offrire): aangeboden, geboden piuttosto: behoorlijk, tamelijk esigenza: behoefte locale: plaatselijk collegare: verbinden all interno: aan de binnenkant, in het binnenland interno: binnenkant fermarsi: stoppen, halt houden diretto: stoptrein interregionale: interprovinciale trein vicine: dicht bij veloci (sg. veloce): snel livello: niveau comodità: gemak principali (sg. principale): belangrijkste 250 km orari: 250 km per uur orari, gli (sg. l orario): per uur, (maar ook )tijdschema, rooster ristorazione, la: restaurant, restauratie includere (p.p. incluso): inbegrepen zijn rapidi (sg. rapido): heel snel lussuosi (sg. lussuoso): luxe creati (inf. creare): gecreëerd ad oltre 300 km: meer dan 300 km oltre: over, meer dan, behalve all ora: per uur agevolazioni, le (sg. l agevolazione): faciliteiten anziani, gli (sg. l anziano): ouderen modalità: procedure, wijze attiva: actief sia in 1ª che in 2ª classe: zowel in de 1e als in de 2e klas a bordo: aan boord bordo: boord necessità: behoefte, noodzaak vantaggi, i (sg. il vantaggio): voordelen acquistare: kopen, aanschaffen comodamente (avv.): gemakkelijk per telefono: per telefoon partenza: vertrek eliminare: weghalen, verwerpen, elimineren attesa: wachten, verwachting ritiro: het afhalen presso: bij sportello: loket carta di credito: creditcard funzionare: werken, functioneren conferma: bevestiging carrozza: wagon assegnati (inf. assegnare): toegekend, toegewezen una volta saliti: eenmaal ingestapt sufficiente: genoeg, voldoende fornire (fornisco): leveren, verschaffen personale, il: personeel provvedere: voorzien van, zorgen voor stampare: drukken, afdrukken oltre al semplice biglietto: behalve het simpele kaartje differire (differisco): verschillen bisogno: behoefte particolarmente (avv.): in het bijzonder raffinato: geraffineerd facilitazione, la: vereenvoudiging sposare: trouwen puntuale: op tijd direttamente (avv.): direct, rechtstreeks ombrello: paraplu pullman, il: bus Appendice grammaticale dimenticare: vergeten Quaderno degli esercizi 2 sicuramente (avv.): zeker attenti (sg. attento): let op!, waakzaam 3 significare: betekenen 5 un bel niente: helemaal niets 6 ventina: 20tal chissà: wie weet sì e no mezz ora: ongeveer een half uur 7 piatti, i (sg. il piatto): borden 8 messaggio: boodschap, bericht segreteria telefonica: antwoordapparaat segreteria: segretariaat 9 in compagnia di: samen met, in gezelschap van 11 intanto (avv.): intussen, in de tussen tijd cantare: zingen romantico: romantisch pure: ook nog, zelfs 12 critica: kritisch mettere da parte: opzij leggen, zetten 13 avere paura: bang zijn, vrezen paura: angst viaggio di piacere: plezierreis 15 benzina: benzine sono fatti l uno per l altra: ze zijn voor elkaar bestemd, gemaakt toccare: aanraken 16 *sciare: skieën *depliant, il: folder *specializzata: gespecialiseerd *volo: vlucht Edizioni Edilingua 19

20 *ragionevole: redelijk *esperienza: ervaring a testa: per persoon Test finale A ferie, le: vakantie costiera: kust amalfitana: van Amalfi (stad in Campania) toscana: van Toscane B migliorare: verbeteren prevedere: voorspellen C veneziana: van Venetië (stad in Veneto) 2 test di ricapitolazione (unità 3, 4 e 5) A parco: park F soltanto (avv.): alleen, enkel, slechts ginnastica: gymnastiek dischi (sg. il disco): (muziek)platen Edizioni Edilingua 20

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Può aiutarmi? Om hulp vragen Parla inglese? Vragen of iemand Engels spreekt Parla _[lingua]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Non parlo _[lingua]_. Duidelijk maken

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Ik spreek geen

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Può aiutarmi? Om hulp vragen Parla inglese? Vragen of iemand Engels spreekt Parla _[lingua]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Non parlo _[lingua]_. Duidelijk maken

Nadere informatie

zelfstandige naamwoorden

zelfstandige naamwoorden Geslacht 1 Bij vijf van de volgende woorden kunt u het geslacht noch aan het lidwoord noch aan de uitgang herkennen. Kruis deze vijf woorden aan. A la macchina B il divano C l estate D l uva E la notte

Nadere informatie

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 2 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO:

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 2 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO: CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 2 ITALIANO:, 2 Unità 4: Persone e parole che viaggiano Hoofdstuk 4: Persone e parole che viaggiano Lezione

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

alzarsi verso le 8 svegliarsi lavarsi il rumore il tempo libero tardi la stazione fermarsi leggere rilassarsi soprattutto

alzarsi verso le 8 svegliarsi lavarsi il rumore il tempo libero tardi la stazione fermarsi leggere rilassarsi soprattutto alzarsi verso le 8 svegliarsi lavarsi il rumore il tempo libero l intervistatore chiamarsi l hobby (m. onv.) interessarsi di lo sport giocare a calcio lo stadio la partita niente di speciale tardi la stazione

Nadere informatie

Volare. In deze les leert u

Volare. In deze les leert u Volare In deze les leert u taalgebruik rond reizen met het vliegtuig: Biglietto, per favore. enkelvoud en meervoud van zelfstandige naamwoorden: biglietto biglietti, uscita uscite tellen tot tien: zero,

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

5 Le città italiane. Vul de namen van de steden op de kaart op de juiste plaats in.*

5 Le città italiane. Vul de namen van de steden op de kaart op de juiste plaats in.* Land en volk 5 Le città italiane Vul de namen van de steden op de kaart op de juiste plaats in.* Milano Venezia Torino Roma Napoli Bari Genova Catania Trieste Firenze 1. 2. 3. 4 8 5 9 10 6 4. 5. 6. 7.

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie Herhalingsoefeningen Thema 3 Familie en relaties 1 Woorden Familie Lees de zinnen over de familie van Simon en Els. Schrijf de volgende namen in de stamboom: Hans, Helena, Hester, Joke, Mark, Michiel,

Nadere informatie

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 3 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO:

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 3 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO: CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 3 ITALIANO:, 3 Unità 7: Quattro chiacchiere Hoofdstuk 7: Quattro chiacchiere con gli amici Lezione 13:

Nadere informatie

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

U leert in deze les toestemming vragen. Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. TOESTEMMING VRAGEN les 1 spreken inleiding en doel U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. Bij toestemming vragen is het belangrijk dat je het op een

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

INHOUD INHOUD INLEIDING 7. LES 8 A) Un intervista 77 B) L intervista continua (I) 80 C) L intervista continua (II) 83

INHOUD INHOUD INLEIDING 7. LES 8 A) Un intervista 77 B) L intervista continua (I) 80 C) L intervista continua (II) 83 INHOUD INLEIDING 7 VERKLARING AFKORTINGEN EN KLEMTOONAANDUIDING 8 LES 1 A) Alla fermata del tram / Bij de tramhalte 9 B) In treno / In de trein 12 C) Al bar dell università (I) / In de kantine van de universiteit

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

talen leren met prisma

talen leren met prisma talen leren met prisma een Vreemde taal leren Vergroot je wereld Op vakantie wil ik ten minste de menukaart kunnen lezen en de weg kunnen vragen. Ik handel meer en meer met partners in Duitsland en wil

Nadere informatie

Viaggi Alloggio. Alloggio - Cercare. Alloggio - Prenotare. Chiedere indicazioni sull'alloggio

Viaggi Alloggio. Alloggio - Cercare. Alloggio - Prenotare. Chiedere indicazioni sull'alloggio - Cercare Dove posso trovare? Chiedere indicazioni sull'alloggio Waar kan ik vinden?... una camera in affitto?... een kamer te huur?... un ostello?... een hostel?... un albergo?... een hotel?... un bed

Nadere informatie

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 4 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO:

olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 4 CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI ITALIANO: CORSO MULTIMEDIALE D'ITALIANO PER STRANIERI olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 4 ITALIANO:, 4 Unità 10: Ogni giorno! Hoofdstuk 10: Ogni giorno! Lezione 19: Che fatica alzarsi Les 19:

Nadere informatie

Instaptoets Allegro 1. Opgaven

Instaptoets Allegro 1. Opgaven Instaptoets Allegro 1 Opgaven Met behulp van deze instaptoets kan bepaald worden in welk niveau van de cursus Italiaans u kunt instappen. Bij de opgaven hoort ook een antwoordblad. Vul uw antwoorden alleen

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement 51 51 HOOFDSTUK 4 Te huur WOORDEN 1 1 Ik woon in een flat op de vierde.... a verdieping b appartement 2 Het is een rijtjeshuis met een grote woonkamer en drie.... a tuinen b slaapkamers 3 Mijn woonkamer

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin. 1. Ga opnemen de telefoon je? 2. Ik te laat altijd kwam in de les. 3. Wat zijn

Nadere informatie

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen - Bij de ingang Vorrei prenotare un tavolo per _[numero di persone]_ per le _[ora]_. Een reservering doen Un tavolo per _[numero di persone]_. Om een tafel vragen Accettate carte di credito? Vragen of

Nadere informatie

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

2c nr. 1 zinnen met want en omdat OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

La formazione del prezzo sul mercato olandese. Leo Verheijen Mark Logtenberg

La formazione del prezzo sul mercato olandese. Leo Verheijen Mark Logtenberg La formazione del prezzo sul mercato olandese Leo Verheijen Mark Logtenberg Leo Verheijen -Consulente DGB. Consulente dei suinicoltori come possano ricevere un prezzo più alto per i suini e per i suinetti

Nadere informatie

O vreemde talen. deel 4 Italiaans Antwoordenboek. Auteur drs. Bibian de Vries

O vreemde talen. deel 4 Italiaans Antwoordenboek. Auteur drs. Bibian de Vries O T Pkl vreemde talen deel Italiaans Antwoordenboek Auteur drs. Bibian de Vries ssers Inleiding voor de leerkracht Illustraties Kre-add/Marcel Westervoorde, Alphen a/d Rijn Topklassers Vreemde talen wil

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed. Vocabulaire En Action 5 : Nederlans naar Frans Unité 1 Goedendag! Ik ben Ik, ik ben ja Ben jij? En jij? Jij bent! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien Unité 2 Gaat het? Het gaat goed.

Nadere informatie

Persoonlijke correspondentie Brief

Persoonlijke correspondentie Brief - Adressering Hans van der Meer, Stationslaan 87, 1011 Amsterdam Cardinelli Domenico & Vittorio via delle Rose, 18 Petrignano 06125 Perugia Standaard adressering in Nederland: naam geadresseerde, straatnaam

Nadere informatie

i caffe il caffè... Oefenboek OPDRACHTEN vecchio il Ponte... la panettone GRAMMATICA ITALIAANS oefenen op elk taalniveau

i caffe il caffè... Oefenboek OPDRACHTEN vecchio il Ponte... la panettone GRAMMATICA ITALIAANS oefenen op elk taalniveau i caffe il caffè... Oefenboek ' OPDRACHTEN vecchio il Ponte... il la panettone GRAMMATICA ITALIAANS oefenen op elk taalniveau Opdrachten met de Nederlandse vertaling (*) bij het Van Dale Oefenboek grammatica

Nadere informatie

Adige. Trento VENETO LOMBARDIA EMIL IA-RO MAG NA. U R Genova. Bologna. S.MARINO Firenze Gorgona TOSCANA. Elba. Corsica.

Adige. Trento VENETO LOMBARDIA EMIL IA-RO MAG NA. U R Genova. Bologna. S.MARINO Firenze Gorgona TOSCANA. Elba. Corsica. olandese versione a cura di Arianna Ferrarini percorso 1 Adige ALTO ADIGE/ SÜDTIROL FRIULI- TRENTINO Lag La LLago ago g VALLE D AOST Maggiore Maggior agg ggggiore or A/ Maggio Aosta VALLÉE D AOST E CORSO

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen - Bij de ingang Vorrei prenotare un tavolo per _[numero di persone]_ per le _[ora]_. Een reservering doen Un tavolo per _[numero di persone]_. Om een tafel vragen Accettate carte di credito? Vragen of

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Dag! kennismaken. Ik ben Eric. Vocabulaire Oefening 1 Woordweb Dag! Waar kom je vandaan? groeten Goedemorgen! de ontmoeting Hoe heet je? kennismaken Hoi! mensen Hallo! Ik ben Eric. nieuw Ik kom uit Engeland. Hallo, ik ben Mila. Ik ben

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 7 Werken Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 2 bij 7.2 ** Knip de volgende pagina door. Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet

Nadere informatie

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd Antwoorden Thema 5 Vrije tijd Luisteren Oefening 2 hobby Willem Linda hockeyen squashen tennissen voetballen bioscoop theater ballet kroegbezoek concertbezoek popmuziek jazz klassieke muziek Spreken Oefening

Nadere informatie

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

talen leren met Prisma

talen leren met Prisma talen leren met Prisma Als je een taal wilt leren, kun je met de op elkaar afgestemde uitgaven van Prisma je eigen leerprogramma samenstellen. Afhankelijk van je leerdoel kun je verschillende taalvaardigheden

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Can you help me, please? Om hulp vragen Do you speak English? Vragen of iemand spreekt Do you speak _[language]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt I don't speak_[language]_.

Nadere informatie

Wat kan ik voor u doen?

Wat kan ik voor u doen? 139 139 HOOFDSTUK 9 Wat kan ik voor u doen? WOORDEN 1 1 Peter is op vakantie. Hij stuurde mij een... uit Parijs. a brievenbus b kaart 2 Ik heb die kaart gisteren.... a ontvangen b herhaald 3 Bij welke...

Nadere informatie

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 15/10/14 1 Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 1. (komen) Waar.... jij vandaan? 2. Uit welk land.... u? 3. Brenda.... vandaag uit Engeland. 4. Wij.... uit België. 5. Wanneer.... zij thee drinken?

Nadere informatie

2014 Intertaal, Almere/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan. Con piacere 1 Instaptoets

2014 Intertaal, Almere/Antwerpen. Alle rechten voorbehouden. Vermenigvuldiging voor gebruik in het onderwijs toegestaan. Con piacere 1 Instaptoets Instaptoets Con piacere 1 Met deze instaptoets kunt u zelf uw kennis van het Italiaans op niveau A1 toetsen. U krijgt, afhankelijk van uw uitslag, een advies met welke unità van Con piacere 1 u het beste

Nadere informatie

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt. UW MENING GEVEN spreken inleiding en doel Een mening is wat iemand denkt of vindt. U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt. U leert ook uw mening geven. Uw mening geven

Nadere informatie

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. Werkwoorden Hebben en zijn De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. persoon onderwerp hebben zijn 1 enk. ik heb ben 2 enk. jij/u hebt bent

Nadere informatie

Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel.

Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel. Tekst Audio Les 7 /m 11 Radio Amsterdam Les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel. Track 1 Jingle Track 2 Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel.

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 2

BEGINNERSCURSUS DAG 2 1 BEGINNERSCURSUS DAG 2 A. FORCING Tekst: Hans en Hilde B. GRAMMATICA Vorming O.T.T. Substantief: de/ het Vraagwoorden Vraagzin (inversie) C. CONVERSATIE Elkaar vragen stellen (cfr. Voorstelling) Een gewone

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 119 119 HOOFDSTUK 8 Dat is een koopje! WOORDEN 1 2 3 1 Ik ga even naar de.... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 2 Wil je wat drinken? Ja graag, een... koffie alsjeblieft. a fles b beker

Nadere informatie

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs Lesmateriaal hoofdstuk 4 Spreken Oefeningen uit Voorbereiding op Werk De volgende tien oefeningen zijn afkomstig van de website behorende bij: Verboog, M. & Adèr,

Nadere informatie

Vakantie in Italië. Een dagje uit. naar de Toren van Pisa

Vakantie in Italië. Een dagje uit. naar de Toren van Pisa Vakantie in Italië Een dagje uit naar de Toren van Pisa Ciao! Wat leuk dat je over de Toren van Pisa wilt lezen! Wij zijn Michel en Linda wonen in Italië. In de zomer werken wij daar op een camping. Wij

Nadere informatie

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af. Intro Met de docent Wat ga je doen in dit hoofdstuk? 1 Herhalen: je gaat herhalen wat je hebt geleerd in hoofdstuk 7, 8 en 9. 2 Toepassen: je gaat wat je hebt geleerd gebruiken in een situatie over werk.

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Corrispondenza Auguri

Corrispondenza Auguri - Matrimonio Van harte gefeliciteerd. Wij wensen jullie alle geluk in de wereld. Per congratularsi con una coppia appena sposata Gefeliciteerd en de beste wensen voor jullie huwelijk. Per congratularsi

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 6

BEGINNERSCURSUS DAG 6 1 BEGINNERSCURSUS DAG 6 A. FORCING Tekst: Het telefoongesprek B. GRAMMATICA Vorming van de V.T.T. gebruik Onregelmatige werkwoorden C. CONVERSATIE Telefoneren 2 REEKS I: HET DAGELIJKSE LEVEN Tekst Het

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling en uitspraak. 2 Grammatica

Inhoud. 1 Spelling en uitspraak. 2 Grammatica Inhoud 1 Spelling en uitspraak 1 spelling 11 Algemene regels 11 Klinkers en medeklinkers 11 Accenttekens 12 Hoofdletters 13 Los of aan elkaar? 13 Afbreken 14 2 uitspraak 14 De letters van het alfabet 15

Nadere informatie

Thema In en om het huis.

Thema In en om het huis. http://www.edusom.nl Thema In en om het huis. Les 22. Een huis zoeken Wat leert u in deze les? Praten over uw huis Informatie over het vinden van een nieuwe woning Praten over wat afgelopen is Veel succes!

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat.

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Academisch schrijven Inleiding

Academisch schrijven Inleiding - In dit essay/werkstuk/deze scriptie zal ik... nagaan/onderzoeken/evalueren/analyseren... Algemene inleiding van het werkstuk Nel presente studio/saggio/lavoro si andranno ad esaminare/investigare/analizzare/individuare...

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema. http://www.edusom.nl Thema Op het werk Lesbrief 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden van les 12, 13, 14 en 15. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag

Nadere informatie

Een retour Rotterdam

Een retour Rotterdam 71 71 HOOFDSTUK 5 Een retour Rotterdam WOORDEN 1 Wat hoort bij elkaar? 1 zebrapad a pinnen 2 auto b binnengaan 3 automaat c oversteken 4 ingang d parkeren 2 Kies uit: tram vertraging door de week strippenkaart

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

BEELD. op reis. Italiaans de koe. Speciaal voor op reis! WOORDENBOEK. Van Dale. BEELDWOORDENBOEK op reis ITALIAANS. BEELDWOORDENBOEK op reis italiaans

BEELD. op reis. Italiaans de koe. Speciaal voor op reis! WOORDENBOEK. Van Dale. BEELDWOORDENBOEK op reis ITALIAANS. BEELDWOORDENBOEK op reis italiaans Speciaal voor op reis! Dankzij de beelden én de handige index in twee talen vind je snel het juiste woord. Beelden helpen je bovendien ook om zonder taal duidelijk te maken wat je bedoelt waar ook ter

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang Thema Kinderen en school. Demet TV Lesbrief 9. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. belt naar een kinderdagverblijf. Is er plaats? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat inschrijven

Nadere informatie

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling http://www.edusom.nl Thema Informatie vragen bij een instelling Les 29. Bellen over een probleem Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over een probleem op het werk. Woorden die aangeven hoe vaak

Nadere informatie

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. Grammaticaoefeningen 3 Wonen en vervoer Werkwoorden in een andere tijd Oefening 1 Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd. 1 Begrijp je deze informatie? ja / nee,

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen).

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen). A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen). 1. Je tekent mooi, zeg. 2. Wat een mooi schilderij! 3. Ik heb iets moois voor jou. 4. Mijn vader is een harde werker. 5. Het

Nadere informatie

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie - Aanhef Egregio Prof. Gianpaoletti, Egregio Prof. Gianpaoletti, Zeer formeel, geadresseerde heeft een speciale titel die in plaats van de naam wordt gebruikt Gentilissimo, Formeel, mannelijke geadresseerde,

Nadere informatie

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school. Voorwoord Susan schrijft elke dag in haar dagboek. Dat dagboek is geen echt boek. En ook geen schrift. Susans dagboek zit in haar tablet, een tablet van school. In een map die Moeilijke Vragen heet. Susan

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 1

BEGINNERSCURSUS DAG 1 1 BEGINNERSCURSUS DAG 1 A. FORCING Voorstelling B. GRAMMATICA Persoonlijke Voornaamwoorden Werkwoord: Infinitief en stam Hebben en Zijn C. CONVERSATIE Kennismaken 2 Zich voorstellen 1. Voornaam: Ik heet

Nadere informatie

1. er wordt echt leuke muziek gedraaid. 2. we hebben zes jaar geleden een groot huis gekocht. 3. ik probeer meteen een goedkoop reisje te boeken.

1. er wordt echt leuke muziek gedraaid. 2. we hebben zes jaar geleden een groot huis gekocht. 3. ik probeer meteen een goedkoop reisje te boeken. (Je hoeft niet alle woorden te gebruiken.) zitten, lopen, liggen, staan + luisteren, mensen, lezen, krant, oude mensen, praatje maken, bellen, een vriendin, winkelen, buitenwijk, het is heel slecht. tenzij,

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 5. De tandarts Inleiding Deze les gaat over praten bij de tandarts. Meneer Bashir komt voor controle bij de tandarts. De tandarts kijkt of alle tanden en kiezen

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2 BIJLAGEN LESPAKKET 1.2 BIJLAGE 1 A4 BLADEN THEMA S BIJLAGE 2 DOMINO EMOTIES BIJLAGE 3 MATCHING OEFENING GEVOELENS BIJLAGE 4 VRAGENLIJST FILM BIJLAGE 5 VRAGENSTROOKJES HOEKENWERK BIJLAGE 6 ANTWOORDENBLAD

Nadere informatie

- je kan me wat - module 5. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 5. tekeningen -

- je kan me wat - module 5. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 5. tekeningen - - je kan me wat - module 5 docere delectare movere tekeningen - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan O p e me n wat S c h o o l nt2taalmenu.nl A m s t e r d module a m Z u 5i d - O o s t 1

Nadere informatie

b) werkwoorden op -ere Schrijf de juiste vormen van de gegeven werkwoorden in de condizionale presente op. d) essere (noi) e) fare (voi)

b) werkwoorden op -ere Schrijf de juiste vormen van de gegeven werkwoorden in de condizionale presente op. d) essere (noi) e) fare (voi) condizionale 7 Condizionale presente 138 Welke werkwoordsvormen staan in de condizionale presente? Welke in de futuro semplice? Zet de vormen van de condizionale presente in de juiste kolom van het schema

Nadere informatie

Hoofdstuk 2. Contact maken, inlichtingen verstrekken en onderhandelen

Hoofdstuk 2. Contact maken, inlichtingen verstrekken en onderhandelen Hoofdstuk 2 Contact maken, inlichtingen verstrekken en onderhandelen 48 Gangbare uitdrukkingen bij contact maken en onderhandelen De meeste zinnen die in dit overzicht staan, zijn formeel. U kunt deze

Nadere informatie

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt Herhalingsoefeningen Thema 6 Reizen, openbaar vervoer 1 Woorden Lees de dialoog en vul de ontbrekende woorden in. Kies uit: enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor

Nadere informatie

René op vakantie. 10-17 mei 2013 P U T T E N

René op vakantie. 10-17 mei 2013 P U T T E N René op vakantie 10-17 mei 2013 P U T T E N Begeleider Theo Vrijdag 10 mei Vertrek naar Landal Tegen 12 uur rijdt de Tendens bus de Ranonkelweg in en René straalt als hij mij ziet. Na de lunch nemen we

Nadere informatie

Iris marrink Klas 3A.

Iris marrink Klas 3A. Iris marrink Klas 3A. 1 Inhoud. 1- Voorpagina 2- Inhoud, inleiding & mijn mening 3- Dag 1 4- Dag 2 5- Dag 3 6- Dag 4 7- Dag 5 Inleiding. Ik kreeg als opdracht om een dagverslag te maken over Polen. 15

Nadere informatie

Immigratie Huisvesting

Immigratie Huisvesting - Huren Nederlands Ik zou graag huren. Aangeven dat u iets wil huren een kamer een appartement een studio een vrijstaande woning een half-open bebouwing een gesloten bebouwing Hoeveel is de maandelijkse

Nadere informatie

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden. 1 Werkwoord (wonen, werken, lopen,...) wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden. 8 Grammatica is niet moeilijk 1.1 woon, woont, wonen Ik woon nu in Nederland. Jij woont nu in Nederland. U woont nu

Nadere informatie

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen september 2003 Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen 630101 Hoe vul je de vragenlijst in? Beste leerling, Deze vragenlijst gaat over voeding. We willen graag weten hoe je daarover denkt.

Nadere informatie

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten www.edusom.nl Opstartlessen Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten. Antwoord geven op vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Het is weer netjes

Nadere informatie

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA Hotel Hallo - Thema 4 Hallo opdrachten OPA EN OMA 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer om en

Nadere informatie

A) Gebruik de volgende voegwoorden: maar, want, en, of.

A) Gebruik de volgende voegwoorden: maar, want, en, of. A) Gebruik de volgende voegwoorden: maar, want, en, of. 1. Trek je schoenen uit moeder heeft pas schoongemaakt. 2. Ik wilde gaan tennissen mijn vrienden vonden het te warm. 3. Drink je koffie drink je

Nadere informatie

Reizen De weg vinden De weg vinden - Locatie Nederlands Italiaans Mi sono perso. Può mostrarmi dov'è sulla cartina? Dove posso trovare?

Reizen De weg vinden De weg vinden - Locatie Nederlands Italiaans Mi sono perso. Può mostrarmi dov'è sulla cartina? Dove posso trovare? - Locatie Ik ben de weg kwijt. Niet weten waar je bent. Kunt me op de kaart aanwijzen waar het is? Vragen naar een bepaalde op de kaart Waar kan ik vinden? Naar een bepaalde vragen Mi sono perso. Può mostrarmi

Nadere informatie