Concept-ontwerp brandweerwet 1979

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Concept-ontwerp brandweerwet 1979"

Transcriptie

1 ++* *** *** ##++ * Concept-ontwerp brandweerwet ;! Mlinisterie van Binnenlandse Zaken

2

3 Brandweerwet. Concept ontwerp I september 1979 Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is dat nieuwe regels betreffende het brandweerwezen worden vastgesteld; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Met betrekking tot het brandweerwezen wordt de volgende wet vastgesteld: Paragraaf 1. Gemeentelijke en regionale brandweer. Artikel l. 1. Er is in elke gemeente een gemeentelijke brandweer. 2. De gemeenteraad regelt de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer bij verordening. 3. De regels inzake de organisatie betreffen in elk geval de personeels- en materieelssterkte. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen over de sterkte algemene voorschriften worden gegeven. 4. Tot de taak van de brandweer wordt in elk geval gerekend de feitelijke uitvoering van werkzaamheden ter zake van: a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt; b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen en rampen anders dan bij brand. OMS2/D/J

4 - 2 - Artikel Besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van de in artikel l, tweede lid, bedoelde regels zijn aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen, aan wie zij binnen een week na de vaststelling worden toegezonden. De artikelen 230, 231, 232, 235 en 236 van de gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Gedeputeerde staten kunnen de gemeenteraad uitnodigen om binnen een door hen te bepalen termijn tot aanvulling of wijziging van de in artikel l, tweede lid, bedoelde regels te besluiten. 3. Indien de gemeenteraad niet voldoet aan de verplichting van artikel l, tweede lid of geen gevolg geeft aan een uitnodiging op grond van het vorige lid treden gedeputeerde staten in zijn plaats en Wij in de plaats van gedeputeerde staten. Artikel 3. Gedeputeerde staten wijzen bij in het Provinciaal blad te publiceren besluit gemeenten aan die tezamen een gemeenschappelijke regeling inzake de brandweer aangaan met het doel een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering te bewerkstelligen van de werkzaamheden genoemd in artikel l, vierde lid, en overigens een goede hulpverlening bij ongevallen en rampen te bevorderen. Bij de regeling wordt een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam gevormd (regionale brandweer) waaraan in elk geval de volgende taken worden opgedragen: 1. zorg te dragen voor a. het instellen en instandhouden van een regionale brandweeralarmcentrale; b. het aanschaffen en beheren van materieel dat bestemd is voor gezamenlijk gebruik; c. het beschikbaar stellen van personeel en materieel in de gevallen, bedoeld in de artikelen 7 en 8; 2. a. het adviseren van de gemeenten op het gebied van de brandpreventie; b. het adviseren van de gemeenten ter zake van voorbereidende maatregelen op het gebied van de brandbestrijding en -beperking in bepaalde objecten; c. het adviseren van de gemeenten over het aanschaffen van materieel; d. het coördineren van het onderhoud van het materieel van de gemeenten; e. het verzorgen van oefeningen met het oog op het optreden in groter verband;

5 - 3 - f. het voorbereiden van de coördinatie bij de bestrijding van rampen in vredestijd; g. het verzorgen van opleidingen. 3. De regeling bevat bepalingen omtrent onderlinge bijstand bij het beperken en bestrijden van brand en bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen, alsmede omtrent de feitelijke leiding over de brandweer bij het optreden in groter verband. Artikel 4. Gedeputeerde staten leggen bij in het Provinciaal blad te publiceren besluit aan de aangewezen gemeenten een regeling op indien binnen een door hen bepaalde termijn geen regeling aan hun goedkeuring is onderworpen of indien aan de regeling de goedkeuring is onthouden. De artikelen 11, eerste lid, tweede volzin, en 12, aanhef en onder b., van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn van toepassing. Tegen de aanwijzing of oplegging door gedeputeerde staten kan elk belanghebbend gemeentebestuur bij Ons beroep instellen binnen een maand na bekendmaking van het besluit in het Provinciaal blad. De aanwijzing en oplegging overeenkomstig artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, geschieden door Ons, indien de gemeenten in meer dan één provincie liggen. Wij horen alsdan tevens gedeputeerde staten. Het tweede lid is dan niet van toepassing. Wij kunnen gedeputeerde staten uitnodigen tot uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid. Indien binnen een door Ons te bepalen termijn aan een uitnodiging geen gevolg is gegeven kunnen Wij in de plaats van gedeputeerde staten de desbetreffende bevoegdheid uitoefenen. Bij oplegging van de regeling door gedeputeerde staten is het tweede lid van toepassing. Bij oplegging van de regeling door Ons is het tweede lid niet van toepassing. Alvorens gebruik te maken van Onze bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, of Onze bevoegdheid tot aanwijzing of oplegging op grond van het vierde lid, horen Wij de Raad van State, Afdeling voor de geschillen van bestuur. Voor het opleggen van een regeling en op een opgelegde regeling vindt het bepaalde in de artikelen l, tweede en derde lid, en 2-9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen toepassing.

6 - 4 - Artikel 5. Gedeputeerde staten winnen bij de uitoefening van de hun in de artikelen 2, 4 en 13 toegekende bevoegdheden, alsmede omtrent goedkeuring van een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 3 tevoren het advies in van de inspectie bedoeld in artikel 18. Paragraaf 2. Bijstand. Artikel Het daartoe aangewezen orgaan van de regionale brandweer stelt een organisatie-overzicht op waarin worden aangegeven: a. de organisatie van de brandweer voor het optreden in groter verband; b. de werkelijke sterkte in personeel en materieel opzicht van de brandweren van de deelnemende gemeenten en van de regionale brandweer. 2. Het organisatie-overzicht wordt voor l april van ieder jaar ter kennisneming toegezonden aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Commissaris in de provincie. Het geeft de stand van zaken weer per l januari van dat jaar. Artikel Onze Minister van Binnenlandse Zaken stelt iedere regionale brandweer aanvullend materieel ter beschikking met het oog op de taak van de brandweer in oorlogstijd. 2. De regionale brandweer draagt zorg voor het beheer van het materieel bedoeld in het eerste lid en draagt er tevens zorg voor dat het nodige personeel beschikbaar is om dit materieel te kunnen inzetten. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 8 kan de regionale brandweer over het materieel bedoeld in het eerste lid beschikken ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden terzake van de in artikel l, vierde lid, bedoelde onderwerpen. Artikel 8. De regionale brandweer stelt, indien de Commissaris der Koningin van de provincie waarin de plaats van vestiging is gelegen daarom verzoekt, materieel en personeel als bedoeld in artikel 7, ter beschikking ten behoeve van aanvullende operationele bijstand binnen de provincie,

7 De Commissaris der Koningin stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste lid. 3. Indien toepassing van het eerste lid onvoldoende bijstand kan opleveren, stelt de regionale brandweer, op verzoek van Onze Minister, materieel en personeel als bedoeld in artikel 7 ter beschikking ten behoeve van aanvullende operationele bijstand buiten het gebied van de provincie waarin de plaats van vestiging is gelegen. 4. Onze Minister stelt de Commissaris der Koningin van de provincie waarin de plaats van vestiging van de regionale brandweer is gelegen op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het derde lid. Artikel In oorlogstijd is de in artikel 8, eerste en derde lid, bedoelde beperking ten aanzien van het materieel en het personeel die ter beschikking dienen te worden gesteld, niet van toepassing. Het gemeentebestuur verleent de regionale brandweer de hiervoor nodige medewerking. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan, met het oog op een goede uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid, regels geven met betrekking tot de vrijwillige verlening van bijstand buiten het gebied van de regio. Artikel 10. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Commissaris der Koningin treffen de nodige voorbereidende maatregelen met het oog op de uitoefening van hun bevoegdheden bedoeld in de artikelen 8 en 9. Artikel 11. In de kosten die voor de regionale brandweren voortvloeien uit de uitvoering van artikel 7, tweede lid, artikel 8, eerste en derde lid, en artikel 9, eerste lid, alsmede in de kosten die voor de gemeenten voortvloeien uit de toepassing van artikel 9, eerste lid wordt volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels uit 's Rijks kas een bijdrage verleend. Paragraaf 3. Brandbeveiligingsverordening. Artikel De gemeenteraad stelt bij verordening voorschriften vast omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij branri (brandbeveiligingsverordening).

8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van de eenheid in de brandbeveiligingsverordeningen of ter bevordering van de aanpassing van die verordeningen bij de technische ontwikkeling regels worden gegeven omtrent de inhoud van voorschriften bedoeld in het eerste lid. 3. De gemeenteraad is verplicht binnen zes maanden na de inwerkingtreding van krachtens het tweede lid vastgestelde regels de brandbeveiligingsverordening met die regels in overeenstemming te brengen. Paragraaf 4. Bedrijfsbrandweren. Artikel Het hoofd of de bestuurder van een door gedeputeerde staten aangewezen inrichting welke in geval van brand of ongevallen bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid, is verplicht er voor te zorgen, dat in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel. 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke inrichtingen kunnen worden aangewezen, welke eisen inzake personeel en materieel kunnen worden gesteld en worden regels gegeven betreffende de wijze van totstandkoming van een aanwijzing. 3. Voor l februari van ieder jaar zendt het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting aan het provinciaal bestuur, het gemeentebestuur en de inspectie bedoeld in artikel 18 een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op l januari van dat jaar. 4. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden, dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.

9 - 7 - Paragraaf 5. Voorschriften van rijkswege. Artikel 14. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor het personeel van de gemeentelijke brandweer, de regionale brandweer en de inspectie, bedoeld in artikel 18, regels gegeven worden ten aanzien van: a. de eisen van aanstelling en bevordering; b. de rangen; c. de opleidingen; d. de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid; e. de kleding en de uitrusting. Artikel 15. Alvorens Ons een voordracht te doen inzake een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel l, derde lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, tweede lid en artikel 14, stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken gedeputeerde staten in de gelegenheid hun mening kenbaar te maken omtrent het ontwerp van die maatregel. Gedeputeerde staten stellen de besturen der gemeenten hiertoe eveneens in de gelegenheid en delen de uitkomsten aan Onze Minister mede. Artikel Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven betreffende de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie waaraan brandweer- en reddingsmaterieel moet voldoen, dat met het oog op gebruik hier te lande wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht. 2. Voor verrichtingen van overheidswege, die krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden gedaan kunnen overeenkomstig daarbij te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen. Artikel 17. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van brand regels worden gesteld betreffende: a. het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, welke brandgevaar opleveren voor bouwwerken; b. inrichtingen niet vallende onder de bepalingen der

10 - 8 - Hinderwet, welke naar het oordeel van de met de uitvoering van deze regels belaste bestuursorganen brandgevaar opleveren voor bouwwerken, die om hun kunstwaarde, hun wetenschappelijk belang of hun bestemming bijzondere bescherming tegen dat gevaar behoeven. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand regels worden gesteld betreffende de bouwwerken genoemd in het eerste lid, onder b, en bouwwerken, die uit hoofde van hun bestemming in bijzondere mate blootstaan aan brandgevaar, in geval van brand in bijzondere mate gevaar opleveren voor personen, dieren of goederen, dan wel in verband met de zich daarin bevindende goederen of stoffen bij brand in bijzondere mate gevaar opleveren voor bij de brandbestrijding betrokken personen. 3. Artikel 16, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Paragraaf 6. Inspectie voor het brandweerwezen. Artikel 18. l. Er is een inspectie voor het brandweerwezen die tot taak heeft ten behoeve van: a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken: 1. het behandelen van technische en het voorbereiden van andere werkzaamheden, voor zover deze vanwege Onze Minister moeten worden verricht en betrekking hebben op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen en rampen anders dan bij brand; 2. het uitvoeren van opdrachten, gegeven bij of krachtens de wet, die betrekking hebben op de onder 1 genoemde onderwerpen; 3. het doen van onderzoekingen ter zake van de onder 1 genoemde onderwerpen, alsmede het geven van advies dienaangaande, ook uit eigen beweging; 4. het verzamelen en het verwerken van de gegevens, die voor de onder 1 genoemde onderwerpen van belang kunnen zijn; b. Rijksinstellingen, zowel burgerlijke als militaire: het geven van advies en voorlichting, ook uit eigen beweging, ter zake van de onder a, 1 genoemde onderwerpen, c. gedeputeerde staten:

11 - 9 - het geven van advies, ook uit eigen beweging, ter zake van de uitoefening der bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 2, 4 en 13, alsmede ter zake van goedkeuring van een gemeenschappelijke regeling inzake het brandweerwezen; d. Onze Commissaris in de provincie: het geven van advies inzake en, op verzoek, het verlenen van bijstand bij de uitoefening van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 8, eerste lid en artikel 9; e. besturen van provincies, gemeenten, regionale brandweren en andere publiekrechtelijke lichamen: het geven van advies en voorlichting, ook uit eigen beweging, ter zake van de onder a, 1 genoemde onderwerpen; f. besturen van gemeenten en regionale brandweren: het geven van advies en voorlichting, ook uit eigen beweging, ter zake van de veiligheid en deugdelijkheid van het brandweer- en reddlngsmaterieel dat zij in gebruik hebben; g. particulieren: het geven op daartoe strekkend verzoek van advies ter zake van de onder a, 1 genoemde onderwerpen voor zover dit niet van gemeentewege of vanwege de regionale brandweer kan geschieden. 2. ledere ambtenaar is verplicht om de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren van de inspectie de inlichtingen te verstrekken welke deze nodig oordelen in verband met het onderzoek naar het verloop van een brand, ongeval of ramp. 3. De inspectie bestaat uit een centraal bureau, gevestigd te 's-gravenhage en tenminste vijf districtsinspecties. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven inzake de verdere samenstelling en de werkwijze der inspectie. Paragraaf 7. De Brandweerraad. Artikel Er is een Brandweerraad. Deze is gevestigd te 's-gravenhage. 2. De Brandweerraad bestaat uit vijftien leden, waaronder twee leden uit provinciale kring en zes leden uit gemeentelijke kring, alsmede uit buitengewone leden als vertegenwoordigers van departementen van algemeen bestuur, die aan de beraadslagingen kunnen deelnemen. 3. De voorzitter, de overige leden, de buitengewone leden en de secretaris worden

12 door Ons benoemd en ontslagen. 4. De Brandweerraad heeft tot taak zich te beraden omtrent de algemene vraagstukken betreffende de in artikel l, vierde lid, onder a. en b., genoemde onderwerpen. Hij is bevoegd de inlichtingen in te winnen, welke hij daartoe behoeft. Hij dient Onze Minister van Binnenlandse Zaken, ook uit eigen beweging, van advies. 5. Onze Minister hoort de Brandweerraad ter zake van algemene vraagstukken van brandweerzorg alsmede ter zake van de ontwerpen van voorschriften, vast te stellen bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in deze wet. 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gegeven worden omtrent de samenstelling en de werkwijze van de Brandweerraad. Paragraaf 8. Dwang- en strafbepalingen. Artikel De burgemeester, de commandant van de gemeentelijke brandweer, de commandant van de regionale brandweer en het door hen aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren van de inspectie, bedoeld in artikel 18 dezer wet, hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm. 2. Is zodanige plaats een woning, dan treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke last van de burgemeester. Van dit binnentreden maken zij proces-verbaal op, dat binnen tweemaal vier en twintig uur aan degene, in wiens woning is binnengetreden in afschrift wordt uitgereikt of toegezonden. In dit proces-verbaal wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt. 3. De burgemeester, de commandant van de gemeentelijke brandweer, de commandant van de regionale brandweer en het door hen aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren van de inspectie, bedoeld in artikel 18 dezer wet, zijn bevoegd alle

13 door hen nodig geachte uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, mede te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk is. Zij zijn voorts bevoegd personen aan te wijzen, die met hen die plaatsen kunnen betreden. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt van de uitoefening van deze bevoegdheden melding gemaakt in het proces-verbaal. 4. De personen, bedoeld in het eerste en derde lid, zijn verplicht een geheim te bewaren, hetwelk hun bij het vervullen van hun taak bekend is geworden, voor zover deze geheimhouding niet in strijd is met de overige bepalingen van deze wet of met enig ander wettelijk voorschrift. Artikel Fabrikanten van en handelaren in brandweer- en reddingsmaterieel zijn verplicht te gedogen, dat de door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren van de inspectie, bedoeld in artikel 18 dezer wet, uit materieel monsters nemen of dit materieel beproeven. Indien daarbij verbruik van materieel plaatsvindt, wordt de kostprijs vergoed. 2. Het hoofd of de bestuurder van een inrichting waarop de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 13 tweede lid, betrekking heeft, is verplicht gedeputeerde staten of de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren de nodige inlichtingen te verstrekken ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 13 bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing. Artikel 20, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel Op overtreding van de voorschriften van de brandbeveiligingsverordening en de regels bedoeld in artikel 16, eerste lid, en artikel 17 kan als straf gesteld worden hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden. 2. Overtreding van artikel 13, eerste, derde en vierde lid, en artikel 21 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden. 3. In geval van overtreding van artikel 13, eerste lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.

14 De feiten zijn overtredingen. Artikel Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens artikel 22 zijn behalve de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, mede belast de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren. 2. De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen. Paragraaf 9 Overgangs- en slotbepalingen. Artikel 24. Voorschriften vastgesteld krachtens de artikelen 12 en 17 verbinden niet voor zover zij afwijken van voorschriften vastgesteld krachtens andere wetten. Artikel Binnen twee jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet worden door de gemeenteraad, voor zover nodig, een verordening als bedoeld in artikel l, alsmede een brandbeveiligingsverordening, welke voldoen aan de eisen van deze wet, vastgesteld. 2. Regels, vastgesteld op grond van artikel l, tweede lid, van de Brandweerwet (wet van 23 juni 1952, Stb. 362), voorschriften vastgesteld op grond van artikel 174 bis van de gemeentewet, voorschriften vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 168 van de gemeentewet, welke voorzien in onderwerpen vermeld in artikel l of artikel 12 van deze wet, blijven, voor zover zij niet in strijd zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde, van kracht. Gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten inzake de brandweer, welke in strijd zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde, vervallen twee jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet tenzij zij eerder zijn vervangen of aan deze wet zijn aangepast. 3. Voorschriften vastgesteld op grond van de artikelen 3, 5, tweede lid, en 8, zesde lid, van de Brandweerwet (wet van 23 juni 1952, Stb. 362), worden geacht te zijn vastgesteld op grond van de artikelen 16, 17, 18, derde lid, onderscheidenlijk 19, zesde lid van deze wet. Aanwijzingen gedaan op grond van de artikelen 6 en 10 van de Brandweerwet (wet van 23 juni 1952, Stb. 362) worden geacht te zijn gedaan op grond van de artikelen 20, onderscheidenlijk 23 van deze wet.

15 Artikel 26. De Brandweerwet (wet van 23 juni 1952, Stb. 362) wordt ingetrokken. Artikel 27. Deze wet kan worden aangehaald als Brandweerwet. B In de gemeentewet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 De artikelen 174 bis en 209 onder n en o vervallen. 2 In artikel 209 onder p wordt na het woord secretarie ingevoegd : het personeel van de gemeentelijke brandweer. 3 Artikel 222 wordt gelezen: Bij brand heeft de burgemeester het opperbevel. De onderdelen A en B treden in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende bepalingen verschillend kan zijn. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN,

16

17 Brandweerwet. Concept ontwerp I september 1979 Memorie van Toelichting Algemeen Paragraaf l. Inleiding Enige jaren geleden is in het kader van de Nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen 1975 de brandweer bij de Staten-Generaal aan de orde gesteld (Tweede Kamer, zitting , ). Nota hulpverlening bij ongevallen en rampen De overgangsfase In de Nota hulpverlening werden de contouren geschetst van een toekomstige organisatie op het terrein van de hulpverlening bij ongevallen en rampen. Tevens werd daarin in hoofdlijnen aangegeven op welke wijze die organisatie zou kunnen worden bereikt. De meest ingrijpende wijziging op het gebied van de brandweer die in de Nota hulpverlening is neergelegd, is dat de zorg voor de organisatie en het beheer van de brandweer naar het "gewestelijk bestuur" moet worden overgebracht. De motivering voor deze ingreep was gelegen in de, vrijwel algemeen aanvaarde, gedachte dat de brandweer de kern zal moeten zijn van de organisatie voor het bestrijden van rampen en het verlenen van hulp in vredestijd en dat voorwaarde voor het functioneren als kern is dat de brandweer zelf in groter verband is georganiseerd. Terecht werd in de Nota hulpverlening gesteld dat het totstandkomen van gewesten - in de Nota werd uitgegaan van het kort tevoren ontwikkelde gewestelijk bestuursmodel - nog geruime tijd zou kunnen vergen, maar dat de beoogde verbeteringen, die in een zeer belangrijke plaats voor de gewesten bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen voorzagen, daarop niet zouden mogen wachten. Voor zover van rechtstreeks belang voor de brandweer, werd aangekondigd dat reeds in de overgangsfase de regionalisatie van rijkswege financieel zou worden gestimuleerd en dat vervolgens, zo spoedig mogelijk, zou worden voorzien in het instellen bij of krachtens de wet van regionale brandweren en in een landelijke regeling van o.a. de interregionale bijstand, de opleiding, de rechtspositie en de materieelvoorziening c.a. De overgangsfase, waarvan in de Nota hulpverlening sprake is, loopt inmiddels enige jaren. In die tijd is de regionalisatie van de brandweer belangrijk gevorderd. Op 4 oktober 1976 werd door mijn ambtsvoorganger de Interimregeling rijksbijdragen regionale brandweren vastgesteld. Ruim 40 intergemeentelijke gemeenschappelijke regelingen, die tezamen meer dan 2/3 van het grondgebied en inwonertal van ons land bestrijken, zijn thans als regionale brandweer in de zin van de Interimregeling "erkend" en ontvangen uit dien hoofde een rijksbijdrage. Hoe belangrijk hetgeen in het kader van de Interimregeling is tot stand gebracht ook is, zoals ook al in de Nota hulpverlening werd onderkend dient de regionale brandweer reeds in de overgangsfase een wettelijke basis te krijgen in die zin dat, op eenvoudiger wijze dan de Wet gemeenschappelijke regelingen dit mogelijk maakt, voldoende waarborgen bestaan dat de brandweerregio's inderdaad overal aanwezig zijn, en dat zij een

18 - 2 - passende begrenzing en taakinhoud hebben. Daarbij komt nog dat de wijze waarop van rijkswege de totstandkoming van brandweerregio's tot nog toe - door "doeluitkeringen" rechtstreeks aan de regio's - is gestimuleerd weliswaar effectief is gebleken, maar uit een oogpunt van een zuivere financiële verhouding minder fraai is. Zoals terecht door de Raad voor de Gemeentefinanciën in zijn advies betreffende de Interimregeling rijksbijdragen regionale brandweren is gesteld (Tweede Kamer, zitting , , nr. 3), en reeds door mijn ambtsvoorganger is onderschreven, zou op korte termijn een voorziening in het vlak van de algemene uitkering aan de gemeenten in plaats van een doeluitkering nodig zijn. Regionale brandweren Andere wijzigingen Het creëren van regionale brandweren is uiteraard geen op zichzelf staand doel, maar moet gezien worden als ëën, essentieel, element om te komen tot een brandweer die de aan die dienst in de Nota hulpverlening toegedachte functie zal kunnen vervullen; schaalvergroting alleen is echter niet voldoende om tot dit doel te komen. Ten eerste is het noodzakelijk dat de voorzieningen zowel in personeel als in materieel opzicht, die binnen elke regio getroffen worden aan bepaalde minimum-eisen voldoen, alsmede dat het materieel zodanig gestandaardiseerd is dat het ook elders goed inzetbaar is. In de tweede plaats is het nodig dat in enigerlei vorm voor bijzondere situaties het verlenen van bijstand buiten het gebied van de regio, interregionale bijstand, kan worden voorgeschreven. Tenslotte zijn bepaalde maatregelen vereist om de brandweer in staat te stellen de haar toegedachte eigen verantwoordelijkheid - binnen het geheel van de organisatie van de oorlogsrampbestrijding - voor de bestrijding van branden die het gevolg zijn van oorlogshandelingen goed te vervullen. Afgezien van de wettelijke voorzieningen die nodig zijn in verband met de regionalisatie van de brandweer, zijn er dan nog verschillende andere aspecten van het brandweerwezen die op korte termijn (nadere) regeling behoeven. Sinds de totstandkoming van de geldende Brandweerwet hebben zich op verschillende onderdelen van de brandweerzorg ontwikkelingen voltrokken, die hun weerslag op de wetgeving moeten hebben. Als motieven tot het treffen van wettelijke maatregelen moeten in dit verband genoemd worden: 1. het vastleggen van de taakuitbreiding van de brandweer in de wet; 2. het creëren van de mogelijkheid in bepaalde gevallen een bedrijfsbrandweer voor te schrijven; 3. het creëren van de mogelijkheid de eenheid in enige aspecten van de rechtspositie van het brandweerpersoneel te vergroten; 4. het geven van een wettelijke grondslag aan de brandweeropleidingen; 5. het, zoveel mogelijk, bijeenbrengen van de algemene bepalingen inzake de brandweer(zorg) in één wet; 6. het nader regelen van de verhouding tussen (de uitvoeringsvoorschriften van) de Brandweerwet en (die van) andere wetten. Alle zojuist genoemde punten - regionalisatie, daarmee verband houdende onderwerpen en andere aspecten van de brandweerzorg - tezamen maken, het zal duidelijk zijn, een ingrijpende wijziging van de geldende wetgeving in dit vlak reeds in de overgangsfase noodzakelijk. De omvang van die wijzigingen is zodanig dat alleen al om overwegingen van wetgevingstechnische aard vervanging van de huidige Brandweerwet door een nieuwe wet nodig is. Het voorliggende ontwerp van wet heeft de strekking daarin te voorzien. Het ontwerp is voor een beperkt aantal jaren bedoeld.

19 - 3 - Gelijktijdig met dit ontwerp dien ik een tweede ontwerp in, dat voorstellen bevat tot wijziging van het eerste ontwerp; de voorstellen strekken ertoe de regeling, van de organisatie, het beheer en de taak van de brandweer te gelegener tijd te doen overgaan naar de besturen der provinciën. Het tweede ontwerp zal derhalve een regeling voor de eindfase bevatten. Paragraaf 2. Brandweerwet, gemeentewet, andere wetgeving Indeling De bepalingen van het ontwerp kunnen in twee hoofdgroepen worden ontwerp ingedeeld: de artikelen die de brandweer als organisatie betreffen (1-11 en 14) en de overige bepalingen. Vergelijking De belangrijkste afwijkingen van de geldende wetgeving zijn gelegen in de met geldende eerste reeks artikelen, waarin de regionale brandweer (3 en 4), wetgeving bijzondere voorzieningen in verband met het optreden van de brandweer in Brandweerwet oorlogstijd en interregionale activiteiten (6-11) aan de orde komen. Voorts worden de verplichtingen van het gemeentebestuur met betrekking tot de brandweer nader aangegeven, c.q. wordt de mogelijkheid geopend om dit in uitvoeringsvoorschriften te doen (1,14). Tenslotte wordt getracht de taak van de brandweer binnen het geheel van de hulpverlening te verduidelijken (l en 3). Ook de overige bepalingen van het ontwerp wijken aanzienlijk af van de (artikelen 3 e.v. van de) huidige wet. Afgezien van het vervallen van overgangsbepalingen van deze wet, "technische" aanpassingen die voortvloeien uit de wijzigingen in de voorafgaande artikelen en een enkele andere wijziging van ondergeschikt belang (vergelijk bv. de artikelen 16 en 17 met het geldende artikel 3) moeten de volgende belangrijke aanvullingen en wijzigingen worden genoemd: - bepalingen betreffende bedrijfsbrandweren (13); - invoeging in de Brandweerwet van de verplichting voor de gemeenteraad een brandbeveiligingsverordening vast te stellen c.a. (12); - een gewijzigde regeling met betrekking tot de verhouding tussen uitvoeringsvoorschriften van andere wetten en (die van) de Brandweerwet (24); - vervallen van de artikelen 174 bis en 209, onder n, van de gemeentewet (onderdeel B). Gemeentewet Op een tweetal meer algemene aspecten van de bovengenoemde wijzigingen kan reeds hier nader worden ingegaan. Dit betreft ten eerste het vervallen van de artikelen 174 bis en 209, onder n, van de gemeentewet en de invoeging van bepalingen inzake de brandbeveiligingsverordening. Ingevolge de artikelen 174 bis en 209, onder n, maakt de raad de nodige verordeningen betreffende, onderscheidenlijk behoort tot het aan burgemeester en wethouders opgedragen dagelijks bestuur de zorg voor "het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt".

20 De betekenis van beide voorschriften is volgens algemene opvatting zeer beperkt» Artikel 174 bis geeft immers door de woorden "de nodige verordeningen" in feite de raad de vrijheid naar eigen inzicht te handelen, terwijl daarnaast artikel l van de Brandweerwet het terrein van artikel 174 bis aanzienlijk beperkt door een bijzondere regeling te geven inzake de organisatie en het beheer van de gemeentelijke brandweer; het voornaamste terrein dat, bij de geldende wetgeving, dan overblijft is dat van brandveiligheidsvoorschriften, de brandbeveiligingsverordening. De zorg van burgemeester en wethouders op grond van artikel 209, onder n, zal voorts, naast artikel 174 bis, in hoofdzaak inhouden het uitvoeren en voorbereiden van raadsbesluiten op grond van die bepaling. Aangezien deze zorg ook al uit de algemene taak van burgemeester en wethouders voortvloeit kan artikel 209, onder n, mede gezien onderdeel u van dat artikel, wel als overbodig worden beschouwd. Dwingt het vorenstaande er op zichzelf nog niet toe om tot intrekking van de betrokken bepalingen over te gaan, er zijn meer redenen. In de eerste plaats is dit de wenselijkheid om de verplichting een brandbeveiligingsverordening vast te stellen met zoveel woorden in de wet vast te leggen, en de mogelijkheid te openen om, ter bevordering van de eenheid in de verordeningen en de aanpassing daarvan aan de technische ontwikkelingen, nadere voorschriften ter zake te geven. Bij artikel 12 wordt hierop nader ingegaan; hier wordt volstaan met de opmerking dat in verschillende gemeenten een dergelijke, afzonderlijke, verordening ontbreekt. De tweede reden hangt samen met de gedachte dat de tijd inmiddels rijp is om de algemene bepalingen betreffende de brandweerzorg zoveel mogelijk in één bijzondere wet onder te brengen. Daardoor wordt de eenheid in en de overzichtelijkheid van de wetgeving vergroot. Verhouding tot andere wettelijke voorschriften Het tweede algemene aspect betreft de verhouding Brandweerwet - andere "bijzondere" wetten. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de geldende Brandweerwet zijn ten aanzien van onderwerpen, waaromtrent regelen zijn gesteld bij of krachtens wetten, "welke gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, voor zolang deze wetten haar kracht behouden" of de Woningwet, de artikelen 1-10 niet van toepassing. Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, Zitting , 1735, no. 3, p. 4) lag hieraan de gedachte ten grondslag dat het mogelijk noch gewenst is de in andere wetten opgenomen bepalingen op het gebied van het brandweerwezen uit het verband te lichten, waarin zij zijn geplaatst. Deze overweging kan ook thans nog onderschreven worden. Naar mijn mening behoeft zij echter niet met zich mee te brengen dat volgens een zo algemene en ruime formulering als de Brandweerwet kent, bepaald wordt dat (uitvoeringsvoorschriften van) andere wetten voorgaan. Met name sommige nieuwe artikelen, die nu worden voorgesteld zouden bovendien, in geval van overneming van een bepaling als artikel 14, eerste lid, in onaanvaardbare mate aan betekenis (kunnen) inboeten; zo zou artikel 13 zonder meer niet van toepassing zijn op een bepaalde groep bedrijven, als bij of krachtens een andere wet voor die categorie een bedrijfsbrandweer, hoe gering in omvang ook, zou worden voorgeschreven. Het vorenstaande heeft ertoe geleid in deze wet te volstaan met de bepaling van artikel 24, waarin slechts de verhouding van uitvoeringsvoorschriften van een beperkt aantal artikelen tot die van andere wetten wordt geregeld en waarbij dus overigens het bepalen van de verhouding tussen de nieuwe Brandweerwet en andere wetten, zoals gebruikelijk, aan de praktijk wordt overgelaten.

21 - 5 - Paragraaf 3» De organisatie van de brandweer: regionalisatie. Korte historie van de (formele) brandweerwetgeving Voor 1940 kwamen in de (formele) wetgeving in het geheel geen bepalingen voor aangaande de organisatie van de brandweer. Tot die tijd werd volstaan met de artikelen 209, onder n en o, 222 en 240, onder n van de gemeentewet, die niet wezenlijk van de thans geldende artikelen verschilden. Na een vergaande centralisatie op het terrein van de brandweerzorg tijdens de bezetting, werd eind 1947 een ontwerp van "wet tot wijziging van de gemeentewet ter regeling van het brandweerwezen" ingediend» Aangezien tegen dit ontwerp overwegende bezwaren bleken te bestaan, omdat het te centralistisch zou zijn - de wijzigingen ten opzichte van de vooroorlogse situatie waren inderdaad aanzienlijk - werd op 18 juli 1950 een nieuw ontwerp, het ontwerp van Wet houdende regelen inzake het brandweerwezen, aanhangig gemaakt. Dit ontwerp is uiteindelijk op 23 juni 1952 tot wet geworden, niet echter dan nadat het ingrijpend gewijzigd was. Die wijzigingen leidden ertoe dat de wet uit een onderdeel A (wijzigingen van de gemeentewet) en een onderdeel B met "aanvullende regelen" (de Brandweerwet) kwam te bestaan» De aldus tot stand gekomen Brandweerwet is nog steeds, vrijwel ongewijzigd, van kracht. De enige in verband met de. organisatie van de brandweer belangrijke wijziging die zij inhoudt ten opzichte van de regeling zoals die voor 1940 gold is in feite de invoering van de verplichting voor de gemeenteraad om algemene regelen vast te stellen inzake de organisatie en het beheer van de gemeentelijke brandweer. Deze organisatie- en beheersverordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten, welk college voorts van de verplichting tot vaststelling der verordening vrijstelling kan verlenen (artikel 1). Een voorschrift inzake samenwerking of zelfs maar bijstandverlening tussen gemeenten ontbreekt; de mogelijkheden die de inmiddels (in 1950) tot stand gekomen Wet gemeenschappelijke regelingen bood, werden, bij nader inzien voldoende geacht. Samenwerking tussen gemeenten In de ruim 25 jaren, dat de Brandweerwet thans van kracht is, is inderdaad in steeds toegenomen mate van samenwerking tussen gemeenten op het terrein van de brandweerzorg sprake geweest, zowel in het repressieve als in het preventieve vlak. In enige tientallen gevallen gaat de samenwerking zelfs zo ver dat een kleine gemeente de instandhouding van de brandweer geheel aan een grotere buurgemeente heeft "uitbesteed". De samenwerking in regionaal verband is echter van een andere orde. De technische ontwikkelingen, de toeneming van het aantal bronnen van (brand)gevaar en de voortdurende wens het voorzieningenniveau te verhogen hebben maatregelen vereist die veelal de mogelijkheden van een enkele gemeente te boven gaan. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat reeds voor de opstelling van de Nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen 1975 een duidelijke tendens viel waar te nemen om tot een tamelijk intensieve vorm van intergemeentelijke samenwerking op regionaal niveau te komen. Terecht werd in de Nota hulpverlening op deze ontwikkeling ingehaakt. In de eerste plaats gebeurde dit door te concluderen dat het regionale niveau voor de overzienbare toekomst de schaal zou moeten zijn waarop de brandweer met het oog op de haar toegedachte kernfunctie bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen in vredestijd georganiseerd zou moeten zijn.

22 - 6 - In de tweede plaats door aan te kondigen dat reeds vooruitlopend op de in eerste instantie te treffen wettelijke regeling ter zake (voor de overgangsfase tot de totstandkoming van gewesten c.q. nieuwe provincies), de in gang gezette regionalisering met kracht van rijkswege zou worden gestimuleerd. Op die wijze zou de urgente regiovorming zo weinig mogelijk vertraging ondervinden. Interimregeling Zoals bekend is met het oog hierop de Interimregeling rijksbijdragen regionale brandweren vastgesteld. Op de uitstekende resultaten die tot nog toe door toepassing van die regeling zijn bereikt, is in de inleiding al gewezen. De conclusie lijkt reeds nu gewettigd dat toepassing van de Interimregeling in belangrijke mate zal hebben bijgedragen tot verwezenlijking van de daarmee beoogde doelstellingen. Zonder twijfel zal een snelle(re) invoering van de in het bijgevoegde ontwerp voorziene regionale brandweren mogelijk zijn. Hoofdlijnen van de organisatie van de brandweer De gemeente Gemeenschappelijke regelingen Over de hoofdlijnen van de organisatie van de brandweer die in het wetsontwerp zijn neergelegd, kan het volgende worden opgemerkt. Het begin- en zwaartepunt van de verantwoordelijkheid voor een goede brandweerzorg zal ook volgens de nieuwe Brandweerwet bij het gemeentebestuur liggen. Het wetsontwerp opent met de bepaling dat er in elke gemeente een gemeentelijke brandweer is. Vervolgens bevat het de opdracht aan de gemeenteraad om de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer bij verordening te regelen; afgezien van de taak - op dit element wordt in een volgende paragraaf ingegaan - is deze bepaling in wezen gelijk aan artikel l, eerste lid, van de geldende wet. Blijft dus de verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg bij het gemeentebestuur berusten en zullen de eisen waaraan in verband daarmee moet worden voldaan tot dit bestuur gericht zijn, op het uitgangspunt dat ook de nodige voorzieningen op gemeentelijk niveau getroffen moeten worden is een wezenlijke uitzondering: voor zover de feitelijke uitvoering van de aangegeven "brandweerwerkzaamheden" is gewaarborgd door deelneming van de gemeente aan een gemeenschappelijke regeling is het bovenstaande uiteraard niet van toepassing. Bij een dergelijke regeling moet, het is duidelijk, in de eerste plaats gedacht worden aan die betreffende de regionale brandweer, waaraan deelneming verplicht is. Er is echter ook een verdergaande beperking, maar dan op vrijwillige basis, mogelijk van hetgeen de gemeente zelf doet: deelneming aan een gemeenschappelijke regeling die verder gaat dan het verplichte minimum van artikel 3 is in beginsel mogelijk. Dat wil zeggen dat tegen handhaving van een bestaande volledige uitbesteding van de zorg voor de brandweer aan een buurgemeente vooralsnog geen bezwaar bestaat, waar de uitbestedende gemeenten een geringe omvang hebben. Deze situatie zal zich overigens, naar het zich laat aanzien, steeds minder voordoen, al naarmate de plannen tot een ingrijpende gemeentelijke herindeling te komen gestalte krijgen. Tegen een zekere uitbreiding van het wettelijk voorgeschreven takenpakket van de regionale brandweer bestaat evenmin bezwaar. Het zou echter wel te ver gaan als bijvoorbeeld binnen een regio uitsluitend één regionaal brandweerkorps geconcentreerd in êën gemeente, aanwezig zou zijn. De toezichthoudende instanties zouden dan tot ingrijpen kunnen besluiten op grond van de aanwezigheid van strijd met het algemeen belang, bestaande uit het creëren van een situatie die na betrekkelijk korte tijd (bij invoering van de wet voor de eindfase) zou moeten worden teruggedraaid.

23 - 7 - Regionale brandweer (artikel 3) Sterkte van het personeel en materieel Deelneming aan een gemeenschappelijke regeling inzake de brandweer in de zin van artikel 3 van het ontwerp is voor iedere gemeente verplicht. Doel van deze regelingen is een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering te bewerkstelligen van de brandweertaak en overigens een goede hulpverlening bij rampen en ongevallen te bevorderen. Bij de regeling moet een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam worden gevormd (regionale brandweer) en moeten organen worden ingesteld, aan welke in ieder geval een negental in de wet genoemde (deel)taken moet worden opgedragen. De regeling moet voorts bepalingen bevatten omtrent onderlinge bijstand bij het bestrijden van brand en bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen, alsmede omtrent de feitelijke leiding over de brandweer bij het optreden in groter verband. Een en ander sluit in sterke mate aan bij de regionalisatie volgens de Interimregeling rijksbijdragen regionale brandweren; de belangrijkste afwijking betreft de omschrijving van het minimumtakenpakket, die is aangepast aan de nieuwe inzichten omtrent hetgeen op bovengemeentelijke schaal zou moeten worden aangepakt en wat meer ruimte biedt tot nadere invulling en uitwerking (aan de hand van de behoeften binnen het gebied van de regio en zich wijzigende inzichten op technisch terrein). Over de wijze waarop de totstandkoming van een stelsel van regionale brandweren zal kunnen worden bewerkstelligd, kan met een enkele opmerking worden volstaan. Gedeputeerde staten dienen de gemeenten die de gemeenschappelijke regeling moeten aangaan, aan te wijzen; wordt aan die aanwijzing binnen de daarbij bepaalde termijn niet voldaan dan vindt oplegging plaats. Indien de betrokken gemeenten in meer dan een provincie liggen, dan geschieden aanwijzing en oplegging door de Kroon. Dit gebeurt ook als gedeputeerde staten niet tot aanwijzing c.q. oplegging overgaan en dit ook na een daartoe strekkende uitnodiging van de Kroon nalaten. Voordat tot aanwijzing of oplegging wordt overgegaan vindt overleg plaats met de betrokken gemeentebesturen. Tegen aanwijzing of oplegging door gedeputeerde staten staat voor de gemeentebesturen beroep open op de Kroon; de Kroon zelf gaat tot deze maatregelen eerst over na de Raad van State, Afdeling voor de geschillen van bestuur, te hebben gehoord. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat het gekozen systeem van oplegging van de gemeenschappelijke regelingen op een aantal punten afwijkt van dat van Hoofdstuk II van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Waar de wet er van uitgaat, dat het gehele land met gemeenschappelijke regelingen zal worden bedekt zou het te ver voeren, de uitvoerige en tijdrovende procedure van de artikelen 11 e.v. van de Wet gemeenschappelijke regelingen die bovendien met het oog op oplegging in incidentele gevallen zijn geschreven, onverkort te volgen. Het thans gekozen systeem sluit in sterke mate aan bij dat van de Woonwagenwet. Ging het in het voorafgaande in het bijzonder over de vorm van de organisatie, voor een goede uitvoering van de brandweertaak moet de organisatie ook aan andere eisen voldoen. Reeds geruime tijd wordt vrijwel algemeen de noodzaak erkend dat de voorzieningen waarover de gemeente kan beschikken tenminste een optreden van een bepaalde, overal gelijke, kwaliteit kunnen waarborgen. De geldende Brandweerwet bevat echter geen bepalingen die het mogelijk maken dit niveau bindend voor te schrijven. Wel wordt reeds thans in het merendeel van de "organisatie- en beheersverordeningen" die ter uitvoering van artikel l van de wet zijn vastgesteld, overeenkomstig de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de sterkte van het personeel en materieel aangegeven. Voorts worden voor de bepaling van die sterkte veelal de door Inspectie voor het Brandweerwezen opgestelde "Richtlijnen materieels- en

24 personeelssterkte gemeentelijke brandweer" gevolgd. De enige mogelijkheid echter om de aanwezigheid van voldoende personeel en materieel werkelijk te beïnvloeden is op dit moment gelegen in het vereiste dat de gemeentelijke verordening de goedkeuring van gedeputeerde staten behoeft s volgens de jurisprudentie van de Kroon kan het college uitsluitend de goedkeuring onthouden als de gemeentelijke voorschriften onjuist of ontoereikend zijn. Hoewel mede door het vorenstaande zonder twijfel over het algemeen de brandweervoorzieningen die de gemeenten ter beschikking staan een aanvaardbaar niveau bereiken, meen ik toch dat in de wet zelf niet langer een bepaling kan ontbreken, die het mogelijk maakt dat voorschriften ten aanzien van de personeels- en materieelssterkte gegeven worden» De onderlinge bijstandverlening in regionaal en interregionaal verband en de zelfstandige plaats van de brandweer in oorlogstijd maken het, naast uiteraard de algemene eis dat een bepaald peil wordt bereikt, noodzakelijk dat die mogelijkheid komt te bestaan. Het derde lid van artikel l voorziet hierin. Personeel; het Een overeenkomstige motivering als voor artikel l, derde lid, geldt voor geven van regels de nieuwe bepaling in het ontwerp (artikel 14), die inhoudt dat bij bij algemene algemene maatregel van bestuur voor het personeel van de gemeentelijke maatregel van brandweer, de regionale brandweer en de inspectie voor het brandweerwezen bestuur regels gegeven kunnen worden ten aanzien van: - de eisen van aanstelling en bevordering; - de rangen; - de opleidingen; - de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid; en - de kleding en de uitrusting. Evenals in artikel l, derde lid, gaat het hier steeds om aspecten die uiteindelijk voor een goede behartiging van de brandweerzorg van groot belang zijn. Om deze te bevorderen dient de "kwaliteit van de brandweerman", afhankelijk van zijn functie, overal van een bepaald niveau te zijn. Er is weloverwogen afgezien van de mogelijkheid om ook voor andere onderwerpen - deze zijn in overeenkomstige bepalingen in andere wetten (Politiewet, Wet op de noodwachten) wel opgenomen - algemene voorschriften vast te stellen; daarbij immers is veelal het scheppen van eenheid de eerste doelstelling en verhoging van de kwaliteit slechts een mogelijk gevolg (bv. bezoldiging, aantal verlofdagen). Overigens moet er nog op gewezen worden dat vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van artikel 14 in de praktijk geen spectaculaire gevolgen zal hebben. Mede doordat aan diverse circulaires en richtlijnen die in de afgelopen jaren over de betrokken onderwerpen zijn opgesteld, door de gemeentebesturen in het algemeen goed gehoor is gegeven, zal het in eerste instantie vooral gaan om de puntjes op de i. Paragraaf 4 Bijzondere voorzieningen in verband met het optreden van de brandweer in oorlogstijd; buitenregionale activiteiten. Beschikbaarstellen van materieel van rijkswege In de Nota hulpverlening bij ongevallen en rampen is reeds aangekondigd dat het potentieel van de brandweer met het oog op de daarin voorgestelde gewijzigde plaats van de brandweer in oorlogstijd zowel in personeel als in materieel opzicht versterking zou behoeven. Die versterking zou nodig zijn om de brandweer in oorlogstijd voor wat betreft de repressieve

25 Gebruik van het extra-materieel in vredestijd Bijstand buiten de eigen regio/ provincie De brandweer in oorlogstijd brandweerzorg zelfstandig, dus anders dan thans nu zij in die situatie onderdeel van de organisatie bescherming bevolking zou gaan uitmaken, te doen optreden» Van rijkswege zou in de daartoe nodige voorzieningen worden bijgedragen. Tijdens de parlementaire behandeling van de Nota hulpverlening is met deze gedachten algemeen ingestemd» De bepalingen van het ontwerp (7-11) die in verband hiermee zijn opgenomen strekken er in de eerste plaats toe aan te geven dat en op welke wijze in de noodzakelijke aanvullende voorzieningen zal worden voorzien (7). Het materieel zal door het rijk aan de regionale brandweren ter beschikking worden gesteld, terwijl de regio's dit materieel zullen beheren en onderhouden en er voor zullen zorgen dat het nodige personeel beschikbaar is om het materieel te kunnen inzetten» Dit personeel behoeft uiteraard niet in dienst van de regio te zijn, maar kan zeer wel van de deelnemende gemeenten afkomstig zijn s mits maar zeker is gesteld dat het personeel als het daartoe wordt opgeroepen buiten de eigen regio zal optreden. De bijdrage van rijkswege zelf behoeft nauwelijks toelichting, waar het gaat om materieel dat voor dit zelfde doel zal worden gebruikt als het brandweermaterieel dat thans door het Rijk bij de B.B.-kringen is ondergebracht» Dat het materieel aan de regionale brandweren ter beschikking wordt gesteld en dat deze overigens voor de nodige voorzieningen zorg dragen houdt verband met de volgende overwegingen. Ten eerste is dat, voor wat betreft het nodige personeel, de gedachte dat de vorming van een afzonderlijke groep rijksbrandweerlieden die uitsluitend in oorlogstijd in actie zouden komen om diverse voor de hand liggende redenen vermeden moet worden. Tenminste even belangrijk evenwel is de overweging dat het ter beschikking gestelde materieel, vanzelfsprekend, niet alleen in oorlogstijd maar ook in vredestijd gebruikt moet (kunnen) worden en dat met het oog op dit gebruik de regio's de "natuurlijke" plaats vormen om het materieel onder te brengen. Het zojuist bedoelde gebruik in vredesomstandigheden zal van tweeërlei aard zijn. In de eerste plaats betreft dat de inzet door en binnen de betrokken regio ten behoeve van de aldaar te verrichten brandweertaak (artikel 7, derde lid); hierbij kan met name gedacht worden aan die situaties, die buiten het "normale risicobeeld" vallen. Daarnaast bevat artikel 8 een regeling, op grond waarvan in die gevallen, dat ook middels toepassing van artikel 7, derde lid, en, eventuele, andere afspraken met b.v. andere regio's - afspraken op vrijwillige basis zijn uiteraard mogelijk -, onvoldoende personeel en materieel beschikbaar is, op interregionaal respectievelijk interprovinciaal niveau in bijstand kan worden voorzien. Het zal duidelijk zijn dat artikel 8, dat kan worden beschouwd als een alternatief voor een uitgebreid wettelijk systeem van interregionale bijstand, zeer waarschijnlijk niet dikwijls zal moeten worden toegepast. In het voorgaande lag de nadruk op het gebruik van het materieel en de inzet van personeel in vredestijd» Dit neemt niet weg dat de reden waarom van rijkswege materieel aan de regionale brandweren ter beschikking wordt gesteld en de zorg voor de bemanning daarvan aan deze brandweren wordt opgedragen, in de eerste plaats verband houdt met de toekomstige eigen verantwoordeljkheid van de brandweer voor de bestrijding van branden die het gevolg zijn van oorlogshandelingen. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze verantwoordelijkheid, zoals reeds in de Nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen is gesteld, zal worden gedragen binnen het geheel van de organisatie van de oorlogsrampenbestrijding, waarbij het

26 Uitbreiding van de verplichte bijstand mogelijk De rechtspositie voortouw bij de noodwachten zal liggen. Om een goede vervulling van de brandweertaak in oorlogstijd mogelijk te maken is naar mijn overtuiging echter meer nodig dan de aanwezigheid van extra personeel en materieel en de mogelijkheid om dit extra potentieel buiten de eigen regio c.q. provincie te laten optreden. Aangenomen moet worden dat met name tijdens oorlogshandelingen het aantal branden en de hevigheid ervan onvergelijkbaar veel groter zal zijn dan onder normale omstandigheden. Wil dan een adequate bestrijding bevorderd worden, dan kan niet worden volstaan met een interregionale en -provinciale bijstand die slechts een beperkt deel van het totale potentieel betreft; de mogelijkheid moet dan bestaan om alle personeel en materieel van de brandweer daar met de brandbestrijding te belasten waar dat het meest dringend nodig is. Met het oog hierop bepaalt artikel 9, eerste lid, dat in oorlogstijd de in artikel 8 neergelegde beperking tot het extra-potentieel niet van toepassing is. Hierdoor zal de beslissing over de inzet van het brandweerpotentieel in deze omstandigheden komen te liggen op een bestuursniveau, waar een beter overzicht mogelijk is van de behoeften in een groter gebied (dan dat van een regio). Hoewel het in dit geval dus ook gemeentelijk materieel en personeel betreft bepaalt artikel 8 dat het verzoek om potentieel ter beschikking te stellen steeds tot de regionale brandweer zal moeten worden gericht. Het zou in de omstandigheden waar het hier om gaat te omslachtig zijn iedere individuele gemeente te benaderen. Het behoeft geen betoog dat bij het gebruik van de bevoegdheden van artikel 9, eerste lid, - meer nog dan bij het gebruik van die van artikel 8 - een gepaste terughoudendheid zal moeten worden betracht: niet alleen de persoonlijke gevolgen voor het brandweerpersoneel, maar ook de handhaving van een minimum-niveau van veiligheid in het gehele land, zullen zwaar meegewogen moeten worden. Om deze zelfde redenen, maar ook om een goede uitoefening van de bevoegdheden van artikel 9, eerste lid, mogelijk te doen zijn, zullen ook de regio's zich in oorlogstijd moeten beperken bij het vrijwillig verlenen van bijstand buiten hun gebied. Het tweede lid van artikel 9 biedt in verband daarmee de mogelijkheid regels te geven met betrekking tot die vrijwillige bijstandsverlening. Zoals in het begin van deze paragraaf vermeld is de doelstelling van artikel 7 in de eerste plaats deze dat de brandweer in oorlogstijd zelfstandig repressief moet kunnen optreden. Niet alleen op materieel, maar ook op personeel terrein zijn in verband daarmee voorzieningen nodig. Met opneming van de artikelen 7 en 9 in de Brandweerwet kan echter niet worden volstaan. Het is eveneens nodig dat in de uitvoeringsvoorschriften van de Wet bescherming bevolking en de Wet op de noodwachten wijzigingen worden aangebracht; de bepaling dat de brandweer in oorlogstijd deel uitmaakt van de noodwachten, en wat daarmee verband houdt zullen moeten vervallen. Voor êën onderdeel van deze regeling zal echter een compensatie moeten worden getroffen. Het zou onjuist zijn als het personeel van de brandweer, voor het optreden in oorlogstijd en het deelnemen aan oefeningen daarvoor, in rechtspositioneel opzicht er op zou achteruitgaan. Teneinde dit te vermijden zal ik bevorderen dat het brandweerpersoneel voor die omstandigheden bij algemene maatregel van bestuur (op grond van artikel 171 van de Wet op de noodwachten) zal zijn aangewezen als groep van personen, die in georganiseerd verband hulp verlenen. De bijzondere sociale voorzieningen van de Titels II en III van de Wet op de noodwachten zullen daardoor op hun van toepassing zijn. Een soortgelijke maatregel is ook reeds - in de wet zelf - getroffen voor reservepersoneel van rijksen gemeentepolitie en - bij Koninklijk besluit - voor wat betreft Titel III voor bepaalde categorieën van B.Z.B.-personeel.

27 Tenslotte moet nog het volgende worden opgemerkt. Bevoegdheden als in de artikelen 8 en 9, eerste lid, aan de Commissaris en de Minister van Binnenlandse Zaken worden toegekend, kunnen uiteraard alleen dan goed worden uitgeoefend als daaraan een grondige voorbereiding is voorafgegaan. Artikel 10 geeft hun volledigheidshalve de opdracht in dit vlak de nodige maatregelen te treffen. Het organisatieoverzicht (artikel 6) zal hierbij een onmisbare steun zijn (zie overigens de toelichting op dit artikel). Paragraaf 5 De taak van de brandweer De brandweer- De traditionele taak van de brandweer betreft de brandweerzorg, dat wil zorg zeggen datgene wat thans in de artikelen 174 bis en 209, onder n, van de gemeentewet is omschreven als "het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt". Een nieuw aspect van de taak van de brandweer wordt, zoals reeds gezegd, gevormd door de (voorbereiding op de) coördinatie bij de bestrijding van rampen in vredestijd. Dit taakonderdeel zal voortvloeien uit de Rampenwet en wordt, voor wat betreft de voorbereiding, opgedragen aan de regionale brandweer (artikel 3, tweede lid, 2, onder f). In de eindfase zal dit onderdeel van de taak uiteraard aan de provinciale brandweer toevallen. Voorts treedt de brandweer reeds geruime tijd in nog steeds toenemende mate op in nog een ander vlak dat buiten het traditionele taakveld valt en wel bij concrete gevaarsituaties die de inschakeling van technische hulpmiddelen vereisen. Landelijk gezien bedraagt thans het aantal malen dat de brandweer voor deze "technische hulpverlening" uitrukt reeds ongeveer de helft van het totaal. Naar verwachting zal dit aandeel in de ko- Technische hulp- mende jaren tot tenminste 75% stijgen; het duidelijke onderscheid dat tot verlening" voor kort op dit punt bestond tussen de grotere bevolkingscentra - daar heeft deze activiteit van de brandweer het eerst ingang gevonden - en de rest van het land, zal verdwijnen. De technische hulpverlening waarmee de brandweer zich over het algemeen bezighoudt is ruim als men de aard van de situaties waarin wordt opgetreden beziet. In de eerste plaats beperkt de brandweer zich niet tot die gevallen waarin mensen of dieren in gevaar zijn, maar komt zij veelal ook in actie als goederen beschadigd of vernield dreigen te worden (bv. bij storm). Ten tweede wordt in het algemeen het begrip gevaar zo opgevat dat niet alleen bij een directe bedreiging van leven of gezondheid wordt opgetreden: ook bv. als personen in een goed geventileerde lift vastzitten kan hulp worden geboden. Anderzijds is de technische hulpverlening waar het hier om gaat beperkt voor wat betreft de omvang van de hulp zelf; de brandweer gaat in het algemeen niet verder dan het wegnemen van de gevaarsbron, het opheffen van de bedreiging. Reparatie, herstel in de oude toestand vindt niet plaats.

28 Anders dan waar het gaat om de behartiging van de brandweerzorg is er geen formeel wettelijk voorschrift dat activiteiten van de gemeente(lijke brandweer) op het terrein van de technische hulpverlening in het vooruitzicht stelt. Het optreden van de brandweer in dit vlak is meestal gebaseerd op een bepaling die zonder dat de wet dit eist is opgenomen in de gemeentelijke organisatie- en beheersverordening als bedoeld in artikel l van de Brandweerwet 1). Voorts is het, eveneens anders dan voor bijvoorbeeld het blussen van brand, gebruikelijk dat voor verschillende vormen van technische hulpverlening een tegemoetkoming in de kosten wordt verlangd. Uitbreiding van de wettelijke taak met een (klein) deel van de technische hulpverlening Naar mijn mening dient het optreden van de brandweer in het kader van de technische hulpverlening in beginsel positief te worden gewaardeerd. Onmiskenbaar kan zo in een maatschappelijke behoefte worden voorzien; de praktijk heeft uitgewezen dat tijdig optreden door particulieren of andere overheidsdiensten veelal niet mogelijk is. Bovendien kunnen op deze wijze mankracht - dit geldt met name voor beroepskorpsen - en materieel, die, gelukkig, zelden ononderbroken nodig zijn in verband met de uitoefening van de eigenlijke brandweerzorg, maar wel beschikbaar zijn, zinvol worden ingezet. Uit het feit dat de activiteiten van de brandweer die hier aan de orde zijn als waardevol moeten worden beschouwd, noch uit het gegeven dat zij op steeds ruimere schaal worden verricht, behoeft evenwel, zo meen ik, de consequentie te worden getrokken dat de formele wetgever het gehele gebied van de technische hulpverlening zoals hiervoor omschreven tot de zorg van de overheid (het gemeentebestuur) zou moeten verklaren (en voor de uitvoering inschakeling van de brandweer voorschrijven). De financiële gevolgen die daaraan verbonden zouden zijn zouden te zwaar wegen. Bovendien - dat is de voornaamste overweging - zijn de belangen die met de meeste vormen van technische hulpverlening worden gediend niet zodanig dat de overheid hierin een taak moet zien. Er is echter ëën onderdeel van de technische hulpverlening waarvoor het vorenstaande niet geldt en waarmee thans bij de Brandweerwet reeds wel het taakgebied van de gemeentelijke brandweer zou moeten worden uitgebreid. Het gaat hierbij om wat in artikel l, vierde lid, onder b, van het ontwerp wordt omschreven als "het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen en rampen anders dan bij brand". Naar mijn overtuiging is deze zaak wel van een zodanig belang dat de wetgever 1) Artikel 2 van de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten luidt: "Tot de taak van de brandweer behoort mede het verrichten van hulpverleningswerkzaamheden, welke bij, vooraf aan de gemeenteraad en de brandweer medegedeeld, besluit van burgemeester en wethouders zijn aangewezen".

29 in overheidsbemoeienis daarmee dient te voorzien. Niet onbelangrijk, maar allerminst doorslaggevend is in dit verband dat dit element van de technische hulpverleningsactiviteiten van de brandweer veel meer kwalitatief dan kwantitatief van belang is; niet veel meer dan een tiende gedeelte van die activiteiten zal onder meer de noemer van de zojuist genoemde bepaling vallen, zodat de financiële en organisatorische consequenties gering of zelfs afwezig zullen zijn. In de meeste gemeenten zal het reeds in verband met de brandweerzorg aanwezig personeel en materieel voldoende blijken te zijn. Daarbij komt dat de overgrote meerderheid voor het thans wettelijk verplicht te stellen gedeelte van de hulpverlening geen rechten heft; het wegvallen van de mogelijkheid tot die heffing zal daarom in het algemeen geen financiële achteruitgang voor hen inhouden. Hoewel de nieuwe bepaling niet noodzakelijk is om de brandweer de beoogde centrale plaats bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen toe te kennen en dit ook niet aanduidt sluit de bewoording daarbij wel goed aan. Voor zover echter aan die kernfunctie in de wet nog nader inhoud zal moeten worden gegeven, zal dit niet in de Brandweerwet moeten gebeuren; aan dit element.zal bij de (voorbereiding van de) Rampenwet aandacht worden besteed. Een hoofddoelstelling van de Brandweerwet is te bevorderen dat er een brandweer die deze kernfunctie kan uitvoeren, zal zijn. Verhouding tot andere diensten en particulieren De naam "brandweer" Teneinde misverstanden te vermijden wordt er voorts nog met nadruk op gewezen dat niet beoogd wordt het in de voorgestelde bepaling omschreven werkterrein voor de brandweer te monopoliseren; niet alleen door het achterwege laten van het lidwoord voor het woord "werkzaamheden" in de aanhef, maar ook door de formulering van de bepaling zelf is getracht aan te geven dat met de taak en functie die andere diensten - politie, B.B., ambulance etc. -, al dan niet op grond van de wet, vervullen rekening gehouden moet worden. Ook is getracht de noodzaak tot concurrentie met particuliere bedrijven uit te sluiten. Zo houdt de term "het beperken en bestrijden van gevaar" in dat de brandweer slechts datgene wat een directe bedreiging inhoudt, zal moeten aanpakken en zich dus bv. niet met de afvoer van gewonden zal bezighouden; het woordje "bij (ongevallen)" sluit bv. in de meeste gevallen de verplichting om een autowrak te verwijderen, nadat de inzittenden daaruit zijn gehaald, uit; met "bij ongevallen en rampen" wordt onder meer beoogd de aanhouding van een overvaller uit te zonderen. Het zal, tenslotte, met name gezien het vorenstaande, duidelijk zijn dat er geen reden is om zoals wel is gesuggereerd, de naam "brandweer" te wijzigen in bv. "(algemene) hulpverleningsdienst". Ook die vlag zou de lading niet dekken. Bovendien dient naar mijn mening in het algemeen de nodige voorzichtigheid betracht te worden met het loslaten van een dergelijk reeds eeuwen bestaand en goed-ingeburgerd begrip. Paragraaf 6 Kosten en financiering Uitvoering van een aantal bepalingen van de nieuwe Brandweerwet zal voor de verschillende bestuurslagen kosten met zich kunnen meebrengen. Hierna wordt op de mogelijke financiële gevolgen van elk van die bepalingen en op de voorgenomen dekking ervan ingegaan. Artikel l, derde lid Personeels- en materieelssterkte De voorschriften welke bij algemene maatregel van bestuur over de personeelssterkte kunnen worden gegeven zullen, indien men het volgens de meest recente inzichten gewenste niveau wil bereiken, een kostenverhoging met zich brengen en wel door de dan noodzakelijke uitbreiding van het beroepspersoneel in de gemeenten vanaf inwoners met ca. 300 man;

30 op jaarbasis (volgens gegevens van 1978) zou dat circa f. 18 miljoen kosten. De bijzondere eisen die de artikelen 7-9 aan de regio's en dus indirect aan de gemeenten stellen, gaan de belangen van elke afzonderlijke gemeente te boven. Het is daarom niet redelijk dat de extra kosten (in casu kosten van personeelsuitbreiding) geheel voor rekening van de desbetreffende gemeenten zouden komen. Een vergoeding van rijkszijde is derhalve gerechtvaardigd. De noodzakelijke uitbreiding van het beroepspersoneel zal geschieden in twee etappes, namelijk per l januari man en per l januari 1983 nog eens 150 man, zodat in het jaar 1983 de gewenste sterkte zal zijn bereikt. De daarvoor in aanmerking komende gemeenten zullen via een verhoging van de uitkering uit het gemeentefonds een tegemoetkoming in de kosten van de personeelsuitbreiding ontvangen. Daartoe zal middels extra dotaties van het Rijk het gemeentefonds structureel worden gevoed met f. 9 miljoen met ingang van het jaar 1982 en f. 9 miljoen met ingang van het uitkeringsjaar 1983 (volgens gegevens van 1978). De met deze maatregel samenhangende verdeeltechnische aspecten worden inmiddels onderzocht. De voorschriften welke over de materieelsterkte kunnen worden gegeven zullen naar verwachting nauwelijks kosten met zich meebrengen voor de gemeenten. De reden hiervan is dat de sterkte van het materieel in het algemeen voldoende is. Het streven is voorts het moment van aanschaf van materieel dat in overeenstemming is met de laatste inzichten, te laten samenvallen met het tijdstip van de periodieke vervanging van het in gebruik zijnde materieel. Artikel l, vierde lid Taakuitbreiding In paragraaf 5 van dit onderdeel van de toelichting is geargumenteerd waarom het gewenst is de wettelijke taak van de brandweer uit te breiden met een onderdeel van de technische hulpverlening dat weliswaar kwalitatief van belang is, maar kwantitatief gering is. Er is op gewezen dat niet veel meer dan een tiende gedeelte van de technische hulpverleningsactiviteiten onder de noemer van deze bepaling zal vallen, zodat met name financiële consequenties gering of zelfs afwezig zullen zijn. In de meeste gemeenten zal het reeds in verband met de brandweerzorg aanwezige personeel en materieel immers voldoende blijken te zijn. Waar de overgrote meerderheid van de gemeenten voor het deel van de hulpverlening, dat thans wettelijk verplicht wordt gesteld, geen rechten heft, zal het wegvallen van de mogelijkheid tot zo'n heffing bovendien praktisch geen financiële achteruitgang voor die gemeenten inhouden.

31 Artikel 3 Keg ionali sa t ie Artikelen 7-9 Beschikbaar stellen van materieel van rijkswege Artikel 10 Voorbereidende maatregelen Voor de regionalisatie tot dusver van rijkswege bevorderd door de Interimregeling rijksbijdragen regionale brandweren - komt een andere wijze van financiering: de Interimregeling zal worden vervangen door een voorziening in het vlak van de algemene uitkering aan de gemeenten. De wijze waarop de gemeenten deze kosten onderling verdelen wordt, zoals gebruikelijk aan hen overgelaten. Over de problematiek van de overgang van het systeem van de Interimregeling naar financiering uit de algemene uitkering wordt advies gevraagd aan de Raad voor de gemeente-financiën. De kosten die de gemeenten ook thans reeds maken voor de regionalisatie, (naar raming uiteindelijk f. 11 miljoen) moeten worden bestreden uit de eigen middelen van de gemeenten. De brandweer zal voor wat betreft de repressieve brandweerzorg in oorlogstijd zelfstandig gaan optreden en dus geen onderdeel meer zijn van de organisatie bescherming bevolking. Dit betekent dat het brandweermaterieel dat thans door het Rijk bij de BB-kringen is ondergebracht aan de regionale brandweren ter beschikking zal worden gesteld. Uiteraard brengt deze verschuiving van het materieel geen nieuwe kosten met zich mee. De kosten die met de aanschaf en vervanging van dit eroepsmaterieel samenhangen zullen ten laste van de begrotingspost civiele verdediging blijven komen. Wel zullen de regionale brandweren, die de beschikking zullen krijgen over genoemd materieel, kosten maken voor het beheer en de bemanning er van en voor het op verzoek van de Commissaris der Koningin, respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken ter beschikking stellen van het materieel voor bijstand buiten de regio of de provincie. Deze kosten zullen te zeer uiteenlopen om de tegemoetkoming daarin in de algemene uitkering aan de gemeenten te verwerken; bovendien gaat het hier om verplichtingen die rechtstreeks op de regionale brandweren zelf rusten. In verband hiermee bepaalt artikel 11 dat in de bedoelde kosten alsmede in de naar verwachting ook sterk uiteenlopende kosten die voor de gemeenten rechtstreeks uit de toepassing van het (ruimere) artikel 9, eerste lid, kunnen voortvloeien, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels uit 's Rijks kas een bijdrage wordt verleend. Op grond van de Wet bijdragen bescherming bevolking en verplaatsing bevolking 1961 bestaat thans een regeling die voorziet in tegemoetkoming in overeenkomstige kosten die nu door de BB-kringen worden gemaakt. Gezien deze omstandigheden zal hier met een verschuiving van begrotingsposten binnen de budgetten beschikbaar voor de civiele verdediging kunnen worden volstaan. Het valt niet te verwachten dat de Minister van Binnenlandse Zaken, c.q. de Commissaris der Koningin kosten zal behoeven te maken voor het treffen van voorbereidende maatregelen ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 8 en 9. Zowel de Minister als de Commissaris der Koningin zullen gebruik kunnen maken van het apparaat dat hun ter beschikking staat.

32 Artikel 14 Kegel met betrekking tot het personeel Naar het zich laat aanzien zullen de regels die bij algemene maatregel van bestuur gegeven kunnen worden voor het personeel van de brandweer geen financiële gevolgen met zich brengen. De mogelijkheid van regelgeving die door dit artikel geboden wordt is uitsluitend bedoeld voor het scheppen van eenheid en het bevorderen van de herkenbaarheid van het brandweerpersoneel, noodzakelijk in verband met het werken in groter verband. Als toch, bv. doordat aanschaf van andere kleding of uitrusting nodig zou worden, kosten zouden ontstaan, zullen deze worden geneutraliseerd door het moment van die aanschaf te laten samenvallen met het tijdstip van periodieke vervanging. Paragraaf 7 Bedrijfsbrandweren De Brandweerraad in 1961 Grenzen aan wat van de overheid kan worden verwacht In een Rapport van de Brandweerraad uit ) wordt onder meer het volgende opgemerkt: "Met betrekking tot de repressieve brandbestrijding houdt dit evenwel niet in, dat het overheidsapparaat tegen elke calamiteit moet zijn opgewassen. De Raad meent te moeten stellen dat naar redelijkheid van een gemeente niet meer verlangd kan worden dan dat de organisatie afgestemd op het brandrisico dat de gemeente in het algemeen bedreigt. Het brandrisico (van bepaalde bedrijven bijv.) dat daarboven uitgaat, zal door de belanghebbende, eventueel door het nemen van bijzondere maatregelen of het treffen van extra voorzieningen, moeten worden gedragen." Dezelfde gedachte, maar dan op het ruimere vlak van de hulpverlening bij ongevallen en rampen, ligt ten grondslag aan de passage in de Nota hulpverlening waarin wordt gesteld: "Het is vanzelfsprekend dat het gewestbestuur zich hierbij (d.i. het vaststellen van een gewestelijk organisatieplan) nimmer zal mogen laten leiden door de grootst mogelijke ramp in het gewest. Dat zou onverantwoord hoge kosten en leegloop met zich brengen," De gedachte dat er grenzen zijn aan hetgeen van de overheid op het vlak van de repressieve brandweerzorg kan worden verwacht, zal naar het zich laat aanzien ook voor de voorzienbare toekomst haar gelding behouden. Daaraan doet niet af het feit dat door de regionalisatie van de brandweer de organisatie van de "overheidsbrandweer" ook zal zijn toegesneden op gebeurtenissen waarvan thans redelijkerwijze niet verwacht kan worden dat iedere afzonderlijke gemeente daarbij doeltreffend kan optreden; vergroting van de bestrijdingsmogelijkheden is immers een belangrijke doelstelling van de regionale brandweer en (inter)regionale bijstand. De grenzen nu, waar het hier om gaat, worden naar mijn mening door drie aspecten, die deels hiervoor al zijn aangeduid, bepaald. In de eerste plaats is dat de onmogelijkheid om ook op de ergste gebeurtenis geheel voorbereid te zijn; dit is zowel theoretisch - de omvang van die gebeurtenis is tevoren onbekend - als praktisch - de organisatie zou voor een belangrijk deel moeten bestaan uit eenheden die zelden of nooit behoeven te worden ingezet - ondoenlijk. Ten tweede is van belang het feit dat de overheidsbrandweer een bepaalde tijd nodig heeft om de plaats van de brand of het ongeval te bereiken. Deze factor wordt uiteraard van meer gewicht naarmate de omvang van de brand toeneemt: als (inter)regionale bijstand nodig is moeten grotere afstanden worden afgelegd. Tenslotte speelt dan de overweging een rol, dat daar waar (zeer) bijzondere risico's aanwezig zijn ook van degene die deze risico's in het leven roept een bijdrage bij de bestrijding verwacht mag worden. Gezien het vorenstaande acht ik het 1) Rapport van de Brandweerraad van 21 juni 1961, no. U213, aan de Minister van Binnenlandse Zaken, betreffende de organisatie van het Brandweerwezen in Nederland.

33 De Brandweerraad in 1976 De hoofdlijnen van de voorgestelde regeling redelijk en noodzakelijk dat door inrichtingen, die in geval van brand of ongevallen bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid, over een bedrijfsbrandweer kan worden beschikt. Artikel 13 van dit wetsontwerp beoogt de mogelijkheid te openen om ter zake voorschriften te geven. De opneming van een dergelijke bepaling sluit aan op het positieve advies dat de Brandweerraad heeft uitgebracht omtrent het hem door mijn ambtsvoorganger voorgelegde voornemen om ingevolge de Brandweerwet eisen te stellen aan de organisatie, uitrusting en opleiding van bedrijfsbrandweren in bijzondere inrichtingen 1). De Raad is blijkens zijn advies van mening dat "het alleszins aanbeveling verdient te bevorderen - en dit op zo kort mogelijke termijn - dat het instellen van een bedrijfsbrandweer voor daarvoor in aanmerking komende inrichtingen wettelijk verplicht kan worden gesteld en tevens dat daaraan eisen kunnen worden gesteld voor wat betreft de organisatie, de uitrusting en de opleiding van het personeel, de standaardisatie van het materieel, de samenwerking met de overheidsbrandweer, de bijstandverlening en dergelijke". Ten aanzien van de vraag om welke bedrijven het zou moeten gaan overwoog de Raad "dat dit met name die inrichtingen zijn die een extra hoog brandrisico hebben en/of voor mens en milieu gevaarlijke stoffen produceren dan wel in aanzienlijke hoeveelheden in voorraad hebben, hetzij als afgewerkt produkt, hetzij als grondstof voor de fabricage van produkten. Voorts die inrichtingen waarbij een stagnatie in of ongeval bij de procesgang - of van een bepaald onderdeel daarvan - zodanige gevolgen kan hebben dat daardoor ernstig gevaar ontstaat voor mens en/of milieu, hetzij binnen hetzij buiten de inrichting". De regeling die bij en krachtens artikel 13 zal (kunnen) worden gegeven stemt niet in alle opzichten overeen met hetgeen door de Brandweerraad is geadviseerd. Voorgesteld wordt - het is al aangegeven - om een bedrijfsbrandweer te kunnen voorschrijven voor die inrichtingen die in geval van brand of ongevallen bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid; bij algemene maatregel van bestuur zal dit criterium moeten worden uitgewerkt. De groep bedrijven waarom het gaat, zal dus beperkter zijn dan door de Brandweerraad is geadviseerd. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat het moet gaan om die gevallen waarin aanvullende voorzieningen in het repressieve vlak ten opzichte van de overheidsbrandweer nodig zijn; alleen daar waar de Brandweerwet de brandweer als de uitvoerende (overheids)instantie bij uitstek aanwijst, behoort die wet de mogelijkheid te scheppen aanvulling van particulieren te eisen. De voorgestelde regeling kan als volgt worden samengevat. Het hoofd of de bestuurder van een door gedeputeerde staten aangewezen inrichting - bij die aanwijzing is het college gebonden aan de zojuist aangeduide grenzen - is verplicht te zorgen dat in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij die aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel; bij algemene maatregel van bestuur (op grond van het tweede lid) zal nader worden bepaald welke deze laatste eisen kunnen zijn. Dat aanwijzing door gedeputeerde staten moet geschieden houdt in de eerste plaats verband met het feit dat in de meeste gemeenten geen inrichtingen bestaan die voor aanwijzing in aanmerking 1) Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 4 februari 1976; advies van de Brandweerraad van 15 maart 1978, nr. U1100.

34 komen (zie ook hierna). Voorts zal aanwijzing door het provinciaal bestuur de eenheid in het gebruik van deze belangrijke bevoegdheid, die ook door de algemene maatregel van bestuur van het tweede lid zal worden bevorderd, vergroten. Tenslotte wordt aangesloten bij de plaats die de provincie, met name in de "eindfase" van artikel II, op brandweerterrein zal innemen. Vanzelfsprekend zullen naast gedeputeerde staten ook andere belanghebbenden of deskundigen bij het gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid een rol moeten spelen. De bij algemene maatregel van bestuur te geven regels over de wijze van totstandkoming (eveneens op grond van het tweede lid) zullen onder meer hierin moeten voorzien. De relatie met het districtshoofd van de arbeidsinspectie zal daarbij bijzondere aandacht moeten krijgen. Zoals in de Veiligheidswet 1934 procedurele waarborgen worden geschapen voor de inschakeling van de inspectie voor het brandweerwezen voor brandweertechnische aspecten bij bedrijven die een veillgheidsrapport of een "noodplan" op grond van de Veiligheidswet moeten opstellen, zo zal de arbeidsinspectie moeten worden betrokken bij de voorbereiding (in belangrijke mate te verrichten door de inspectie voor het brandweerwezen) van aanwijzingen op grond van artikel 13. Dit niet het minst omdat de inwendige en uitwendige brandveiligheid nauw samenhangen, zodat een aanwijzing op grond van artikel 13 dikwijls dezelfde bedrijven zal betreffen die ook op grond van de Veiligheidswet (in de toekomst de Arbeidsomstandighedenwet) bijzondere voorzieningen moeten treffen. Daarnaast zal, evenals op grond van de Veiligheidswet, in het bijzonder het gemeentebestuur betrokken moeten worden bij de uitvoering van artikel 13. Niet zonder belang is voorts dat niet meer kan worden geëist dan dat door de inrichting over een bedrijfsbrandweer kan worden beschikt. Het zal dus niet zonder meer nodig zijn dat elke aangewezen inrichting een eigen bedrijfsbrandweer opricht en in stand houdt; in bepaalde gevallen zal kunnen worden volstaan met een voor verschillende inrichtingen gezamenlijk in het leven geroepen brandweer, mits deze maar, indien nodig, kan worden ingezet. De regeling omvat vervolgens de verplichting jaarlijks een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer toe te zenden aan het provinciaal- en het gemeentebestuur en aan de inspectie voor het brandweerwezen. Waar het gaat om de inspectie zal zo de controle op de naleving van de wettelijke voorschriften worden vereenvoudigd; de betrokken besturen hebben belang bij het overzicht, om een zo volledig mogelijk inzicht te kunnen krijgen van het totale potentieel dat bij bepaalde calamiteiten beschikbaar zal zijn. Het sluitstuk wordt gevormd door de bepaling dat het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting er zorg voor moet dragen dat het personeel van de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden ter bestrijding van brand of gevaar anderszins binnen de inrichting de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast. Het is duidelijk dat zonder de mogelijkheid om de bedrijfsbrandweer van overheidswege daadwerkelijk bij de brandbestrijding in te schakelen de verplichting om over zo'n brandweer te beschikken veel van haar betekenis zou verliezen. De zojuist genoemde bepaling heeft de strekking hieraan in zekere mate tegemoet te komen. In zekere mate, want in de eerste plaats zijn de aanwijzingen die op grond daarvan gegeven zullen worden beperkt tot optreden binnen de inrichting. Anders dan door de Brandweerraad in zijn advies als vanzelfsprekend is aangenomen, is afgezien van een verplichte inzet van de bedrijfsbrandweer bij bestrijding van brand buiten de inrichting, ook als

35 Vrijwillig opgerichte bedrijfsbrandweren Bedrijfszelfbescherming die brand zijn oorsprong heeft binnen de betrokken inrichting. De consequenties die een - terecht voor die gevallen door de Raad bepleite - aansprakelijkheidsregeling zou kunnen hebben, wegen naar mijn mening niet op tegen het nut van een vrijwel onbeperkte inschakeling. Bovendien zal de noodzaak veelal ontbreken: waar het gaat om een inrichting waarin de kans op het ontstaan van een zeer ernstige brand aanwezig is, zal die inrichting zelf dikwijls reeds over een bedrijfsbrandweer beschikken, terwijl, als men de verplichting om buiten de eigen inrichting op te treden zou willen beperken tot die gevallen dat de brand binnen de eigen inrichting is ontstaan, kan worden tegengeworpen dat dan het optreden binnen die inrichting de aandacht volledig zal opeisen. Daarbij komt dat er op mag worden vertrouwd dat als optreden van een bedrijfsbrandweer buiten de eigen inrichting om een calamiteit te bestrijden toch nodig zou zijn, deze brandweer zich veelal vrijwillig daarvoor zal aanmelden. De tweede beperking van de voorgestelde verplichting ligt in het feit dat de verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de aanwijzingen is gelegd bij het hoofd of de bestuurder van de inrichting. Van opneming van een wettelijke verplichting voor het personeel van de bedrijfsbrandweer is afgezien. Verhouding tot andere wettelijk verplichte bedrijfsbrandweren. Tenslotte moet nog het een en ander worden opgemerkt over de te verwachten gevolgen van artikel 13 voor de betrokken inrichtingen en over de verhouding tot bedrijfsbrandweren die op grond van andere wettelijke voorschriften aanwezig zijn. Voor wat betreft dit laatste kan geheel worden aangesloten bij hetgeen de Brandweerraad in zijn advies heeft opgemerkt: "Het is de Raad gebleken dat reeds op grond van het bepaalde in een aantal wetten de aanwezigheid van een bedrijfsbrandweer verplicht kan worden gesteld, o.a. in of krachtens de Veiligheidswet, de Mijnwet en de Luchtvaartwet. Ook is het de Raad bekend dat in enkele gevallen aan bedrijven de verplichting is opgelegd een bedrijfsbrandweer te formeren als voorwaarde voor een te verlenen hinderwetsvergunning, waarbij evenwel de vraag kan worden gesteld of dit, juridisch gezien, terecht is geschied. Daarbij kan echter worden opgemerkt dat de doelstellingen van dergelijke bedrijfsbrandweren van veel beperkter aard zijn dan van de bedrij fsbrandweren welke in bovengenoemde brief van 4 februari 1976 worden bedoeld. Naar het oordeel van de Raad behoeft het geen beletsel te vormen om aan een bedrijf dat op grond van éën van de genoemde wetten de verplichting heeft tot het hebben van een bedrijfsbrandweer, op grond van andere overwegingen en krachtens een andere wet nogmaals een dergelijke verplichting op te leggen. In de praktijk zal dit dan dezelfde bedrijfsbrandweer zijn, welke dan echter wel aan de eventuele nieuw gestelde eisen zal moeten worden aangepast.". Naast de wettelijk verplichte bedrijfsbrandweren zijn er ook tal van bedrijven die vrijwillig over een dergelijke organisatie beschikken. Hieraan kunnen economische (instandhouding van het bedrijf, reductie op verzekeringspremies), maar ook andere overwegingen (beveiliging van de werknemers etc.) ten grondslag liggen. Voorts hebben vele bedrijven (op grond van de Wet bescherming bevolking) een bedrijfszelfbeschermingsorganisatie met onder meer een brandweerploeg, die, hoewel in het leven geroepen met het oog op de inwendige veiligheid in oorlogsomstandigheden, ook nu bij calamiteiten binnen het bedrijf hulp kan bieden. In ieder geval staat vast dat zeer veel van de inrichtingen waar het hier om gaat reeds thans over een bedrijfsbrandweer beschikken. Met name bij die bedrijven die voor aanwijzing op grond van het voorgestelde artikel 13 in aanmerking komen zal dit vrijwel zonder uitzondering het geval zijn. Ook een goede samenwerking met de overheidsbrandweer - deze kan bijv. blijken uit het

36 Geringe praktische consequenties van een aanwijzing gezamenlijk opstellen van "aanvalsplannen" - zal daar vaak al plaatsvinden. Zonder overdrijving kan op grond van het vorenstaande gesteld worden dat de praktische consequenties van een aanwijzing in de zin van artikel 13 voor de betrokken bedrijven gering zullen zijn. De mogelijkheid dat zo'n aanwijzing de opbouw van een geheel nieuwe bedrijfsbrandweer zal inhouden lijkt zeer klein. Zij zal, zo meen ik, slechts (kunnen) leiden tot een zekere aanpassing van wat er al is: personeel en materieel zullen kwalitatief en kwantitatief aan de bij de aanwijzing gestelde eisen moeten voldoen. Artikelen Onderdeel A. Artikel 1. Het tweede lid is geënt op artikel l, eerste lid, van de geldende Brandweerwet, maar wijkt daarvan in twee opzichten af. Op de eerste wijziging - uitbreiding van de te regelen onderwerpen met de taak van de brandweer - is al in hoofdstuk 2 ingegaan. Daarnaast wordt de verplichting om algemene regelen vast te stellen gewijzigd in de opdracht de in de bepaling genoemde onderwerpen bij verordening te regelen. Het gaat daarbij niet om een essentieel onderscheid, maar veeleer om een andere nuancering: is thans een zeer vergaande delegatie aan het college van burgemeester en wethouders mogelijk en ook gebruikelijk, de voorgestelde redactie verplicht de gemeenteraad om tenminste de hoofdpunten zelf bij verordening te regelen. Ik acht het van belang ook op deze wijze de betekenis van een goed georganiseerde brandweer te benadrukken. Artikel 2 Dit artikel houdt een vereenvoudiging in ten opzichte van het systeem dat thans in de Brandweerwet is neergelegd (artikel l, tweede en derde lid, en artikel 2). Gedeputeerde Staten zijn als instantie die hier in de eerste plaats een taak heeft gehandhaafd; er is alle reden om van de bij deze colleges verzamelde ervaring gebruik te blijven maken. De bevoegdheid voor gedeputeerde staten om vrijstelling te verlenen van de verplichting een verordening als bedoeld in artikel l, tweede lid, vast te stellen - de geldende Brandweerwet kent een overeenkomstige mogelijkheid thans in artikel l, tweede lid - zal vervallen. Bij het nieuwe systeem van de artikelen l en 3 is hiervoor geen plaats meer. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat in geval van toepassing van het derde lid artikel 235 van de gemeentewet uiteraard niet van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3. De omschrijving van de inhoud van de gemeenschappelijke regeling, zoals weergegeven in het tweede en derde lid spreekt grotendeels voor zichzelf. Getracht is in het tweede lid die werkzaamheden op te nemen, waarvan een uitvoering op bovengemeentelijke schaal alleen al om praktische redenen voor de hand ligt. Mede hierom meen ik dat voor vrijwel alle onderwerpen - anders ligt dit uiteraard met name met betrekking tot de alarmcentrale, die er eenvoudigweg moet zijn, - kan worden volstaan met een globale

37 omschrijving van de op te dragen taken. Aangenomen moet worden dat de deelnemende gemeenten zelf in eerste instantie goed zullen en kunnen beoordelen in hoeverre een aanpak op regionaal niveau is aangewezen. Waar in het derde lid gesproken wordt van bepalingen omtrent onderlinge bijstand gaat het om een essentieel kenmerk van de voorgestelde regeling inzake de regionale brandweer. Essentieel niet alleen omdat hiermee de belangrijkste functie van de gemeenschappelijke regeling wordt aangeduid, maar niet minder ook omdat op deze wijze - indirect - handhaving van de gemeentelijke brandweerkorpsen als uitgangspunt wordt genomen, in ieder geval samenvoeging daarvan tot een regionaal brandweerkorps geenszins als doelstelling wordt aangehouden. De laatste zinsnede van artikel 3, derde lid, betreft de feitelijke leiding, het commando over de brandweer bij het optreden in groter verband, dat wil zeggen zowel bij de bestrijding van een brand die inzet van verschillende korpsen vereist, als bij de bestrijding van andere calamiteiten, die ook de inzet van diensten van een andere discipline vraagt. Het voorschrift dat de gemeenschappelijke regeling ter zake bepalingen bevat betekent uiteraard niet dat in alle voorkomende gevallen een ander dan de commandant van de brandweer van de meest betrokken gemeente met de leiding moet worden belast. Het is goed denkbaar dat een zwaarder criterium dan uitsluitend de inzet van meer dan ëên gemeentelijk brandweerkorps wordt aangehouden om de leiding op een andere functionaris - dit zou de commandant van de regionale brandweer of de commandant van de brandweer van de "centrumgemeente" kunnen zijn - te doen overgaan. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat "de leiding van de brandweer" onderscheiden moet worden van "het opperbevel bij brand", dat op grond van artikel 222 van de gemeentewet berust bij de burgemeester, en ook bij deze blijft. De leiding van de brandweer kan ook volgens de geldende voorschriften aan een ander worden opgedragen; de tussenzin ", behoudens de gewone dienstregeling, door plaatselijke verordeningen voorgeschreven" - dit gebeurt thans in de zogenaamde organisatie- en beheersverordening van artikel l, eerste lid, van de Brandweerwet - wijst hierop. Wel kan deze tussenzin, die ook reeds thans als overbodig kan worden beschouwd, beter komen te vervallen, nu naast een gemeentelijke verordening ook een gemeenschappelijke regeling bijzondere bepalingen omtrent de leiding van de brandweer zal (moeten) bevatten. Hiertoe strekt onderdeel B, onder 3. Artikel 5. Dit artikel is, mutatis mutandis, gelijk aan artikel 4 van de geldende Brandweerwet. Artikel 6. Het organisatieoverzicht dient gezien te worden in samenhang met hetgeen is bepaald in de artikelen 7 en 10; deze bepalingen zijn reeds in het algemeen deel van deze toelichting aan de orde gesteld. Het overzicht zal de functie hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en de Commissaris van de Koningin de nodige gegevens te verschaffen voor een juiste uitvoering van de taken die hun bij de artikelen 7-10 zijn opgedragen.

38 Zoals uit het eerste lid van artikel 6 blijkt zal voor opstelling van het plan naar verwachting met een inventarisatie van reeds bekende gegevens worden volstaan. Voor onderdeel b spreekt dit geheel vanzelf, terwijl ten aanzien van onderdeel a, dat met name ziet op de rangschikking, de indeling van de brandweereenheden voor het optreden in groter verband, verwacht mag worden dat de regio zich uit hoofde van haar coördinerende taak ook reeds op een en ander bezint. Artikel 12. Het eerste lid komt vrijwel overeen met het geldende artikel 174 bis van de gemeentewet; slechts de introductie in de wet van de benaming "brandbeveiligingsverordening" is nieuw. De redenen om een en ander thans in de Brandweerwet vast te leggen zijn reeds in paragraaf 2 van deze toelichting aangegeven. Liet de totstandkoming van gemeentelijke brandbeveiligingsbepalingen na de invoeging van artikel 174 bis in de gemeentewet bij de Brandweerwet, nogal wat te wensen over, met name na het verschijnen - in juni van het "model voor de brandbeveiligingsverordening als bedoeld in artikel 174 bis van de gemeentewet" bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht belangrijke verbeteringen opgetreden. Het V.N.G.-model, dat door de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken aan de gemeentebesturen werd aanbevolen (Circulaire van 21 augustus 1972, no. EB72/U1531) is in een groot aantal gemeenten - vrijwel - overgenomen. In verband met deze ontwikkeling kan er, zo meen ik, mee worden volstaan dat in de wet de mogelijkheid geopend wordt om, waar dit ter bevordering van de eenheid in de verordeningen of de aanpassing daarvan bij de technische ontwikkeling nodig zou zijn, opneming of wijziging van bepaalde voorschriften verplicht te stellen. Voor wat betreft de eenheid is dit noodzakelijk om te vermijden dat het personeel van de brandweer, dat door de regionalisatie geregeld buiten de eigen gemeente zal optreden, daarbij met steeds weer andere voorschriften voor gelijke situaties te maken zou hebben. Snelle aanpassing aan de technische ontwikkeling kan het beste worden gewaarborgd als ook initiatief tot die aanpassing genomen kan worden op landelijk niveau, in casu door de Minister van Binnenlandse Zaken, die hiervoor over de nodige specifieke deskundigheid (de inspectie voor het brandweerwezen) kan beschikken. Artikel 12, tweede en derde lid, houden met een en ander verband. Het zal geen betoog behoeven dat van de bevoegdheid van het tweede Lid, eerst na uitvoerig overleg met betrokkenen gebruik zal worden gemaakt. Ik hoop echter dat toepassing in het geheel niet nodig zal blijken te zijn, omdat de modelverordening van de V.N.G. met de nieuwste ontwikkelingen rekening zal houden en algemeen zal worden gevolgd. Aldus kan een situatie ontstaan die vergelijkbaar is met de praktijk rond de (model)bouwverordening. Ten aanzien van de positie en functie van de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening moet nog worden opgemerkt dat zij ook in de toekomst, overeenkomstig de bestaande praktijk (vergelijk artikel l van de modelverordening), in de eerste plaats als een, overigens uiterst belangrijke, aanvulling zal moeten worden gezien op voorschriften die bij of krachtens andere wetten zijn vastgesteld. Er wordt niet beoogd daarin een alomvattende regeling op het stuk van de brandbeveiliging te (doen) vaststellen, die andere voorschriften overbodig maakt. In dit verband kan overigens worden verwezen naar artikel 24.

39 Artikel 15. De algemene maatregelen van bestuur, die op grond van de artikelen l, derde lid, 12, tweede lid, 13, tweede lid en 14, zullen kunnen worden vastgesteld, zijn zowel voor de gemeentebesturen als, in verband met hun toezichthoudende taak, voor de colleges van gedeputeerde staten van grote betekenis. Om die reden is het gewenst de betrokken bestuursorganen van voorgenomen maatregelen in kennis te stellen en hun de gelegenheid te bieden hun mening daarover kenbaar te maken. Teneinde de voorzieningen die hiervoor nodig zijn niet te gecompliceerd te doen zijn, worden in de eerste volzin gedeputeerde staten in deze aangewezen als intermediair tussen de gemeentebesturen en de Minister van Binnenlandse Zaken. Artikelen 16 en 17. Deze bepalingen komen tezamen grotendeels overeen met artikel 3 van de geldende Brandweerwet. Artikel 16, eerste lid, is vrijwel gelijk aan artikel 3, eerste lid, onder b; slechts is volledigheidshalve het begrip veiligheid toegevoegd. Het tweede lid van artikel 16 is, tezamen met het derde lid van artikel 17, gelijk aan artikel 3, vierde lid van de huidige wet. Artikel 17, eerste lid, is op een enkel detail na, gelijk aan het geldende artikel 3, tweede lid, onder a en b. Hetzelfde geldt ten aanzien van het tweede lid en artikel 3, eerste lid, onder a. Tot slot nog een enkele opmerking over twee onderdelen van artikel 3, die niet zijn overgenomen. Aan artikel 3, eerste lid, onder c, is in de praktijk gebleken geen behoefte te bestaan; artikel 3, vierde lid, kan nu de Wet A.R.O.B. van kracht is, eveneens worden gemist. Artikelen Deze artikelen komen in hoofdzaak overeen met reeds in de geldende Brandweerwet opgenomen bepalingen. Dit geldt voor artikel 18 (nieuw) ten opzichte van artikel 5, 19 en 8, 20 en 6, 21, eerste lid, en 7, 22 en 9 en 23 en 10. Over de enkele afwijkingen, die niet rechtstreeks voortvloeien uit de wijzigingen in de voorafgaande artikelen of anderszins reeds duidelijk zijn wordt het volgende opgemerkt. In het eerste lid van artikel 18 is het vereiste van een voorafgaand verzoek voor de uitoefening van de adviserende taak van de inspectie voor het brandweerwezen beperkt tot adviezen aan particulieren (onderdeel g). Voor het verlenen van ongevraagde adviezen aan bepaalde particulieren is onvoldoende reden, terwijl voor het verlenen van advies in meer algemene zin, het geven van voorlichting, in onderdeel a een voldoende grondslag is te vinden. Nieuw is de bevoegdheid om aan besturen van provincies, gemeenten, regionale brandweren en andere publiekrechtelijke lichamen ook uit eigen beweging te adviseren. Hierdoor wordt een meer directe betrokkenheid van de inspectie mogelijk gemaakt, zonder dat haar karakter wezenlijk verandert; het blijft met name een adviserende, ondersteunende en stimulerende instelling en wordt niet een inspectie in de meer gebruikelijke zin van het woord.

40 Eveneens nieuw is onderdeel f. Op grond hiervan zal de inspectie ook uit eigen beweging kunnen adviseren materieel dat onveilig of ondeugdelijk is (geworden) te vervangen. Reeds thans wordt door de inspectie in de meeste gemeenten een periodieke keuring uitgevoerd van het materieel dat in gebruik is, De hierop gebaseerde adviezen worden vrijwel altijd opgevolgd. Het vertrouwen dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn, heeft tot het besluit geleid om in artikel l, derde lid, niet demogelijkheid te scheppen om bij algemene maatregel van bestuur ook kwalitatieve eisen te stellen aan het materieel. Tenslotte, om misverstanden te vermijden, nog een kanttekening bij het nieuwe tweede lid. De hierin neergelegde verplichting voor iedere ambtenaar om inlichting te verstrekken in verband met het onderzoek naar het verloop van een brand, ongeval of ramp, betreft uiteraard alleen die informatie die de betrokkene uit hoofde van zijn functie kan verschaffen. Het algemeen taakveld van de Brandweerraad, opgenomen in artikel 19, vier de lid, is aangegeven door middel van een verwijzing naar het minimumwerkterrein van de brandweer dat is omschreven in artikel l, vierde lid, onder a en b. Evenmin als daar voor de brandweer het geval is (men zie paragraaf 5 van deze toelichting) is het hier de bedoeling dat de Brandweerraad zich met alle aspecten van de hulpverlening bij ongevallen en rampen zal bezighouden. Slechts voor zover de brandweer daarbij een taak heeft komt de Brandweerraad in beeld. Artikel 20 verschilt, zoals g niet wezenlijk van artikel 6 van de geldende wet. Aangenomen mag worden dat ook in de toekomst van de hierverleende bevoegdheden een wijs gebruik zal worden gemaakt, zowel waar het er om gaat welke plaatsen en gebouwen zullen worden betreden - dit betreft in het bijzonder woningen en objecten waar speciale veilighelds- voorzieningen gelden - als bij de vraag aan welke functionarissen een last tot binnentreden kan worden verstrekt. Het tweede lid van artikel 21 is nieuw. Deze bepaling is noodzakelijk om een juist gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 13 mogelijk - te maken. De aan te wijzen ambtenaren zullen in eerste instantie ambtenaren van de inspectie voor het brandweerwezen zijn; dit ligt, gezien de daar aanwezige deskundigheid, voor de hand. Vanzelfsprekend zal ook hier een geheimhoudingsplicht gelden. De nieuwe bepaling van artikel 22, derde lid, is geïnspireerd op artikel 7, onder c, van de Wet op de Economische Delicten. Toepassing van deze sanctie zal niet alleen de overtreder treffen, maar als belangrijk neveneffect hebben dat mogelijk gevaar in verband waarmee de aanwijzing is gebeurd, gedurende de periode van stillegging zal ontbreken, althans verminderen. Artikel 24. Verwezen wordt naar het algemeen deel van deze toelichting (paragraaf 2). Onderdeel B. De gedachten die aan het onder l en 2 bepaalde ten grondslag liggen zijn reeds in het algemene gedeelte van deze toelichting vermeld (paragraaf 2). Ten aanzien van 3 wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3 uit onderdeel A.

41 Brandweerwet. Concept-ontwerp II september 1979 Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo wij in overweging genomen hebben dat de regeling van de organisatie, het beheer en de taak van de brandweer dient over te gaan naar de besturen der provinciën; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: A Indien onderdeel A van het met Onze Boodschap van ingediende ontwerp van wet tot vaststelling van nieuwe regels betreffende het brandweerwezen kracht van wet verkrijgt worden in de Brandweerwet met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende bepalingen verschillend kan zijn, de volgende wijzigingen aangebracht: lo. De artikelen l tot en met 11 vervallen en worden vervangen door de volgende artikelen: Paragraaf 1. Provinciale brandweer. Artikel l 1. Er is in elke provincie een provinciale brandweer. In elke gemeente is een onderdeel daarvan (plaatselijk korps) aanwezig, in beginsel toereikend voor de uitvoering van de brandweertaak in die gemeente. 2. Provinciale staten wijzen gemeenten aan, tezamen een brandweerregio vormend, waarvan de plaatselijke korpsen samenwerken bij de uitvoering van de brandweertaak. Zij kunnen tevens bepalen dat het plaatselijk korps van een der betrokken gemeenten mede belast is met de uitvoering van onderdelen van de brandweertaak in andere gemeenten van de regio. 3. Provinciale staten regelen de organisatie, het beheer en de taak van de brandweer bij verordening. Zij geven daarbij tevens regels over de bijstandverlening tussen de plaatselijke korpsen.

42 De regels inzake de organisatie betreffen in ieder geval de personeels- en materieelssterkte. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen over de sterkte algemene voorschriften worden gegeven. 5. Tot de taak van de brandweer wordt in ieder geval gerekend de feitelijke uitvoering van werkzaamheden ter zake van: a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen en rampen anders dan bij brand. 6. Bij de voorbereiding van hun besluit bedoeld in het tweede lid en van de verordening bedoeld in het derde lid stelt het provinciaal bestuur de gemeenteraden en de burgemeesters in de gelegenheid hun mening kenbaar te maken. 7. De verordening bedoeld in het derde lid wordt na de vaststelling door het provinciaal bestuur aan de gemeenteraden en de burgemeesters toegezonden. Zij kunnen gedurende een maand na de dag van verzending bij het provinciaal bestuur bezwaren indienen. Artikel 2 1. De verordening, bedoeld in artikel l, derde lid, is onderworpen aan Onze goedkeuring. Provinciale staten zenden hun besluit, vergezeld van de eventuele bezwaren van de gemeenteraden en de burgemeesters en hun overwegingen daaromtrent, in aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken. Indien tegen de verordening bezwaren zijn ingediend horen Wij, alvorens omtrent goedkeuring te beslissen, de Raad van State, Afdeling voor de geschillen van bestuur. 2. Zij Wij van oordeel, dat aanvulling of wijziging van de verordening, bedoeld in artikel l, derde lid, noodzakelijk is, dan nodigen Wij provinciale staten uit binnen een door Ons te stellen termijn tot die aanvulling of wijziging over te gaan. 3. Voor zover medewerking hiertoe door provinciale staten niet wordt verleend, kunnen Wij, de Raad van State gehoord, na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn die verordening aanvullen of wijzigen. Artikel 3 De commandant van het plaatselijk korps en zijn plaatsvervanger worden aangesteld in overleg met het gemeentebestuur. Het overige personeel van de provinciale brandweer, voor zover het daarbij anders dan bij wijze van beroep werkzaam is, wordt aangesteld op voordracht van het bestuur van de gemeente, waarin het woonachtig is.

43 - 3 - Artikel 4 1. Het beheer van de brandweer, alsmede de zorg voor een doelmatige en doeltreffende taakuitvoering door de brandweer berusten bij de Commissaris der Koningin. 2. De in de gemeente dienstdoende brandweer verricht haar taak onder gezag van het gemeentebestuur. Artikel 5 1. In elke brandweerregio bedoeld in artikel l, tweede lid, is een regionale brandweercommissie, waarvan een lid van het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente in de regio deel uitmaakt. 2. De commissie heeft tot taak overleg te voeren over de organisatie, het beheer en de omvang en uitvoering van de taak van de brandweer, alsmede daarover, gevraagd of uit eigen beweging, het provinciaal bestuur te adviseren. 3. De commissie vergadert tenminste viermaal per jaar. Artikel 6 1. In elke provincie is een provinciale brandweercommissie, waarvan drie leden van elke regionale brandweercommissie in de provincie deel uitmaken. 2. De Commissaris der Koningin is voorzitter. 3. Het provinciaal bestuur wint het gevoelen van de commissie in over de adviezen die door een commissie als bedoeld in artikel 5 zijn uitgebracht. 4. De commissie vergadert tenminste viermaal per jaar. Paragraaf 2. Bijstand. Artikel 7 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken stelt de provincie aanvullend materieel ter beschikking met het oog op de taak van de brandweer in oorlogstijd. 2. Het provinciaal bestuur beheert het materieel bedoeld in het eerste lid en draagt er zorg voor dat het nodige personeel beschikbaar is om dit materieel te kunnen inzetten. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 8 kan het provinciaal bestuur over het materieel bedoeld in het eerste lid beschikken ten behoeve van de uitvoering van de brandweertaak. Artikel 8 De Commissaris der Koningin stelt op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken materieel en personeel als bedoeld in artikel 7 ter beschikking ten behoeve van aanvullende operationele bijstand buiten het gebied van de provincie.

44 _ 4 - Artikel 9 1. In oorlogstijd is de in artikel 8 bedoelde beperking ten aanzien van het materieel en het personeel die ter beschikking dienen te worden gesteld, niet van toepassing. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan, met het oog op een goede uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid, regels geven met betrekking tot de vrijwillige verlening van bijstand buiten het gebied van de provincie. Artikel 10 Onze Minister van Binnenlandse Zaken treft de nodige voorbereidende maatregelen met het oog op de uitoefening van zijn bevoegdheden bedoeld in de artikelen 8 en 9. Artikel 11 In de kosten die voor de provincie voortvloeien uit de uitvoering van artikel 7, tweede lid, artikel 8 en 9, eerste lid, wordt volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels uit 's Rijks kas een bijdrage verleend. 2o. In artikel 14 wordt in plaats van "de gemeentelijke brandweer, de regionale brandweer" gelezen: de provinciale brandweer. 3o. Artikel 18, eerste lid luidt na onderdeel b als volgt: c. besturen van provincies, gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen: het geven van advies en voorlichting, ook uit eigen beweging, ter zake van de onder a, lo. genoemde onderwerpen; d. besturen van provincies: het geven van advies en voorlichting, ook uit eigen beweging, ter zake van de veiligheid en deugdelijkheid van het brandweer- en reddingsmaterieel van de provinciale brandweer; e. particulieren: het geven op daartoe strekkend verzoek van advies ter zake van de onder a, lo. genoemde onderwerpen, voor zover dit niet van gemeente- of provinciewege kan geschieden. 4o. Artikel 19, tweede lid, wordt gelezen: 2. De Brandweerraad bestaat uit vijftien leden, waaronder vier leden uit provinciale kring en vier leden uit gemeentelijke kring, alsmede uit buitengewone leden als vertegenwoordigers van departementen van algemeen bestuur, die aan de beraadslagingen kunnen deelnemen. 5o. In artikel 20, eerste en derde lid, wordt in plaats van "De burgemeester, de commandant van de gemeentelijke brandweer, de commandant van de regionale brandweer" telkens gelezen: De burgemeester, de commandant van het plaatselijk korps, de commandant van de provinciale brandweer.

45 - 5 - B Indien onderdeel B van het met Onze Boodschap van ingediende ontwerp van wet tot vaststelling van nieuwe regels betreffende het brandweerwezen kracht van wet verkrijgt worden in de gemeentewet met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende bepalingen verschillend kan zijn, de volgende wijzigingen aangebracht : lo. In artikel 209, onder p, vervallen de woorden: het personeel van de gemeentelijke brandweer. 2o. Artikel 222 wordt gelezen: Bij brand heeft de burgemeester het opperbevel. Bij branden die of welker gevolgen zich over meer dan een gemeente uitstrekken, dan wel dreigen te gaan uitstrekken, kan de Commissaris der Koningin in de bevelvoering voorzien. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Binnenlandse Zaken,

46

47 Brandweerwet. Concept-ontwerp II september 1979 Memorie van Toelichting Algemeen Paragraaf l. Inleiding Nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen Wetsontwerp tot vaststelling van nieuwe regels betreffende het brandweerwezen In de Nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen 1975 (Tweede Kamer, zitting , ) is als meest ingrijpende wijziging op het gebied van de brandweer neergelegd, dat de zorg voor de organisatie en het beheer van de brandweer naar het "gewestelijk bestuur" moet worden overgebracht, dit omdat de brandweer - aangewezen als de kern van de organisatie voor het bestrijden van rampen en het verlenen van hulp in vredestijd - in groter verband georganiseerd zou moeten zijn. Daar het tot stand komen van gewesten - in de Nota hulpverlening werd uitgegaan van het kort tevoren ontwikkelde gewestelijk bestuursmodel - nog geruime tijd zou kunnen vergen en de regionalisatie van de brandweer daarop niet zou mogen wachten, werd aangekondigd, dat reeds in de overgangsfase (lopend tot het tijdstip van de totstandkoming van gewesten) de regionalisatie van rijkswege financieel zou worden gestimuleerd en dat vervolgens zo spoedig mogelijk aan de regiovorming een wettelijke basis zou worden gegeven. De regionalisatie van de brandweer is inmiddels belangrijk gevorderd, mede dank zij de op 4 oktober 1976 vastgestelde Interimregeling rijksbijdragen regionale brandweren. Thans zijn ruim 40 van de ongeveer 50 te verwachten gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten inzake de brandweer als regionale brandweer in de zin van de Interimregeling erkend en ontvangen zij uit dien hoofde een rijksbijdrage. Het gelijktijdig met dit ontwerp ingediende wetsontwerp tot vaststelling van nieuwe regels betreffende het brandweerwezen geeft een wettelijke vorm aan de brandweerregio's, zoals in de Nota hulpverlening in het vooruitzicht gesteld was. Het bevat tevens een regeling voor het verlenen van interregionale bijstand en maakt bepaalde maatregelen mogelijk, vereist om de brandweer in staat te stellen de haar toegedachte eigen verantwoordelijkheid - binnen het geheel van de organisatie van de oorlogsrampbestrijding - voor de bestrijding van branden die het gevolg zijn van oorlogshandelingen goed te vervullen. Daarnaast hebben ontwikkelingen die zich sinds de totstandkoming van de Brandweerwet op verschillende onderdelen van de brandweerzorg hebben voltrokken hun weerslag in het ontwerp gevonden.

48 - 2 - Ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bebestuur Eerste mogelijkheid Zoals in de toelichting bij het ontwerp is uiteengezet is het bedoeld voor een overgangsfase. De in de Nota hulpverlening schetsmatig en bovendien speciaal met het oog op het optreden bij ongevallen en rampen weergegeven structuur van de brandweer is reeds eerder immers voor de "eindsituatie" uitgewerkt in het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur (Tweede Kamer, zitting , ). Daarin is, omdat het gewestelijk model inmiddels was verlaten, sprake van overgang van de verantwoordelijkheid naar het provinciaal bestuur. Enerzijds gaat het ontwerp verder dan de Nota hulpverlening door ook belangrijke onderdelen van de brandweertaak van de gemeenten op de provincie te doen overgaan: ook de primaire verantwoordelijkheid voor de preventieve brandweerzorg zou op het provinciaal bestuur moeten overgaan. Bovendien zou de Commissaris der Koningin het opperbevel bij brand, dat in beginsel bij de burgemeester berust, bij branden "die of welker gevolgen zich over meer dan een gemeente uitstrekken, dan wel dreigen te gaan uitstrekken" kunnen regelen. Anderzijds echter voorziet het ontwerp in een (mogelijke) inschakeling van de gemeenten door de provincie met name ook op het terrein van de organisatie en het beheer. Hiertoe wordt bepaald dat bij de voorbereiding van de (dan provinciale) verordening ter zake, het provinciaal bestuur overleg pleegt met de gemeentebesturen, en dat bij die verordening provinciale staten, voor zover een goede brandweerzorg dit toelaat, de medewerking inroepen van de besturen der gemeenten in de uitvoering daarvan. In het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur wordt de gedachte van de Nota hulpverlening over de structuur van het brandweerwezen in de eindfase aangegeven door middel van wijziging van bepalingen van de geldende gemeentewet en Brandweerwet. Het behoeft geen betoog dat de desbetreffende gedeelten van dit wetsontwerp (Artikel II onder D, E gedeeltelijk -, F, Artikel III, onder 6, en Artikel V) niet in de huidige vorm kunnen worden gehandhaafd naast een wetsontwerp dat een geheel nieuwe Brandweerwet inhoudt en tot wijziging van deels dezelfde bepalingen van de gemeentewet strekt. Indien men die conclusie onderschrift, zijn vijf verschillende beschouwingswijzen mogelijk. De eerste mogelijkheid is dat men intrekking voorstaat van de zojuist genoemde onderdelen van het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur (zonder daarvoor iets in de plaats te stellen), op grond van de gedachte dat de regeling die voor de overgangsfase bestemd is ook daarna gehandhaafd zou moeten en kunnen blijven. Of, preciezer uitgedrukt, omdat intergemeentelijke regionale brandweren ook voor de verdere toekomst de beste oplossing vormen en belangrijke vergroting van de verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur voor de brandweerzorg onnodig en ongewenst is.

49 - 3 - Met deze opvatting kan ik niet instemmen. Een het gehele land bestrijkend stelsel van gemeenschappelijke regelingen, waarbinnen belangrijke onderdelen van de brandweerzorg worden behartigd, is naar mijn mening slechts als een tijdelijke oplossing aanvaardbaar. De bezwaren, welke uit bestuurlijk en democratisch oogpunt bestaan tegen een gemeenschappelijke regeling zijn alleen al reden, dat ik het niet juist acht een structuur in het leven te roepen, waarin een belang uitsluitend en blijvend intergemeentelijk wordt geregeld. Daarbij komt dat voor andere hulpverleningsorganisaties (bescherming bevolking, politie) de plannen - in ieder geval voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer - wel, of beter ook, inhouden dat het provinciaal bestuur een sleutelrol zal vervullen. De tweede mogelijkheid zou zijn tot de eerderbedoelde intrek- king te besluiten, - wederom zonder daarvoor gelijktijdig iets anders in de plaats te stellen - en eerst na geruime tijd te bezien of aanzienlijke vergroting van de provinciale taken en opheffing van de regionale brandweren nodig is. Die noodzaak zou er wel zijn als het aantal provincies belangrijk wordt uitgebreid, maar niet als dit onderdeel van de reorganisatie geen doorgang zou vinden. In dat laatste geval zou het provinciale niveau te zeer afwijken van de regionale schaal. Bij deze opvatting moet in de eerste plaats worden aangetekend dat het zich thans niet laat aanzien dat een bestuurslaag (gewesten, provincies) tot stand zal komen die de regionale brandweerschaal zal benaderen. Afgezien daarvan het volgende. Anders dan bij de eerste opvatting, wordt hier uitgegaan van de mogelijkheid dat het aantal en dus het gebied van de bestaande provincies gelijk zou blijven. Los van het feit dat ik deze gedachte bezwaarlijk tot de mijne kan maken, meen ik dat ook als de bestaande provinciegrenzen gehandhaafd zouden worden de primaire verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer van de brandweer uiteindelijk bij het provinciaal bestuur zal moeten berusten. Indien men enerzijds (tendenzen naar) een vierde bestuurslaag afwijst (zie boven) en anderzijds schaalvergroting onvermijdelijk acht, is dit onontkoombaar. Om de gewenste invloed van de gemeentebesturen en, waar nodig, een aanpak op regionale schaal, te waarborgen moeten en kunnen dan andere constructies gevonden worden. Met betrekking tot het alternatief "wachten of de provinciegrenzen ingrijpend gewijzigd worden, en zo ja, alsnog een wetsontwerp tot taakovergang naar de provincie indienen" moet bovendien nog worden opgemerkt dat aldus binnen relatief korte tijd tweemaal een veelomvattende wijziging vasn de brandweerwetgeving aan de orde zou moeten worden gesteld. Nu reeds thans over de eindsituatie concrete gedachten bestaan is er alle reden om van een dergelijk ondoorzichtig en tijdrovend beleid af te zien. Tweede mogelijkheid

50 - 4 - Derde mogelijkheid Vierde mogelijkheid Een derde mogelijkheid zou zijn een nota van wijzigingen in te dienen op die gedeelten van het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur die op de brandweer betrekking hebben, tegelijk met de indiening van het wetsontwerp tot vaststelling van nieuwe regels betreffende het brandweerwezen - verder in deze memorie te noemen: wetsontwerp I. De nota van wijzigingen zou ertoe moeten strekken bedoelde gedeelten te doen aansluiten bij de bepalingen van wetsontwerp I. Tegen deze gedachte kan in de eerste plaats ingebracht worden (juist als bij de tweede mogelijkheid) dat dan binnen relatief korte tijd tweemaal een veelomvattende wijziging van de brandweerwetgeving aan de orde zou moeten worden gesteld. Bovendien zou een keuze voor deze mogelijkheid niet stroken met de boven ontwikkelde gedachte dat de overdracht van de primaire verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer van de brandweer aan het provinciaal bestuur uiteindelijk dient plaats te vinden, ook als de bestaande provinciegrenzen niet gewijzigd zouden worden. Tenslotte zou er dan nog het probleem zijn dat de behandeling van het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur zou moeten wachten, totdat de behandeling van wetsontwerp I voltooid zou zijn. De vierde mogelijkheid die genoemd moet worden is af te zien van een wettelijke regeling inzake de regionale brandweer en "onmiddellijk" tot de beoogde inschakeling van het provinciaal bestuur te besluiten. Hierbij kan dan verwezen worden naar de bovenweergegeven opvatting dat die overgang uiteindelijk ook als geen provinciale herindeling zou plaatsvinden, dient te geschieden. Hoe plausibel deze opvatting ook lijkt, ook zij moet worden afgewezen. Ongetwijfeld is de vorming van 17 (of een ander aantal in die orde van grootte) provincies geen volstrekte zekerheid; daarvoor zijn de verschillende meningen nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Anderzijds echter kan ook bepaald niet worden voorbijgegaan aan de reële mogelijkheid dat binnen afzienbare tijd wel tot een, min of meer, ingrijpende wijziging van de provinciale indeling wordt besloten. Zolang nu die kans niet volstrekt is uitgesloten, dient naar mijn mening, tenzij daarmee om, hier ontbrekende, zeer dringende redenen niet zou kunnen worden gewacht, geen overdracht van taken en wat daarmee verband houdt, aan de huidige provincies plaats te vinden. De tweemalige wijziging in de organisatie, die dit binnen betrekkelijk korte tijd in grote delen van het land zou inhouden, zou zowel voor de ambtenaren en de bestuurders, als voor een goede taakvervulling, nauwelijks te aanvaarden moeilijkheden opleveren. Dit laatste betekent tevens dat ook indien vaststaat dat een provinciale herindeling zal plaatsvinden en welke de nieuwe provincies zullen zijn, gewacht zal moeten worden tot deze werkelijk bestaan en voor de overneming van taken gereed zijn; de overdracht van onderdelen van de brandweerzorg kan dan plaatsvinden volgens hetzelfde algemene stramien als die van andere taken. In het voorgaande zijn vier mogelijkheden afgewezen. Er is daar echter ook een aantal opvattingen verdedigd, die als volgt kunnen worden samengevat;

51 - 5 - Indiening wetsontwerp voor eindfase Hoofdpunten - intergemeentelijke regionale brandweren zijn slechts als tijdelijke oplossing aanvaardbaar; - de primaire verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer dient over te gaan naar het provinciaal bestuur; - die overgang kan, zolang niet volstrekt duidelijk is dat de provinciegrenzen (vrijwel) zo blijven als zij nu zijn, niet in de plaats treden van een (wettelijke) regeling inzake de regionale brandweren; - de behandeling van de wijzigingen van de brandweerwetgeving dient, zowel voor zover deze de "overgangsfase" als voor zover zij de "eindsituatie" betreffen, gelijktijdig te geschieden. Op grond van deze overwegingen is besloten tot indiening van het voorliggende wetsontwerp (wetsontwerp II), (gelijktijdig met wetsontwerp I - dit bevat een nieuwe Brandweerwet voor de overgangsfase -) dat de eindsituatie doet ontstaan. De bepaling van de inwerkingtreding van de wet voor de eindfase die, zoals gebruikelijk, is overgelaten aan de Kroon, is in de wet niet gekoppeld aan het totstandgekomen zijn van nieuwe provincies, in die zin dat zij uitsluitend dan zou kunnen plaatsvinden; dat zou in strijd zijn met de opvatting dat zelfs als die provincies er niet zullen komen, uiteindelijk toch de bestaande provincies de primaire verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer van de brandweer moeten krijgen. Wel zal er uiteraard van een feitelijke koppeling aan de provinciale herindeling sprake zijn: de wet zal eerst in werking treden als of de provinciegrenzen zijn gewijzigd of duidelijk is dat die wijziging in de voorzienbare toekomst niet zal plaatsvinden. Wetsontwerp II houdt, zoals gezegd, wijzigingen in van wetsontwerp I die te zijner tijd de eindsituatie moeten doen ontstaan. Het vervult daarmee, in aangepaste vorm, de functie van de meergenoemde onderdelen van het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur, die door indiening van een Nota van wijzigingen op het ontwerp Wet reorganisatie binnenlands bestuur tegelijk met de indiening van dit wetsontwerp zijn ingetrokken. Reeds hier kan er op worden gewezen dat het voorliggende ontwerp in verschillende opzichten aanzienlijk minder ver gaat dat het zo juist genoemde wetsontwerp beoogde. Het zwaartepunt van de brandweerzorg blijft bij de gemeente berusten, in die zin dat de in de gemeente dienstdoende brandweer haar taak onder gezag van het gemeentebestuur zal verrichten (artikel 4, tweede lid). Daarnaast zal het gemeentebestuur in belangrijke mate betrokken zijn bij de "bemanning" van het plaatselijk korps, dat is het onderdeel van de provinciale brandweer dat in iedere gemeente aanwezig zal zijn. De commandant van dit korps en zijn plaatsvervanger worden aangesteld in overleg met het gemeentebestuur, terwijl de vrijwilligers worden aangesteld op voordracht van het bestuur van de gemeente, waarin zij woonachtig zijn (artikel 3).

52 6 Naar mijn stellige overtuiging zal aldus de band, die tussen deze voor een goede brandweerzorg onmisbare burgers en de lokale gemeenschap bestaat onverkort gehandhaafd blijven. Immers, niet alleen zal geen vrijwilliger aangesteld worden zonder dat het bestuur van zijn eigen gemeente daarachter staat, maar bovendien is het uitgangspunt dat de vrijwilligers uitsluitend in het korps van die eigen gemeente worden opgenomen. Tenslotte mag worden aangenomen dat de bestaande grote mate van inspraak vanuit het korps zelf, waarmee thans in het algemeen de aanstelling van vrijwilligers gepaard gaat, gehandhaafd zal blijven. Gezien een en ander staat naar mijn mening wel vast dat de organisatorische veranderingen waarin het ontwerp voorziet, de werksituatie van de vrijwilligers niet of nauwelijks zullen beïnvloeden: zij blijven, behoudens bij ook nu al voorkomende gevallen van bijstandsverlening, opereren onder de leiding van een "eigen" plaatselijk commandant en onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de gemeente waarin zij wonen. Ik vertrouw dat onder deze omstandigheden de vrijwillige inzet van de brandweerman als element van burgerzin ten volle tot zijn recht zal blijven komen en dat ook in de toekomst op de medewerking van vrijwilligers, zonder wie in grote gedeelten van het land een goede uitvoering van de brandweertaak ondenkbaar zou zijn, gerekend zal kunnen worden. Gevolgen inwerkingtreding Tenslotte moet nog een enkele opmerking worden gemaakt over de gevolgen, die te zijner tijd aan de inwerkingtreding van de wet zullen zijn verbonden. In de eerste plaats wordt er op gewezen dat getracht is om de verschillen in de structuur van het brandweerwezen, die in de overgangsfase en de eindsituatie op grond van de wettelijke bepalingen zullen moeten bestaan zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast zal het van belang zijn dat er bij de uitvoering van die bepalingen van de wet voor de overgangsfase die de organisatie van de brandweer en in het bijzonder de regionale brandweer betreffen, waar dat kan rekening gehouden wordt met de wijzigingen die zullen komen. De tweede opmerking betreft het feit dat het voorliggende wetsontwerp geen overgangsbepalingen bevat, ter regeling van de gevolgen van de invoering van de wet. De reden hiervoor is eenvoudig. Vooralsnog is er, zoals gesteld, vanuit gegaan dat het in wezen zal gaan om een overdracht van taken en bevoegdheden naar de nieuwe provincies die in het kader van de reorganisatie van het binnenlands bestuur zullen zijn tot stand gekomen. Het lijkt dan aangewezen dat voor de gevolgen voor het personeel, het materieel, de voorschriften etc., ook de overeenkomstige algemene regels zullen worden toegepast, die de, nog in voorbereiding zijnde, Overgangswet reorganisatie binnenlands bestuur zal bevatten. Mocht die reorganisatie op het punt van de provinciale herindeling en dat van de overdracht van andere taken van gemeenten naar provincie onverhoopt niet door blijken te gaan, dan zal vanzelfsprekend alsnog een afzonderlijke overgangsregeling in verband met de brandweerwetgeving moeten worden getroffen.

53 - 7 - Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat, of nu de algemene dan wel een bijzondere overgangsregeling van toepassing zal zijn, daarin de gevolgen voor het personeel van de brandweer bijzondere aandacht zullen (moeten) krijgen. Bij de voorbereiding van de regeling zullen in ieder geval, tijdig, vertegenwoordigers van het (brandweer)personeel worden betrokken. Paragraaf 2. Hoofdlijnen In de inleiding is reeds uitvoerig ingegaan op de noodzaak om te gelegener tijd de primaire verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer van de brandweer op de provincie te doen overgaan. Daarbij is ook aan de orde geweest waarom in verband daarmee dit wetsontwerp dat (in het bijzonder) voorziet in wijziging van de nieuwe Brandweerwet, wordt ingediend. Op deze plaats wordt daarom volstaan met een beschrijving van de inhoud van de belangrijkste onderdelen van die wijziging, en de gedachten die eraan ten grondslag liggen. Het ontwerp geeft in onderdeel A, onder lo, elf nieuwe artikelen die de bepalingen van de wet voor de overgangsfase die rechtstreeks de brandweer als organisatie betreffen (uitgezonderd artikel 14) moeten vervangen. De overige onderdelen, uitgezonderd onderdeel B, onder 2o, bevatten vrijwel uitsluitend technische aanpassingen die rechtstreeks verband houden met de verschuiving van taken en bevoegdheden en het verdwijnen van de regionale brandweren, waarin onderdeel A, onder lo, voorziet. Belangrijkste uitgangspunten Het nieuwe stelsel van de wet is gebaseerd op de volgende gedachten: 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de organisatie en het beheer van de brandweer berust bij de provincie. ' 2. De primaire verantwoordelijkheid voor de behartiging van de brandweerzorg berust bij het gemeentebestuur. 3. Het gemeentebestuur kan daartoe in de eerste plaats beschikken over het plaatselijke brandweerkorps dat in iedere gemeente aanwezig moet zijn. 4. In de tweede plaats kan het voor bijzondere voorzieningen beschikken over het zwaarder toegeruste korps, aanwezig in een der gemeenten van de regio ("centrum-gemeente"), dat diezelfde functie eveneens vervult voor andere gemeenten in de betrokken regio. 5. Tenslotte kan worden beschikt over de korpsen uit andere gemeenten, die volgens een door provinciale staten vast te stellen bljstandregeling moeten assisteren, en in bijzondere gevallen over bijstand uit andere provincies (voor zover dat niet op vrijwillige basis gebeurt, in vredestijd beperkt tot het "oorlogsmaterieel met bemanning").

54 Gezien het bijzondere belang dat de gemeentebesturen voor hun taakuitoefening hebben bij een goede provinciale brandweer is een veelvuldig en veelomvattend overleg tussen hen en het provinciaal bestuur noodzakelijk. Om diezelfde reden wordt het gemeentebestuur zo intensief mogelijk bij het aanstellingsbeleid betrokken, in het bijzonder voor zover het de vrijwilligers betreft. Verantwoordelijkheid gemeentebestuur De belangrijkste afwijking ten opzichte van de "eindsituatie" zoals die bij de opstelling van het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur voor ogen stond, ligt uiteraard in punt 2. Naar mijn mening kan van de vergaande overdracht van verantwoordelijkheden in het uitvoerende vlak, waarvan dit ontwerp uitging - slechts het opperbevel bij brand zou in beginsel bij de burgemeester blijven worden afgezien. Door organisatie en beheer te scheiden van uitvoering ontstaat een situatie die in zekere zin vergelijkbaar is met die in gemeenten met rijkspolitie waar voor de handhaving van de openbare orde een apparaat dat niet door de gemeente zelf wordt georganiseerd en beheerd, onder het bevel van de burgemeester staat. Met nadruk "in zekere zin", want de invloed van het gemeentebestuur op de organisatie en het beheer van dit apparaat zal hier aanzienlijk zijn; men zie met name de artikelen 2, eerste lid, 3, 5 en 6. De situatie nu, die in de eindfase ten aanzien van de zorg voor de uitvoering van de brandweertaak en de zeggenschap over de brandweer zal bestaan, is in hoofdlijnen de volgende. De primaire verantwoordelijkheid voor de behartiging van de brandweerzorg berust bij het gemeentebestuur: artikel 4, tweede lid, bepaalt dat de in de gemeente dienstdoende brandweer haar taak verricht onder gezag van het gemeentebestuur. Voor wat betreft de repressieve brandweertaak is dit de burgemeester (artikel 222 gemeentewet), overigens zal dit het college van burgemeester en wethouders zijn. Het beheer van de brandweer en de zorg voor een doelmatige en doeltreffende taakuitvoering door de brandweer worden in het eerste lid van artikel 4 opgedragen aan de Commissaris der Koningin. Hiermee wordt bedoeld de zorg voor de aanwezigheid van een goed toegerust apparaat, dat zo is opgeleid en geïnstrueerd dat het zijn taak naar behoren zal kunnen vervullen. Behalve bij artikel 2 van zijn Instructie wordt zo aangesloten bij de positie die deze elders in de wetgeving wordt toegedacht, ten aanzien van enerzijds de brandweer (artikelen 8 en 9, eerste lid, van de Brandweerwet, artikel 222 van de gemeentewet), anderzijds ook andere organisaties die (mede) op het terrein van de hulpverlening een taak hebben (politie, noodwacht), en tenslotte ook bij zijn toekomstige positie op het gebied van de hulpverlening bij ongevallen en rampen (de Rampenwet). De desbetreffende wetgeving is thans nog grotendeels in voorbereiding; de doelstelling is echter dat zij op het moment van inwerkingtreding van deze wet van kracht zal zijn. Mede gezien het intensieve algemene overleg en de procedurele waarborgen waarmee de totstandkoming van de belangrijkste besluiten van het provinciaal bestuur worden omgeven, zal zo een alleszins werkbare situatie kunnen ontstaan.

55 - 9 - Procedurele waarborgen Regionale en provinciale brandweer c ontmi s s ie Over die procedurele waarborgen kan het volgende worden opgemerkt. In de eerste plaats moeten provinciale staten bij de voorbereiding van hun besluit bedoeld in artikel l, tweede lid, en van de verordening inzake de organisatie, het beheer en de taak van de brandweer en de bijstandverlening tussen de plaatselijke korpsen de gemeenteraden en de burgemeesters in de gelegenheid stellen hun mening kenbaar te maken. Voorts moeten zij de vastgestelde verordening aan de raden en de burgemeesters toezenden, die daartegen bezwaren kunnen indienen. Als vervolgens de vastgestelde verordening, die goedkeuring van de Kroon behoeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken wordt ingezonden, sturen provinciale staten de eventueel ingediende bezwaren en hun overwegingen daaromtrent, mee. Als inderdaad bezwaren zijn ingediend, beslist de Kroon omtrent goedkeuring, niet dan nadat de Raad van State, Afdeling voor de geschillen van bestuur, is gehoord. Met het oog op het overleg is er voorts in elke brandweerregio een regionale brandweercommissie, waarvan voor elke gemeente uit die regio een lid van het college van burgemeester en wethouders deel uitmaakt. Door deze commissie wordt overlegd over de organisatie, het beheer en de omvang en uitvoering van de taak van de brandweer, en wordt, gevraagd of uit eigen beweging, daarover aan het provinciaal bestuur advies uitgebracht. Tenslotte is er in elke provincie een provinciale brandweercoramissie. Deze wordt gevormd door telkens drie leden van elke regionale commissie; de Commissaris der Koningin is voorzitter. Deze provinciale commissie heeft tot taak overleg te voeren over de adviezen die door de regionale commissie(s) zijn uitgebracht. Ik meen dat door deze overlegstructuren op ieder niveau de onderwerpen die daar van belang zijn tussen gemeente(n) en provincie aan de orde kunnen komen. Bovendien zijn er door de taakomschrijving van de provinciale commissie garanties dat geen maatregelen -in de ene regio genomen zullen worden zonder dat de belangen van andere regio's eveneens tot hun recht kunnen komen. Artikelen Onderdeel A Artikel l Terwijl het in de overgangsfase niet volstrekt uitgesloten zal zijn dat in een gemeente een eigen brandweer ontbreekt, zal in de eindsituatie in iedere gemeente een plaatselijk korps aanwezig zijn. De reden hiervoor is in de eerste plaats gelegen in de verwachting dat er op het moment dat de voorgestelde "eindsituatie" werkelijkheid zal zijn nauwelijks meer gemeenten zullen bestaan met een inwonertal of oppervlakte, zo gering, dat geheel met het inroepen van de hulp van het korps van een buurgemeente kan worden volstaan. De tweede reden is dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de situatie (in de overgangsfase) dat een gemeente, in eerste instantie, zelf beslist over "uitbesteding" van de brandweer, en die waarin de provincie de organisatie van de brandweer bepaalt: een wettelijke garantie van een plaatselijk korps in elke gemeente is dan van wezenlijk belang.

56 De woorden "in beginsel" voor "toereikend" (de tweede volzin van het eerste lid) hebben geen andere betekenis dan aan te geven dat voor bepaalde onderdelen van de brandweertaak een beroep zal moeten worden gedaan op het korps dat in de "centrum-gemeente" aanwezig is. Daarbij zal het uiteraard om meer specialistische zaken gaan waarvoor deskundigheid of materieel nodig is waarvan de aanwezigheid in elke gemeente minder verantwoord zou zijn (bv. een brandpreventie-officier, een schuimbluswagen). Met andere woorden, het zal met name die onderdelen betreffen, waarmee in de overgangsfase de regionale brandweer zal zijn belast. Zeker als in de overgangsfase eenzelfde deskundigheid in ëên bepaalde gemeente wordt geconcentreerd - dat ligt om praktische redenen voor de hand- zal zo te zijner tijd de overgang op de eindsituatie eenvoudiger zijn. Artikel 2 Het vereiste van goedkeuring door de Kroon van de provinciale verordeningen (eerste lid) is niet alleen opgenomen omdat zo in het meest geschikte stadium en op de meest efficiënte wijze de eventuele bezwaren van de gemeentebesturen kunnen worden behandeld. De goedkeuring is eveneens voorgeschreven omdat ook het rijk belang heeft bij de totstandkoming van verordeningen die aan alle eisen voldoen; men zie in het bijzonder de artikelen 7-9 van de wet. De in het derde lid geopende bevoegdheid voor de Kroon is beperkt tot het aanvullen of wijzigen van de provinciale verordening. De mogelijkheid om, als provinciale staten nalatig zouden zijn, tot vaststelling van de verordening over te gaan wordt overbodig geacht, omdat het ondenkbaar lijkt dat de staten volledig in gebreke zouden blijven en dat aldus voor de gehele provincie geen voorschriften als bedoeld in artikel l, derde lid, zouden gelden. Artikel 3 Aan het slot van paragraaf l van deze toelichting is reeds op deze bepaling ingegaan. Daaruit zal zijn gebleken dat de positie van de vrijwilligers in wezen niet zal verschillen van die welke zij thans in de lokale brandweergemeenschap innemen. Dat het gemeentebestuur ook bij de benoeming van de commandant van het plaatselijk korps en zijn plaatsvervanger een inbreng moet hebben is even vanzelfsprekend, gezien het feit dat de in de gemeente dienstdoende brandweer haar taak onder gezag van dit bestuur zal verrichten (artikel 4, tweede lid). Artikel 5 Het wordt - in het eerste lid - aan de colleges van burgemeester en wethouders overgelaten of zij de burgemeester dan wel een wethouder aan het overleg in de regionale brandweercommissie laten deelnemen. De burgemeester immers heeft wel het opperbevel bij brand, maar overigens zal het college als zodanig een taak hebben bij de voorbereiding en uitvoering van gemeentelijke voorschriften (brandbeveiligingsverordening). De commissie is vanzelfsprekend bevoegd om, ter voorbereiding van haar adviezen, subcommissies in het leven te roepen voor bv. meer specialistisch-technische adviezen als de aanschaf van materieel. Op deze manier is het mogelijk een efficiënt gebruik te maken van de kennis van specialisten die geen lid van de commissie zelf zijn, zoals de districtsinspecteur voor het brandweerwezen.

57 Artikel 11 Om dezelfde reden als dit in de overgangsfase het geval is, zal het niet goed mogelijk zijn deze kosten te verwerken in de algemene uitkering (hier uiteraard aan de provincie). Onderdeel B Artikel II, onder F, van het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur beoogde aan artikel 222 van de gemeentewet een tweede volzin toe te voegen, die deels overeenstemt met hetgeen thans wordt voorgesteld. De omstandigheden waaronder de Commissaris der Koningin een bevoegdheid zou krijgen waren gelijk geformuleerd, de bevoegdheid zelf was echter omschreven als "het opperbevel regelen". Bij nader inzien meen ik thans evenwel dat de hieruit voortvloeiende mogelijkheid om de burgemeesters van de betrokken gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de totale brandbestrijding te ontnemen, te ver zou gaan. Er kan naar mijn mening mee worden volstaan voor de Commissaris de mogelijkheid te openen om in de bevelvoering te voorzien; dat wil zeggen de feitelijke leiding over de brandweer in andere handen te leggen. Dit zullen meestal de handen van de commandant van de provinciale brandweer of van het plaatselijk korps van de "centrum-gemeente" zijn, die dan de commandanten van de plaatselijke korpsen van de betrokken gemeenten vervangt. Voor opneming van een dergelijke mogelijkheid in de wet voor de overgangsfase is geen reden; pas in de eindfase, waarin een provinciale brandweer zal bestaan die in zekere mate onder de zeggenschap van de Commissaris zal vallen, past ook een bevoegdheid als waar het hier om gaat. Deze bevoegdheid zal dan aansluiten bij de centrale plaats die de Commissaris bij de bestrijding van rampen reeds thans op grond van artikel 2 van zijn Instructie inneemt, een plaats die als deze wet in werking treedt reeds naar verwachting in de Rampenwet nader zal zijn geformuleerd.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1980-1981 16 695 Nieuwe regels met betrekking tot het brandweerwezen (Brandweerwet) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden

Nadere informatie

BRANDWEERWET 1985. 1. Gemeentelijke en regionale brandweer. Artikel 1

BRANDWEERWET 1985. 1. Gemeentelijke en regionale brandweer. Artikel 1 BRANDWEERWET 1985 1. Gemeentelijke en regionale brandweer Artikel 1 1. Er is in elke gemeente een gemeentelijke brandweer, behoudens indien ingevolge samenwerking met andere gemeenten een regeling ter

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1985 88 Wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop (Rampenwet) Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

: LANDSVERORDENING houdende regels met betrekking tot het brandweerwezen. 1. Algemene bepalingen. Artikel 1

: LANDSVERORDENING houdende regels met betrekking tot het brandweerwezen. 1. Algemene bepalingen. Artikel 1 Intitulé : LANDSVERORDENING houdende regels met betrekking tot het brandweerwezen Citeertitel: Landsverordening brandweer Vindplaats : AB 1991 no. 64 Wijzigingen: AB 1993 no. 68; AB 1997 no. 34 1. Algemene

Nadere informatie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet van 3 december 1987, Stb. 635, houdende regels betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten Zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 02-12-1993(Stb.759)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1980-1981 16695 Nieuwe regels met betrekking tot het brandweerwezen (Brandweerwet) Nr.3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN Paragraaf 1. Inleiding Enige jaren geleden

Nadere informatie

WET van 13 maart 1996, houdende regelen inzake de brandweer in Suriname (Wet Brandweer Suriname 1993) (S.B. 1996 no. 16). ALGEMENE BEPALINGEN

WET van 13 maart 1996, houdende regelen inzake de brandweer in Suriname (Wet Brandweer Suriname 1993) (S.B. 1996 no. 16). ALGEMENE BEPALINGEN WET van 13 maart 1996, houdende regelen inzake de brandweer in Suriname (Wet Brandweer Suriname 1993) (S.B. 1996 no. 16). ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008 2009 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN Tekst zoals deze geldt op 22 januari 2010 WET van 15 januari 1970, houdende regelen met betrekking tot medische hulpmiddelen WIJ JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der

Nadere informatie

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten op het terrein van accountantsorganisaties en het accountantsberoep (Wet aanvullende maatregelen accountantsorganisaties)

Nadere informatie

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming (Wet op de loonvorming [Versie geldig vanaf: 17-02-1999]) Geschiedenis: Staatsblad 1997, 63;Staatsblad

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1980-1981 1669S Nieuwe regels met betrekking tot het brandweerwezen (Brandweerwet) Nr.5 MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen Paragraaf 1. Inleiding Nota Hulpverlening

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015-2016 33 872 Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) A herdruk 1 GEWIJZIGD

Nadere informatie

Afdeling 3.4A Informatie over samenhangende besluiten

Afdeling 3.4A Informatie over samenhangende besluiten Consultatieversie Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en het nieuwe nadeelcompensatierecht VOORSTEL VAN WET Wij Willem-Alexander,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 424 Wijziging van de Wet personenvervoer 2000, houdende regels ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2002 2003 Nr. 185 28 217 Regels over de documentatie van vennootschappen (Wet documentatie vennootschappen) GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 3 april 2003 Wij Beatrix,

Nadere informatie

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JNO. 4U6 WET van 10 Juli 1952, houdende voorzieningen aangaande de verplaatsing van bevolking voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 517 Wet van 18 oktober 2001, houdende wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet bodembescherming (verbetering

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. (Tekst geldend op: 01-12-2014) Wet van 22 januari 2014, houdende regels omtrent de uitvoering van Europese verordeningen inzake financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (Uitvoeringswet

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2001 2002 Nr. 397 27 844 Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij een geneeskundige behandeling (Wet veiligheid

Nadere informatie

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Wet van 24 juni 1939, houdende regelen teneinde in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden een doelmatige distributie van goederen in het belang van volkshuishouding, landsverdediging

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 48 Wet van 22 januari 2014, houdende regels omtrent de uitvoering van Europese verordeningen inzake financiële bijdragen uit het Europees Fonds

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2016 448 Wet van 14 november 2016 tot wijziging van de Gezondheidswet en de Jeugdwet teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 515 Wet van 26 september 2002 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling Wij

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 421 Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2005 2006 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 206 Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de

Nadere informatie

Een korte schets van het Nederlandse staatsbestel

Een korte schets van het Nederlandse staatsbestel Een korte schets van het Nederlandse staatsbestel Brandweerwet 1985 Wet Rampen en Zware Ongevallen Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen en Zware Ongevallen Een korte schets van het Nederlandse staatsbestel

Nadere informatie

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten op het terrein van accountantsorganisaties en het accountantsberoep in verband met het versterken van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 980 Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over samenhangende besluiten (Wet samenhangende besluiten Awb) Nr. 2 VOORSTEL

Nadere informatie

Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding

Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding CVDR Officiële uitgave van Leek. Nr. CVDR54284_1 1 juni 2016 Verordening brandveilidheid en brandweerzorg en rampenbestrijding De raad van de gemeente Leek; gelet op: - artikel 1, tweede lid, artikel 12

Nadere informatie

Wet van 18 januari 1996, betreffende de kwaliteit van zorginstellingen

Wet van 18 januari 1996, betreffende de kwaliteit van zorginstellingen (Tekst geldend op: 23-02-2007) Wet van 18 januari 1996, betreffende de kwaliteit van zorginstellingen Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 19394 Opheffing van de organisatie bescherming bevolking en het treffen van enige daarmee verband houdende voorzieningen Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1999 122 Wet van 25 februari 1999 tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 34 429 Wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 871 Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855,

Nadere informatie

Wet van 15 februari 1980, tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden

Wet van 15 februari 1980, tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden (Tekst geldend op: 28-09-2005) Wet van 15 februari 1980, tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 990 Wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 767 Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Wijziging van de bepalingen inzake beroep in de Kieswet en de Wet Europese verkiezingen NADER GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET Wij eatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 274 Wet van 18 juni 2012 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête 0 Wij Beatrix,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 159 Wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden)

Nadere informatie

1 van :27

1 van :27 1 van 6 30-12-2013 22:27 Vervoersnoodwet (Tekst geldend op: 30-12-2013) Wet van 5 december 1962, houdende regeling van het vervoer te land en op de binnenwateren in buitengewone omstandigheden Wij JULIANA,

Nadere informatie

A 2014 N 55 (G.T.) PUBLICATIEBLAD. De Gouverneur van Curaçao, de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao;

A 2014 N 55 (G.T.) PUBLICATIEBLAD. De Gouverneur van Curaçao, de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao; A 2014 N 55 (G.T.) PUBLICATIEBLAD LANDSBESLUIT van de 3 de juni 2014, no. 14/1188, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Sanctielandsverordening. De Gouverneur van Curaçao, Op de voordracht

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2009 165 Wet van 19 maart 2009, houdende tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

Voorstel van wet. Artikel 1

Voorstel van wet. Artikel 1 Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod) Voorstel van wet Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 111 Wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van informatie over de

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2011 2012 33 129 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) B GEWIJZIGD

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 99 Wet van 13 maart 2008 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het aanmerken van het kentekenregister als basisregistratie

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 279 26 287 Wijziging Wet Luchtverkeer (implementatie LVB-evaluatie) GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 24 juni 1999 Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 375 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1 RMC-wet 2001 636 Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting

Nadere informatie

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van 01-01-2013 t/m heden Wet van 29 mei 2006 tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 615 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 51 Wet van 10 februari 2017, houdende tijdelijke regels inzake het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen aan personen die een gevaar vormen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal Zitting 1975-1976 Nr. 115 13 247 Nieuwe regeling van de winkelsluiting (Winkelsluitingswet 1976) GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET Wij, Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 34 506 Voorstel van wet van het lid Van Laar houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 415 (R1915) Bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2009 383 Wet van 28 augustus 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met doeltreffendere rechtsmiddelen tegen niet tijdig beslissen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 313 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 20 Wet van 14 december 2012, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Infrastructuur en Milieu (Kaderwet subsidies

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 208 Wet van 26 april 2012, houdende tijdelijke bepalingen over de ambulancezorg (Tijdelijke wet ambulancezorg) 0 Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 101 Wijziging van de Gemeentewet in verband met de invoering van een bestuurlijke boete voor overtreding van een aantal voorschriften bepaald

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2005 2006 30 182 Vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel parket (Wet op de bijzondere

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 440 Wet van 27 september 2012 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verduidelijking van de artikelen 297a en 297b 0 Wij Beatrix,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 489 Wet van 6 december 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1982-1983 17 813 Uniforme regelen inzake de vervoersvoorwaarden van het openbaar vervoer (Wet vervoersvoorwaarden openbaar vervoer) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 258 Voorstel van wet van de leden Van Raak, Heijnen, Schouw, Van Gent, Ortega-Martijn en Ouwehand, houdende de oprichting van een Huis voor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 864 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 232 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2013/50/EU

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 872 Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2011 2012 32 873 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verduidelijking van de artikelen 297a en 297b A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 5 juli 2012

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 285 Wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten (vereenvoudiging bekendmaking en aanbiedingsprocedure) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 586 Wijziging van de Wet op het overleg huurders verhuurder en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (uitbreiding geschillenbeslechting huurcommissie)

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 219 Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming A GEWIJZIGD

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 375 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 074 Wijziging van de Wet luchtvaart inzake de exploitatie van de luchthaven Schiphol Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1 DECREET van 15 september 1981, houdende vaststelling van regelen inzake het verlenen van vergunningen voor het uitoefenen van enig bedrijf of beroep (Decreet Vergunningen Bedrijven en Beroepen) (S.B. 1981

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 240 Wet van 25 april 2002, houdende regels voor de bewaring, het beheer en de verstrekking van gegevens van donoren bij kunstmatige donorbevruchting

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2012-2013 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 551 Wet van 27 november 2008 tot wijziging van de ekendmakingswet en enkele andere wetten in verband met de elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling

Nadere informatie

Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de

Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Dordrecht Officiële naam regeling

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 175 Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 157 Voorstel van wet van de leden Ploumen, Özütok, Jasper van Dijk en Van Brenk tot wijziging van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen

Nadere informatie

Koninkrijksdeel Curaçao. Wetstechnische informatie. Zoek regelingen op overheid.nl

Koninkrijksdeel Curaçao. Wetstechnische informatie. Zoek regelingen op overheid.nl Zoek regelingen op overheid.nl Koninkrijksdeel Curaçao Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl! LANDSVERORDENING van de 27 ste juli 1998 houdende regels, ter uitvoering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 436 Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de

Nadere informatie

Hoofdstuk I. Definities

Hoofdstuk I. Definities Wet van 31 oktober 1991, houdende regelen betreffende de openbaarheid van bestuur Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2014 2015 33 662 Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en enige andere wetten in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 34 815 Wijziging van de Wet inzake bloedvoorziening in verband met risicobeheersing binnen de Bloedvoorzieningsorganisatie A GEWIJZIGD VOORSTEL

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995 DE RAAD DER GEMEENTE SIMPELVELD; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 4 september 2007 gelet op artikelen 30 eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995 B e s l u i t : vast

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2018 2019 35 099 (R2114) Voorzieningen voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen (Rijkswet Koninkrijksgeschillen) A GEWIJZIGD

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wet van (datum) tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 Voorstel van wet Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 18 Wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met vereenvoudiging van het bevoegd gezag, invoering van een verplichting

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 683 Wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 242 Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning

Nadere informatie