Hof van Cassatie van België

Transcriptie

1 17 OKTOBER 2014 C N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C N A. B., eiseres, vertegenwoordigd door mr. Paul Lefèbvre, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 480, bus 9, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen KBC BANK nv, met zetel te 1080 Sint-Jans-Molenbeek, Havenlaan 2, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de verweerster woonplaats kiest. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 18 maart 2013.

2 17 OKTOBER 2014 C N/2 Raadsheer Koenraad Moens heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDELEN De eieres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan. III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste middel Eerste onderdeel 1. Het onderdeel gaat ten onrechte ervan uit dat de appelrechters de niettoepasselijkheid van de Wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet, hierna Wet Consumentenkrediet, enkel afleiden uit de vermeldingen in de kredietaanvraag van 6 maart De appelrechters besluiten tot de niet-toepasselijkheid van de Wet Consumentenkrediet ook op grond van de effectieve aanwending van het ontleende bedrag voor de oprichting van een handelsvennootschap, waarvan de eiseres en haar medekredietnemer oprichters en aandeelhouders waren en waarvan de medekredietnemer van de eiseres zelfs medebestuurder was. Het onderdeel berust op een onvolledige lezing van het vonnis en mist mitsdien feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 3. Krachtens artikel 1, 1, Wet Consumentenkrediet moet voor de toepassing van die wet worden verstaan onder consument elke natuurlijke persoon die ten aanzien van de onder die wet vallende verrichtingen handelt met een oogmerk dat

3 17 OKTOBER 2014 C N/3 geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten. Krachtens artikel 1, 4, Wet Consumentenkrediet wordt voor de toepassing van de wet onder kredietovereenkomst verstaan elke overeenkomst waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt aan een consument, in de vorm van uitstel van betaling, van een lening, of van elke andere gelijkaardige betalingsregeling. 4. Hieruit volgt dat de kredietnemer slechts een consument in de zin van de Wet Consumentenkrediet is, wanneer hij de lening hoofdzakelijk aangaat voor privédoeleinden. 5. De appelrechters oordelen dat: - in de kredietaanvraag van 6 maart 1998 door de contracterende partijen uitdrukkelijk vermeld werd dat de kredietaanvraag geen consumentenkrediet uitmaakte, dat het ontleende bedrag bestemd was voor de oprichting van een vennootschap en dat het krediet uitsluitend of overwegend gebruikt zou worden voor beroepsdoeleinden; - het ontleende bedrag ook effectief werd aangewend voor de oprichting van een handelsvennootschap waarvan de eiseres en haar medekredietnemer oprichters en aandeelhouders waren en waarvan de medekredietnemer van de eiseres zelfs medebestuurder werd. 6. De appelrechters konden op deze gronden, zonder schending van de voormelde wetsbepalingen, oordelen dat de Wet Consumentenkrediet niet van toepassing is. Het onderdeel kan in zoverre niet worden aangenomen. 7. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat de eiseres op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst nog niet gehuwd was, zodat artikel 216, 1, Burgerlijk Wetboek niet van toepassing was. In zoverre het onderdeel de schending aanvoert van deze bepaling, is het niet ontvankelijk.

4 17 OKTOBER 2014 C N/4 Derde onderdeel 8. Uit de appelconclusies van de partijen blijkt dat: - de eiseres heeft besloten tot de toepasselijkheid van de Wet Consumentenkrediet; - de verweerster hierover geen standpunt heeft ingenomen. 9. Het onderdeel dat aanvoert dat de appelrechters, door de Wet Consumentenkrediet niet van toepassing te verklaren, een betwisting hebben opgeworpen die de partijen hadden uitgesloten, kan niet worden aangenomen. Tweede middel 10. De rechter dient niet te antwoorden op een aanvoering waaruit de conclusienemer geen juridische gevolgtrekkingen afleidt. 11. De eiseres heeft voor de appelrechter uit het in het middel aangevoerde rechtsmisbruik geen rechtsgevolgen afgeleid. Het middel kan niet worden aangenomen. Derde middel 12. De rechter dient niet te antwoorden op een aanvoering waaruit de conclusienemer geen juridische gevolgtrekkingen afleidt. 13. De eiseres heeft voor de appelrechter uit de in het middel aangevoerde door de verweerster bij derden gerecupereerde bedragen geen juridische gevolgtrekkingen afgeleid. Het middel kan niet worden aangenomen.

5 17 OKTOBER 2014 C N/5 Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseres op 1182,87 euro en voor de verweerster op 209,71 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, en de raadsheren Geert Jocqué, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 17 oktober 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche. K. Vanden Bossche K. Moens B. Wylleman G. Jocqué B. Deconinck E. Dirix