KINDERRECHTEN 2 de graad

Transcriptie

1 KINDERRECHTEN 2 de graad Bijlage dramacontexten + vragen bij opdracht 4 Kinderrechten in woord en beeld Ter info: per artikel worden suggesties van vragen gegeven om de link met het kinderrecht te leggen. Drama 1: - Recht op participatie Eerste context 2 kinderen, tweede context 3 kinderen. Belangrijk voor de leerkracht: - Bespreek kort met de kinderen die situatie 1 spelen hoe ze dit best aanpakken. - Duid tijdens het voorstellen van de eerste context 2 kinderen aan die niet mogen meestemmen. - Houd een gesprek over het spelletje dat jullie straks zullen spelen tijdens de speeltijd. Noem hierbij 3 spelletjes, bijvoorbeeld tikkertje, - Jullie kunnen niet beslissen. Daarom roepen jullie de hulp in van de kinderen in de klas. - Stem welk spelletje jullie zullen spelen. - Jelle en Josse slapen op 1 kamer. Ze hebben een leuke slaapkamer want hun bed lijkt op een Vikingboot. Hun papa vindt dat het tijd is om de muur te verven want die is nog spierwit. - Jelle, Josse en hun papa hebben een gesprek over de kleur van hun slaapkamer. - Jelle en Josse sommen enkele toffe kleuren op. - Hun papa laat hen stemmen om de kleur te beslissen.

2 Klasgesprek (recht op participatie) Vragen: o Wat gebeurde er tijdens de stemronde? o (vraag aan een kind dat niet mocht meestemmen) Welk gevoel had je daarbij? o Wat vond je ervan dat x en y niet mochten meebeslissen over het spelletje? Bouw met de kinderen een oorzaak gevolgketting. - Laat een kind naar voor komen. - Geef hem/haar de startzin: Als ik niet mag meebeslissen welk spel we spelen, - Laat het kind deze zin herhalen. - Vraag aan een ander kind die de C-rol speelde om de zin af te maken. (bijv. Als ik niet mag meebeslissen welk spel we spelen, dan voel ik mij onbelangrijk.) - Laat dit kind naast het eerste kind staan. Ze geven elkaar een hand. - Laat beide kinderen de Als.. dan -zin samen herhalen. - Laat nog een ander kind aan het woord met een ander idee om de zin af te maken. - Ook dit kind komt naar voor en neemt de andere hand van het eerste kind vast. - Vraag aan de kinderen om een nieuwe Als dan -zin te maken, maar vertrek nu vanuit een aanvulling. Bijv. Als ik mij onbelangrijk voel, dan word ik verdrietig. - Laat het kind dat de aanvulling deed, de zin herhalen. - Herhaal dit proces tot de belangrijkste elementen uit een dergelijk speeltijdverhaal verteld zijn. Vervolggesprek o Mag jij thuis soms wel eens meebeslissen over iets? Wanneer mocht je dit? o Gebeurt het wel eens dat je niet mag meebeslissen over iets? Was je hiermee akkoord of niet? o Wanneer vind je het belangrijk dat je mag meebeslissen? o Waarover wil je graag meebeslissen op school? o Hoe kan de school eraan werken dat kinderen mogen meebeslissen over iets? o Hoe kunnen jullie als klas werken aan dit kinderrecht? o Wat als de meerderheid van de klas iets wil en jij wilt dit niet. Moet je je dan neerleggen bij de meerderheid? Waarom wel? Waarom niet? Wanneer wel? Wanneer niet?

3 Drama 2: - Recht op een fijn leven op een gezonde planeet. - Recht op gezonde natuur. - Jana en Ayman wonen in een heel gezonde, natuurrijke omgeving. - Ze vertellen elkaar wat zij zo mooi vinden aan de streek waar ze leven. - Mira en Dennis wonen in de straat die hiernaast is afgebeeld. - Ze komen elkaar tegen en praten over al het afval in de straat. Wat een stank! Ze bespreken wat ze hieraan kunnen doen. Klasgesprek (recht op een fijn leven op een gezonde planeet OF recht op een gezonde natuur) Toon de afbeeldingen. o Dichtbij welke boom wil jij het liefst wonen? o Wat is er fijn als je dichtbij die plek woont?

4 Drama 3: - Iedereen is gelijk. - Mira houdt erg van voetbal, ook al is ze een meisje. Als de bel gaat, vraagt ze aan Kasper of ze mag meedoen tijdens de speeltijd. Kasper weet dat niet alle jongens graag hebben dat Mira meedoet. Toch laat hij Mira meespelen want hij vindt haar een voetbaltalent. - Yorben heeft het wat moeilijk met stappen. Toch zou hij supergraag naar de jeugdbeweging gaan. - Zijn mama gaat naar de hoofdleider om haar zoon in te schrijven. Daar hoort ze dat haar zoon niet welkom is. Klasgesprek (Iedereen is gelijk) o Wat is er niet eerlijk? o Waarom is dit niet eerlijk? o Moeten alle kinderen hetzelfde behandeld worden? Wanneer wel? Wanneer niet?

5 Drama 4: - Recht op zuiver water - Hayat woont in Ethiopië, een land in Afrika. Elke dag moet ze 8 km stappen om drinkbaar water te halen. Dat doet ze met haar jongere zus. - Samen met haar jongere zus is ze aan het aanschuiven bij een waterpomp. - Ze praten over de tocht die ze hebben afgelegd. - Het is een erg warme dag. Lena speelt heel graag waterspelletjes met haar buurmeisje. - Wanneer ze waterballonnen aan het vullen is, komt haar mama bij haar staan. Ze is boos omdat Lena hiervoor kraantjeswater gebruikt. De afspraak is dat waterballonnen worden gevuld met regenwater. Klasgesprek (recht op zuiver water) o Waarom is het zo belangrijk dat kinderen zuiver water hebben? o Heeft de mama van Lena gelijk dat ze boos is? Waarom?

6 Drama 5: - Recht op informatie. Dramastukje voor 3 à 4 kinderen Situatie: - Zara, Nina, Victor en Warre zijn tijdens de speeltijd samen aan het spelen. Nina moet ineens denken aan iets grappigs dat ze meemaakte toen ze afgelopen weekend ging zwemmen. Ze fluistert haar verhaal in Zara haar oor. Dat vinden de jongens heel vervelend. Zij denken dat Nina gekke dingen over hen vertelt. Klasgesprek (recht op informatie) o Wat is niet fijn aan deze situatie? o Kinderen hebben recht op informatie. Volwassenen moeten hierop letten. Maar hoe kan ook jij hieraan meewerken op school? o Is het ok om een geheimpje te hebben? Wanneer wel? Wanneer niet? o Waarover vertel je liever niet aan iedereen? o Moet je het respecteren als 2 klasgenootjes een geheimpje hebben dat je niet mag weten? Hoe ga je daarmee om? o Hoe ga je op een fijne manier om als je iets liever niet vertelt aan iedereen?

7 Drama 6: - Recht op kwaliteitsvol onderwijs. Dramastukje voor 3 kinderen Situatie: In het dramastukje zijn er 3 kinderen. - Susan, Jiyu en Fanny wonen alle drie in een ander land en vertellen over hun school. - Vertel in het dramastukje aan elkaar waar je woont, wat je leert op school en wat je later wil worden. Susan Ik woon in Botswana, een land in Afrika. Ik ga naar school in mijn dorp. Ik moet 5 minuten stappen. 5 jaar geleden was er geen school in mijn dorp. Toen gingen veel kinderen niet naar school. Gelukkig is dat nu anders. Ik leer onze taal op school, rekenen en ook Engels. We lezen ook veel in de bijbel. Later wil ik verpleegster worden. Jiyu Ik woon in China, een land in Azië. Ik ga naar school in mijn dorp. Ik moet 15 minuten stappen. Op school leren we Chinees en rekenen. Maar we leren ook schaken en turnen. Wist je dat we op onze school allemaal hetzelfde dragen. Ze noemen dat een uniform. Later wil ik uitvinder worden. Fanny Ik woon in Duitsland, niet zover van België. Ik ga naar school in de stad. Daar ga ik naartoe met de bus. Ik moet 20 minuten op de bus zitten. Op school leren we lezen, schrijven en rekenen. Maar we leren ook veel van muziek en mooie tekeningen maken. Later wil ik juf worden. Klasgesprek (Recht op kwaliteitsvol onderwijs) o Wat is er fijn aan deze situatie? o Waarvan kan je zoal dromen als je naar school gaat?