Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang gemeente Rotterdam 2018

Transcriptie

1 Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang gemeente Rotterdam 2018 Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 1 van 12

2 Inhoudsopgave 1. INLEIDING WET KINDEROPVANG NALEVINGSSTRATEGIE KWALITEIT KINDEROPVANG ROTTERDAM REIKWIJDTE DOEL NALEVINGSSTRATEGIE MANDATERING REGISTER AANVRAAG TOT EXPLOITATIE WIJZIGINGSVERZOEK INTREKKEN VERLEENDE TOESTEMMING TOT EXPLOITATIE KINDEROPVANG ZONDER TOESTEMMING TOT EXPLOITATIE SAMENWERKING TOEZICHT AANWIJZING DIRECTEUR PUBLIEKE GEZONDHEID ALS TOEZICHTHOUDER DE ONDERZOEKEN OVERLEG & OVERREDING INSPECTIERAPPORTEN EN OPENBAARHEID HANDHAVING UITGANGSPUNTEN HANDHAVINGSMAATREGELEN BESTUURLIJKE BOETE MATIGEN OF VERHOGEN VAN DE BESTUURLIJKE BOETE HANDHAVING EN OPENBAARHEID DE BEZWAARPROCEDURE SAMENWERKING MET HET OPENBAAR MINISTERIE VOORSCHOOLSE EDUCATIE COMMUNICATIE Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 2 van 12

3 1. Inleiding 1.1 Wet kinderopvang In de Wet kinderopvang staat het raamwerk van voorschriften waaraan kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang 1 moeten voldoen. De Wet kinderopvang is uitgewerkt in nadere regelgeving zoals: - Besluit kwaliteit kinderopvang; - Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; - Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; - Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang; - Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; - Regeling wet kinderopvang; - Beleidsregels werkwijze toezichthouder. 1.2 Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang Rotterdam Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam besluit op grond van - artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht - artikel 1.61 lid 1, artikel 1.65 lid 1, artikel 1.66 en artikel 1.72 van de Wet kinderopvang de navolgende Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang Rotterdam vast te stellen. 1.3 Reikwijdte Deze nalevingsstrategie is van toepassing op de registervoering en de handhaving van de voorschriften voor voorzieningen voor kinderopvang in de gemeente Rotterdam. 1.4 Doel nalevingsstrategie Het uitvoeren van de register- en handhavingstaken ziet het college als essentiële voorwaarde om te komen tot een kwalitatief goede kinderopvang. Dat wil zeggen geregistreerde kinderopvang die voorziet in een veilige en gezonde omgeving voor de op te vangen kinderen en die voorziet in een pedagogisch klimaat waarin kinderen zich emotioneel veilig voelen en zich kunnen ontplooien. Hieraan kent de gemeente Rotterdam een hoge prioriteit toe. Als uitgangspunt voor deze nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang Rotterdam wordt de onderstaande definitie gehanteerd: alles wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de wet- en regelgeving op het terrein van kinderopvang wordt nageleefd. 2 De onderhavige nalevingsstrategie geeft aan op welke wijze de gemeente Rotterdam vorm geeft aan de volgende doelstellingen. - het bevorderen van kwalitatief goede kinderopvang in Rotterdam; - transparantie van het Rotterdamse handhavingsbeleid; - het bevorderen van rechtsgelijkheid door het hanteren van eenduidige uitgangspunten bij de registratie en de handhaving. Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de Inspectie van het Onderwijs over de register- en handhavingstaken, en de toezichttaken van de GGD. De Inspectie van het Onderwijs houdt als tweedelijns toezichthouder toezicht op de uitvoering van deze taken. De Nalevingsstrategie wordt geactualiseerd indien wijzigingen in landelijke wet- en regelgeving en/of gemeentelijk beleid hiertoe aanleiding geven. 1.5 Mandatering Het college heeft de registervoering en de handhavingstaken gemandateerd aan het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling / Directie Jeugd & Onderwijs (verder: directie). 1 In deze nalevingstrategie wordt verder de term voorziening voor kinderopvang gehanteerd voor al deze vormen van kinderopvang. 2 Definitie van het Kenniscentrum Handhaving en Naleving / Vereniging Nederlandse Gemeenten. Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 3 van 12

4 2. Register De in het landelijk register kinderopvang (verder: LRK) verwerkte gegevens worden gebruikt voor de toezichtstaken van de GGD en de handhavingstaken van de directie. Ook is het LRK een informatiebron voor ouders en instanties als de Belastingdienst. 2.1 Aanvraag tot exploitatie Degene die voornemens is een voorziening voor kinderopvang in exploitatie te nemen moet een aanvraag tot exploitatie voor deze voorziening indienen bij de directie. Aan een aanvraag tot exploitatie zijn eisen verbonden, zoals gebruikmaking van een voorgeschreven formulier en toevoeging van een aantal verplichte bijlagen. Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de kinderopvang vanaf de eerste dag van exploitatie zo veel mogelijk is gewaarborgd staat de gemeente Rotterdam een Streng aan de poort beleid voor. Dit houdt in dat de GGD een aanvraag tot exploitatie intensief onderzoekt 3 en de directie streng is bij het nemen van een besluit. De directie neemt een besluit op de aanvraag tot exploitatie. - Dit kan een positief besluit zijn. In de beschikking verleent de directie toestemming tot exploitatie en bepaalt zij de ingangsdatum van de exploitatie. De betreffende voorziening wordt geregistreerd in het LRK. De houder kan de voorziening voor kinderopvang pas in exploitatie nemen vanaf de in de beschikking opgenomen ingangsdatum. - Dit kan een negatief besluit zijn. Er wordt dan geen toestemming verleend voor exploitatie van de beoogde voorziening voor kinderopvang. - Bij de besluitvorming kan de directie afwijken van het advies van de GGD. Opmerking: een verzoek tot adreswijziging, houderwijziging en wijziging van de opvangvorm wordt behandeld als een aanvraag tot exploitatie. 2.2 Wijzigingsverzoek De houder van een geregistreerde voorziening voor kinderopvang dient van een wijziging in de geregistreerde gegevens, zodra deze hem bekend is geworden, direct mededeling te doen aan de directie met het verzoek tot wijziging van deze gegevens. Aan een wijzigingsverzoek zijn eisen verbonden, zoals gebruikmaking van een voorgeschreven formulier en toevoeging van een aantal verplichte bijlagen. De GGD kan op verzoek van de directie na een dergelijk wijzigingsverzoek een incidenteel onderzoek uitvoeren. De GGD onderzoekt of na doorvoering van de gewenste wijziging de voorschriften nog steeds nageleefd kunnen worden en brengt advies uit aan de directie over de aangevraagde wijziging. De directie neemt een besluit op het wijzigingsverzoek. - Dit besluit kan een (gedeeltelijke) toekenning zijn. In de beschikking bepaalt de directie de ingangsdatum van de beoogde wijziging.. De houder kan de wijziging pas doorvoeren vanaf deze ingangsdatum. De toekenning vormt een aanvulling op de eerder verleende toestemming tot exploitatie. De wijziging wordt verwerkt in het LRK - Dit besluit kan een afwijzing zijn. Er wordt dan geen toestemming verleend de wijziging door te voeren. - Bij de besluitvorming kan de directie afwijken van het advies van de GGD. 3 De GGD neemt in het onderzoek alle voorschriften mee die voor aanvang van de exploitatie beoordeeld kunnen worden. Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 4 van 12

5 2.3 Intrekken verleende toestemming tot exploitatie De directie kan om verschillende redenen besluiten de verleende toestemming voor exploitatie in te trekken: - op verzoek van de houder - de houder exploiteert niet langer de voorziening voor kinderopvang; - uit een inspectierapport blijkt dat de houder niet voldoet aan de voorschriften of daar naar verwachting niet langer aan zal voldoen; - de opvang- of bemiddelingsactiviteiten van de voorziening voor kinderopvang zijn drie maanden na de verleende toestemming niet daadwerkelijk begonnen. In de beschikking wordt aangegeven met ingang van welke datum de verleende toestemming tot exploitatie wordt ingetrokken. De voorziening voor kinderopvang wordt op deze einddatum uit het LRK verwijderd. Per datum dat de verleende toestemming tot exploitatie is ingetrokken dient de exploitatie gestaakt te worden en gestaakt te blijven. Het voortzetten of het hervatten van de exploitatie is aan te merken als kinderopvang zonder toestemming tot exploitatie wat in strijd is met de wet. 2.4 Kinderopvang zonder toestemming tot exploitatie De directie wordt geïnformeerd over kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang zonder de vereiste toestemming hiervoor. De directie zal in de regel op basis van deze informatie de eigenaar opdragen de opvang per direct te staken en gestaakt te houden. Ook zal de eigenaar verzocht worden om alsnog een aanvraag tot exploitatie in te dienen. Het exploiteren van een voorziening voor kinderopvang zonder de vereiste toestemming is in strijd met zowel de Wet kinderopvang als met de Wet op de economische delicten (WED). De directie kan voor deze gedraging een bestuurlijke boete opleggen of met het Openbaar Ministerie afstemmen voor een strafrechtelijke vervolging Samenwerking Naast de voorschriften uit de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving heeft een voorziening voor kinderopvang ook te maken met andere wet- regelgeving. In de toelichting op het aanvraagformulier tot exploitatie wordt vermeld dat een houder zich op de hoogte dient te stellen van gemeentelijke regelgeving. Zo staat er bijvoorbeeld beschreven dat, zolang de voorziening voor kinderopvang niet aan deze gemeentelijke regelgeving voldoet, het geen zin heeft om een aanvraag tot exploitatie in te dienen. Het beoogde kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang moet passen binnen het bestemmingsplan. De afdeling Bouw- en woningtoezicht en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond werken samen bij de beoordeling of het pand veilig en gezond is voor de opvang van kinderen, en voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Bij een aanvraag tot exploitatie moet de houder deze omgevingsvergunning overleggen. Indien de houder deze vergunning niet kan overleggen moet hij aantonen dat het pand veilig en gezond is bevonden door de eerder genoemde afdeling Bouw- en woningtoezicht en de Veiligheidsregio. Wordt deze informatie niet verstrekt, dan kan de directie een negatief besluit nemen op de aanvraag tot exploitatie. Deze werkwijze geldt ook voor voorzieningen voor kinderopvang die verhuizen of van opvangvorm veranderen. De GGD, de directie, de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en de Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond kunnen onderling informatie uitwisselen. De GGD kan de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en/of de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond informeren indien zij bijvoorbeeld tijdens een onderzoek constateert dat er ruimten gebruikt worden voor kinderopvang die niet in de omgevingsvergunning zijn opgenomen. Omgekeerd kunnen deze partijen aan de GGD of aan de directie melding maken van bijvoorbeeld een onveilige situatie of van een binnenklimaat dat niet aan de wettelijk vereiste waarden voldoet. Zo nodig kunnen de partijen samenwerken in het handhavingstraject. 4 Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.7 Samenwerking Openbaar Ministerie, in paragraaf 4.3 Bestuurlijke boete. De hoogte van de bestuurlijke boete staat vermeld in bijlage 1: Afwegingsoverzicht Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 5 van 12

6 3. Toezicht 3.1 Aanwijzing directeur publieke gezondheid als toezichthouder Het college van B en W heeft op grond van artikel 1.61 Wet kinderopvang de directeur publieke gezondheid van de GGD aangewezen als toezichthouder voor de kinderopvang. 3.2 De onderzoeken De GGD Rotterdam Rijnmond voert voor de gemeente Rotterdam de onderzoeken uit. Er zijn verschillende typen onderzoek: 1. Onderzoek voor registratie 2. Onderzoek na registratie 3. Jaarlijks onderzoek 4. Incidenteel onderzoek 5. Nader onderzoek De GGD legt de resultaten van het onderzoek vast in een inspectierapport. Daarin neemt zij ook het advies aan de directie op. De GGD stelt de houder in de gelegenheid van het concept rapport kennis te nemen en daarop een zienswijze te geven, met uitzondering van het inspectierapport nader onderzoek. De GGD neemt deze zienswijze op in het inspectierapport, stelt dit rapport vervolgens vast en publiceert het in het LRK. Deze GGD-werkwijze is vastgelegd in de Wet kinderopvang en de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang. Ad 1: Onderzoek voor registratie Naar aanleiding van een aanvraag tot exploitatie beoordeelt de GGD tijdens dit onderzoek of de houder redelijkerwijs zal voldoen aan de voorschriften. Voor dit onderzoek wordt een afspraak gemaakt door de GGD. Ad 2: Onderzoek na registratie Binnen drie maanden nadat een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang of een gastouderbureau in het register is opgenomen, vindt het onderzoek na registratie plaats. De GGD gaat na of de exploitatie heeft aangevangen en beoordeelt de naleving van alle voorschriften. Ad 3: Jaarlijks onderzoek De GGD beoordeelt jaarlijks alle geregistreerde kinderdagverblijven, voorzieningen voor buitenschoolse opvang en gastouderbureaus op de naleving van de voorschriften. De voorzieningen voor gastouderopvang worden jaarlijks op basis van een steekproef beoordeeld. Ad 4: Incidenteel onderzoek Naar aanleiding van een signaal over een voorziening voor kinderopvang of een wijzigingsverzoek kan de GGD een onderzoek verrichten naar de voorschriften die samenhangen met dit signaal of het wijzigingsverzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats in opdracht van de directie. Ad 5: Nader onderzoek Uit een inspectierapport blijkt dat een voorschrift niet nageleefd wordt. Vervolgens kan de directie een handhavingsmaatregel opleggen. Aansluitend verzoekt zij de GGD om na het verstrijken van de hersteltermijn een nader onderzoek uit te voeren. De GGD onderzoekt of het overtreden voorschrift alsnog nageleefd wordt en of herhaling van de overtreding voorkomen wordt. In de Wet kinderopvang is bepaald dat bij een nader onderzoek de GGD de bevindingen vastlegt in een inspectierapport en voorziet van een advies aan de directie. Dit rapport wordt niet als concept aan de houder toegestuurd. Aan de houder wordt geen gelegenheid geboden om een zienswijze op het inspectierapport te geven. Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 6 van 12

7 3.3 Overleg & Overreding Overleg & Overreding is een werkwijze gericht op het beëindigen van de overtreding voordat de GGD een concept inspectierapport uitbrengt. De GGD kan de houder de gelegenheid bieden om bij een beperkt aantal voorschriften die niet nageleefd worden alsnog maatregelen te nemen opdat de geconstateerde overtreding beëindigd wordt. De overtredingen waarvoor de GGD Overleg & Overreding toepast moeten uiteraard van dien aard zijn dat deze zich hiervoor lenen. De GGD maakt deze afweging. De geconstateerde overtreding en de resultaten van Overleg & Overreding neemt de GGD op in het inspectierapport. Tijdens een nader onderzoek past de GGD deze werkwijze niet toe. 3.4 Inspectierapporten en openbaarheid De Wet kinderopvang bepaalt dat de GGD het oordeel naar aanleiding van het onderzoek vastlegt in een inspectierapport en dit openbaar maakt. Openbaarmaking door de GGD vindt plaats door publicatie van dit rapport in het landelijk register kinderopvang. Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 7 van 12

8 4. Handhaving 4.1 Uitgangspunten Het handhavingsbeleid van de gemeente Rotterdam is op herstel gericht. Daarom legt de directie in de regel een op herstel gerichte maatregel op om de houder ertoe te bewegen de voorschriften na te leven. De directie legt in de regel pas een bestuurlijke boete op wanneer een op herstel gerichte maatregel geen of onvoldoende effect heeft. Daarnaast kan de directie een bestuurlijke boete opleggen wanneer houders de registerverplichting om wijzigingen te melden niet of onvoldoende nakomen. De uitgangspunten van het Rotterdamse handhavingsbeleid kinderopvang zijn als volgt: - Naleving van de Wet kinderopvang begint bij het indienen van een aanvraag tot exploitatie. - Bescherming van veiligheid, gezondheid en emotioneel welbevinden van kinderen door naleving van de voorschriften. - Handhavingsmaatregel is afgestemd op de prioriteit van de overtreding. Handhaving is maatwerk. De directie weegt de verzwarende en verzachtende omstandigheden af om te beoordelen of en in hoeverre toepassing van een bepaalde handhavingsmaatregel proportioneel is. De directie hanteert bij de handhaving het afwegingsoverzicht dat als bijlage is toegevoegd. In dit overzicht staat beschreven aan welke voorschriften de gemeente Rotterdam een hoge, middelhoge of lage prioritering toekent. Deze prioritering vormt de basis voor de te nemen handhavingsmaatregelen. 1. De directie handhaaft per voorziening voor kinderopvang. 2. De directie kan meerdere handhavingsmaatregelen gelijktijdig inzetten voor dezelfde overtreding; het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en/of het opleggen van een bestuurlijke boete. 3. De directie kan besluiten om een of meerdere handhavingsmaatregelen over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen indien de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geeft. Bij recidive of bij een opeenvolging van (nieuwe) overtredingen bij dezelfde voorziening voor kinderopvang of bij meerdere voorzieningen voor kinderopvang bij dezelfde houder kan zonder voorafgaande aanwijzing bijvoorbeeld direct een last onder dwangsom worden opgelegd. Bij een ernstige overtreding kan direct een exploitatieverbod opgelegd worden. 4. Indien de houder dezelfde overtreding begaat bij verschillende voorzieningen voor kinderopvang, behorend tot deze houder, kan de directie het voorschrift handhaven op de houder. Indien de gastouder dezelfde overtreding begaat bij verschillende opvanglocaties, behorend tot deze gastouder, kan de directie het voorschrift handhaven op de gastouder. 5. Niet alleen de geregistreerde houder maar ook de feitelijk leidinggevende kan als overtreder worden aangemerkt. Dit houdt in dat de directie ook aan de feitelijk leidinggevende een bestuurlijke boete kan opleggen indien deze op het moment van de overtreding van het voorschrift de verantwoordelijke persoon was. 6. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan het voorschrift 5 en de omstandigheid. Als de herstelmaatregel meerdere overtredingen betreft wordt de hersteltermijn in beginsel afgestemd op de overtreding met de hoogste prioriteit. a. prioriteit hoog: per direct tot 1 maand b. prioriteit gemiddeld: 1 tot 2 maanden c. prioriteit laag: 2 tot 6 maanden 7. Voor het voorschrift instellen van een oudercommissie is in bijlage 2 een richtlijn opgenomen. 5 Opgenomen in bijlage 1 Afwegingsoverzicht Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 8 van 12

9 4.2 Handhavingsmaatregelen Het inspectierapport van de GGD vormt in de regel de basis voor een handhavingstraject. Het uitgangspunt is het advies van de GGD in het inspectierapport te volgen. Echter de directie is bevoegd af te wijken van dit advies. Onderstaand volgt een opsomming van de mogelijke herstelmaatregelen met een toelichting. 1: verlenging van het GGD-bevel 2: waarschuwing of overredingsgesprek 3: aanwijzing 4: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, 5: exploitatieverbod 6: intrekken toestemming tot exploitatie Ad 1 Bevel, artikel 1.65 lid 3 Wet kinderopvang Een bevel is een herstelmaatregel die de GGD tijdens een onderzoek direct kan inzetten wanneer zij van oordeel is dat de kwaliteit bij de voorziening voor kinderopvang dusdanig is dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. De GGD beslist over de inzet van dit middel. Als de situatie daar aanleiding toe geeft kan de te nemen maatregel ook inhouden dat de opvang gestaakt wordt. Na verstrijken van de hersteltermijn kan de directie het bevel zo nodig verlengen. Ad 2 Waarschuwing De directie kan een schriftelijke waarschuwing geven of een gesprek voeren met de houder. Het doel hiervan is te voorkomen dat er handhavingsmaatregelen nodig zijn. Ad 3 Aanwijzing, artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang De aanwijzing benoemt de geconstateerde overtreding en geeft aan welke maatregel de houder binnen de geboden hersteltermijn moet nemen om de overtreding te beëindigen. Het niet opvolgen van de aanwijzing kan leiden tot verdergaande handhavingsmaatregelen. Om te beoordelen of de aanwijzing is opgevolgd voert de GGD na afloop van de hersteltermijn een nader onderzoek uit. Ad 4 Last onder dwangsom, artikel 5:31d en 5:7 Algemene wet bestuursrecht 1. Een last onder dwangsom is een herstelmaatregel die kan worden opgelegd wanneer een voorschrift niet wordt nageleefd. 2. Een last onder dwangsom kan ook worden opgelegd als preventieve maatregel wanneer het gevaar dreigt dat een voorschrift wordt overtreden. De last onder dwangsom benoemt de geconstateerde overtreding en geeft aan welke maatregel de houder binnen de geboden hersteltermijn moet nemen om de overtreding te beëindigen. Een belangrijk verschil met de aanwijzing is dat per te nemen herstelmaatregel (de last) een dwangsom wordt vastgesteld. Voor de overtreding die na de hersteltermijn niet beëindigd is verbeurt de bijbehorende dwangsom van rechtswege (automatisch) en moet de houder deze betalen Bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsommen hanteert de directie de volgende uitgangspunten. - de ernst van het geschonden belang; - omstandigheden die naar het oordeel van de directie aanleiding geven tot verhoging of verlaging van de dwangsom; dwangsom verhogende omstandigheden zijn bijvoorbeeld recidive of het niet of niet volledig voldoen aan een opgelegde last; - de hoogte van de dwangsom moet dusdanig zijn dat deze de houder stimuleert tot het naleven van het overtreden voorschrift. De in het afwegingsoverzicht genoemde boetebedragen kunnen als uitgangspunt worden gebruikt bij het vaststellen van de dwangsom. Ad 4 Last onder bestuursdwang, artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht Een last onder bestuursdwang is een herstelmaatregel waarbij de directie bevoegd is zelf een herstelmaatregel uit te voeren (feitelijk handelen) indien de houder in gebreke blijft bij het nemen van een maatregel. De kosten van dit feitelijk handelen zijn voor de houder. Niet alle overtredingen lenen zich voor bestuursdwang. Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 9 van 12

10 Ad 5 Exploitatieverbod, artikel 1.66 Wet kinderopvang Een exploitatieverbod duurt voort totdat de houder de opgelegde herstelmaatregel heeft genomen. Dit dient de houder tijdens een herbeoordeling aan de GGD aan te tonen. Indien na verloop van drie maanden de houder nog niet heeft aangetoond de opgelegde herstelmaatregel te hebben genomen, kan de directie een traject starten tot intrekken van de verleende toestemming tot exploitatie. Als echter de omstandigheden daar aanleiding toe geven kan de directie dit traject eerder in gang zetten. Aan een herbeoordeling kunnen voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld het door de houder voorafgaand aan een herbeoordeling onderbouwd aangeven welke maatregel er is genomen en het toezenden van aangepaste documenten. Ad 6 Intrekken toestemming tot exploitatie 6, artikel 1.46 lid 5 Wet kinderopvang De directie kan om verschillende redenen en in verschillende situaties besluiten tot het intrekken van de verleende toestemming tot exploitatie. De registratie wordt dan verwijderd uit het LRK. Na intrekking van de toestemming tot exploitatie staat het een houder vrij om een nieuwe aanvraag tot exploitatie in te dienen. 4.3 Bestuurlijke boete Op grond van de Wet kinderopvang kan de directie een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste ,- voor voorschriften die niet nageleefd worden. De directie kan een bestuurlijke boete opleggen in de volgende situaties: - er is sprake van een ernstige overtreding; - een opgelegde handhavingsmaatregel is niet of niet volledig opgevolgd; - een exploitatieverbod is niet of onvoldoende nageleefd; - er is geen of onvoldoende medewerking aan de GGD verleend; - de voorschriften zijn bij herhaling overtreden; - er wordt geen of onvoldoende zorg gedragen voor naleving van de wet door de gastouder; - de begeleidende en bemiddelende gastouderbureautaken worden onvoldoende vervuld; - er wordt niet of onvoldoende aan de registerverplichting voldaan; - het exploiteren van een voorziening voor kinderopvang zonder de vereiste toestemming. 4.4 Matigen of verhogen van de bestuurlijke boete Bij het vaststellen van de hoogte van de boete hanteert de directie het in bijlage1 opgenomen afwegingsoverzicht als uitgangspunt. Het matigen of verhogen van de boete is gerelateerd aan: de ernst van de overtreding; de mate van verwijtbaarheid; de omvang van de voorziening (zie bijlage 1); herhaalde overtreding (recidive); het genoten economische voordeel als gevolg van de overtreding. 4.5 Handhaving en openbaarheid Op grond van artikel 1.81 Wet kinderopvang publiceert de directie de in een besluit opgenomen handhavingsmaatregelen zodra dit besluit onherroepelijk is. Een besluit is onherroepelijk na het verstrijken van de bezwaartermijn. Publicatie gebeurt in het LRK en blijft drie jaar zichtbaar. 4.6 De bezwaarprocedure Tegen een handhavingsbesluit of registerbesluit kan bezwaar worden aangetekend.. De bezwaarprocedure staat in de betreffende brief uitgelegd. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen uitstel van het besluit tot gevolg. Meer informatie over het indienen van bezwaar staat op de website van de gemeente: rotterdam.nl 6 Paragraaf 2.3 Intrekken verleende toestemming tot exploitatie Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 10 van 12

11 4.7 Samenwerking met het Openbaar Ministerie Een aantal overtredingen is strafrechtelijk vervolgbaar en dient te worden aangemeld bij het Openbaar Ministerie (verder: OM). Voorbeelden hiervan zijn het niet naleven van een exploitatieverbod, het zonder toestemming exploiteren van een voorziening voor kinderopvang en het niet verlenen van medewerking aan de toezichthouder (artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht en artikel 184 Wetboek van Strafrecht). Voor een slagvaardige handhaving heeft de directie met het OM afgesproken dat handhaving op deze overtredingen langs de bestuursrechtelijke weg zal plaatsvinden. In bijzondere situaties treedt de directie in overleg met het OM in verband met een mogelijke strafrechtelijke vervolging. Als het OM niet overgaat tot vervolging kan de directie alsnog zelf een bestuurlijke boete opleggen. Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 11 van 12

12 5. Voorschoolse educatie Voorschoolse educatie is een belangrijk instrument om te voorkomen dat kinderen met een achterstand aan het basisonderwijs beginnen. Omdat de gemeente Rotterdam een hoge concentratie kinderen kent met een aanzienlijke kans op onderwijsachterstand hecht zij veel belang aan een goede uitvoering van de voorschoolse educatie in kinderdagverblijven. Aanvullend op de voorschriften uit de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving heeft de gemeente daarom extra kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie geformuleerd in de Beleidsregel voor- en vroegschoolse educatie. De GGD beoordeelt tijdens een onderzoek de naleving van de bij wet gestelde voorschriften betreffende de door de gemeente gesubsidieerde voorschoolse educatie. De directie werkt met betrekking tot de gesubsidieerde voorschoolse educatie samen met de afdeling Jeugd & Onderwijs. 6. Communicatie Nadere informatie over de gesubsidieerde voorschoolse educatie en de daaraan verbonden voorwaarden staat, evenals de Beleidsregel voor- en vroegschoolse educatie, gepubliceerd op de website van de gemeente Rotterdam onder de volgende link: Informatie, zoals te volgen procedures bij aanvragen, de nalevingsstrategie, wet- en regelgeving is voor houders is eveneens te vinden onder de link GGD Rotterdam-Rijnmond informeert houders binnen de regio Rijnmond over het toezichttraject en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van toezicht. Deze informatie vindt u onder de link: Wet- en regelgeving kinderopvang is te vinden op de website van de overheid onder de volgende link: Nalevingsstrategie kwaliteit kinderopvang 2018 Pagina 12 van 12