OPEL COMBO. Gebruikershandleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "OPEL COMBO. Gebruikershandleiding"

Transcriptie

1 OPEL COMBO Gebruikershandleiding

2

3 Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten Stoelen, veiligheidssystemen Opbergen Instrumenten en bedieningsorganen Verlichting Klimaatregeling Rijden en bediening Verzorging van de auto Service en onderhoud Technische gegevens Klantinformatie Trefwoordenlijst

4 2 Inleiding Inleiding

5 Inleiding 3 Uw autogegevens Voer hier de gegevens van de auto in zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. Deze informatie is beschikbaar in de hoofdstukken Service en onderhoud en Technische gegevens, alsmede op het typeplaatje. Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtuigende veiligheid, milieuvriendelijkheid en zuinigheid. In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen. Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik van de auto een ongeval tot gevolg kan hebben en dat er risico bestaat voor persoonlijk letsel. Houd u altijd aan de specifieke wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikershandleiding. Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding adviseren de hulp van een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan. Elke Opel Service Partner biedt u eersteklas service tegen redelijke prijzen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale richtlijnen van Opel. Houd het informatiepakket voor de gebruiker altijd onder handbereik in de auto. Gebruik van deze handleiding Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit model beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende landenspecificaties of speciale uitrustingen of accessoires. In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht. De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzonderlijke paragrafen geeft aan waar u de informatie die u zoekt, kunt vinden. Met behulp van het trefwoordenregister kunt u specifieke informatie zoeken. In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's getoond. De bediening van rechtsgestuurde auto's is vergelijkbaar. In de gebruikershandleiding worden motoraanduidingen van de fabriek gebruikt. De bijbehorende marktaanduidingen vindt u in de paragraaf "Technische gegevens". Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links, rechts, voor of achter moeten altijd met de blik in de rijrichting worden gezien. De displays van het voertuig ondersteunen mogelijkerwijs uw taal niet. Displaymeldingen en etiketten in het interieur staan vet gedrukt.

6 4 Inleiding Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig 9 Gevaar Teksten met de vermelding 9 Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensgevaar inhouden. 9 Waarschuwing Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan raken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden. Symbolen Verwijzingen naar andere pagina's worden aangeduid met 3. 3 betekent "zie pagina". We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot verwondingen leiden. Voorzichtig

7 Inleiding 5

8 6 Kort en bondig Kort en bondig Basisinformatie Auto ontgrendelen Ontgrendelen met sleutel Ontgrendelen met handzender Draai de sleutel in het bestuurdersportier naar de voorkant van de auto. Toets Ä indrukken om de auto te ontgrendelen. Druk op de toets Å om alleen de bagageruimte te ontgrendelen. Open de portieren door aan de handgrepen te trekken. Om de achterklep te openen, toets onder de hendel van de achterklep indrukken. Afstandsbediening 3 19, centrale vergrendeling 3 20, bagageruimte 3 24, elektrisch bediende ruiten 3 28.

9 Kort en bondig 7 Stoelverstelling Zitpositie Rugleuning voorstoelen Zithoogte Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Stoelpositie 3 33, stoelverstelling Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. Aan handwiel draaien. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. Stoelpositie 3 33, stoelverstelling Pompbeweging van de hendel omhoog = stoel hoger omlaag = stoel lager Hendel omhoog trekken en meer of minder gewicht op stoel zetten om deze hoger of lager te zetten. Stoelpositie 3 33, stoelverstelling 3 34.

10 8 Kort en bondig Hoofdsteunverstelling Veiligheidsgordel Spiegelverstelling Binnenspiegel Ontgrendeling indrukken, hoogte verstellen, vastklikken. Hoofdsteunen Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot vastklikken. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten en moet strak tegen het lichaam aanliggen. De rugleuningen mogen niet te ver naar achteren hellen (maximaal ca. 25 ). Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Stoelpositie 3 33, veiligheidsgordels 3 38, airbagsysteem Verstel de hendel aan de onderkant om verblinding te verminderen. Binnenspiegel 3 28.

11 Kort en bondig 9 Buitenspiegels Stuurwiel instellen Hendel in de gewenste richting kantelen. Desbetreffende buitenspiegel selecteren door de knop naar links _ of rechts 6 te draaien. Beweeg daarna de knop om de spiegel te verstellen. In de stand o is geen enkele spiegel geselecteerd. Bolle buitenspiegels 3 27, elektrische verstelling 3 27, inklapbare buitenspiegels 3 27, verwarmde buitenspiegels Hendel ontgrendelen, stuurwiel verstellen, hendel vastklikken en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Airbagsysteem 3 41, contactslotstanden

12 10 Kort en bondig Overzicht instrumentenpaneel

13 Kort en bondig 11 1 Vaste ventilatieopeningen Zijdelingse luchtroosters Lichtschakelaar Richtingaanwijzers, lichtsignaal, dimlicht en grootlicht Instrumenten Driver Information Centre Voorruitenwisser, wis-/ wasinstallatie voorruit, wis-/wasinstallatie achterruit Dagteller terugzetten Middelste luchtroosters Koplampverstelling Bedieningsorganen Driver Information Center Tripcomputer Instrumentenverlichting Alarmknipperlichten Mistlampen Mistachterlicht Verwarmbare achterruit Verwarmbare buitenspiegels Passagiersairbag Handschoenenkastje Verwarming en ventilatie Elektronische klimaatregeling (ECC) Schakelpook, handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Contactslot met stuurslot Afstandsbediening op stuurwiel Claxon Bestuurdersairbag Stuurwiel instellen Cruisecontrol Zekeringenkast Ontgrendelingshandgreep motorkap Rijverlichting Lichtschakelaar draaien: = uit / dagrijlicht 9 = zijmarkeringslichten / koplampen Verlichting 3 88, Dagrijlicht 3 89.

14 12 Kort en bondig Mistlampen Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Richtingaanwijzers Druk op de lichtschakelaar: > = mistlampen r = mistachterlicht lichtsignaal = hendel naar u toe trekken grootlicht = hendel van u af duwen dimlicht = hendel naar u toe trekken Grootlicht 3 88, lichtsignaal hendel omhoog hendel omlaag = rechter richtingaanwijzer = linker richtingaanwijzer Richtingaanwijzers 3 90.

15 Kort en bondig 13 Alarmknipperlichten Claxon Wis-/wasinstallatie Voorruitwissers Bediening met toets. Alarmknipperlichten j indrukken. Hendel draaien: = uit Ç = intervalwissen È = langzaam É = snel Hendel omhoog duwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwisser uitgeschakeld is. Voorruitwisser 3 62, wisserblad vervangen

16 14 Kort en bondig Voorruit- en koplampsproeiers Achterruitwisser en achterruitsproeier Klimaatregeling Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels Hendel naar u toe trekken. Voorruitsproeiers en koplampsproeiers 3 62, sproeiervloeistof Aan band draaien om de achterruitenwisser te activeren. Als de voorruitwisser aanstaat, wordt de achterruitwisser bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch ingeschakeld. Hendel van u af duwen: Er wordt sproeiervloeistof op de achterruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Wis-/wasinstallatie achterruit Ü-toets indrukken om verwarming in te schakelen. Verwarmbare achterruit 3 31.

17 Kort en bondig 15 Ruiten ontwasemen en ontdooien Airconditioning Elektronische klimaatregeling (ECC) Versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Draaiknop voor temperatuur in de hoogste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Luchtverdeelschakelaar op V zetten. Koeling n aan. Verwarmbare achterruit Ü aan. Toets Ê indrukken. Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de aanjager draait met een hoge snelheid. Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets AUTO indrukken, Klimaatregelsysteem 3 94, Elektronisch klimaatregelsysteem Achteruit: vanuit stilstand 3 seconden na het intrappen van het koppelingspedaal de ring op de schakelpook omhoogtrekken en de versnelling inschakelen. Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen.

18 16 Kort en bondig Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak N = neutrale stand o = rijstand + = hogere versnelling - = lagere versnelling A/M = wisselen tussen automatische en handgeschakelde modus R = achteruitversnelling (met vergrendeling keuzehendel) Geautomatiseerde versnellingsbak Voordat u wegrijdt Vóór het wegrijden controleren Bandenspanning en -staat 3 142, Motoroliepeil en vloeistofniveaus Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw of ijs en gebruiksklaar. Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 27, 3 33, Werking van remsysteem bij lage snelheid, vooral bij vochtige remmen.

19 Kort en bondig 17 Motor starten dieselmotoren: draai de sleutel naar stand MAR voor het voorgloeien en wacht totdat de controlelamp! dooft sleutel kort naar stand AVV draaien en loslaten Motor starten Stop/Start-systeem sleutel naar stand MAR draaien verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt trap de koppeling en rem in geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak schakelt automatisch naar N (neutraal) bedien het gaspedaal niet Als de auto langzaam rijdt of stilstaat en aan bepaalde voorwaarden is voldaan, activeer dan een Autostop zoals hieronder beschreven: Bedien het koppelingspedaal Zet de hendel in de neutraalstand Laat het koppelingspedaal los Een Autostop wordt aangegeven wanneer ^ op het Driver Information Center verschijnt Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen. Stop/Start-systeem

20 18 Kort en bondig Parkeren Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder op de ontgrendelingsknop te drukken. Op een aflopende of oplopende helling zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd de rem in om de bedieningskracht te verminderen. Zet de motor af. Contactsleutel naar stand STOP draaien en deze eruit trekken. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot merkbaar vergrendelt. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de eerste versnelling inschakelen. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Op een aflopende helling voor het uitschakelen van het contact de achteruitversnelling inschakelen. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Vergrendel de auto met de toets e op de handzender. De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. De ondergrond kan door de hoge temperatuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten. Sluit de ruiten. Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in werking treden Na een rit waarbij met hoge motortoerentallen of met hoge motorbelasting werd gereden, de motor vóór het afzetten gedurende een korte tijd met lage belasting laten draaien of gedurende ca. 30 seconden stationair laten lopen om de turbolader te beschermen. Sleutels, sloten 3 19, auto een langere tijd stilzetten

21 Sleutels, portieren en ruiten 19 Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, sloten Portieren Antidiefstalbeveiliging Buitenspiegels Binnenspiegel Ruiten Sleutels, sloten Sleutels Reservesleutels Het sleutelnummer staat in de Car Pass of op een afneembaar label. Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden vermeld aangezien de sleutels deel uitmaken van de startbeveiliging. Sloten Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Om uit te klappen toets indrukken. Om in te klappen eerst toets indrukken. Car Pass Op de Car Pass staan veiligheidstechnische autogegevens. Daarom moet deze goed worden bewaard. Een eventueel ingeschakelde werkplaats heeft voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden deze autogegevens nodig. Handzender

22 20 Sleutels, portieren en ruiten Wordt gebruikt voor: Centrale vergrendeling 3 20 Vergrendelingssysteem 3 26 Elektrisch bediende ruiten 3 28 De afstandsbediening heeft een bereik van maximaal 5 meter. Dit kan beperkt worden door invloeden van buitenaf. Brandende alarmknipperlichten dienen als bevestiging. Afstandsbediening met zorg behandelen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden. Storing Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergrendeld of ontgrendeld, kan dit het gevolg zijn van het volgende: Bereik overschreden Batterijspanning te laag Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het bereik Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde, snel opeenvolgende activering van de handzender, waardoor de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken Storing door radiogolven afkomstig van externe zenders met een hoog vermogen Ontgrendelen Batterij van de afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij meteen vervangen. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Klap de sleutel uit en demonteer de batterijhouder door de schroef met een geschikte schroevendraaier los te schroeven. Haal de batterijhouder uit de sleutel en vervang de batterij (type CR 2032). Breng deze in de juiste richting aan. Breng de batterijhouder weer aan in de schroef en draai de schroef vast. Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt de voorportieren, de zijschuifdeuren en de bagageruimte.

23 Sleutels, portieren en ruiten 21 Door aan de binnenste portierhandgreep te trekken wordt het desbetreffende portier ontgrendeld en geopend. Om veiligheidsredenen kan de auto niet worden vergrendeld, wanneer de sleutel in het contactslot steekt. Ontgrendelen Let op Bij een aanrijding vanaf een bepaalde zwaarte wordt de auto automatisch ontgrendeld. Brandstofblokkeersysteem Bestelwagen Toets Ä indrukken: Voordeuren worden ontgrendeld. Toets Å indrukken: Achterdeuren/ achterklep en zijschuifdeuren worden ontgrendeld. Combi, Combo Tour Toets Ä indrukken: Alle portieren, achterdeuren / achterklep en de zijschuifdeuren worden ontgrendeld. Toets Å indrukken: Alleen achterdeuren/achterklep worden ontgrendeld. Let op Na het ingrijpen blijft de diefstalvergrendeling op de zijschuifdeur zelfs na het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening ingegrepen. Diefstalvergrendeling Vergrendelen Sluit alle deuren. Bij een niet goed gesloten deur werkt de centrale vergrendeling niet. Toets e indrukken. Alle portieren, achterdeuren / achterklep en de zijschuifdeuren worden vergrendeld.

24 22 Sleutels, portieren en ruiten Automatisch vergrendelen De auto kan zodanig worden geconfigureerd dat de portieren bij snelheden van meer dan 20 km/u automatisch worden vergrendeld. Driver Information Center Bagageruimte van binnenuit ontgrendelen Kindersloten 9 Waarschuwing Gebruik de kindersloten wanneer kinderen op de achterste zitplaatsen worden vervoerd. Portieren Schuifdeur Toets Å indrukken: De bagageruimte (achterdeuren / achterklep en zijschuifdeuren) is ontgrendeld. Als de bagageruimte vergrendeld is, brandt de LED in de toets. Gebruik een geschikt gereedschap en draai het kinderslot op de zijschuifdeur in de horizontale stand. Het portier kan van binnenuit niet geopend worden. Om de functie te deactiveren, draait u de kinderslotschakelaar in de verticale stand. Aan binnenhandgreep trekken en deur verschuiven. Voorzichtig Controleer vóór het wegrijden of de zijdeur geheel gesloten is en dicht zit. Centrale vergrendeling 3 20.

25 Sleutels, portieren en ruiten 23 Voorzichtig Open de zijschuifdeur niet wanneer de tankklep nog open is. Tanken Diefstalvergrendeling Draai de schakelaar van de vergrendeling op de zijschuifdeur met een geschikt gereedschap in de vergrendelde stand 1. De deur kan van buiten af niet worden geopend. De diefstalvergrendeling blijft zelfs na het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening ingeschakeld. Schakel deze uit door de schakelaar in de ontgrendelde stand te zetten 2. Achterdeuren De deur wordt van de binnenkant geopend door de binnenste handgreep omlaag te drukken. Open de deur en schakel de diefstalvergrendeling in om te voorkomen dat de zijschuifdeur van buiten af wordt geopend. Om de linker achterdeur te openen aan de buitenste handgreep trekken.

26 24 Sleutels, portieren en ruiten De rechter achterdeur wordt ontgrendeld met de hendel. 9 Waarschuwing Wanneer de auto langs de kant van de weg geparkeerd is en de achterportieren openstaan, zijn de achterlichten mogelijk niet te zien. Medeweggebruikers attent maken op de auto door een gevarendriehoek te gebruiken of andere apparatuur zoals aanbevolen door het verkeersreglement in uw land. De deuren worden met deurvangers onder een hoek van 90º gehouden. Open de deuren 180 door op de klink te drukken en deze in de gewenste stand te openen. 9 Waarschuwing Ver openslaande deuren goed vastzetten bij maximale opening. Geopende deuren kunnen door de wind met kracht dichtslaan! Altijd eerst de rechter deur sluiten en daarna de linker deur. Centrale vergrendeling Bagageruimte Achterklep Openen Toets onder de lijst indrukken. 9 Gevaar Niet met een geopende of op een kier staande achterklep rijden, bijv. bij het vervoer van omvangrijke bagage, omdat er dan giftige,

27 Sleutels, portieren en ruiten 25 onzichtbare en reukloze uitlaatgassen de auto kunnen binnendringen. Hierdoor kunt u bewusteloos raken en zelfs sterven. Sluiten Achterklep in noodsituaties van binnenuit openen Voorzichtig Voordat u de achterklep opent, moet u kijken of er boven de auto niets in de weg zit, zoals een garagedeur, om schade van de achterklep te voorkomen. Controleer altijd het bewegingsgebied boven en achter de achterklep. Let op Afhankelijk van het gewicht van eventueel gemonteerde accessoires blijft de achterklep mogelijk niet in geopende stand staan. Binnenste handgreep gebruiken. Alvorens weg te rijden controleren of de achterklep goed dichtzit. Centrale vergrendeling Via ene toegangsgat (pijlen) kan het achterklepslot met geschikt gereedschap worden ontgrendeld. Druk op de hendel rechts om de achterklep te ontgrendelen en te openen.

28 26 Sleutels, portieren en ruiten Antidiefstalbeveiliging Vergrendelingssysteem 9 Waarschuwing Niet inschakelen als er zich personen in de auto bevinden! Ontgrendelen van de binnenzijde is niet mogelijk. Alle portieren worden tegen openen beveiligd. Voor activering van het systeem moeten alle portieren gesloten zijn. Het systeem wordt automatisch op elk portier uitgeschakeld bij: het ontgrendelen van de portieren het in MAR draaien van de contactsleutel Inschakelen Druk op de handzender twee keer op e. Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van de contactschakelaar en het controleert of de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart. De startbeveiliging activeert zichzelf automatisch nadat u de sleutel uit de contactschakelaar hebt gehaald. Brandt controlelamp d bij het starten, dan is er een storing in het systeem: de auto kan niet worden gestart. Contact uitschakelen en opnieuw proberen te starten. Als d blijft branden, kunt u proberen om de motor met de reservesleutel te starten en daarna de hulp van een werkplaats inroepen. Let op De startbeveiliging vergrendelt de portieren niet. De auto na het verlaten altijd vergrendelen Controlelamp d 3 77.

29 Sleutels, portieren en ruiten 27 Buitenspiegels Bolle vorm De bolle buitenspiegel bevat een asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn, waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten. Handmatig verstellen De onderste spiegels zijn niet te verstellen. Elektrische verstelling Inklappen Spiegels instellen door deze in de gewenste richting te draaien. Desbetreffende buitenspiegel selecteren door de knop naar links _ of rechts 6 te draaien. Beweeg daarna de knop om de spiegel te verstellen. In de stand o is geen enkele spiegel geselecteerd. Voor de veiligheid van voetgangers klappen de buitenspiegels bij aanstoten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door licht op de spiegelbehuizing te drukken terugduwen. Parkeerstand U klapt de buitenspiegels in door zachtjes op de buitenrand van de behuizing te drukken, bijv. bij een krappe parkeerplek.

30 28 Sleutels, portieren en ruiten Verwarmde spiegels Om in te schakelen toets Ü indrukken. De verwarming werkt bij een draaiende motor en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld. Binnenspiegel Handmatige dimfunctie Om verblinding te verminderen, de hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing verstellen. Ruiten Voorruit Stickers op de voorruit Breng rondom de binnenspiegel geen stickers, zoals bijv. tolvignetten of soortgelijke stickers aan. Handbediende ruiten De portierruiten zijn met de handslingers te bedienen. Elektrisch bediende ruiten 9 Waarschuwing Wees voorzichtig bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen. Als er achterin kinderen zitten, moet u de kinderbeveiliging van de elektrische ruitbediening inschakelen.

31 Sleutels, portieren en ruiten 29 Ruiten tijdens het sluiten goed in de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld raakt. Schakel het contact in om de elektrisch bediende ruiten te bedienen. Druk de schakelaar van de desbetreffende ruit in om de ruit te openen of trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten. Kort induwen of uittrekken: ruit bij vasthouden van de schakelaar gaat in stappen omhoog of omlaag Toets indrukken of uittrekken en loslaten: ruit gaat geheel omhoog of omlaag met geactiveerde beveiligingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in dezelfde richting te bedienen. Bij losgetrokken contactsleutel of in de stand STOP kunnen de ruiten na het openen van een portier ca. 2 minuten worden bediend en worden gedeactiveerd. Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch sluiten op weerstand, dan stopt het sluiten onmiddellijk en beweegt de ruit weer omlaag. Bij het vijf keer binnen een minuut activeren van de beveiligingsfunctie wordt deze gedeactiveerd. De ruiten sluiten alleen in stappen en niet automatisch. Activeer de ruitelektronica door de ruiten te openen. De beveiligingsfunctie werkt weer en de ruiten werken normaal. Overbelasting Door herhaalde, snel opeenvolgende bediening wordt de stroomvoorziening van de ruitbediening enige tijd onderbroken. Elektrisch bediende ruiten initialiseren Als de ruiten niet automatisch sluiten (bijv. na het loskoppelen van de accu), dan moet u de ruitelektronica als volgt activeren: 1. Portieren sluiten. 2. Ontsteking inschakelen. 3. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog eens 5 seconden eraan trekken. 4. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.

32 30 Sleutels, portieren en ruiten Kinderbeveiliging voor achterportierruiten Achterste zijruiten Achterste zijruiten openen Druk op schakelaar, om elektrisch bediende ruiten achter te deactiveren. Druk voor het activeren nogmaals op,. Ruiten van de buitenzijde bedienen Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de auto kunnen de ruiten van buiten de auto op afstand worden bediend. Centrale vergrendeling Houd de knop Ä ingedrukt om de ruiten te openen. Houd de knop e ingedrukt om de ruiten te sluiten. Laat de knop los om de ruit te stoppen. Zet de hendel naar buiten totdat de ruit geheel open is. Trek de hendel naar u toe en druk erop totdat de ruit geheel gesloten is.

33 Sleutels, portieren en ruiten 31 Achterruitverwarming Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen aanwezige make-upspiegels tijdens het rijden gesloten houden. Aan de achterkant van de zonneklep zit een kaartjeshouder. Om in te schakelen toets Ü indrukken. De verwarming werkt bij een draaiende motor en wordt na korte tijd automatisch uitgeschakeld. Zonnekleppen Om verblinding te vermijden kunnen de zonnekleppen worden neergeklapt en opzij worden gedraaid.

34 32 Stoelen, veiligheidssystemen Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdsteunen Voorstoelen Achterbank Veiligheidsgordels Airbagsysteem Kinderveiligheidssystemen Hoofdsteunen Stand 9 Waarschuwing Alleen met correct ingestelde hoofdsteunen rijden. De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de bovenzijde van het hoofd. Is dit bij zeer lange personen niet mogelijk, dan de hoofdsteun in de hoogste stand zetten (bij zeer kleine personen de hoofdsteun juist in de laagste stand zetten). Instellen Hoofdsteunen voor, hoogteverstelling Knop aan de zijkant indrukken, hoogte instellen en vergrendelen.

35 Stoelen, veiligheidssystemen 33 Hoofdsteunen achter, hoogteverstelling Let op Goedgekeurde accessoires mogen alleen bevestigd worden als de stoel niet wordt gebruikt. Voorstoelen Stoelpositie 9 Waarschuwing Alleen met een correct ingestelde stoel rijden. Hoofdsteun omhoogtrekken of borgveren indrukken om hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te schuiven. Verwijderen Hoofdsteunen achter, verwijderen Druk beide pallen in, trek de hoofdsteun omhoog en verwijder deze. Berg de verwijderde in de bagageruimte op. Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De afstand tot de pedalen zo instellen dat de benen bij het intrappen van de pedalen licht gebogen zijn. De passagiersstoel voor zo ver mogelijk naar achteren schuiven.

36 34 Stoelen, veiligheidssystemen Met schouders zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De hoek van de rugleuning dusdanig instellen dat u het stuurwiel met licht gebogen armen kunt vastpakken. Bij het verdraaien van het stuurwiel, contact blijven houden tussen schouders en rugleuning. De rugleuning niet te ver laten achteroverhellen. De aanbevolen maximale hellingshoek bedraagt ca. 25. Stuurwiel instellen De zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en alle instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakframe moet minstens een handbreed tussenruimte zitten. De dijen moeten licht op de zitting rusten, zonder druk uit te oefenen. Hoofdsteun instellen Hoogte veiligheidsgordel instellen Stoelverstelling Rijd alleen met goed vastgeklikte stoelen en rugleuningen. 9 Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. 9 Waarschuwing Berg nooit voorwerpen onder de stoelen op, behalve in het opbergvak onder de passagiersstoel Zitpositie Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten.

37 Stoelen, veiligheidssystemen 35 Rugleuning voorstoelen Zithoogte Armsteun Aan handwiel draaien. Bij het verstellen de rugleuning niet belasten. Pompbeweging van de hendel omhoog = stoel hoger omlaag = stoel lager Armsteun zo nodig omhoog of omlaag zetten. Hendel omhoog trekken en meer of minder gewicht op stoel zetten om deze hoger of lager te zetten.

38 36 Stoelen, veiligheidssystemen Verwarming Achterbank Zitplaatsen achterin De stoelverwarming activeren door bij ingeschakelde ontsteking toets ß voor de betreffende voorstoel in te drukken. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Druk de knop ß nogmaals in om de stoelverwarming te deactiveren. Langdurig gebruik voor personen met een gevoelige huid wordt afgeraden. 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Stoelen neerklappen De bagageruimte kan worden vergroot door de achterstoelen neer te klappen. 9 Waarschuwing Bij het opklappen van de bank voorzichtig zijn oppassen voor bewegende delen. Ervoor zorgen dat de bank goed vastzit wanneer deze volledig ingeklapt is. Laat de hoofdsteun zakken en leg de veiligheidsgordel aan een kant opzij. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking Trek aan de ontgrendelingshefboom en klap de rugleuning naar de zitting. Trek aan het onderste bandje en klap de stoel naar voren.

39 Stoelen, veiligheidssystemen 37 Zet de rugleuning omhoog en verstel de hoofdsteun. De rugleuning is goed vastgeklikt wanneer de rode markering op de ontgrendelingshefboom niet meer zichtbaar is. Stoelen aanbrengen Zet de ingeklapte stoel rechtop vast door het flexibele koord op het stoelframe aan de hoofdsteun op de achterbank te bevestigen. Stoelen uitklappen Laat de achterbank zakken door het flexibele koord los te maken en de stoel op de vloer te laten zakken. Hierbij moet de achtersteun op het ankerpunt zitten en goed vergrendeld zijn. Stoelen verwijderen Verwijder de hoofdsteun 3 32 en verwijder zo nodig de afdekking bagageruimte Druk met de stoel rechtop op de ontgrendelingshefboom en verwijder de stoel compleet. Berg de hoofdsteun achter op het stoelframe op. Bevestig de voorsteunen van de stoel compleet op de ankerpunten. Druk op de ontgrendelingshefboom om te controleren of de stoel goed vergrendeld is. Haal de hoofdsteun achter uit het stoelframe. Laat de stoel op de vloer zakken. Hierbij moet de achtersteun op het ankerpunt zitten en goed vergrendeld zijn.

40 38 Stoelen, veiligheidssystemen Zet de rugleuning omhoog en plaats de hoofdsteun weer. De rugleuning is goed vastgeklikt wanneer de rode markering op de ontgrendelingshefboom niet meer zichtbaar is. 9 Waarschuwing Controleer bij het plaatsen van het zitje of het goed op de ankerpunten zit, de vergrendelpallen goed zijn vastgeklikt en de rugleuning weer in de juiste stand staat. Veiligheidsgordels De veiligheidsgordels worden bij snel optrekken of hard remmen geblokkeerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Daarom neemt het gevaar voor letsel aanzienlijk af. 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor gebruik door slechts één persoon tegelijk. Kinderveiligheidssysteem Alle onderdelen van het gordelsysteem regelmatig op schade, verontreiniging en juiste werking controleren. Beschadigde onderdelen laten vervangen. Na een aanrijding de veiligheidsgordels en de gordelspanners door een werkplaats laten vervangen.

41 Stoelen, veiligheidssystemen 39 Let op Zorg dat de veiligheidsgordels niet door schoenen of voorwerpen met scherpe randen beschadigd raken klem komen te zitten. Oprolautomaten vrijhouden van vuil. Gordelverklikker X Gordelkrachtbegrenzers De gordelkrachtbegrenzers van de voorstoelen beperken de krachten die inwerken op de inzittenden, doordat de gordels tijdens een botsing geleidelijk worden ontspannen. Gordelspanners De gordelsloten van de voorstoelen worden bij een voldoende zware frontale botsing of bij een aanrijding van achteren strakgetrokken. 9 Waarschuwing Onjuist handelen (bijv. het verwijderen of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking stellen. Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de voortdurend brandende controlelamp v Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners worden slechts eenmaal geactiveerd. Let op Bevestig of monteer geen accessoires of andere voorwerpen die de werking van de gordelspanners kunnen verstoren. Geen aanpassingen aan onderdelen van de gordelspanners aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Driepuntsgordel Bevestiging Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien voor u langs halen en de gesp in het slot steken. Heupgordel tijdens het rijden van tijd tot tijd strak trekken door aan de schoudergordel te trekken. Gordelverklikker X 3 72.

42 40 Stoelen, veiligheidssystemen Hoogteverstelling Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen. 9 Waarschuwing De gordel niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van uw kleding laten lopen. 1. Gordel iets uittrekken. 2. Toets omlaag drukken. 3. Hoogte instellen en vergrendelen. Hoogte zo instellen dat de gordel over de schouder loopt. Gordel mag niet langs de hals of bovenarm lopen. Niet instellen tijdens het rijden.

43 Stoelen, veiligheidssystemen 41 Demonteren Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Veiligheidsgordels van achterbank De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin kan alleen uit het oprolmechanisme worden getrokken als de rugleuning in de achterste stand staat. Gebruik van de veiligheidsgordel tijdens de zwangerschap 9 Waarschuwing De heupgordel moet zo laag mogelijk over het bekken lopen om druk op de buik te voorkomen. Airbagsysteem Het airbagsysteem bestaat uit meerdere afzonderlijke systemen afhankelijk van de omvang van de uitrusting. Bij het activeren worden de airbags binnen enkele milliseconden gevuld. Ook het leeglopen van de airbags verloopt zo snel, dat dit tijdens een aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt. Let op Afhankelijk van de ernst van een botsing worden het brandstofsysteem en de motor omwille van de veiligheid wellicht geblokkeerd resp. uitgeschakeld. Brandstofblokkeersysteem terugzetten; zie "Berichten brandstofsysteem" Let op Voor de vervangingsdatums van de onderdelen van het airbagsysteem verwijzen wij u naar het etiket in het handschoenenkastje. Neem voor het vervangen van de onderdelen van het airbagsysteem contact op met een werkplaats.

44 42 Stoelen, veiligheidssystemen 9 Waarschuwing Bij onoordeelkundige behandeling kunnen de airbagsystemen op explosieve wijze in werking treden. Let op Ter hoogte van de middenconsole bevindt zich de regelelektronica van het airbagsysteem en de gordelspanners. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Bevestig geen voorwerpen op de afdekkingen van de airbags en bedek ze niet met andere materialen. Elke airbag treedt slechts eenmaal in werking. Geactiveerde airbags onmiddellijk laten vervangen door een werkplaats. Ook moeten eventueel het stuurwiel, het instrumentenbord, plaatwerk, de portierafdichtingen, handgrepen en de stoelen worden vervangen. Geen aanpassingen in het airbagsysteem aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. 9 Waarschuwing Bij het ontplooien van de airbags kunnen ontsnappende hete gassen brandwonden veroorzaken. Controlelamp v voor airbagsystemen Storing Bij een storing in de airbag en gordelspanners licht het controlelampje v op de instrumentengroep op. Het systeem is buiten werking. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp v Kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel met airbagsystemen Waarschuwing conform ECE R94.02: EN: NEVER use a rear-facing child restraint system on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur. DE: Nach hinten gerichtete Kindersitze NIEMALS auf einem Sitz verwenden, der durch einen davor befindlichen AKTIVEN AIRBAG geschützt ist, da dies den TOD oder SCHWERE VERLETZUNGEN DES KINDES zur Folge haben kann. FR: NE JAMAIS utiliser un siège d'enfant orienté vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLA BLE ACTIF placé devant lui, sous

45 Stoelen, veiligheidssystemen 43 peine d'infliger des BLESSURES GRAVES, voire MORTELLES à l'en FANT. ES: NUNCA utilice un sistema de retención infantil orientado hacia atrás en un asiento protegido por un AIR BAG FRONTAL ACTIVO. Peligro de MUERTE o LESIONES GRAVES para el NIÑO. RU: ЗАПРЕЩАЕТСЯ устанавливать детское удерживающее устройство лицом назад на сиденье автомобиля, оборудованном фронтальной подушкой безопасности, если ПОДУШКА НЕ ОТКЛЮЧЕНА! Это может привести к СМЕРТИ или СЕРЬЕЗНЫМ ТРАВМАМ РЕБЕНКА. NL: Gebruik NOOIT een achterwaarts gericht kinderzitje op een stoel met een ACTIEVE AIRBAG ervoor, om DODELIJK of ERNSTIG LETSEL van het KIND te voorkomen. DA: Brug ALDRIG en bagudvendt autostol på et forsæde med AKTIV AIR BAG, BARNET kan komme i LIVS FARE eller komme ALVORLIGT TIL SKADE. SV: Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol på ett säte som skyddas med en framförvarande AKTIV AIRBAG. DÖDSFALL eller ALLVARLIGA SKA DOR kan drabba BARNET. FI: ÄLÄ KOSKAAN sijoita taaksepäin suunnattua lasten turvaistuinta istuimelle, jonka edessä on AKTIIVINEN TURVATYYNY, LAPSI VOI KUOLLA tai VAMMAUTUA VAKAVASTI. NO: Bakovervendt barnesikringsutstyr må ALDRI brukes på et sete med AKTIV KOLLISJONSPUTE foran, da det kan føre til at BARNET utsettes for LIVSFARE og fare for ALVORLIGE SKADER. PT: NUNCA use um sistema de retenção para crianças voltado para trás num banco protegido com um AIRBAG ACTIVO na frente do mesmo, poderá ocorrer a PERDA DE VIDA ou FERIMENTOS GRAVES na CRIANÇA. IT: Non usare mai un sistema di sicurezza per bambini rivolto all'indietro su un sedile protetto da AIRBAG AT TIVO di fronte ad esso: pericolo di MORTE o LESIONI GRAVI per il BAMBINO! EL: ΠΟΤΕ μη χρησιμοποιείτε παιδικό κάθισμα ασφαλείας με φορά προς τα πίσω σε κάθισμα που προστατεύεται από μετωπικό ΕΝΕΡΓΟ ΑΕΡΟΣΑΚΟ, διότι το παιδί μπορεί να υποστεί ΘΑΝΑΣΙΜΟ ή ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ. PL: NIE WOLNO montować fotelika dziecięcego zwróconego tyłem do kierunku jazdy na fotelu, przed którym znajduje się WŁĄCZONA PO DUSZKA POWIETRZNA. Niezastosowanie się do tego zalecenia może być przyczyną ŚMIERCI lub POWAŻ NYCH OBRAŻEŃ u DZIECKA. TR: Arkaya bakan bir çocuk emniyet sistemini KESİNLİKLE önünde bir AKTİF HAVA YASTIĞI ile korunmakta olan bir koltukta kullanmayınız. ÇOCUK ÖLEBİLİR veya AĞIR ŞE KİLDE YARALANABİLİR.

46 44 Stoelen, veiligheidssystemen UK: НІКОЛИ не використовуйте систему безпеки для дітей, що встановлюється обличчям назад, на сидінні з УВІМКНЕНОЮ ПОДУШКОЮ БЕЗПЕКИ, інакше це може призвести до СМЕРТІ чи СЕРЙОЗНОГО ТРАВМУВАННЯ ДИТИНИ. HU: SOHA ne használjon hátrafelé néző biztonsági gyerekülést előlről AKTÍV LÉGZSÁKKAL védett ülésen, mert a GYERMEK HALÁLÁT vagy KOMOLY SÉRÜLÉSÉT okozhatja. HR: NIKADA nemojte koristiti sustav zadržavanja za djecu okrenut prema natrag na sjedalu s AKTIVNIM ZRAČ NIM JASTUKOM ispred njega, to bi moglo dovesti do SMRTI ili OZBILJN JIH OZLJEDA za DIJETE. SL: NIKOLI ne nameščajte otroškega varnostnega sedeža, obrnjenega v nasprotni smeri vožnje, na sedež z AKTIVNO ČELNO ZRAČNO BLA ZINO, saj pri tem obstaja nevarnost RESNIH ali SMRTNIH POŠKODB za OTROKA. SR: NIKADA ne koristiti bezbednosni sistem za decu u kome su deca okrenuta unazad na sedištu sa AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred sedišta zato što DETE može da NA STRADA ili da se TEŠKO POVREDI. MK: НИКОГАШ не користете детско седиште свртено наназад на седиште заштитено со АКТИВНО ВОЗДУШНО ПЕРНИЧЕ пред него, затоа што детето може ДА ЗАГИНЕ или да биде ТЕШКО ПОВРЕДЕНО. BG: НИКОГА не използвайте детска седалка, гледаща назад, върху седалка, която е защитена чрез АКТИВНА ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА пред нея - може да се стигне до СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на ДЕТЕТО. RO: Nu utilizaţi NICIODATĂ un scaun pentru copil îndreptat spre partea din spate a maşinii pe un scaun protejat de un AIRBAG ACTIV în faţa sa; acest lucru poate duce la DECESUL sau VĂTĂMAREA GRAVĂ a COPI LULUI. CS: NIKDY nepoužívejte dětský zádržný systém instalovaný proti směru jízdy na sedadle, které je chráněno před sedadlem AKTIVNÍM AIR BAGEM. Mohlo by dojít k VÁŽNÉMU PORANĚNÍ nebo ÚMRTÍ DÍTĚTE. SK: NIKDY nepoužívajte detskú sedačku otočenú vzad na sedadle chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM, pretože môže dôjsť k SMRTI alebo VÁŽ NYM ZRANENIAM DIEŤAŤA. LT: JOKIU BŪDU nemontuokite atgal atgręžtos vaiko tvirtinimo sistemos sėdynėje, prieš kurią įrengta AKTYVI ORO PAGALVĖ, nes VAIKAS GALI ŽŪTI arba RIMTAI SUSIŽALOTI. LV: NEKĀDĀ GADĪJUMĀ neizmantojiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti sēdvietā, kas tiek aizsargāta ar tās priekšā uzstādītu AKTĪVU DRO ŠĪBAS SPILVENU, jo pretējā gadījumā BĒRNS var gūt SMAGAS TRAUMAS vai IET BOJĀ.

47 Stoelen, veiligheidssystemen 45 ET: ÄRGE kasutage tahapoole suunatud lapseturvaistet istmel, mille ees on AKTIIVSE TURVAPADJAGA kaitstud iste, sest see võib põhjustada LAPSE SURMA või TÕSISE VIGAS TUSE. Gebruik afgezien van de waarschuwing conform ECE R94.02 omwille van de veiligheid nooit een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voor met actieve frontairbag. 9 Gevaar Gebruik geen kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel met actieve frontairbag. Airbag deactiveren Frontaal airbagsysteem Het frontale airbagsysteem bestaat uit een airbag in het stuurwiel en een airbag in het instrumentenpaneel aan de passagierszijde. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Ook zit er een waarschuwingssticker op de zonneklep van de passagier. Kinderveiligheidssystemen Airbag deactiveren Het frontairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding aan de voorzijde. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en hoofd van de inzittenden voorin de auto aanzienlijk afneemt.

48 46 Stoelen, veiligheidssystemen 9 Waarschuwing Alleen bij een correcte zitpositie is optimale bescherming mogelijk Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Veiligheidsgordel correct omleggen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming bieden. Zijdelings airbagsysteem Het zijairbagsysteem bestaat uit een airbag in de rugleuning van beide voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Het zijairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige zijdelingse aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en de heupen bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Let op Op de voorstoelen alleen stoelhoezen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdekken. Airbag deactiveren Wanneer u een kinderveiligheidssysteem op de voorstoel gebruikt, moet u het airbagsysteem van de passagier deactiveren. De sidebagsystemen, de gordelspanners en alle airbagsystemen van de bestuurder blijven actief. Het passagiersairbagsysteem kan worden gedeactiveerd via het menu Instellingen op het Driver Information Center 3 78.

49 Stoelen, veiligheidssystemen 47 Deactiveer het passagiersairbagsysteem als volgt: 1. Druk een keer op de knop SETq om naar het menu Instellingen te gaan. 2. Druk opnieuw (steeds weer) op SETq om de menufuncties te doorlopen totdat menuoptie Bag pass (in standaardversie) - of - Bag passagier (in multifunctionele versie) verschijnt. 3. Druk op de knop R of S om te schakelen van Bag pass on naar Bag pass off (standaardversie) - of - van Bag passagier ingeschakeld naar Bag passagier uiteschakeld (multifunctionele versie) 4. Druk op SETq ter bevestiging van de selectie: op het display verschijnt een bevestigingsbericht. 5. Druk op de knop R of S om Ja te selecteren. 6. Druk kort op SETq ter bevestiging van het deactiveren en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Airbags voor de passagier voorin zijn gedeactiveerd en gaan niet af bij een aanrijding. Controlelamp * op de instrumentengroep licht op en blijft branden. U kunt een kinderzitje aanbrengen in overeenstemming met de tabel Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde airbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag. Zolang de controlelamp * niet brandt, zal het airbagsysteem van de passagiersstoel afgaan in geval van een aanrijding. Indien controlelampen * en v tegelijkertijd branden, zit er een storing in het systeem. De systeemstatus wordt niet aangeduid; er mag niemand op de stoel van de voorpassagier vervoerd worden. Roep onmiddellijk de hulp van een werkplaats in. Verander de status alleen tijdens stilstand terwijl het contact is uitgeschakeld. De status blijft actief tot de volgende verandering. Controlelamp airbag-deactivering Passagiersairbagsysteem voor opnieuw activeren - zie Driver Information Center 3 78.

50 48 Stoelen, veiligheidssystemen Kinderveiligheidssystemen Wij bevelen het Opel kinderveiligheidssysteem aan dat specifiek voor montage in uw auto geschikt is. Wanneer u een kinderveiligheidssysteem gebruikt, moet u de gebruikersen montagehandleiding én de instructies bij het kinderveiligheidssysteem opvolgen. Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen op bepaalde zitplaatsen verboden. 9 Waarschuwing Wanneer een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voorin wordt gebruikt, moeten de airbagsystemen voor de passagiersstoel voorin worden uitgeschakeld; zo niet, dan kan het in werking treden van de airbags het leven van het kind in gevaar brengen. Dit is vooral van belang wanneer naar achteren gerichte kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel voorin worden gebruikt. Juiste systeem selecteren De achterbank is de beste plaats om een kinderzitje vast te maken. Kinderen zo lang mogelijk tegen de rijrichting in vervoeren. Hierdoor wordt de nog erg zwakke ruggengraat van het kind bij een ongeval minder belast. Geschikte veiligheidssystemen voldoen aan ECE of ECE Raadpleeg de lokale wet- en regelgeving voor het verplichte gebruik van kinderveiligheidssystemen. Het kinderveiligheidssysteem dat u gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype. Het kinderveiligheidssysteem moet op de correcte positie in de auto worden gemonteerd. Laat kinderen alleen aan de trottoirkant van de auto uit- en instappen. Wanneer het kinderveiligheidssysteem niet wordt gebruikt, moet u vastzetten met een veiligheidsgordel of verwijderen. Let op Kinderveiligheidssystemen niet beplakken of met andere materialen afdekken. Een kinderveiligheidssysteem dat tijdens een aanrijding werd belast moet worden vervangen.

51 Stoelen, veiligheidssystemen 49 Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Gewichts- of leeftijdsgroep Groep 0: tot 10 kg of ca. 10 maanden Groep 0+: tot 13 kg of ca. 2 jaar Groep I: 9 tot 18 kg of ca. 8 maanden tot 4 jaar Groep II: 15 tot 25 kg of ca. 3 tot 7 jaar Groep III: 22 tot 36 kg of ca. 6 tot 12 jaar Passagiersstoel voor Tweede rij Derde rij geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag buitenste zitplaats middelste zitplaats X U 1 U, < U X X U 1 U, < U X X U 1 U, < U X X X U U X X X U U X 1 = Alleen wanneer het frontaal airbagsysteem is gedeactiveerd. Zet de stoelhoogteverstelling bij het omdoen van een driepuntsgordel in de hoogste stand en zorg ervoor dat de veiligheidsgordel vanaf de bovenste verankering naar voren loopt. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat de gordel bij de gesp gespannen is. < = Autostoel met ISOFIX-bevestiging verkrijgbaar. Bij bevestiging met ISOFIX mogen alleen de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen gebruikt worden. U = Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel. X = Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.

52 50 Stoelen, veiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtsklasse Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen tweede zitrij Op middelste zitplaats tweede zitrij Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL X X Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL X X D ISO/R2 X IL X X C ISO/R3 X IL 1) X X Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL X X C ISO/R3 X IL 1) X X B ISO/F2 X IUF X X B1 ISO/F2X X IUF X X A ISO/F3 X IUF X X Op zitplaatsen derde zitrij IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype. IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = Geen ISOFIX kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. 1) Zet de hoofdsteun geheel omhoog op het Isofix-kinderzitje aan te brengen.

53 Stoelen, veiligheidssystemen 51 ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot 18 kg. D - ISO/R2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 18 kg. E - ISO/R1 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.

54 52 Stoelen, veiligheidssystemen ISOFIXkinderveiligheidssystemen Zet voor het bevestigen van een kinderzitje de hoofdsteun in de stand Top-Tetherbevestigingsogen Bevestig de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de ISOFIX bevestigingsbeugels. ISOFIX veiligheidssystemen voor specifieke auto's worden in de tabel aangeduid met IL. ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn aangeduid met een label op de rugleuning. Aanvullend op de ISOFIX-bevestiging zet u de Top-Tether-band vast aan de Top-Tether-bevestigingsogen. Daarbij moet de bijbehorende gordel tussen de glijstangen van de hoofdsteun lopen. ISOFIX kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie worden in de tabel aangeduid met IUF.

55 Opbergen 53 Opbergen Opbergruimten Bagageruimte Dakdragersysteem Beladingsinformatie Opbergruimten Opbergvakken 9 Waarschuwing Berg geen zware of scherpe objecten in de opbergruimten op. Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling afslaan of een ongeval letsel door rondslingerende voorwerpen oplopen. Opbergvakken instrumentenpaneel De opbergvakken zijn ondergebracht in het instrumentenbord.

56 54 Opbergen Documenthouder Handschoenenkastje Dakconsole Trek de achterkant van de documenthouder omhoog uit het instrumentenbord en laat deze gekanteld staan. Klap de documenthouder weg door deze in het instrumentenbord te laten zakken en deze hoorbaar omlaag vast te drukken. Open de klep van het handschoenenkastje door aan de hendel te trekken. Afhankelijk van de versie kan het handschoenenkastje afsluitbaar zijn. Het handschoenenkastje tijdens het rijden gesloten houden. Bekerhouders De bekerhouders bevinden zich in de console tussen de voorstoelen. De bekerhouders kunnen ook worden gebruikt als houder voor de draagbare asbak Bewaar in de dakconsole alleen lichte voorwerpen, zoals papierwerk of kaarten.

57 Opbergen 55 Opbergvak onder passagiersstoel Bagageruimte Rugleuningen achterbank neerklappen De rugleuning van de achterbank bestaat uit twee delen. U kunt beide delen neerklappen. Verwijder zo nodig de bagageruimteafdekking. Duw de hoofdsteunen omlaag door de pal in te drukken en ingedrukt te houden. Trek aan één kant of beide kanten aan de ontgrendelingshendel en klap de rugleuningen neer op de zitting. Trek aan de lus op het zittingkussen voor toegang tot het opbergvak. Ontgrendelen door de hendel naar u toe te trekken, de onderkant van de stoel staat onder spanning en komt automatisch omhoog.

58 56 Opbergen 9 Waarschuwing Sluiten Klap de stoel geheel naar voren. Wegklappen door stoelen in de vloer te laten zakken totdat ze hoorbaar vastklikken. U klapt de rugleuningen weer omhoog door deze zover rechtop te zetten dat ze hoorbaar vastklikken. De rugleuningen zijn goed vastgeklikt wanneer beide rode merktekens op de ontgrendelingshendels niet meer zichtbaar zijn. Ga voorafgaand aan het weer rechtop zetten van de stoelen na of de veiligheidsgordels goed zitten. Rijd uitsluitend met goed vergrendelde rugleuningen. Als dat niet het geval is, is er een kans op letsel of schade aan de lading of het voertuig bij krachtig remmen of een botsing. Bagageruimte-afdekking Uittrekbare bagageruimteafdekking Geen zware voorwerpen of voorwerpen met scherpe randen op de uittrekbare bagageruimte-afdekking leggen. Bagageruimteafdekking aan handgreep naar achteren trekken en in de zijdelingse houders haken.

59 Opbergen 57 Openen Haal de bagageruimte-afdekking aan de zijkanten van de houders. Houd de afdekking vast en geleid deze tot hij volledig is opgerold. Demonteren Bagageruimte-afdekking openen. Trek aan de ontgrendelingshendel en haal de afdekking van de houders. Plaatsen Steek een van de kanten van de bagageruimte-afdekking in de uitsparing en trek aan de ontgrendelingshendel. Steek de bagageruimte-afdekking erin en laat deze vastklikken. Hoedenplank achter De hoedenplank achter bestaat uit twee gedeelten - een voorgedeelte en een achtergedeelte. Het voorgedeelte kan worden geopend of gesloten. Zo is de bagageruimte flexibeler. Geen overmatig zware voorwerpen of voorwerpen met scherpe randen op de hoedenplank achter leggen. 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen er voorwerpen in het voertuig rondslingeren en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken.

60 58 Opbergen De hoedenplank achter kan in 2 standen worden geplaatst, d.w.z. de bovenste stand of de onderste stand. In de onderste stand is de maximaal toegestane belasting 70 kg. Demonteren Als de achterbank neergeklapt is, verwijder dan de hoedenplank en leg deze horizontaal tussen de rugleuning van de voorstoelen en de neergeklapte achterbank. Voorzichtig Zet omwille van de veiligheid geen zware voorwerpen op de neergeklapte zitplaatsen achterin. Verwijder de hoedenplank door deze bij het voorgedeelte aan beide zijden van de voorste houders (1) te halen. Til het achtergedeelte van de hoedenplank op door deze aan beide zijden van de achterste houders (2 en 3) te halen. Plaatsen Breng de hoedenplank weer aan door deze aan beide zijden in de voorste en achterste houders te drukken. Sjorogen Bestelwagen

61 Opbergen 59 De sjorogen dienen om voorwerpen vast te zetten, bijv. met spanbanden of een bagagenet. Combo Tour Dakdragersysteem Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermijding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdragersysteem te gebruiken. Raadpleeg een werkplaats voor nadere informatie. Gebruiksaanwijzing van het dakdragersysteem in acht nemen en dakdragersysteem verwijderen wanneer het niet wordt gebruikt. Dakdrager monteren Om een dakdragersysteem te bevestigen, de montagepennen in de in de illustratie weergegeven openingen steken.

62 60 Opbergen Beladingsinformatie Zware voorwerpen zo ver mogelijk vooraan en gelijkmatig verdeeld in de laadruimte plaatsen. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderaan leggen. Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten Losse voorwerpen in de bagageruimte vastzetten om schuiven tegen te gaan. Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rugleuningen van de achterbank niet schuin naar voren gekanteld of neergeklapt zijn. Bagage niet boven de rugleuningen laten uitsteken. Leg niets op de uitschuifbare bagageruimte-afdekking 3 56 of op het instrumentenpaneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet af De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen. Niet met een geopende achterklep rijden. 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen er voorwerpen in het voertuig rondslingeren en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken. Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto (zie typeplaatje 3 160) en het EUleeggewicht van de auto. U berekent het nuttig draagvermogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren. Het EU-leeggewicht omvat ook het gewicht van de bestuurder (68 kg), de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (tank voor 90 % gevuld). Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht. Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt. Lading gelijkmatig verdelen en goed met spanbanden vastzetten. Bandenspanning en rijsnelheid aan de beladingstoestand aanpassen. Spanbanden regelmatig controleren en bijspannen. Niet sneller rijden dan 120 km/u. De toegestane dakbelading (waarin het gewicht van de dakdrager is inbegrepen) is 100 kg. De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdragersysteem en de lading.

63 Instrumenten en bedieningsorganen 61 Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurwielverstelling Stuurbedieningsknoppen Bedieningsorganen Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Informatiedisplays Boordinformatie Tripcomputer Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. U kunt het Infotainmentsysteem en een gekoppelde mobiele telefoon bedienen met de knoppen op het stuurwiel. Meer informatie staat in de handleiding van het infotainment-systeem.

64 62 Instrumenten en bedieningsorganen Claxon Wis-/wasinstallatie voorruit Voorruitwissers Instelbaar wisinterval Wisserhendel in stand Ç. De voorruitenwisser past zich automatisch aan de snelheid van de auto aan. Voorruitsproeiers j indrukken. Hendel draaien: = uit Ç = intervalwissen È = langzaam É = snel Hendel omhoog duwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwisser uitgeschakeld is. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. Hendel kort naar u toe trekken, er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Hendel naar u toe trekken en vasthouden, er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser werkt totdat u de hendel loslaat.

65 Instrumenten en bedieningsorganen 63 Sproeiervloeistof 3 128, Wisserblad vervangen Wis-/wasinstallatie achterruit Als de voorruitwisser aanstaat, wordt de achterruitwisser bij het inschakelen van de achteruitversnelling automatisch ingeschakeld. Buitentemperatuur Klok Afhankelijk van de modelvariant kan de actuele tijd en/of datum verschijnen op het Driver Information Center U kunt de waarden met de toetsen SETq, R en S op het instrumentenbord aanpassen. Hendel draaien om achterruitenwisser te activeren. Hendel van u af duwen. Er wordt sproeiervloeistof op de achterruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Niet inschakelen wanneer de achterruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten. De buitentemperatuur verschijnt op het Driver Information Center Waarschuwing Ook bij een aanduiding van enkele graden boven 0 C kan het wegdek al beijzeld zijn.

66 64 Instrumenten en bedieningsorganen Tijd instellen in Driver Information Center - standaardversie 1. Druk een keer op de knop SETq om naar het menu Instellingen te gaan. 2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat HOUR verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie; de uren knipperen op het display. 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de minuten knipperen op het display. 6. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 7. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Tijd en datum instellen in Driver Information Center - multifunctionele versie Tijd instellen Na het selecteren van deze menuoptie kunt u de tijd instellen of de klokmodus op 12 uurs of 24 uurs weergave instellen. Druk een keer op de knop SETq om naar het menu Instellingen te gaan. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat Stel uur in verschijnt. Druk op SETq voor deze menuoptie; Uur en Formaat verschijnen. Stel de tijd als volgt in: 1. Druk op R of S om Uur te selecteren en druk op SETq voor deze menuoptie; de uren knipperen op het display. 2. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 3. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de minuten knipperen op het display.

67 Instrumenten en bedieningsorganen Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Stel de klok als volgt op 12 uurs- of 24 uursweergave in: 1. Druk op R of S om Formaat te selecteren en druk op SETq voor deze menuoptie; het display knippert. 2. Druk op R of S om de klokmodus op 12h of 24h in te stellen. 3. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Datum instellen 1. Druk een keer op de knop SETq om naar het menu Instellingen te gaan. 2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat Stel dag in verschijnt. 3. Druk op SETq voor deze menuoptie; het jaar knippert op het display. 4. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 5. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de maand knippert op het display. 6. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 7. Druk op SETq om de wijzigingen te bevestigen; de dag knippert op het display. 8. Druk op R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 9. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Elektrische aansluitingen Er zit een 12 V aansluitcontact in de middenconsole. 12 V-aansluitingen achterin Afhankelijk van de modelvariant zitten er 12 V-aansluitingen in de zijwand van de bagageruimte.

68 66 Instrumenten en bedieningsorganen Bestelwagen met korte wielbasis Combo Tour Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoestellen of accu's. 12V-aansluitingen niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers. Sluit alle elektrische verbruikers af wanneer u de bandenreparatieset gebruikt. Bandenreparatieset Aansteker Bestelwagen met lange wielbasis Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 180 watt. Wanneer de ontsteking is uitgeschakeld, zijn de stekkerdozen gedeactiveerd. De stekkerdozen worden ook gedeactiveerd wanneer de accuspanning te laag is. Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE Er zit een aansteker in de middenconsole.

69 Instrumenten en bedieningsorganen 67 Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automatisch uitgeschakeld. Aansteker uittrekken. Asbakken Voorzichtig Alleen voor as en niet voor brandbaar afval. De draagbare asbak moet in de bekerhouders in de middenconsole worden geplaatst. Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Instrumentengroep De naalden van de instrumenten draaien even tot tegen de eindaanslag wanneer de ontsteking wordt ingeschakeld. Snelheidsmeter Aanduiding van de rijsnelheid. Kilometerteller Toont de geregistreerde afstand in km. H kan op het display verschijnen totdat de auto 100 km heeft afgelegd. Dagteller Geeft de gemeten afstand weer sinds de laatste reset. Afhankelijk van de modelvariant geven twee onafhankelijke dagtellers A of B de afgelegde afstand na de laatste reset aan.

70 68 Instrumenten en bedieningsorganen Om de dagteller te resetten, de knop TRIP gedurende enkele seconden ingedrukt houden terwijl de relevante dagteller wordt weergegeven. Toerenteller Geeft het motortoerental aan In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden. Voorzichtig Als de naald in het rode gebied komt, betekent dit dat het maximaal toegestane toerental wordt overschreden. Gevaar voor de motor. Brandstofmeter Weergave van het brandstofpeil of gaspeil in de tank, afhankelijk van de geselecteerde brandstof. Tijdens het rijden op aardgas schakelt het systeem automatisch over op rijden op benzine als de gastanks leeg zijn Brandstofkeuzeschakelaar Bij een te laag brandstofpeil brandt controlelamp $. Tank nooit leegrijden. Door brandstofresten in de tank kan de hoeveelheid brandstof die kan worden bijgetankt kleiner zijn dan de gespecificeerde tankinhoud. De naald wijst naar 0 en controlelamp $ knippert ter indicatie van een storing in het systeem. De hulp van een werkplaats inroepen. Controlelampje te laag brandstofpeil $ 3 77.

71 Instrumenten en bedieningsorganen 69 CNG-brandstofmeter Brandstofkeuzeschakelaar Brandstof voor rijden op aardgas 3 118, bijtanken Koelvloeistoftemperatuurmeter Bij het rijden op aardgas geven de vier verticale balkjes naast CNG het methaanpeil in de cilinders aan. Naarmate het brandstofpeil daalt, verdwijnen de balkjes op de CNGbrandstofmeter. CNG en het ene resterende blakje knipperen als het methaanpeil in de cilinders laag is. Tanken Met de knop Y in de middenconsole schakelt u tussen benzine en aardgas. De LED 1-status toont de huidige werkingsmodus. 1 uit = rijden op aardgas. 1 brandt = rijden op benzine. Als bij het rijden op aardgas controlelampje Y op het Driver Information Center (DIC) 3 78 oplicht, zijn de aardgastanks leeg en schakelt de auto automatisch over op het rijden op benzine. Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan. C = motor nog niet op bedrijfstemperatuur middelste = normale bedrijfstem gedeelte H peratuur = koelvloeistoftemperatuur te hoog

72 70 Instrumenten en bedieningsorganen Als controlelamp $ brandt in combinatie met een bericht op het Driver Information Center 3 78, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. De hulp van een werkplaats inroepen. Voorzichtig Stop en zet de motor af wanneer de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Kans op motorschade. Controleer het koelvloeistofpeil meteen. Service-display Het service-display is beschikbaar in auto's met multifunctionele versie van het Driver Information Center Na het inschakelen van het contact verschijnt kort de resterende afstand tot de volgende onderhoudsbeurt. Afhankelijk van de rijomstandigheden kan een onderhoudsbeurt met aanzienlijk variërende tussenpozen worden gemeld. Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder dan km is, verschijnt Serv. op het Driver Information Center. De herinnering onderhoudsbeurt verschijnt na elke volgende 200 km en wordt frequenter wanneer de resterende afstand minder dan 200 km is. De auto vergt een onderhoudsbeurt. De hulp van een werkplaats inroepen. U kunt de resterende afstand tot de volgende onderhoudsbeurt ook bekijken op het Driver Information Center via de optie SERVICE in het menu Instellingen Service-display terugzetten Na een onderhoudsbeurt moet het service-display door een werkplaats worden gereset. Geel Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen. Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes variëren. Bij het inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest. Betekenis kleuren controlelampen: Rood = gevaar, belangrijke herinnering = waarschuwing, aanwijzing, storing Groen = inschakelbevestiging Blauw = inschakelbevestiging

73 Controlelampen in de instrumentengroep Instrumenten en bedieningsorganen 71

74 72 Instrumenten en bedieningsorganen Generieke waarschuwing 9 brandt geel. Afhankelijk van de modelvariant kan controlelamp 9 afzonderlijk of in combinatie met Æ, t, Z of r branden. Als 9 in combinatie met I brandt: motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen. Tegelijkertijd kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen brandt ook bij het activeren van de brandstofblokkeerschakelaar of bij een storing in de sensor motoroliedruk. De hulp van een werkplaats inroepen. Brandstofblokkeersysteem Richtingaanwijzer 2 of 3 knippert groen. Knippert Een richtingaanwijzer of de alarmknipperlichten zijn geactiveerd. Snel knipperen: richtingaanwijzer of bijbehorende zekering defect, richtingaanwijzer aanhanger defect. Gloeilamp vervangen 3 131, zekeringen Richtingaanwijzers Gordelverklikker Gordelverklikker voor de voorstoelen X voor de stoel van de bestuurder en/of de voorpassagier gaat branden of knippert rood. Brandt Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de veiligheidsgordel van de passagier niet zijn omgedaan. Ook klinkt er gedurende enkele seconden een geluidssignaal. Knippert Onderweg knippert X en klinkt er gedurende 90 seconden een geluidssignaal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan. Veiligheidsgordel omdoen Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Raadpleeg een werkplaats om de gordelverklikker te deactiveren. U kunt het geluidssignaal voor de gordelverklikker via het Driver Information Center opnieuw activeren Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast 3 78.

75 Instrumenten en bedieningsorganen 73 Airbag en gordelspanners v brandt rood. Bij het inschakelen van de ontsteking brandt de controlelamp ca. 4 seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na 4 seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan mogelijkerwijs niet af tijdens een ongeval. Geactiveerde gordelspanners of airbags worden aangeduid door aanhoudend branden van v. 9 Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Gordelspanners, airbagsysteem 3 38, Airbag-deactivering * brandt geel. Bij geactiveerde passagiersairbag voor: Bij het inschakelen van het contact brandt * gedurende ongeveer 4 seconden, knippert nog eens 4 seconden en gaat vervolgens uit. Bij gedeactiveerde passagiersairbag voor: * brandt onafgebroken geel. Airbag deactiveren Gevaar Levensgevaar voor kinderen in een kinderveiligheidssysteem tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel voorin. Levensgevaar voor volwassenen bij een buiten werking gestelde airbag van de passagiersstoel voorin. Laadsysteem p brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt niet geladen. Motorkoeling wordt mogelijk onderbroken. De rembekrachtiger werkt eventueel niet meer. De hulp van een werkplaats inroepen. Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem. De toegestane emissiewaarden worden mogelijk overschreden. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Knippert bij een draaiende motor Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen totdat de lamp niet meer knippert. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.

76 74 Instrumenten en bedieningsorganen Remsysteem R brandt rood. Licht op als de handrem wordt gelost en het remvloeistofpeil te laag is Waarschuwing Stoppen. De auto meteen stilzetten. De hulp van een werkplaats inroepen. Brandt bij een storing in de vacuümrembekrachtiger, bij het intrappen voelt het rempedaal hard aan. Het remsysteem blijft werken, maar de bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij het sturen wellicht aanzienlijk meer kracht nodig. Brandt nadat de ontsteking is ingeschakeld en de handrem is aangetrokken Slijtage van remblokken F brandt geel. De reblokken voor zijn versleten, onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van het controlelampje klaar voor gebruik. Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder ABSregeling. Antiblokkeersysteem Opschakelen [ of Ò brandt op het Driver Information Center 3 78 wanneer met het oog op een zuiniger verbruik schakelen wordt aanbevolen. Hellingrem Z brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Als de controlelamp niet na een paar seconden dooft of gaat branden tijdens het rijden, is er een storing in de hellingrem. De hulp van een werkplaats inroepen om de storing te laten verhelpen. De controlelamp elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) x kan ook oplichten 3 75 in combinatie met Z. Afhankelijk van de modelvariant licht 9 als alternatief op als controlelampje Z niet aanwezig is. Ook kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Hellingrem Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.

77 Instrumenten en bedieningsorganen 75 Storing in het systeem of Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren of Storingen door externe bronnen van ultrasoon geluid. Als de storingsbron wordt verwijderd, dan werkt het systeem weer normaal. Oorzaak van de systeemstoring onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Afhankelijk van de versie licht 9 als alternatief op als controlelampje r niet aanwezig is. Ook kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Ultrasoonparkeerhulp Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) x brandt of knippert geel. Knippert Het systeem is actief ingeschakeld. Het motorvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd. Brandt Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het wegdek verslechteren. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 3 113, Traction Control-systeem/Anti-slipregelaar (ASR) Koelvloeistoftemperatuur $ brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Als controlelamp $ brandt in combinatie met een bericht op het Driver Information Center, is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. De hulp van een werkplaats inroepen. Driver Information Center Voorzichtig Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het contact uitschakelen. Gevaar voor motor. Controleer het koelvloeistofpeil. Raadpleeg uw werkplaats als de controlelamp aan blijft. Koelvloeistoftemperatuurmeter Voorverwarming! brandt geel. De voorverwarming is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentemperaturen ingeschakeld. Roetfilter [ brandt geel. Het dieselpartikelfilter moet geregenereerd worden.

78 76 Instrumenten en bedieningsorganen Blijven rijden totdat [ dooft. Laat het motortoerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min dalen. Brandt Het dieselpartikelfilter is vol. Start het regeneratieproces zo spoedig mogelijk. Roetfilter 3 105, Stop-startsysteem Motoroliedruk I brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Brandt bij een draaiende motor Voorzichtig Motorsmering wordt mogelijk onderbroken. Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. 1. Koppelingspedaal intrappen. 2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand N zetten). 3. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 4. Ontsteking uitschakelen. 9 Waarschuwing Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop werkt de rembekrachtigingseenheid nog altijd. Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het stuurslot onverwacht ingeschakeld worden. Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen Motorolie verversen Dieselmotor met dieselpartikelfilter I knippert rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. De bewaking van de oliekwaliteit laat u weten wanneer de olie moet worden ververst. Controlelamp I knippert, in combinatie met een bericht op het Driver Information Center om aan te geven dat de levensduur van de motorolie zodanig is afgenomen dat deze moet worden ververst. Afhankelijk van de rijomstandigheden, kan het aangegeven verversingsinterval van de olie aanzienlijk variëren. Afhankelijk van de modelvariant kan I op de volgende manieren knipperen: gedurende 1 minuut elke 2 uur of in cycli van 3 minuten met I gedurende tussenpozen van 5 seconden uit.

79 Instrumenten en bedieningsorganen 77 De waarschuwing verschijnt elke keer bij het starten van de motor totdat de motorolie wordt ververst en het service-display wordt teruggezet. De hulp van een werkplaats inroepen. Service-display Motoroliepeil laag y brandt rood. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, is het motoroliepeil te laag. Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen Te laag brandstofpeil $ brandt of knippert geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Brandt Peil in brandstoftank is te laag. Onmiddellijk bijtanken Tank nooit leegrijden. Katalysator Knippert Storing in het brandstofsysteem. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Brandstofmeter Brandstoffilter aftappen z brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het aanslaan van de motor. Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in de diesel. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen. Startbeveiliging d brandt geel. Storing in de startbeveiliging. De motor kan niet worden gestart. Stop-startsysteem Æ brandt geel. Er is een storing in het systeem. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Afhankelijk van de versie licht 9 als alternatief op als controlelampje Æ niet aanwezig is. Ook kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Stop/Start-systeem Rijverlichting 8 brandt groen. De rijverlichting is ingeschakeld Storing rijverlichting µ brandt geel.

80 78 Instrumenten en bedieningsorganen Een of meerdere lampen van de rijverlichting is/zijn defect Afhankelijk van de versie licht 9 als alternatief op als controlelampje µ niet aanwezig is. Ook kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Generieke waarschuwing Grootlicht C brandt blauw. Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal Mistlamp > brandt groen. De voorste mistlampen zijn ingeschakeld Mistachterlicht r brandt geel. Het mistachterlicht is ingeschakeld Cruise control m brandt groen. Het systeem is ingeschakeld. Cruise control Portier open \ brandt rood. Een portier of de achterklep is geopend. Informatiedisplays Driver Information Center Het Driver Information Center zit in de instrumentengroep tussen de snelheidsmeter en de toerenteller. Er zijn twee versies verkrijgbaar, een standaardversie

81 Instrumenten en bedieningsorganen 79 Boordinformatie 3 84 Boordcomputer 3 85 Menu's en opties selecteren U selecteert de menu's en opties met de toetsen op het instrumentenbord. Houd eventueel de knop SETq ingedrukt om terug naar het vorige scherm van het display te gaan zonder wijzigingen in de huidige menuoptie op te slaan. Let op Na een bepaalde tijd wordt het menu Instellingen automatisch afgesloten. Alleen wijzigingen die al via de knop SETq bevestigd zijn, worden opgeslagen. en een multifunctionele versie met meer aanpasbare instellingen. Sommige weergegeven functies verschillen tussen onderweg en stilstand van de auto. Sommige opties zijn alleen onderweg beschikbaar. Afhankelijk van de variant verschijnen de volgende punten op het display: Kilometerteller, dagteller 3 67 Klok 3 63 Buitentemperatuur 3 63 Koplampverstelling 3 89 Versnellingsbakdisplay Lampje Stop/Start-systeem SETq-toets indrukken: één keer voor het instellingenmenu nogmaals indrukken voor een menuoptie en submenuopties na wijzigingen nogmaals kort indrukken om een waarde te bevestigen en automatisch terug naar het vorige scherm van het display te gaan

82 80 Instrumenten en bedieningsorganen Druk op de knop R om op het scherm omhoog te bladeren of om de weergegeven waarde te verhogen. Ingedrukt houden om de waarde snel te verhogen (opnieuw indrukken om op de gewenste waarde te stoppen). Druk op de knop S om op het scherm omlaag te bladeren of om de weergegeven waarde te verlagen. Ingedrukt houden om de waarde snel te verlagen (opnieuw indrukken om op de gewenste waarde te stoppen). Opties menu Instellingen - standaardversie Het menu Instellingen bevat de volgende opties: ILLU SPEEd HOUR UNIT buzz BAG P DRL ILLU (helderheid van interieurverlichting) Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met dimlicht de helderheid van de interieurverlichting van de auto in (bijv. instrumentenbord, display klimaatregeling). SPEEd (geluidssignaal maximumsnelheid) Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximumsnelheid of wijzigt u de maximumsnelheid. Snelheden tussen 30 en 200 km/u kunnen worden opgeslagen. Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maximumsnelheid gewaarschuwd met een geluidssignaal. Na het selecteren van deze menuoptie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en bevestigt u de geselecteerde optie. Druk op de knop SETq na het activeren (Aan) om naar de huidige ingestelde snelheid te gaan. Pas deze naar keuze aan en bevestig de nieuwe waarde. Geluidssignalen HOUR (klok instellen) Hiermee stelt u de uren in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de minuten in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Klok UNIT (maateenheid) Hiermee stelt u de maateenheid op km of miles in. buzz (volume geluidssignalen) Hiermee stelt u het volume van geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus beschikbaar. Ook klinkt er elke keer bij het indrukken van de knop SETq, R of S een geluidssignaal. Geluidssignalen 3 84.

83 Instrumenten en bedieningsorganen 81 BAG P (frontairbag en sidebag passagier activeren/deactiveren) Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passagiersstoel voor zit. Deactiveer de airbags wanneer er een kinderveiligheidssysteem op deze stoel staat. 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde airbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag. Activeer of deactiveer in deze menuoptie de airbags (BAG P Aan of BAG P Uit) en bevestig uw keuze; er verschijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen bevestigen) of Nee (wijzigingen annuleren). Airbag deactiveren DRL (dagrijlicht) Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten). Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). Dagrijlicht Opties menu Instellingen - multifunctionele versie Het menu Instellingen bevat de volgende opties: Verlichting Snelheidspiep Gegevens trip B Stel uur in Datum instellen Radio-info Autoclose Maateenheid Taal Waarschuwingsvolume Knopvolume Zoemer veiligheidsgordels Service Passagiersairbag Dagrijlicht Menu Afsluiten VERLICHTING (helderheid van interieurverlichting) Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met dimlicht de helderheid van de interieurverlichting van de auto in (bijv. instrumentenbord, display klimaatregeling). U kunt de helderheid ook wijzigen met de knoppen R of S zonder naar het menu Instellingen te gaan. SNELHEIDSPIEP (geluidssignaal maximumsnelheid) Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximumsnelheid of wijzigt u de maximumsnelheid. Snelheden tussen 30 en 200 km/u kunnen worden opgeslagen. Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maximumsnelheid gewaarschuwd met een geluidssignaal.

84 82 Instrumenten en bedieningsorganen Na het selecteren van deze menuoptie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en bevestigt u de geselecteerde optie. Druk op de knop SETq na het activeren (Aan) om naar de huidige ingestelde snelheid te gaan. Pas deze naar keuze aan en bevestig de nieuwe waarde. Geluidssignalen GEGEVENS TRIP B Hiermee activeert of deactiveert u de tweede tripcomputer (op Aan of Uit zetten). Trip B houdt het gemiddelde verbruik, de afgelegde afstand, de gemiddelde snelheid en de reistijd bij. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Boordcomputer TIJD INSTELLEN (klok en klokmodus instellen) Na het selecteren van deze menuoptie kunt u de tijd instellen of de klokmodus op 12 uurs- of 24 uursweergave instellen. Selecteer Tijd en bevestig. Hiermee stelt u de uren in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de minuten in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Selecteer Modus en bevestig. Selecteer 12h of 24h en bevestig. Klok DATUM INSTELLEN Hiermee stelt u het jaar in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de maand in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hiermee stelt u de dag in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. RADIO INFO (audio- en radioinformatie weergeven) Hiermee activeert u de radio-info (op Aan zetten) voor het weergeven van audio- en radio-informatie (bijv. zenderfrequentie, RDS-berichten, tracknummer). Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). AUTOCLOSE (automatische centrale vergrendeling onderweg) Activeer de autoclose-functie (op Aan zetten) om de portieren automatisch te vergrendelen bij een snelheid van meer dan 20 km/u. Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). MAATEENHEID (voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur) In deze menuoptie kunt u de maateenheid voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur instellen. Selecteer Afstand en bevestig. Stel de maateenheid in op km of mi (miles) en bevestig. Selecteer Verbruik en bevestig. Wanneer de eenheid voor Afstand op km is ingesteld, kunt u de eenheid voor brandstofverbruik op l/100km of km/l instellen. Wanneer de eenheid voor Afstand op mi (miles) is ingesteld, verschijnt het brandstofverbruik in mpg. Selecteer Temperatuur en bevestig. Stel de maateenheid in op C of F en bevestig.

85 Instrumenten en bedieningsorganen 83 TAAL (voor displayberichten) Displayberichten kunnen in verschillende talen worden getoond, o.a.: Engels, Duits, Frans, Italiaans, Portugees, Spaans, Nederlands, Pools en Turks. Selecteer de gewenste taal en bevestig. WAARSCHUWINGSVOLUME (volume geluidssignalen) Hiermee stelt u het volume van geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus beschikbaar. Geluidssignalen KNOPVOLUME Elke keer bij het indrukken van de knop SETq, R of S klinkt er een geluidssignaal. Hiermee stelt u het volume van deze geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus beschikbaar. Geluidssignalen ZOEMER VEILIGHEIDSGORDELS (geluidssignaal voor gordelverklikker bestuurders- en/of passagiersstoel opnieuw activeren) Deze menuoptie is alleen beschikbaar wanneer de gordelverklikker al door een werkplaats gedeactiveerd is. Na het opnieuw activeren wordt/-en de bestuurder en/of de passagier gewaarschuwd met een geluidssignaal als de betreffende veiligheidsgordel niet is omgedaan. Gordelverklikker SERVICE (afstand tot volgende onderhoudsbeurt) In deze menuoptie ziet u de resterende afstand tot de volgende onderhoudsbeurt. De afstand tot de volgende onderhoudsbeurt wordt ook automatisch weergegeven wanneer de afstand km bereikt en wordt elke volgende 200 km herhaald. Service-display PASSAGIERSAIRBAG (frontairbag en sidebag passagier activeren/ deactiveren) Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passagiersstoel voor zit. Deactiveer de airbags wanneer er een kinderveiligheidssysteem op deze stoel staat. 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde airbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag. Activeer of deactiveer in deze menuoptie de airbags (Bag Pass Aan of Bag Pass Uit) en bevestig uw keuze; er verschijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen bevestigen) of Nee (wijzigingen annuleren). Airbag deactiveren 3 46.

86 84 Instrumenten en bedieningsorganen DAGRIJLICHT Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten). Deactiveren als dit niet nodig is (op UIT zetten). Dagrijlicht MENU AFSLUITEN Via deze menuoptie sluit u het menu Instellingen af. Boordinformatie Geluidssignalen Er klinkt slechts één geluidssignaal tegelijk. Het geluidssignaal voor niet gedragen veiligheidsgordels geniet de prioriteit boven alle andere geluidssignalen. Bij het starten van de motor of tijdens het rijden Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Bij aangetrokken handrem vanaf een bepaalde snelheid. Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent. Als er een storing in de parkeerhulp wordt gedetecteerd. Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep niet goed gesloten is. Als de snelheid korte tijd een bepaalde limiet overschrijdt. Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak: de neutrale stand is niet geselecteerd of het rempedaal is niet ingetrapt. Bij een transmissiestoring bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak. Wanneer er een waarschuwingsbericht verschijnt op het Driver Information Centre. Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het bestuurdersportier Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt. Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak: de neutrale stand is niet geselecteerd, de handrem is niet aangetrokken of het rempedaal en/of het rempedaal is niet ingetrapt.

87 Instrumenten en bedieningsorganen 85 Berichten brandstofsysteem Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige botsing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld. Ook kan er een betreffend waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Zie "Motor afzetten" om het brandstofblokkeersysteem terug te zetten en met de auto te kunnen rijden Tripcomputer De boordcomputer geeft informatie over rijgegevens die voortdurend geregistreerd en elektronisch verwerkt worden. De volgende functies zijn te selecteren door de knop TRIP op het uiteinde van de wisserhendel meerdere malen in te drukken: Standaardversie Gemiddeld verbruik Momentaan verbruik Actieradius Afgelegde afstand Gemiddelde snelheid Reistijd (rijtijd) Multifunctionele versie Twee dagtellers, trip A en trip B, kunnen worden geselecteerd en worden apart bijgehouden. U kunt de informatie van de twee tripcomputers onafhankelijk van elkaar resetten, waardoor u de afstanden van verschillende trips kunt bekijken. Trip A Gemiddeld verbruik Momentaan verbruik Actieradius Afgelegde afstand Gemiddelde snelheid Reistijd (rijtijd) Trip B Gemiddeld verbruik Afgelegde afstand Gemiddelde snelheid Reistijd (rijtijd)

88 86 Instrumenten en bedieningsorganen Trip B kan worden gedeactiveerd via het Driver Information Center Informatie boordcomputer resetten Reset de tripcomputer door één van de functies te selecteren en gedurende enkele seconden de knop TRIP ingedrukt te houden. De volgende informatie op de boordcomputer wordt gereset: Gemiddeld verbruik Afgelegde afstand Gemiddelde snelheid Reistijd (rijtijd) Bij het overschrijden van de maximumwaarde van een van de parameters wordt de boordcomputer automatisch teruggezet. Gemiddeld verbruik Het gemiddelde verbruik wordt aangegeven op basis van de afgelegde afstand en de verbruikte brandstof sinds de laatste reset. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Momentaan verbruik Weergave van het actuele brandstofverbruik. verschijnt op het display als de auto gedurende langere tijd met een draaiende motor wordt geparkeerd. Actieradius De actieradius wordt berekend op basis van de huidige inhoud van de brandstoftank en het gemiddelde verbruik sinds de laatste reset. Wanneer het bereik minder dan 50 km is, verschijnt op het display. Na het tanken wordt de nieuwe actieradius na korte tijd automatisch bijgewerkt. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Let op Het bereik wordt niet getoond als de auto gedurende langere tijd met draaiende motor wordt geparkeerd. Afgelegde afstand Geeft de afgelegde afstand sinds de laatste reset aan. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid sinds de laatste reset aan. De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Ritonderbrekingen waarbij het contact wordt uitgeschakeld niet meegerekend. Reistijd (rijtijd) De tijd die sinds het tonen van de laatste reset verstreken is.

89 Instrumenten en bedieningsorganen 87 De meting kan op ieder gewenst moment opnieuw gestart worden. Tripcomputer afsluiten Sluit de tripcomputer af door de knop SETq gedurende meer dan 2 seconden ingedrukt te houden. Driver Information Center Stroomonderbreking Als de stroom werd onderbroken of als de accuspanning te ver is gedaald, gaan de waarden die in de boordcomputer opgeslagen liggen verloren.

90 88 Verlichting Verlichting Rijverlichting Binnenverlichting Verlichtingsfuncties Rijverlichting Lichtschakelaar Grootlicht Lichtschakelaar draaien: = uit / dagrijlicht 9 = zijmarkeringslichten / koplampen Controlelamp Achterlichten De achterlichten branden samen met de koplampen en zijmarkeringslichten. Om van dimlicht naar grootlicht om te schakelen, duwt u tegen de hendel. Aan de hendel trekken om het dimlicht in te schakelen. Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.

91 Verlichting 89 Koplampverstelling Handmatige koplampverstelling Bereik van de koplampen aanpassen aan de belading om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen: Druk op de knoppen À of Á totdat de gewenste instelling op het Driver Information Center verschijnt = Zitplaatsen voorin bezet 1 = Alle zitplaatsen bezet 2 = Alle zitplaatsen bezet en bagage in de bagageruimte 3 = Bestuurdersstoel bezet en bagage in de bagageruimte Koplampinstelling in het buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant. Stel bij het rijden in landen met linksrijdend verkeer de koplampen bij om tegenliggers niet te verblinden. Koplampen door een werkplaats laten bijstellen. Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag beter zichtbaar. Na het activeren van de functie en het inschakelen van het contact gaan de koplampen vanzelf aan en wordt de verlichting van de instrumenten minder intens. De lichtschakelaar moet op stand staan. Bij het uitschakelen van het contact wordt ook het dagrijlicht uitgeschakeld. Let op De bestuurder blijft verantwoordelijk voor het inschakelen van het dimlicht wanneer dat nodig is, bijv. bij het rijden door een tunnel of 's nachts. Na het deactiveren van de functie gaan de koplampen bij het inschakelen van het contact met de lichtschakelaar in stand niet vanzelf aan. De functie Dagrijlicht wordt geactiveerd/gedeactiveerd via een menu op het Driver Information Center Alarmknipperlichten

92 90 Verlichting Bediening met toets. Richtingaanwijzers Om vijfmaal te knipperen, bijv. om van rijstrook te wisselen, de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en loslaten. Voor langer richting aanwijzen de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en vasthouden. De richtingaanwijzer handmatig uitschakelen door de hendel in de oorspronkelijke stand te zetten. Mistlampen voor Bij het inschakelen van de mistlampen voor gaan de zijmarkeringslichten automatisch aan. Druk nogmaals op de toets om de mistlampen voor uit te schakelen. Mistachterlicht Hendel omhoog Hendel omlaag = rechter richtingaanwijzer = linker richtingaanwijzer Als de hendel voorbij het weerstandspunt wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer ingeschakeld. Bij het terugdraaien van het stuurwiel gaat de richtingaanwijzer automatisch uit. Om in te schakelen toets > indrukken. Om in te schakelen toets r indrukken. Het mistachterlicht kan alleen worden ingeschakeld wanneer zowel het contact als de koplampen of de zijmarkeringslichten (in combinatie met de mistlampen voor) zijn ingeschakeld.

93 Verlichting 91 Druk opnieruw op de knop om het mistachterlicht uit te schakelen of om de koplampen en/of de mistlampen voor uit te schakelen. Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden wanneer de ontsteking is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat. Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampafdekkingen kan bij koud en vochtig weer, bij hevige regen of na een wasbeurt korte tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen de verlichting inschakelen. Binnenverlichting Regelbare instrumentenverlichting Bij 's nachts rijden met de koplampen aan stelt u de helderheid van de interieurverlichting (bijv. instrumentenbord, display klimaatregeling enz.) in via het menu Instellingen van het Driver Information Center Stel de helderheid als volgt in: Standaardversie van Driver Information Center 1. Druk een keer op de knop SETq om naar het menu Instellingen te gaan. 2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat menuoptie VERL op het display verschijnt. 3. Druk op de knop R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 4. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. Multifunctionele versie van Driver Information Center 1. Druk op de knop SETq om naar het menu Instellingen te gaan. 2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat menuoptie VERLICHTING op het display verschijnt. 3. Druk op de knop R of S om de weergegeven waarde hoger of lager te zetten. 4. Druk kort op SETq ter bevestiging van de wijzigingen en om automatisch naar het vorige scherm van het display te gaan. U kunt de helderheid ook wijzigen met de knoppen R of S zonder naar het menu Instellingen te gaan.

94 92 Verlichting Driver Information Center Binnenverlichting Afhankelijk van de modelvariant worden de voorste en achterste interieurverlichting bij het in- en uitstappen vanzelf ingeschakeld en doven deze met enige vertraging. Let op Bij een in zekere mate ernstig ongeval gaat de binnenverlichting automatisch branden. Brandstofblokkeersysteem Voorste interieurverlichting Schakelaarstand in het midden: automatische interieurverlichting. Druk aan een van beide kanten op het glas voor handmatig bedienen na het sluiten van de portieren. Interieurverlichting voorin met leeslampjes Druk links op rechts op kantelschakelaar 7 om het betreffende leeslampje in te schakelen. Achterste interieurverlichting Schakelaarstand in het midden: automatische interieurverlichting. Kan na het sluiten van de portieren apart of samen met de 7-schakelaar worden bediend. Schakelaarstand in het midden: automatische interieurverlichting. Druk aan een van beide kanten op het glas voor handmatig bedienen na het sluiten van de portieren.

95 Verlichting 93 Bagageruimteverlichting Afhankelijk van de modelvariant gaat de bagageruimteverlichting bij het openen van de achterdeuren / achterklep of de zijschuifdeur branden. Demonteerbare interieurverlichting achter Schakel de verlichting permanent in door op het bovenste gedeelte van de centrale schakelaar c te drukken. Schakel de verlichting permanent uit door op het onderste gedeelte van de centrale schakelaar AUTO OFF te drukken. Gebruik de verlichting als een zaklantaarn door deze via de knop boven op de verlichting compleet (zie illustratie) los te klikken en voorzichtig omlaag te trekken. Schakel het licht in/uit via de schakelaar aan het uiteinde van de zaklantaarn. Breng de zaklantaarn na gebruik weer op zijn plaats aan om de batterij weer op te laden. Verlichtingsfuncties Ontlaadbeveiliging accu Om het betrouwbaar herstarten van de motor te garanderen, zijn er verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel van het Stop/Start-systeem. Stop/Start-systeem Afhankelijk van de modelvariant kan de demonteerbare interieurverlichting achter oplichten bij het openen van de achterdeuren / achterklep of zijschuifdeuren en de centrale schakelaar in de middelste stand.

96 94 Klimaatregeling Klimaatregeling Klimaatregelsystemen Luchtroosters Onderhoud Klimaatregelsystemen Verwarmings- en ventilatiesysteem Bedieningsorganen voor: Temperatuur Luchtdebiet Luchtverdeling Achterruitverwarming Ü Temperatuur Rood bereik = warm Blauw bereik = koud De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventilatorknop in de gewenste stand te zetten. Luchtverdeling M = naar de hoofdruimte L = naar de hoofd- en voetenruimte K = naar de voetenruimte J = naar de voorruit, de voorste zijruiten en de voetenruimte V = naar de voorruit en de voorste zijruiten Tussenstanden zijn mogelijk. Ruiten ontwasemen en ontdooien Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Luchtverdeelschakelaar op V zetten.

97 Klimaatregeling 95 Verwarming achterruit Ü inschakelen. Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten richten. Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschakelaar op J zetten. Airconditioning Naast het verwarmings- en ventilatiesysteem kunnen de volgende functies via het airconditioningssysteem worden geregeld: n = koeling 4 = luchtrecirculatie Verwarmde voorstoelen ß Koeling n Druk op toets n om koeling in te schakelen. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Koeling werkt alleen bij een draaiende motor en ingeschakelde ventilator van de klimaatregeling. Druk opnieuw op toets n om koeling uit te schakelen. Het airconditioningssysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een bepaalde buitentemperatuur. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling uitschakelen. Luchtrecirculatiesysteem Luchtrecirculatiemodus met de toets 4 inschakelen. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Luchtrecirculatiemodus uitschakelen door weer op toets 4 te drukken. 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen beslaan. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden. Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer er koude lucht naartoe stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant beslaat, moet u de ruitenwisser aanzetten en V uitzetten. Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de warme lucht snel kan ontsnappen. Koeling n aan. Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.

98 96 Klimaatregeling Luchtverdeelschakelaar op M zetten. Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Alle luchtroosters openen. Ruiten ontwasemen en ontdooien Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten. Luchtdebiet op hoogste stand zetten. Luchtverdeelschakelaar op V zetten. Schakelaar koeling n aan. Verwarming achterruit Ü inschakelen. Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten richten. Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschakelaar op J zetten. Elektronisch klimaatregelsysteem Bedieningsorganen voor: Temperatuur Luchtverdeling en menu selecteren Luchtdebiet AUTO = Automatische modus 4 = luchtrecirculatie Ê = ontwasemen en ontdooien OFF = in-/uitschakelen Achterruitverwarming Ü De ingestelde temperatuur wordt automatisch afgeregeld. In de automatische modus regelen het luchtdebiet en de luchtverdeling automatisch de luchtstroom. Het systeem kan met de hand worden bijgesteld aan de hand van de knoppen voor luchtverdeling en luchtstroom. De elektronische klimaatregeling (ECC) werkt alleen optimaal bij een draaiende motor. Dek de sensor op het instrumentenpaneel niet af, anders werkt het systeem niet goed. Automatische modus Basisinstelling voor maximaal comfort: Toets AUTO indrukken. Alle luchtroosters openen. n aan. Gewenste temperatuur instellen. Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens worden ingesteld.

99 Klimaatregeling 97 Voor maximaal comfort de temperatuur slechts in kleine stappen wijzigen. Aanpassen door aan knop AUTO te draaien. rechtsom = warm linksom = koud De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Als de minimumtemperatuur op minder dan 16 ingesteld is, koelt de elektronische klimaatregeling maximaal. LO verschijnt op het display. Als de maximumtemperatuur op meer dan 32 ingesteld is, verwarmt de elektronische klimaatregeling maximaal. HI verschijnt op het display. Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt aangeduid met balkjes op het display. Verhoog of verlaag het luchtdebiet door respectievelijk op ] of < te drukken. maximaal luchtdebiet minimaal luchtdebiet = vijf balkjes op het display = een balkje op het display Deactiveer de ventilator met de knop n. Terug naar automatisch luchtdebiet: Toets AUTO indrukken. Ruiten ontwasemen en ontdooien Druk op de toets Ê. Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de aanjager draait met een hoge snelheid. Als de auto op normale bedrijfstemperatuur komt, blijft de functie gedurende ongeveer 3 minuten actief. Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets AUTO indrukken. Luchtverdeling Druk op de knoppen R, S en 6. De LED's in de knoppen branden. De pijlen op het display geven de verdeelinstellingen aan. Koeling Druk op toets n om koeling in te schakelen. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Koeling werkt alleen bij een draaiende motor en ingeschakelde ventilator van de klimaatregeling. Druk opnieuw op toets n om koeling uit te schakelen. De airconditioning koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf een bepaalde buitentemperatuur. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen. Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de koeling weer met n uitschakelen. Handmatig bediende luchtrecirculatie Bediening met toets 4.

100 98 Klimaatregeling recirculatie aan recirculatie uit = LED in knop brandt; D verschijnt op het display = LED in knop dooft; E verschijnt op het display 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen beslaan. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden. Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer er koude lucht naartoe stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant beslaat, moet u de ruitenwisser aanzetten en V uitzetten. Luchtroosters Verstelbare luchtroosters Bij ingeschakelde koeling moet er minimaal één ventilatieopening geopend zijn om te voorkomen dat de verdamper door gebrek aan luchtcirculatie bevriest. 9 Waarschuwing Geen voorwerpen bevestigen aan de roosters van de ventilatieopeningen. Kans op schade en letsel in geval van een ongeluk. Middelste luchtroosters Open rooster door knop naar links te schuiven. Luchtstroom door zwenken van het rooster richten. Sluit rooster door knop naar rechts te schuiven.

101 Klimaatregeling 99 Zijdelingse luchtroosters Open rooster door knop naar links te schuiven. Luchtstroom door zwenken van het rooster richten. Sluit rooster door knop naar rechts te schuiven. Vaste luchtroosters Er bevinden zich bovendien nog luchtroosters onder de voorruit en de zijruiten, alsook in de voetenruimte. Onderhoud Luchtinlaat De luchtinlaat naar de motorruimte onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen. Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenkomende buitenlucht van stof, roet, stuifmeel en sporen. Airconditioning regelmatig aanzetten Om te zorgen dat het systeem goed blijft werken, moet de koeling eenmaal per maand, ongeacht de weersgesteldheid of het seizoen, enkele minuten worden ingeschakeld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingeschakeld. Service Om optimale koeling te garanderen, wordt aangeraden het klimaatregelsysteem jaarlijks, voor het eerst 3 jaar na ingebruikneming van de auto, te laten controleren, lettend op: functie- en druktest, werking van de verwarming, lektest, controle van de aandrijfriemen, afvoer van condensor en verdamper reinigen, prestatietest.

102 100 Rijden en bediening Rijden en bediening Rijtips Starten en bediening Uitlaatgassen Handgeschakelde versnellingsbak Geautomatiseerde versnellingsbak Remmen Rijregelsystemen Cruise control Obstakeldetectiesystemen Brandstof Trekken Rijtips Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel systemen niet (bijv. rembekrachtiging, stuurbekrachtiging). Als u op deze manier rijdt, brengt u uzelf en anderen in gevaar. Alle systemen werken tijdens een Autostop, maar er is een gecontroleerde vermindering in de stuurbekrachtiging en de voertuigsnelheid is verlaagd. Stop/Start-systeem Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kunnen bedienen geen matten onder de pedalen leggen. Starten en bediening Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig hard remmen. Tijdens de eerste rit kan er rookontwikkeling optreden door het verdampen van was en olie op het uitlaatsysteem. Na de eerste rit de auto enige tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden. Gedurende de inrijperiode kunnen het brandstof- en motorolieverbruik hoger zijn en wordt het roetfilter wellicht vaker geregenereerd. Autostop wordt mogelijk uitgeschakeld om de accu te kunnen laden. Roetfilter

103 Rijden en bediening 101 Contactslotstanden STOP = Stuurslot opgeheven, ontsteking uit MAR = Ontsteking aan, bij dieselmotor: voorgloeien AVV = Starten Motor starten Handgeschakelde versnellingsbak: koppeling- en rem intrappen. Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak schakelt automatisch naar N (neutraal) Bedien het gaspedaal niet. Dieselmotor: draai de sleutel naar stand MAR om voor te gloeien totdat de controlelamp! dooft. De sleutel kort naar stand AVV draaien en loslaten. Om de motor opnieuw te starten of deze af te zetten, sleutel in het contactslot eerst terugdraaien naar stand STOP. Autostop Tijdens een Autostop wordt de motor automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen. Auto's met een geautomatiseerde versnellingsbak (MTA): schakel een vooruitversnelling in, laat het rempedaal los of zet de hendel in +, of R om automatisch opnieuw te starten. Stop/Start-systeem De auto starten bij lage temperaturen De motor kan zonder bijkomende verwarmers gestart worden bij temperaturen tot -25 C voor dieselmotoren en -30 C voor benzinemotoren. Motorolie met de juiste viscositeit, de juiste brandstof, uitgevoerd onderhoud en een voldoende opgeladen accu zijn vereist.

104 102 Rijden en bediening Turbomotor opwarmen Bij het starten is het mogelijk dat het beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral wanneer de motor koud is. Deze beperking is er om het smeersysteem de motor volledig te laten beschermen. Motor afzetten Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige botsing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld. Ook kan er een betreffend waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen Let op Daarbij wordt de auto automatisch ontgrendeld en brandt de binnenverlichting. Draai de contactsleutel in de stand STOP om ontladen van de accu te voorkomen en raadpleeg onmiddellijk een werkplaats. Laat de auto inspecteren op lekken in de motorruimte, onder de auto en bij de brandstoftank. Brandstofblokkeersysteem terugzetten en met de auto kunnen rijden: 1. Contactsleutel naar stand MAR draaien Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in Deactiveer de richtingaanwijzer rechts 4. Schakel de richtingaanwijzer links geheel in 5. Deactiveer de richtingaanwijzer links 6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en Contactsleutel naar stand STOP draaien. 9 Gevaar Laat een eventuele geur van brandstof in de auto of een brandstoflek door een werkplaats verhelpen. Zet het brandstofblokkeersysteem niet terug, om kans op brand te vermijden. Berichten brandstofsysteem Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automatisch afgesloten bij het uitrollen, d.w.z. wanneer u met een ingeschakelde versnelling onder het rijden het gas loslaat. Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brandstof besparen en uitlaatemissies beperken. Wanneer de omstandigheden het toelaten, schakelt het de motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het koppelingspedaal bedient. Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd, wanneer de accu voldoende geladen is om te kunnen herstarten.

105 Rijden en bediening 103 Inschakelen Het Stop/Start-systeem is beschikbaar van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder opgegeven omstandigheden voldaan is. Uitschakelen Deactiveer het Stop/Start-systeem handmatig met de knop ^ in de middenconsole. LED in de knopt brandt ter bevestiging van deactiveren. Autostop Als de auto langzaam rijdt of stilstaat, activeer dan een Autostop zoals hieronder beschreven: Bedien het koppelingspedaal Zet de hendel in de neutraalstand Laat het koppelingspedaal los De motor wordt afgezet terwijl het contact ingeschakeld blijft. Autostop wordt aangegeven door knipperen van controlelamp ^ op het Driver Information Center Tijdens een Autostop blijven de verwarming en remmen normaal werken. Voorzichtig Tijdens een Autostop kan de stuurbekrachtiging verminderd werken. Voorwaarden voor een Autostop Het Stop/Start-systeem controleert of aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan. Anders is een Autostop niet mogelijk. het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld de motorkap is volledig gesloten het bestuurdersportier is gesloten en de veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt de accu is voldoende geladen en in goede staat de motor is opgewarmd de motorkoeltemperatuur is niet te hoog

106 104 Rijden en bediening de temperatuur van de uitlaatgassen is niet te hoog, bijv. nadat u met hoge motorbelasting heeft gereden de omgevingstemperatuur is niet te laag de klimaatregeling laat een Autostop toe de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief de auto is verreden sinds de laatste Autostop het remvacuüm is voldoende de voorruitenwissers werken niet met hoge snelheid achteruitversnelling wordt niet ingeschakeld achterruitverwarming werkt niet Buitentemperaturen rond het vriespunt kunnen een Autostop verhinderen. Bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak kan een Autostop tot een snelheid van ong. 10 km/u geblokkeerd zijn. Nieuwe auto inrijden Accubeveiliging Om het betrouwbaar herstarten van de motor te garanderen, zijn er verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel van het Stop/Start-systeem. Start de motor opnieuw Handgeschakelde versnellingsbak De keuzehendel moet in neutraal staan om automatisch herstarten mogelijk te maken. Bedien het koppelingspedaal om de motor te herstarten. Geautomatiseerde versnellingsbak Als de hefboom in de stand N staat, selecteer dan een andere versnelling, of laat anders het rempedaal los of zet de hendel in +, of R om automatisch opnieuw te starten. In een van de volgende situaties tijdens een Autostop moet u de auto handmatig met de sleutel starten. de veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het bestuurdersportier is geopend na het uitschakelen van de motor zijn er drie minuten verstreken Als een elektrische accessoire, bijv. een draagbare cd-speler op de elektrische aansluiting is aangesloten, merkt u mogelijk een korte spanningsdaling tijdens het herstarten. Parkeren De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. De ondergrond kan door de hoge temperatuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten. Trek altijd de handrem aan. Trek de handbediende handrem aan zonder de ontgrendelknop in te drukken. Op aflopende of oplopende hellingen zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd de rem in om de bedieningskracht te verminderen. Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt.

107 Rijden en bediening 105 Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen ondergrond of een oplopende helling. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende helling staat. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Vergrendel de auto. Let op Bij een ongeval waarbij airbags worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als het voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt. Uitlaatgassen 9 Gevaar Motoruitlaatgassen bevatten het giftige en bovendien kleur- en geurloze koolmonoxide dat bij inademen levensgevaarlijk kan zijn. Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing door een werkplaats laten verhelpen. Niet met een geopende achterklep rijden, aangezien er dan uitlaatgassen de passagiersruimte binnen kunnen dringen. Roetfilter Het dieselpartikelfilter verwijdert schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het systeem heeft een zelfreinigende functie die tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een melding over verschijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes periodiek bij een hoge temperatuur te verbranden. Dit proces vindt in bepaalde rijomstandigheden automatisch plaats en kan tot 25 minuten duren. Dit neemt normaal 15 minuten in beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik kan in deze periode hoger zijn. Enige geur- en rookontwikkeling tijdens deze procedure is normaal. Onder bepaalde rijomstandigheden, bijv. bij korte ritten, kan het systeem zichzelf niet automatisch reinigen. Wanneer het filter geregenereerd moet worden maar de recente rijomstandigheden geen automatische regeneratie toelieten, knippert controlelamp [. Tegelijkertijd kan er een bericht op het Driver Information Center verschijnen Controlelampje [ brandt wanneer het roetfilter vol is. Start het regenereren zo snel mogelijk om schade aan de motor te vermijden.

108 106 Rijden en bediening Regeneratieproces Blijf rijden om het regeneratieproces te activeren en houd het motortoerental boven 2000 omw/min. Indien nodig terugschakelen. De regeneratie van het dieselpartikelfilter wordt dan gestart. Voorzichtig Wordt het reinigingsproces onderbroken, dan bestaat het risico dat er zware motorschade ontstaat. De regeneratie verloopt het snelst bij hoge motortoeren en een zware belasting. Controlelampje [ dooft zodra de zelfreiniging is afgerond. Katalysator De katalysator vermindert de hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen. Voorzichtig Het gebruik van andere brandstofkwaliteiten dan die genoemd op pagina 3 117, kan aanleiding geven tot schade aan de katalysator en elektronische onderdelen. Onverbrande benzine kan leiden tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet door duwen of slepen proberen te starten. Bij overslag, een onregelmatige motorloop, beperkingen van het motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing meteen door een werkplaats laten verhelpen. In noodgevallen kan er korte tijd met matige snelheid en laag motortoerental verder worden gereden. Handgeschakelde versnellingsbak Achteruit inschakelen: vanuit stilstand 3 seconden na het intrappen van het koppelingspedaal de ring op de schakelpook omhoogtrekken en de versnelling inschakelen. Kan de versnelling niet worden ingeschakeld, dan koppeling in de neutrale stand laten opkomen, koppeling weer intrappen en nogmaals schakelen. De koppeling niet onnodig laten slippen.

109 Rijden en bediening 107 Bij bediening het koppelingspedaal helemaal intrappen. Uw voet niet op het pedaal laten rusten. Voorzichtig Rijd bij voorkeur niet met de hand voortdurend op de selectorhendel. Wanneer schakelen met het oog op het brandstofverbruik wordt aanbevolen, gaat controlelamp [ of Ò op het Driver Information Center branden Geautomatiseerde versnellingsbak Met de geautomatiseerde versnellingsbak (MTA) is zowel handmatig schakelen (handgeschakelde modus) als automatisch schakelen (automatische modus) mogelijk; beide met automatische bediening van de koppeling. Versnellingsbakdisplay Weergave van modus en actuele versnelling. Motor starten Bij het starten van de motor het rempedaal bedienen. Als het rempedaal niet wordt ingetrapt, verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center in combinatie met een geluidssignaal 3 84 en kan de motor niet worden gestart. Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Bij het intrappen van het rempedaal schakelt de versnellingsbak automatisch naar N (neutrale stand) en de motor kan worden gestart. Dit gebeurt mogelijk met enige vertraging. Autostop Als de schakelhefboom tijdens een Autostop in de stand N staat, selecteer dan een andere versnelling, of laat anders het rempedaal los of zet de hendel in +, of R om de motor automatisch opnieuw te starten. Stop/Start-systeem

110 108 Rijden en bediening Keuzehendel De keuzehendel altijd zover mogelijk in de gewenste richting bewegen. Na het selecteren van A/M, + of - en het loslaten van de keuzehendel gaat de hendel automatisch terug naar de middelste stand. N = Neutrale stand. o A/ M = Rijstand. = Wisselen tussen automatische en handgeschakelde modus. In de automatische modus staat er AUTO op het versnellingsbakdisplay. R = Achteruitversnelling. Uitsluitend inschakelen als de auto stilstaat. Bij inschakeling van de achteruitversnelling staat er "R" op het versnellingsbakdisplay. + = Opschakelen naar een hogere versnelling. = Terugschakelen naar een lagere versnelling. Wegrijden Bij het starten van de motor het rempedaal intrappen en de keuzehendel naar + bewegen om de eerste versnelling in te schakelen. Schakel op of terug door de keuzehendel op + of - te zetten. U kunt versnellingen overslaan door de schakelhendel herhaaldelijk met korte tussenpozen te bewegen. Bij het kiezen van een onjuiste versnelling wordt de bestuurder gewaarschuwd door een akoestisch geluidssignaal in combinatie met een bericht op het Driver Information Center Het systeem schakelt automatisch terug naar de meest geschikte versnelling. Bij het selecteren van R wordt de achteruitversnelling ingeschakeld. Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snel weg te rijden het rempedaal loslaten en meteen na het inschakelen van een versnelling gas geven. Schakel de automatische modus in door de keuzehendel op A/M te zetten. Afhankelijk van de omstandigheden schakelt de transmissie automatisch andere versnellingen in. Schakel de handmatige modus in door de keuzehendel in A/M te zetten. De huidige versnelling verschijnt op het versnellingsbakdisplay. Auto stoppen Wanneer in de automatische of handgeschakelde modus wordt gestopt, wordt de eerste versnelling ingeschakeld, waarna wordt ontkoppeld. In stand R blijft de achteruitversnelling ingeschakeld.

111 Rijden en bediening 109 Bij het stoppen op een helling de handrem aantrekken of het rempedaal bedienen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen klinkt een onderbroken akoestisch geluidssignaal om aan te geven dat u het rempedaal moet bedienen of de handrem moet aantrekken. Motor afzetten tijdens langere perioden van stilstand, zoals bij files. Als de auto wordt geparkeerd en de bestuurdersdeur wordt geopend, klinkt een waarschuwingssignaal als de neutrale stand niet is ingeschakeld of het rempedaal niet is ingetrapt. Afremmen op de motor Automatische modus Bergafwaarts schakelt de geautomatiseerde versnellingsbak pas bij hogere toeren op. Bij het remmen wordt tijdig teruggeschakeld. Handgeschakelde modus Om bij het afdalen van een helling op de motor af te remmen, tijdig een lagere versnelling selecteren. Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto vastzit in zand, modder, sneeuw of een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk tussen R en A/M (of tussen + en -) bewegen terwijl u lichte druk op het gaspedaal uitoefent. Motor niet te hoge toeren laten maken en snel optrekken voorkomen. Parkeren Trek de handrem aan. De laatst geselecteerde versnelling (zie versnellingsbakdisplay) blijft ingeschakeld. In de stand N is geen versnelling ingeschakeld. Na het uitschakelen van het contact reageert de versnellingsbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel. Bij het niet uitschakelen van het contact of het niet aantrekken van de handrem klinkt er bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingssignaal. Handgeschakelde modus Bij een te laag motortoerental schakelt de versnellingsbak automatisch terug. In de handmatige modus wordt er bij hoge toerentallen niet automatisch naar een hogere versnelling opgeschakeld. Bij een te hoog motortoerental schakelt de versnellingsbak alleen tijdens een kickdown automatisch op. Kickdown

112 110 Rijden en bediening Elektronische rijprogramma's Ecomodus E Na het inschakelen van de automatische modus kunt u met de ecomodus het brandstofverbruik terugdringen. In de ecomodus selecteert het systeem de meest geschikte versnelling afhankelijk van de rijsnelheid, het motortoerental en de intensiteit waarmee het gaspedaal wordt ingetrapt. Inschakelen Druk op de knop E op de behuizing van de keuzehendel. Controlelamp E verschijnt op het transmissiedisplay ter aanduiding dat het systeem werkt. Uitschakelen Ecomodus wordt uitgeschakeld door: het opnieuw indrukken van toets E, het overschakelen naar de handgeschakelde modus. Om de versnellingsbak te beschermen bij extreem hoge koppelingstemperaturen klinkt er mogelijk een onderbroken akoestisch geluidssignaal. In dit geval de koppeling laten afkoelen door het rempedaal te bedienen, N te selecteren en de handrem aan te trekken. Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbij het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoerental een lagere versnelling ingeschakeld. Het volledige motorvermogen is beschikbaar voor acceleratie. Als het motortoerental te hoog oploopt, schakelt de versnellingsbak ook in de handgeschakelde modus automatisch naar een hogere versnelling. Zonder kickdown wordt deze automatisch schakeling niet uitgevoerd in de handgeschakelde modus. Storing Bij een storing gaat controlelamp Ñ op het versnellingsbakdisplay branden. Verder rijden is mogelijk, zij het voorzichtig en anticiperend. Wellicht verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center en klinkt er een geluidssignaal Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.

113 Rijden en bediening 111 Remmen Het remsysteem omvat twee onafhankelijke remcircuits. Wanneer een remcircuit uitvalt, kan de auto nog met het andere circuit worden afgeremd. De remvertraging wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen. Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot tweemaal intrappen van het rempedaal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal te bedienen. Vooral bij het slepen hiermee rekening houden. Controlelamp R Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt dat de wielen blokkeren. Zodra een wiel dreigt te blokkeren, regelt het ABS de remdruk af op het desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar. De ABS-regeling is merkbaar door het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden. Voor optimale remwerking het rempedaal tijdens het hele remproces volledig intrappen, ongeacht het tikken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen. Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt horen. Controlelamp u Storing 9 Waarschuwing Bij een defect aan het ABS kunnen de wielen bij krachtig remmen de neiging hebben te blokkeren. De voordelen van het ABS vallen dan weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Handrem Handbediende handrem Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig aantrekken, op op- of aflopende hellingen altijd zo stevig mogelijk.

114 112 Rijden en bediening Om de handrem los te zetten, de handremhendel iets optillen, de ontgrendelingsknop indrukken en de hendel helemaal omlaagzetten. Om minder kracht te hoeven uitoefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempedaal intrappen. Bij aangetrokken handrem klinkt er vanaf een bepaalde snelheid een geluidssignaal. Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Controlelamp R Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop) geremd. De druk op het rempedaal niet verminderen, zolang er maximaal geremd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de remkracht automatisch verminderd. Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld bewegen bij het wegrijden op hellingen. Wanneer u de voetrem loslaat nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden ingeschakeld. Bij het optrekken van de auto worden de remmen automatisch gelost. Als controlelamp Z onderweg oplicht, is er een storing in de hellingrem De hulp van een werkplaats inroepen om de storing te laten verhelpen. De hellingrem werkt niet tijdens een Autostop. Stop/Start-systeem Rijregelsystemen Traction Control De anti-slipregelaar (ASR) is een onderdeel van het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP). ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden, door te voorkomen dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de aangedreven wielen beginnen door te slaan, wordt het motorvermogen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. De ASR is gebruiksklaar zodra de controlelamp x dooft. Wanneer ASR actief is, knippert de controlelamp x.

115 Rijden en bediening Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Uitschakelen U kunt de ASR uitschakelen wanneer de aangedreven wielen moeten kunnen doorslaan: druk even op de knop ASR OFF. De LED in de knop brandt en verschijnt er een bericht op het Driver Information Center. U kunt de ASR weer activeren door nogmaals op de toets ASR OFF te drukken. De ASR wordt ook opnieuw geactiveerd wanneer u de ontsteking de volgende keer weer inschakelt. Storing Bij een storing wordt ASR automatisch uitgeschakeld. Controlelamp x brandt op de instrumentengroep in combinatie met een bericht op het Driver Information Center Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp x Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP) verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht het wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur) wordt het motorvermogen verminderd en worden de wielen afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. Het ESP is gebruiksklaar zodra controlelamp x dooft. Wanneer ESP ingrijpt, gaat controlelampje x knipperen. Het ESP-systeem wordt bij het starten van de auto automatisch geactiveerd en kan niet worden gedeactiveerd 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen.

116 114 Rijden en bediening Storing Bij een storing wordt het ESP automatisch uitgeschakeld en brandt controlelamp x op de instrumentengroep in combinatie met een bericht op het Driver Information Center De LED in de knop ASR OFF brandt ook. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Controlelamp x Cruise control De cruise control kan snelheden van meer dan ongeveer 30 km/u opslaan en handhaven. Bij het op- en afrijden van hellingen zijn afwijkingen van de opgeslagen snelheid mogelijk. De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is. Controlelamp m Inschakelen Draai het uiteinde van hendel in de stand ON, controlelamp m brandt op de instrumentengroep in combinatie met een bericht op het Driver Information Center. Inschakelen Accelereer tot de gewenste snelheid en duw de hendel omhoog (+): de huidige snelheid wordt opgeslagen en vastgehouden. U kunt het gaspedaal loslaten. Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het gaspedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden. De cruise control blijft ingeschakeld tijdens het schakelen. Snelheid verhogen Duw de hendel na het activeren van de cruise control omhoog (+) of duw de hendel meerdere malen kort omhoog (+): de snelheid neemt voortdurend of in kleine stapjes toe.

117 Rijden en bediening 115 U kunt ook tot de gewenste snelheid accelereren en deze opslaan door de hendel omhoog (+) te duwen. Snelheid verlagen Duw de hendel na het activeren van de cruise control omlaag (-) of duw de hendel meerdere malen kort omlaag (-): de snelheid neemt voortdurend of in kleine stapjes af. Uitschakelen Automatisch uitschakelen: de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u, als het rempedaal wordt bediend, als het koppelingspedaal wordt bediend, het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) werkt. Opgeslagen snelheid hervatten Knop = bij een snelheid van meer dan 30 km/u indrukken. De opgeslagen snelheid wordt nu overgenomen. Uitschakelen Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft. De opslagen snelheid wordt gewist. Bij het uitschakelen van het contact wordt ook de opgeslagen snelheid gewist. Obstakeldetectiesystemen Parkeerhulp De parkeerhulp meet de afstand tussen uw auto en eventuele obstakels, wat het parkeren vergemakkelijkt, en geeft geluidssignalen. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren. Het systeem bestaat uit vier ultrasone parkeersensoren in de achterbumper. Controlelamp r 3 74.

118 116 Rijden en bediening Werking van het systeem Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt de parkeerhulp automatisch ingeschakeld. De pieptonen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Bij een afstand van minder dan 30 cm klinkt er een ononderbroken pieptoon die meteen stopt wanneer de afstand groter wordt. Storing In geval van een systeemstoring brandt r en verschijnt er een bericht op het Driver Information Center Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed: De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de bumper vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk. De sensoren zijn bedekt met rijp of ijs. De achterdeuren / achterklep zijn/is open. Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterdeuren / achterklep. Na het wegnemen van het object werkt de parkeerhulp weer normaal. Op de achterkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking. De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren. Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorhamer, doen het systeem minder goed werken. Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt. Bij een storing of het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt er ook kort een geluidssignaal Let op Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center worden aangepast Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen 9 Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken.

119 Rijden en bediening 117 Voorzichtig De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt. De parkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Bij grotere voertuigen (bijv. offroad-voertuigen, minivans, bestelauto's) is er sprake van bijzondere omstandigheden. De objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De parkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren. Let op Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemonteerde trekhaak. Het systeem wordt gedeactiveerd zodra u de stekker erin steekt. De sensor kan een niet-bestaand voorwerp (storingsecho) herkennen als gevolg van akoestische of mechanische invloeden van buitenaf. Brandstof Brandstof voor benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brandstof die voldoet aan de Europese norm EN 228 of E DIN of gelijkwaardig. Uw motor is geschikt voor E10 brandstof die aan deze normen voldoet. E10 brandstof bevat maximaal 10 % bioethanol. Brandstof met het aanbevolen octaangetal gebruiken Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkoppel en kan een lichte stijging van het brandstofverbruik tot gevolg hebben. Voorzichtig Gebruik geen brandstof of brandstofadditieven die metalen bestanddelen bevatten, zoals additieven op mangaanbasis. Dat kan motorschade veroorzaken.

120 118 Rijden en bediening Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 228 of E DIN of soortgelijk, kan leiden tot neerslag of motorschade en kan van invloed zijn op de garantie. Voorzichtig Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecontroleerde verbranding en daarmee motorschade tot gevolg hebben. Brandstof voor dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof gebruiken die voldoet aan EN 590. Landen buiten de Europese Unie gebruiken Euro-Diesel met een zwavelconcentratie onder 50 ppm. Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 590 of soortgelijk, kan leiden tot een verminderd motorvermogen, meer slijtage of motorschade en kan van invloed zijn op de garantie. Gebruik geen scheepsdieseloliën, lichte stookoliën, Aquazole en soortgelijke diesel-water emulsies. Het is niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemotoren. Brandstof voor het rijden op aardgas Aardgas met een methaangehalte van ca % gebruiken. L-gas (Low) bevat ca % en H-gas (High) bevat ca %. Er kan ook biogas met hetzelfde methaangehalte worden gebruikt mits het chemisch geraffineerd en ontzwaveld werd. Alleen aardgas of biogas gebruiken dat voldoet aan DIN Geen vloeibaar gas of LPG-autogas gebruiken. Brandstofkeuzeschakelaar Met de knop Y in de middenconsole schakelt u tussen benzine en aardgas. De LED 1-status toont de huidige werkingsmodus. 1 uit = rijden op aardgas. 1 brandt = rijden op benzine.

121 Rijden en bediening 119 Zodra de aardgastanks leeg zijn, schakelt het systeem over op benzine. Controlelamp Y brandt op het Driver Information Center 3 78 totdat het contact wordt uitgeschakeld. Bij rijden op benzine rekeningen houden met een gering verlies van vermogen en draaimoment. Daarom rijstijl (bijv. bij inhaalmanoeuvres) en belasting van de auto (bijv. door een aanhanger) overeenkomstig aanpassen. De benzinetank om de zes maanden leegrijden totdat controlelamp oplicht en daarna bijtanken. Dit is nodig om de voor het rijden op benzine vereiste systeemfunctie en brandstofkwaliteit te handhaven. De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan. Tanken De tankklep zit achteraan aan de linkerzijde van de auto. 9 Gevaar Zet voor het tanken de motor en alle hulpverwarmingen met verbrandingskamers uit. Zet alle mobiele telefoons uit. Bij het tanken de gebruiks- en veiligheidsvoorschriften van het tankstation in acht nemen. 9 Gevaar Brandstof is brandbaar en explosief. Niet roken. Geen open vuur of vonken. Wanneer u brandstof in de auto kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een werkplaats te laten verhelpen. Voorzichtig Wanneer u foute brandstof hebt getankt, mag u het contact niet aanzetten. Ontgrendel de tankklep met de hand door aan de klep te trekken. Steek de sleutel in de tankdop en ontgrendel deze linksom. Draai de tankdop linksom. Voorzichtig Open de zijschuifdeur niet wanneer de tankklep nog open is. Let op Afhankelijk van het model kan de zijschuifdeur zijn uitgevoerd met een veiligheidssysteem dat voorkomt dat de deur geheel wordt geopend wanneer de tankklep open is. Zijschuifdeur 3 22.

122 120 Rijden en bediening Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen. Om te tanken, het vulpistool volledig in de vulopening brengen en inschakelen. Na het automatisch blokkeren kan de brandstof met maximaal twee doses brandstof worden bijgevuld. Voorzichtig Gemorste brandstof onmiddellijk afwassen. Afsluiten door de tankdop te plaatsen en rechtsom vast te draaien. Steek de sleutel in de tankdop en ontgrendel deze linksom en trek de sleutel eruit. Sluit de tankklep. Aardgas tanken Open de tankklep. 9 Waarschuwing Alleen tanken bij een maximale afleverdruk van 250 bar. Alleen bij tankstations met temperatuurcompensatie tanken. Het tanken van aardgas helemaal voltooien, d.w.z. de vulopening ontluchten. De capaciteit van de aardgastanks is afhankelijk van de buitentemperatuur, de afleverdruk en het type tankinstallatie. Sluit de tankklep na het tanken. Benamingen van "aardgasauto's" in het buitenland: Duits Engels Erdgasfahrzeuge NGVs = Natural Gas Vehicles Frans Véhicules au gaz naturel or Véhicules GNV Italiaans Metano auto Benamingen van "aardgas" in het buitenland:

123 Rijden en bediening 121 Duits Engels Frans Erdgas CNG = Compressed Natural Gas GNV = Gaz Naturel (pour) Véhicules - of - CGN = carburantgaz naturel Italiaans Metano (per auto) Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdoppen. Auto's met een dieselmotor hebben een speciale tankdop. Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige botsing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld. Brandstofblokkeersysteem terugzetten: zie "Berichten brandstofsysteem" Brandstofverbruik - CO 2 - uitstoot Het brandstofverbruik (gecombineerd) van de Opel Combo ligt binnen een bereik van 7,7 tot 4,8 l/100 km. De CO 2 -emissie (gecombineerd) ligt binnen een bereik van 179 tot 126 g/km. Raadpleeg voor de waarden die specifiek voor uw voertuig gelden het 'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de andere nationale autopapieren. Algemene informatie De opgegeven getallen voor het officiële brandstofverbruik en specifieke CO 2 -emissie hebben betrekking op het EU-basismodel met standaard uitrusting. Brandstofverbruikgegevens en CO 2 - emissiegegevens worden bepaald volgens verordening R (EG) nr. 715/2007 (in de respectievelijke, van toepassing zijnde versie), waarbij rekening wordt gehouden met het gewicht van de auto in bedrijfstoestand, zoals voorgeschreven door de verordening. De getallen worden alleen gegeven ter vergelijking tussen verschillende varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het werkelijke brandstofverbruik van een bepaalde auto. Extra uitrusting kan enigszins hogere resultaten tot gevolg hebben dan de vermelde getallen voor brandstofverbruik en CO 2. Het brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden. Aardgas De brandstofverbruikswaarden werden verkregen bij gebruik van de referentiebrandstof G20 (methaangehalte mol%) onder de voorgeschreven rijomstandigheden. Bij het rijden op aardgas met een lager methaangehalte kan het brandstofgebruik van de aangegeven waarden afwijken.

124 122 Rijden en bediening Trekken Algemene informatie Alleen trekhaken gebruiken die voor uw auto zijn goedgekeurd. Voor auto's die op aardgas rijden is er wellicht speciale sleepapparatuur nodig. Het achteraf monteren van een trekhaak door een werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de auto aanbrengen, zoals in het koelsysteem, de hitteschilden of andere uitrusting. Door montage van een trekhaak wordt de opening voor het sleepoog mogelijk afgedekt. Maak in dat geval gebruik van een kogelstang. Houd de kogelstang altijd in de auto. Rijgedrag en aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te koppelen, de kogel van de trekhaak smeren. Bij gebruik van een trillingsdemper die slingerbewegingen dempt en op de koppelingskogel inwerkt, mag de kogel niet worden gesmeerd. Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaatbaar totaalgewicht van meer dan 1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam een stabilisator te gebruiken wanneer u sneller rijdt dan 80 km/u. Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegensturen en zo nodig krachtig remmen. Bergafwaarts dezelfde versnelling inschakelen als bergopwaarts en ongeveer dezelfde snelheid aanhouden. Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading Aanhanger trekken Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekgewicht hangt af van de auto en de motor en mag niet worden overschreden. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaalgewicht van de aanhanger en het werkelijke kogelgewicht in aangekoppelde toestand. Het maximaal toelaatbare trekgewicht staat in de autopapieren vermeld. Dit geldt over het algemeen voor hellingspercentages tot max. 12 %. Het maximaal toelaatbare trekgewicht geldt tot aan het aangegeven hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel. Omdat het motorvermogen bij toenemende hoogte door de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt, moet het maximaal toelaatbare treingewicht voor iedere 1000 meter aan hoogtetoename met 10 % worden verminderd. Bij het rijden op wegen met een gering hellingspercentage (kleiner dan 8 %, bijv. snelwegen) hoeft het maximaal toelaatbare treingewicht niet te worden verminderd.

125 Rijden en bediening 123 Het maximaal toelaatbare treingewicht mag niet worden overschreden. Het maximaal toelaatbare treingewicht staat op het typeplaatje vermeld. Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het laden van de aanhanger is van invloed op de kogeldruk. De maximaal toelaatbare kogeldruk (75 kg) staat op het typeplaatje van de trekhaak en in de autopapieren vermeld. Altijd de maximale kogeldruk nastreven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager dan 25 kg. Achterasbelasting De toegestane asbelastingen (zie identificatieplaatje of voertuigdocumenten) mogen niet overschreden worden.

126 124 Verzorging van de auto Verzorging van de auto Algemene informatie Controle van de auto Gloeilamp vervangen Elektrisch systeem Boordgereedschap Velgen en banden Starthulp gebruiken Trekken Verzorging van uiterlijk Algemene informatie Accessoires en modificaties van auto Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen, accessoires en andere uitdrukkelijk door de fabriek voor uw autotype goedgekeurde onderdelen. Voor andere onderdelen kunnen wij ook als deze door autoriteiten of anderszins zijn goedgekeurd niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan. Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigingen in de elektronische stuurapparaten (chip-tuning). Voorzichtig Wanneer het voertuig getransporteerd wordt op een trein of een takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden. Auto stallen Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maanden moet stallen: Auto wassen en conserveren. Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren. Afdichtrubbers reinigen en conserveren. Brandstoftank helemaal vullen. Motorolie verversen. Sproeiervloeistofreservoir leegmaken. Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren. Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading. Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren. Voorkom dat de auto wegrolt door de eerste of de achteruitversnelling in te schakelen. Handrem niet aantrekken.

127 Verzorging van de auto 125 Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat geen van de systemen werkt, waaronder het vergrendelingssysteem. Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik neemt: Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor de elektrische ruitbediening inschakelen. Bandenspanning controleren. Sproeiervloeistofreservoir vullen. Motoroliepeil controleren. Koelvloeistofpeil controleren. Zo nodig kentekenplaten monteren. Verwerking van sloopauto Informatie over autodemontagebedrijven en de recycling van sloopauto's vindt u op onze website. Laat dit werk uitsluitend over aan een erkend autodemontagebedrijf. Aardgasvoertuigen moeten worden afgevoerd door een speciaal daartoe bevoegd bedrijf. Controle van de auto Werkzaamheden uitvoeren 9 Waarschuwing Controles in de motorruimte alleen met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren. De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde ontsteking gaan draaien.

128 126 Verzorging van de auto 9 Gevaar Het ontstekingssysteem werkt met een zeer hoge spanning. Niet aanraken. Motorkap Openen Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen. Tegen veiligheidspal drukken en de motorkap openen. Als de motorkap wordt geopend tijdens een Autostop, wordt de motor om veiligheidsredenen automatisch herstart. Stop/Start-systeem Sluiten Motorkap laten zakken en in het slot laten vallen. Controleer of de motorkap vergrendeld is. Motorolie Het motoroliepeil op gezette tijden handmatig controleren om schade aan de motor te voorkomen. Vergewis u ervan dat de gebruikte olie de juiste specificatie heeft. Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur zijn en minstens 5 minuten uitgeschakeld zijn geweest. Motorkapsteun vastzetten.

129 Verzorging van de auto 127 Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot aan de aanslag van de handgreep weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen. Peilstok tot aan de aanslag van de handgreep insteken en een halve slag draaien. Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescherming tot ca. -28 C. In noordelijke landen met extreem lage temperaturen biedt de af-fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot ca. -37 C. Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, dan motorolie bijvullen. U wordt geadviseerd motorolie te gebruiken van dezelfde kwaliteit als bij de laatste verversingsbeurt. Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok. Voorzichtig Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen. Inhouden Dop recht terugplaatsen en vastdraaien. Voorzichtig Alleen goedgekeurde antivries gebruiken. Koelvloeistofpeil Voorzichtig Een te laag koelvloeistofpeil kan motorschade veroorzaken.

130 128 Verzorging van de auto Dop goed vastdraaien. Koelvloeistofgehalte door een werkplaats laten controleren en oorzaak van het koelvloeistofverlies laten verhelpen. Sproeiervloeistof Stuurbekrachtigingsvloeistof Bij een koud koelsysteem moet het koelvloeistofpeil tussen MIN en MAX staan. Bijvullen als het peil te laag is. 9 Waarschuwing Vóór het openen van de dop de motor laten afkoelen. Dop voorzichtig openen zodat de druk langzaam kan ontsnappen. Gebruik voor bijvullen een mengsel van een courante geconcentreerde koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1 : 1. Gebruik schoon kraanwater als er geen geconcentreerde koelvloeistof voorhanden is. Neem contact op met een werkplaats, als het vloeistofpeil in het reservoir tot onder het merkteken MIN zakt. Schoon water vermengd met een passende hoeveelheid sproeiervloeistof bijvullen die antivries bevat. Voorzichtig Alleen sproeiervloeistof met voldoende antivries biedt voldoende bescherming bij lage temperaturen of een plotselinge daling van de temperatuur.

131 Verzorging van de auto 129 Remmen Een piepend geluid, of het oplichten van het lampje remblokslijtage F duidt aan dat de dikte van de remvoering minimaal is. Verder rijden is mogelijk maar laat de remvoeringen zo spoedig mogelijk vervangen. Na de montage van nieuwe remblokken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen. Lampje remblokslijtage F Remvloeistof 9 Waarschuwing Remvloeistof is giftig en bijtend. Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. De remvloeistof moet tussen de merktekens MIN en MAX staan. Bij het bijvullen schoon te werk gaan, omdat verontreinigde remvloeistof storingen in het remsysteem tot gevolg kan hebben. Oorzaak van het remvloeistofverlies door een werkplaats laten verhelpen. Gebruik uitsluitend hoogwaardige, voor de auto goedgekeurde remvloeistof. Rem- en koppelingsvloeistof Accu De accu van de auto is onderhoudsvrij als het rijgedrag zodanig is dat deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan de accu ontladen raken. Vermijd het gebruik van onnodige elektrische verbruikers. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Wanneer de auto meer dan 4 weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken. Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Accu van de auto alleen bij uitgeschakelde ontsteking aansluiten en loskoppelen.

132 130 Verzorging van de auto Accu vervangen Let op Elke afwijking van de in deze paragraaf gegeven instructies kan leiden tot een tijdelijke uitschakeling van het stop-startsysteem. Vervang bij auto's met een Stop/ Start-systeem de accu altijd door de juiste accu. Wij raden u aan de accu door een werkplaats te laten vervangen. Stop/Start-systeem Accu opladen 9 Waarschuwing Bij auto's met een stop-startsysteem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt overschrijdt wanneer u een accuoplader gebruikt. Anders kunt u de accu beschadigen. Starthulp gebruiken Wisserblad vervangen Til de ruitenwisserarm op tot hij omhoog blijft staan, druk op de knop om het wisserblad los te maken en verwijder het. Maak het ruitenwisserblad in een lichte hoek vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tot het vastklikt. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag. Ruitenwisserblad op achterdeur Wisserarm optillen, borgclip blijven indrukken en wisserblad losmaken. Maak het ruitenwisserblad in een lichte hoek vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tot het vastklikt. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag.

133 Verzorging van de auto 131 Ruitenwisserblad op achterklep Wisserarm optillen, borgclips indrukken en wisserblad losmaken. Maak het ruitenwisserblad vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tot het vastklikt. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag. Gloeilamp vervangen Contact uitschakelen en desbetreffende schakelaar uitschakelen of portieren sluiten. Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloeilamp niet met blote handen aanraken. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. Vervang de gloeilampen van de koplampen vanuit de motorruimte. Lampcontrole Schakel het contact na het vervangen van een lamp in en bedien en controleer de lichten. Halogeenkoplampen Koplampen hebben gescheiden systemen voor dimlicht/zijmarkeringslichten 1 (buitenste gloeilamp), grootlicht/dagrijlicht 2 (binnenste gloeilamp). Trek de koplampafdekkingen los om bij de gloeilampen te komen. Dimlicht 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Stekker van gloeilamp loskoppelen.

134 132 Verzorging van de auto 3. Klik de draadklem los en haal de gloeilamp uit de reflector. 2. Stekker van gloeilamp loskoppelen. 3. Klik de draadklem los en haal de gloeilamp uit de reflector. Zijmarkeringslichten 1. Koplampafdekking verwijderen. Trek de lamphouder linksom draaiend uit de reflector. 4. Nieuwe gloeilamp zodanig in reflector aanbrengen dat het centreerlipje van de gloeilamp op één lijn ligt met de uitsparing van de reflector. 5. Stekker op gloeilamp aanbrengen. 6. Klik de draadklem vast. 7. Koplampafdekking aanbrengen. Grootlicht 1. Koplampafdekking verwijderen. 4. Nieuwe gloeilamp zodanig in reflector aanbrengen dat de gloeilamp op één lijn ligt met de uitsparing van de reflector. 5. Klik de draadklem vast en sluit de stekker op de gloeilamp aan. 6. Koplampafdekking aanbrengen. 2. Gloeilamp uit lamphouder nemen, nieuwe gloeilamp plaatsen. 3. Lamphouder in reflector aanbrengen. 4. Rechtsom vastdraaien. 5. Koplampafdekking aanbrengen. Dagrijlicht 1. Koplampafdekking verwijderen.

135 Verzorging van de auto 133 Achterlichten 2. Trek de lamphouder linksom draaiend uit de reflector. 3. Gloeilamp uit lamphouder nemen, nieuwe gloeilamp plaatsen. 4. Lamphouder in reflector aanbrengen. 5. Rechtsom vastdraaien. 6. Koplampafdekking aanbrengen. Richtingaanwijzer vooraan 1. Koplampafdekking verwijderen. 2. Trek de lamphouder linksom draaiend uit de reflector. 3. Gloeilamp iets in houder duwen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. 4. Lamphouder in reflector aanbrengen. 5. Rechtsom vastdraaien. 6. Koplampafdekking aanbrengen. 1. Draai de drie borgschroeven los. 2. Demonteer de lichtbehuizing van de auto. 3. Ontkoppel de stekker van de lamphouder.

136 134 Verzorging van de auto 4. De vier borgschroeven met een schroevendraaier losdraaien. Draai de lamphouder voor het achteruitrijlicht linksom eruit en vervang de gloeilamp. 5. Demonteer de lamphouder en de afdichting van de lichtbehuizing. 6. Gloeilamp iets in lamphouder duwen, linksom draaien, verwijderen en nieuwe gloeilamp plaatsen. Remlicht (1). Richtingaanwijzer (2). Achterlicht (3). Achterlicht/mistlamp (4). 7. Breng de afdichting goed op de lamphouder aan. Breng de lamphouder goed in de lichtbehuizing aan. De vier borgschroeven met een schroevendraaier vastdraaien. 8. Breng de lamphouder voor het achteruitrijlicht aan en draai deze rechtsom vast. 9. Sluit de stekker aan. 10. Steek de lichtbehuizing goed in de carrosserie. Draai de drie borgschroeven vast. Zijrichtingaanwijzers Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Derde remlicht Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen.

137 Verzorging van de auto 135 Kentekenverlichting Achterklep Achterdeuren 1. Steek de schroevendraaier zoals aangegeven door de pijlen erin, druk deze opzij en maak het lamphuis los. 2. Draai de lamphouder linksom uit het lamphuis. Trek de gloeilamp eruit. 3. Vervang de gloeilamp. 4. Lamphouder in lamphuis plaatsen en rechtsom draaien. 5. Breng het lamphuis aan en laat het goed vastklikken. 1. Steek de schroevendraaier zoals aangegeven door de pijlen erin, druk deze naar links en maak het lamphuis los. 2. Gloeilamp voorzichtig in de richting van de veerklem drukken en verwijderen. 3. Vervang de gloeilamp. 4. Breng het lamphuis aan en laat het goed vastklikken.

138 136 Verzorging van de auto Binnenverlichting Voorste en achterste interieurverlichting Interieurverlichting voorin, leeslampjes Demonteerbare interieurverlichting achter 1. Lens verwijderen met een platte schroevendraaier. 2. Open de afdekking achter. 3. Lamp vervangen. 4. Sluit de afdekking achter. 5. Lampglas weer aanbrengen. 1. Lens verwijderen met een platte schroevendraaier. 2. Open de afdekking achter. 3. Lampen vervangen. 4. Sluit de afdekking achter. 5. Lampglas weer aanbrengen. 1. Druk op de knop bovenaan het lamphuis compleet om het los te maken.

139 Verzorging van de auto Wrik het lamphuis bij de aangegeven punten los. 3. Vervang de gloeilamp en laat deze goed vastklikken. 4. Lamphuis terugplaatsen. Instrumentenverlichting Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Elektrisch systeem Zekeringen Controleren of het opschrift op de vervangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. Er zitten twee zekeringendozen in de auto: rechts in de motorruimte, naast de accu achter een kap onder op het instrumentenbord, aan bestuurderszijde Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en de ontsteking uitschakelen. Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad. Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is. Sommige functies worden door meerdere zekeringen beveiligd. Er kunnen zekeringen aanwezig zijn die geen functie hebben. Zekeringtrekker Trek zekeringen met een zekeringtrekker los.

140 138 Verzorging van de auto Zekeringenkast in motorruimte Zekeringtrekker van bovenaf of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken. De zekeringhouder bevindt zich rechts in de motorruimte, naast de accu. Draai de twee schroeven (zie illustratie) los om de beschermkap te verwijderen en voor toegang tot de zekeringen

141 Verzorging van de auto 139 Nr. Stroomkring F09 Achterdeurschakelaar F10 Claxon F14 Grootlicht F15 PTCI-verwarming F19 Airconditioning F20 Verwarmbare achterruit F21 Brandstofpomp F30 Mistlampen F84 CNG-systeem F85 Stekkerdozen F86 Aansteker, verwarmde stoelen F87 Stop/Start-systeem F88 Spiegelverwarming Zekeringenkast instrumentenpaneel De zekeringhouder bevindt zich achter een kap onder op het instrumentenbord, aan bestuurderszijde. Breng het deksel van de zekeringenkast na het vervangen van doorgebrande zekeringen weer aan. Wanneer u het deksel van het zekeringenkastje niet goed sluit, kan een storing optreden.

142 140 Verzorging van de auto Nr. Stroomkring F12 Dimlicht rechts F13 Koplampverstelling, dimlicht links F31 Relais in zekeringenkast, relais carrosserieregelmodule F32 Instapverlichting F36 Diagnosestekker, klimaatregeling, Infotainmentsysteem F37 Instrumentenbord, remsysteem F38 Centrale vergrendeling F43 Wis-/wasinstallatie voor F47 Elektrische ruitbediening F48 Elektrische ruitbediening F49 Buitenspiegels, Infotainmentsysteem, parkeerhulp F51 Infotainmentsysteem, remsysteem, koppeling F53 Instrumentenpaneel F94 Stekkerdoos bagageruimte F95 Aansteker, 12 V-aansluiting F96 Aansteker, 12 V-aansluiting Nr. Stroomkring F97 Verwarmde voorstoel F98 Verwarmde voorstoel

143 Verzorging van de auto 141 Boordgereedschap Gereedschap Bestelwagen Het gereedschap en de boordkrik liggen in het opbergvak achter de voorstoel. Trek aan de hendel voor en schuif de stoel naar voren voor toegang tot Combi, Combo Tour Het gereedschap en de krik liggen in de bagageruimte achter een paneel rechts. Wiel verwisselen 3 146, Reservewiel Velgen en banden Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen. De wielen regelmatig op beschadiging controleren. Bij beschadigingen of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen. Winterbanden Winterbanden verhogen bij temperaturen onder 7 C de rijveiligheid en dienen daarom om alle wielen gelegd te worden. Bandenmaten 185/65 R15, 195/65 R15 en 195/60 R16 C zijn toegestaan als winterbanden. De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen.

144 142 Verzorging van de auto Aanduidingen op banden Bijv. 215/60 R H 215 = Bandbreedte in mm 60 = Hoogte-breedteverhouding (bandhoogte t.o.v. bandbreedte) in % R = Type koordlagen: Radiaal RF = Type: RunFlat C = Cargo (bedrijfswagen) 16 = Velgdiameter in inches 95 = Kengetal voor draagvermogen, 95 komt bijv. overeen met 690 kg H = Kenletter voor snelheid Kenletter voor snelheid: Q = Maximaal 160 km/u S = Maximaal 180 km/u T = Maximaal 190 km/u H = Maximaal 210 km/u V = Maximaal 240 km/u W = Maximaal 270 km/u Bandenspanning De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij koude banden controleren. Het reservewiel niet vergeten. Draai het ventieldopje los. Bandenspanning De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winterbanden. Reservewiel altijd oppompen tot de bandenspanning bij maximale belading. Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt de veiligheid, het weggedrag, het rijcomfort en het brandstofverbruik negatief en verhoogt de bandenslijtage. De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de bandenspanningswaarden. 9 Waarschuwing Een te lage bandenspanning kan aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne beschadigingen, wat bij hoge snelheden loslatende loopvlakken en zelfs klapbanden kan veroorzaken. Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controleren. Om veiligheidsredenen de banden te vervangen wanneer een profieldiepte van 2 3 mm (4 mm voor winterbanden) is bereikt. Om veiligheidsredenen is het aan te bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan 2 mm verschilt.

145 Verzorging van de auto 143 De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtageindicatoren (TWI = Tread Wear Indicator) is afgesleten. De locatie hiervan is met markeringen op de zijkant van de band weergegeven. Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden regelmatig omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet dezelfde als voorheen zijn. Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de 6 jaar te vervangen. Van banden- en velgmaat veranderen Bij het gebruik van banden met een andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de snelheidsmeter en de voorgeschreven bandenspanning geherprogrammeerd worden en moeten er eventueel andere aanpassingen aan de auto worden verricht. Na montage van banden met een andere bandenmaat de sticker met de bandenspanning laten vervangen. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of velgen kan tot ongelukken leiden en maakt de typegoedkeuring van het voertuig ongeldig. Wieldoppen Gebruik wieldoppen en banden die door de fabriek voor de desbetreffende auto zijn goedgekeurd en daarmee aan alle eisen voor de desbetreffende combinatie van wielen en banden voldoen. Indien geen wieldoppen en banden worden gebruikt die door de fabriek zijn goedgekeurd, mogen de banden niet voorzien zijn van een velgbeschermingsrand. Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of wieldoppen kan tot plotseling drukverlies leiden met ongelukken als mogelijk gevolg.

146 144 Verzorging van de auto Sneeuwkettingen Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de vooras. Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal 10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant van de band uitsteken. Rijd met sneeuwkettingen maximaal 50 km/u. 9 Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klapband veroorzaken. Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van het loopvlak van de banden kan met de bandenreparatieset worden verholpen. Vreemde voorwerpen niet uit de banden verwijderen. Beschadigingen die groter zijn dan 4 mm of die in de bandwang zitten, kunnen niet met de bandenreparatieset worden verholpen. 9 Waarschuwing Niet sneller rijden dan 80 km/u. Niet langdurig gebruiken. Bestuurbaarheid en rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Bij bandenpech: Handrem aantrekken en eerste of achteruitversnelling inschakelen. De bandenreparatieset kan onder de voorstoel, in het handschoenenkastje of rechts in de bagageruimte achter een klep liggen. 1. Haal de bandenreparatieset uit de auto. 2. Verwijder de compressor. 3. Zet de compressor rechtop bij de band. 4. Ventieldop van defecte band losschroeven.

147 Verzorging van de auto Schroef de flexibele vulslang op het ventiel. 6. De schakelaar van de compressor moet op J staan. 7. Steek de compressorstekker in de 12V-aansluiting of de aanstekeraansluiting. Om te voorkomen dat de accu leegraakt, is het raadzaam de motor te laten draaien. 8. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt nu met afdichtmiddel gevuld. 9. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de band opgepompt. Bandenspanning Schakel de compressor uit wanneer de juiste bandenspanning is bereikt. 10. Demonteer de bandenreparatieset als de druk niet binnen 5 minuten tot 1,5 bar opgelopen is. De auto één wielomwenteling verplaatsen. De bandenreparatieset weer aansluiten en het vulproces 5 minuten lang voortzetten. De band is te zeer beschadigd als de druk niet binnen nog eens 5 minuten tot 1,8 bar opgelopen is. De hulp van een werkplaats inroepen. De compressor niet langer dan 20 minuten laten werken. 11. Maak de bandenreparatieset los. 12. Eventueel vrijgekomen afdichtmiddel met een doek verwijderen. 13. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maximaal toelaatbare snelheid in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen. 14. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na 10 minuten) stoppen en de bandenspanning controleren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor schroeven.

148 146 Verzorging van de auto Bij een bandenspanning hoger dan 1,8 bar, de bandenspanning op de voorgeschreven waarde brengen. Procedure herhalen totdat de bandenspanning niet meer afneemt. Bij een bandenspanning lager dan 1,8 bar, de auto niet meer gebruiken. De hulp van een werkplaats inroepen. 15. Bandenreparatieset in de bagageruimte opbergen. Let op De rijeigenschappen van de herstelde band zijn veel minder goed, laat deze band daarom vervangen. Bij abnormale geluiden of sterke verhitting van de compressor, deze uitschakelen en laten afkoelen. Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gegarandeerd dat het middel nog goed afdicht. Op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel letten. Gebruikte fles met afdichtmiddel vervangen. Afvoeren volgens de desbetreffende wettelijke voorschriften. De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -20 C te gebruiken. Blik afdichtmiddel vervangen Vervang het blik afdichtmiddel als volgt: 1. Ontkoppel de luchtslang van de compressor. 2. Til het blik linksom draaiend eruit. 3. Plaats het nieuwe blik rechtsom draaiend. 4. Sluit de luchtslang van de compressor aan op het blik en breng de flexibele vulslang op zijn plaats aan. Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset

149 Verzorging van de auto 147 De onderstaande voorbereidingen treffen en de instructies opvolgen: Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren. Voorwielen in de rechtuitstand draaien. Handrem aantrekken en eerste of achteruitversnelling inschakelen. Reservewiel verwijderen Nooit meerdere wielen tegelijkertijd vervangen. Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van bandenpech en niet voor de jaarlijkse montage van winter- of zomerbanden. Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen. In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren bevinden. Nooit onder een opgekrikte auto kruipen. Opgekrikte auto niet starten. Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek voordat u het wiel plaatst. 9 Waarschuwing Vet de wielbout, de wielmoer en de conus van de wielmoer niet in. 1. Wielmoerdoppen met een schroevendraaier loswippen en verwijderen. Trek de wieldop met geschikt gereedschap eraf. 2. Plaats de wielsleutel goed en draai elke wielmoer met een halve slag los. 3. Er zijn hefpunten voor en achter op de auto.

150 148 Verzorging van de auto 4. Zet de krik op de vereiste hoogte. Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is. Plaats de krik goed en draai eraan totdat het wiel van de ondergrond loskomt. 5. Draai de wielmoeren los. 6. Wiel verwisselen. Reservewiel Draai de wielmoeren erop. 8. Auto laten zakken. 9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en de wielmoeren kruiselings aanhalen. Het aanhaalkoppel is 85 Nm (stalen velg) of 120 Nm (lichtmetalen velg). 10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening over het bandventiel valt. Wielmoerdoppen aanbrengen. 11. Het vervangen wiel en het boordgereedschap opbergen. 12. Bandenspanning en het aanhaalkoppel van de wielmoeren van het gemonteerde wiel zo spoedig mogelijk controleren. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Reservewiel Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepalingen ook als compact reservewiel (thuiskomer) worden aangemerkt. Voorzichtig Is het gemonteerde reservewiel kleiner dan de andere wielen of wordt het gebruikt in combinatie met winterbanden, dan kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen. Afhankelijk van de modelvariant zit het reservewiel onder de vloer of in de bagageruimte. 1. Bevestig het verlengstuk 2 aan de wielsleutel 1. Boordgereedschap

151 Verzorging van de auto Wiel verwisselen. 7. Plaats het vervangen wiel aan de achterkant van de auto met de buitenkant van het wiel omlaag. 2. Zet de wielsleutel in de opening in de vloer van de bagageruimte. 3. Laat het reservewiel in de vloer zakken door aan de wielsleutel te draaien. 4. Haal het reservewiel onder de auto uit. 5. Schroef knop 2 los en haal kabelbevestiging 1 van het reservewiel. 8. Steek de houder 1 door het gat in de rand en de paspen in een van de boutgaten en zet deze vast met knop Zet de wielsleutel in de opening in de vloer van de bagageruimte en zet het reservewiel geheel omhoog door aan de sleutel te draaien. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren.

152 150 Verzorging van de auto Auto's op CNG Bij auto's op CNG zit het reservewiel in de bagageruimte. 1. Schroef twee bouten met de wielsleutel los en haal het reservewiel van de steun. Boordgereedschap Wiel verwisselen. 3. Plaats het vervangen reservewiel op de steun en ga hierbij na of de paspen goed uitgelijnd is. 4. Zet het reservewiel vast door de twee bouten met de wielsleutel vast te draaien. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band. Voor banden die tegen de draairichting in gemonteerd zijn geldt: Rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.

153 Verzorging van de auto 151 Starthulp gebruiken Niet starten met behulp van een snellader. Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met hulpstartkabels en de accu van een andere auto. 9 Waarschuwing Hulpstartkabels alleen met de uiterste voorzichtigheid gebruiken. Elke afwijking van de onderstaande instructies kan letsel of schade als gevolg van het exploderen van de accu's en schade aan de elektrische systemen van beide auto's tot gevolg hebben. 9 Waarschuwing Laat de accu niet in contact komen met de ogen, huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat zwavelzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken. De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen. Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 C bevriezen. Bevroren accu ontdooien alvorens hulpstartkabels aan te sluiten. Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en beschermende kleding dragen. Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. De capaciteit van de hulpaccu (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu. Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter van minstens 16 mm 2 (bij dieselmotoren 25 mm 2 ) gebruiken. De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen. Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen. Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen. De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet raken. Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken. Handrem aantrekken, versnellingsbak in neutrale stand. Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4. Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de massa van de auto aansluiten, bijv. op het motorblok

154 152 Verzorging van de auto of op een bout van de motorophanging. Zo ver mogelijk van de ontladen accu aansluiten, op minstens 60 cm afstand. De kabels zo leggen dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden. Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leverende voertuig starten. 2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer dan 15 seconden laten duren met tussenpozen van 1 minuut. 3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair laten draaien. 4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwarming) van de stroom ontvangende auto inschakelen. 5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de omgekeerde volgorde volgen. Trekken Auto slepen Til de kap voorzichtig met een schroevendraaier eraf. Plaats ter voorkoming van schade een doek tussen de schroevendraaier en het frame. Het sleepoog is opgeborgen bij het boordgereedschap Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vastdraaien. Sleepkabel beter is een sleepstang aan sleepoog bevestigen. Voorzichtig Het sleepoog mag alleen worden gebruikt om te slepen en niet om de auto te bergen. Ontsteking inschakelen om het stuurslot te ontgrendelen en remlichten, claxon en voorruitwisser te kunnen bedienen. Versnellingsbak in neutrale stand. Let op Als bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak (MTA) de Neutralstand niet kan worden geselecteerd, mag de auto alleen met de aandrijfwielen van de grond af worden gesleept. Voorzichtig Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen.

155 Verzorging van de auto 153 Bij uitgeschakelde motor gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgassen van de slepende auto kunnen binnendringen. De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog losdraaien en afdekkapje terugplaatsen. Andere auto slepen Steek een schroevendraaier in de gleuf bij de zijkant van de afdekking. Maak de afdekking los door de schroevendraaier voorzichtig omhoog te bewegen. Plaats ter voorkoming van schade een doek tussen de schroevendraaier en het frame. Het sleepoog is opgeborgen bij het boordgereedschap Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vastdraaien. Sleepkabel of nog beter, een sleepstang aan sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen. Voorzichtig Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen. Na het slepen verwijdert u het sleepoog. Breng de kap aan. Verzorging van uiterlijk Verzorging exterieur Sloten De sloten zijn af fabriek gesmeerd met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvettend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van ontdooimiddelen, de sloten door een werkplaats opnieuw laten smeren. Wassen Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf. De auto daarom regelmatig wassen en met was conserveren. Bij het bezoek aan wasstraten, een programma met een wasbehandeling selecteren. Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk verwijderen. Hierin zitten agressieve bestanddelen bevatten die lakschade kunnen veroorzaken.

156 154 Verzorging van de auto Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvolgen. De voorruitwisser en achterruitwisser moeten worden uitgeschakeld. Antenne en accessoires op de buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem verwijderen. Bij handmatig wassen erop letten dat ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt. Randen en naden van geopende portieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden reinigen. Voorzichtig Gebruik altijd een reinigingsmiddel met een ph-waarde van 4 tot 9. Gebruik reinigingsmiddelen niet op warme oppervlakken. Laat alle portierscharnieren door een werkplaats smeren. Reinig de motorruimte niet met een stoomcleaner of hogedrukreiniger. Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen. Voor de carrosserie en de ruiten verschillende zeemlappen gebruiken: wasresten op de ruiten belemmeren het zicht. Teervlekken niet met harde voorwerpen verwijderen. Op gelakte oppervlakken een spray voor het verwijderen van teervlekken gebruiken. Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en de overige verlichting zijn gemaakt van kunststof. Geen schurende, bijtende of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen. Polijsten en in de was zetten De auto regelmatig met was conserveren (uiterlijk wanneer het water geen parels meer vormt). Zo niet, droogt de lak uit. Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont. Autopolish met siliconen vormt een vuilwerende laag, waardoor in de was zetten overbodig is. Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen worden behandeld. Ruiten en ruitenwisserbladen Een zachte, pluisvrije doek of een zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar gebruiken. Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan het verwarmingselement om schade te voorkomen. Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen krassen op de ruit worden gemaakt. Wisserbladen die strepen trekken, met een zachte doek en een ruitenreiniger reinigen.

157 Verzorging van de auto 155 Panoramadak Voor het reinigen nooit oplos- of schuurmiddelen, brandstoffen, agressieve middelen (bijv. lakreinigers, acetonhoudende oplossingen etc.), zuurhoudende of sterk alkalische middelen dan wel schuursponzen gebruiken. Geen was of poetsmiddelen op het panoramadak aanbrengen. Velgen en banden Niet schoonmaken met hogedrukreinigers. Velgen met een ph-neutrale velgenreiniger reinigen. Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde middelen worden behandeld als de carrosserie. Lakschade Geringe lakschade voordat er roestvorming optreedt met een lakstift herstellen. Grotere lakschade of roestvorming door een werkplaats laten herstellen. Onderstel Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende pvc-laag, terwijl er op andere delen een duurzame beschermende waslaag is aangebracht. De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwe waslaag laten aanbrengen. Bitumineuze/rubber materialen kunnen de pvc-laag aantasten. Werkzaamheden aan de bodemplaat door een werkplaats laten uitvoeren. De bodemplaat vóór en ná de winter schoonspuiten en daarna de beschermende waslaag laten controleren. Aardgasinstallatie Stoom- of hogedrukstraal niet op de onderdelen van de aardgasinstallatie richten. In het bijzonder de aardgastanks en de drukkleppen op de bodemplaat en het schutbord in de motorruimte beschermen. Deze onderdelen niet behandelen met chemische reinigers of conserveringsmiddelen. Reiniging van de onderdelen van de aardgasinstallatie door een voor onderhoud van aardgasauto's bevoegde werkplaats laten uitvoeren. Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- of hogedrukreiniger reinigen. Verzorging interieur Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instrumentenpaneel en bekleding alleen met een droge doek of interieurreiniger schoonmaken. Reinig de lederen bekleding met zuiver water en een zachte doek. Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als de bekleding erg vuil is. Instrumentengroep en de displays alleen met een zachte, vochtige doek reinigen. Gebruik zo nodig water en milde zeep. Stoffen bekleding met een stofzuiger en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.

158 156 Verzorging van de auto Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleuringen veroorzaken, met name op lichtgekleurde bekleding. Reinig verwijderbare vlekken en verkleuringen zo spoedig mogelijk. Veiligheidsgordels met lauw water of een interieurreiniger schoonmaken. Voorzichtig Kunststof en rubber onderdelen Kunststof en rubberen onderdelen mogen met dezelfde middelen worden gereinigd als de carrosserie. Zo nodig een interieurreiniger gebruiken. Geen andere middelen gebruiken. Vooral geen oplosmiddelen of brandstof. Niet schoonmaken met hogedrukreinigers. Klittenbandsluitingen sluiten omdat geopende klittenbandsluitingen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen. Hetzelfde geldt voor kledingstukken met scherpe voorwerpen zoals ritssluitingen, riemen of spijkerbroeken met metalen accenten.

159 Service en onderhoud 157 Service en onderhoud Algemene informatie Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen Algemene informatie Service-informatie Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat alle servicewerkzaamheden met de voorgeschreven intervallen worden uitgevoerd. Het uitgebreide en actuele serviceschema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats. Service-display Onderhoudsintervallen - benzine- en CNG-motoren Laat uw auto onderhouden om de km of na 1 jaar, wat het eerst van toepassing is. Onderhoudsintervallen - dieselmotoren Tenzij anders vermeld op het Driver Information Center moet aan de auto om de km, of na 1 jaar, wat het eerst voorkomt, onderhoud worden gepleegd. Registraties Uitgevoerde service wordt geregistreerd op de daarvoor bestemde plaatsen in het Serviceboekje. De datum en afgelezen kilometerstand worden bevestigd met stempel en handtekening van de uitvoerende werkplaats. Zorg ervoor dat het Serviceboekje correct wordt ingevuld, omdat een sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto. Service-interval met resterende levensduur van motorolie Het onderhoudsinterval is gebaseerd op diverse parameters afhankelijk van het gebruik. Als de motorolie moet worden vervangen, knippert controlelamp I in combinatie met een bericht op het Driver Information Center Service-display 3 70.

160 158 Service en onderhoud Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Gebruik alleen producten die voldoen aan de aanbevolen specificaties. Schade als gevolg van het gebruik van producten die niet voldoen aan deze specificaties, wordt niet gedekt door de garantie. 9 Waarschuwing Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk en mogelijk giftig. Voorzichtig hanteren. Informatie op de verpakking in acht nemen. Motorolie Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de keuze van motorolie is kwaliteit belangrijker dan viscositeit. Door de oliekwaliteit blijft o.a. de motor schoon, is de slijtage minimaal en veroudert de olie minder snel. De viscositeit geeft informatie over de dikte van de olie bij diverse temperaturen. Dexos is de nieuwste kwaliteit motorolie, en biedt optimale bescherming voor benzine- en dieselmotoren. Indien deze niet voorhanden i,s moet motorolie van een andere gerenommeerde kwaliteit worden gebruikt. Aanbevelingen voor benzinemotoren gelden ook voor CNG-motoren. Selecteer de juiste motorolie op basis van de kwaliteit en de viscositeit Motorolie bijvullen Motoroliesoorten van verschillende fabrikanten en merken kunnen worden gemengd zolang ze voldoen aan de vereiste motoroliecriteria kwaliteit en viscositeit. Het gebruik van motorolie met alleen ACEA A1/B1 of alleen A5/B5-kwaliteit is verboden, omdat deze in bepaalde omstandigheden langdurige motorschade kan veroorzaken. Selecteer de juiste motorolie op basis van de kwaliteit en de viscositeit Extra motorolieadditieven Het gebruik van extra motorolieadditieven kan schade tot gevolg hebben en de garantie ongeldig maken. Motorolieviscositeit De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie over de dikte van de olie. Multigrade-olie wordt geklasseerd door twee cijfers, bijv. SAE 5W-30. Het eerste cijfer, gevolgd door een W, geeft de viscositeit bij lage temperaturen, het tweede cijfer de viscositeit bij hoge temperaturen aan. Selecteer de juiste viscositeitswaarde Alle aanbevolen viscositeitswaarden zijn geschikt voor hoge omgevingstemperaturen. Koelvloeistof en antivries Gebruik alleen voor de auto goedgekeurde anti-vries. De hulp van een werkplaats inroepen.

161 Service en onderhoud 159 Het systeem is af-fabriek afgevuld met koelvloeistof voor optimale corrosiebescherming en vorstbescherming tot een temperatuur van ca. -28 C. In noordelijke landen met extreem lage temperaturen biedt de affabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot ca. -37 C. Deze concentratie dient het gehele jaar in stand te worden gehouden. Extra koelvloeistofadditieven die bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid te bieden of om kleine lekken te dichten kunnen functiestoringen veroorzaken. Aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen van het gebruik van extra koelvloeistofadditieven wordt niet aanvaard. Remvloeistof moet worden opgeslagen in een afgesloten verpakking om absorptie van vocht tegen te gaan. Verontreiniging van de remvloeistof voorkomen. Rem- en koppelingsvloeistof Alleen goedgekeurde heavy dutyremvloeistof DOT 4+ voor de auto gebruiken. De hulp van een werkplaats inroepen. Remvloeistof absorbeert na verloop van tijd vocht waardoor de remmen minder efficiënt werken. De remvloeistof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst.

162 160 Technische gegevens Technische gegevens Voertuigidentificatie Autogegevens Voertuigidentificatie Voertuigidentificatienummer en op de bodem aan de voorpassagierszijde achter een afdekking. Het voertuigidentificatienummer is zichtbaar door de voorruit Typeplaatje Het typeplaatje zit in de motorruimte.

163 Technische gegevens 161 Gegevens op het typeplaatje: 1 = Typegoedkeuringsnummer 2 = Voertuigidentificatienummer 3 = Identificatiecode voertuigtype 4 = Toegelaten totaal voertuiggewicht in kg 5 = Toegelaten totaal treingewicht in kg 6 = Maximale toegelaten belading van de vooras in kg 7 = Maximale toegelaten belading van de achteras in kg 8 = Motortype 9-11 = Gegevens die specifiek zijn voor de auto of voor het land waarin de auto wordt gebruikt Autogegevens Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Vereiste motoroliekwaliteit De som van de voor- en achterasbelasting mag niet groter zijn dan het maximale totaalgewicht van de auto. Indien bijv. de vooras maximaal wordt belast, mag de achteras slechts met een gewicht worden belast dat gelijk is aan het maximaal toelaatbare totaalgewicht verminderd met de voorasbelasting. Deze technische gegevens zijn samengesteld volgens EU-normen. Wijzigingen voorbehouden. Specificaties in de voertuigdocumenten prevaleren altijd boven die in deze handleiding. Motoroliekwaliteit dexos 2 Benzine - / CNGmotoren Dieselmotoren Indien dexos-kwaliteit op overzeese markten niet voorhanden is, mag u olie van de onderstaande types gebruiken: Motoroliekwaliteit Dieselmotoren GM-LL- A-025 GM-LL- B-025 Benzine - / CNGmotoren

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 60 Instrumenten en bedieningsorganen... 69 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 59

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting... 77 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 56 Verlichting... 93 Klimaatregeling...

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting... 98 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 23 Stoelen, veiligheidssystemen... 41 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

OPEL COMBO Gebruikershandleiding

OPEL COMBO Gebruikershandleiding OPEL COMBO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 60 Instrumenten en bedieningsorganen... 69

Nadere informatie

OPEL COMBO Gebruikershandleiding

OPEL COMBO Gebruikershandleiding OPEL COMBO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 66

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Orlando. Instructieboekje

Orlando. Instructieboekje Orlando Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 61 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Cruze. Instructieboekje

Cruze. Instructieboekje Cruze Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 70 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding OPEL ADAM Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

OPEL Astra Gebruikershandleiding

OPEL Astra Gebruikershandleiding OPEL Astra Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 65

Nadere informatie

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 101

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 75 Instrumenten en bedieningsorganen... 86 Verlichting...

Nadere informatie

MOKKA X Gebruikershandleiding

MOKKA X Gebruikershandleiding MOKKA X Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 61 Instrumenten en bedieningsorganen... 79 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL Insignia Gebruikershandleiding

OPEL Insignia Gebruikershandleiding OPEL Insignia Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 77 Verlichting...

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

CROSSLAND X Gebruikershandleiding

CROSSLAND X Gebruikershandleiding CROSSLAND X Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen... 74

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding

OPEL ADAM. Gebruikershandleiding OPEL ADAM Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

OPEL Adam Gebruikershandleiding

OPEL Adam Gebruikershandleiding OPEL Adam Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 72

Nadere informatie

Spark. Instructieboekje

Spark. Instructieboekje Spark Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 63 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL MOVANO Gebruikershandleiding

OPEL MOVANO Gebruikershandleiding OPEL MOVANO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

OPEL MERIVA Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 82

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding

OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding OPEL Zafira Tourer Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 66 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL Ampera Gebruikershandleiding

OPEL Ampera Gebruikershandleiding OPEL Ampera Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 66

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL ADAM Gebruikershandleiding

OPEL ADAM Gebruikershandleiding OPEL ADAM Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

ZAFIRA Gebruikershandleiding

ZAFIRA Gebruikershandleiding ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 99 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL CORSA Gebruikershandleiding

OPEL CORSA Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

OPEL MOKKA Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 54 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 44 Opbergen... 73 Instrumenten en bedieningsorganen... 88 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen... 81 Verlichting...

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Aveo. Instructieboekje

Aveo. Instructieboekje Aveo Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL CORSA Gebruikershandleiding

OPEL CORSA Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

OPEL Mokka Gebruikershandleiding

OPEL Mokka Gebruikershandleiding OPEL Mokka Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 94 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 55 Instrumenten en bedieningsorganen... 60

Nadere informatie

CORSA Gebruikershandleiding

CORSA Gebruikershandleiding CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 76 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL CORSA. Gebruikershandleiding

OPEL CORSA. Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 73

Nadere informatie

Opel Agila Gebruikershandleiding

Opel Agila Gebruikershandleiding Opel Agila Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 18 Stoelen, veiligheidssystemen... 28 Opbergen... 44 Instrumenten en bedieningsorganen... 51

Nadere informatie

KARL Gebruikershandleiding

KARL Gebruikershandleiding KARL Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 58 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO. Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 63

Nadere informatie

OPEL CORSA Gebruikershandleiding

OPEL CORSA Gebruikershandleiding OPEL CORSA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 60 Instrumenten en bedieningsorganen... 79

Nadere informatie

OPEL Antara Gebruikershandleiding

OPEL Antara Gebruikershandleiding OPEL Antara Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 77

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 26 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 4 Sleutels, portieren en ruiten... 16 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 74 Instrumenten en bedieningsorganen... 85 Verlichting...

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting...

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

OPEL Movano Gebruikershandleiding

OPEL Movano Gebruikershandleiding OPEL Movano Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 18 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 61 Instrumenten en bedieningsorganen... 70

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL Meriva Gebruikershandleiding

OPEL Meriva Gebruikershandleiding OPEL Meriva Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 84

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

OPEL Cascada Gebruikershandleiding

OPEL Cascada Gebruikershandleiding OPEL Cascada Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr Voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 Groep Gewicht Leeftijd 2-3 15-36 kg 4-12 jr 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up FIX hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MamaLoes Ding Twist 360 0-36kg Autostoel YB104A 1 Hoofdsteun Rugsteun Kussen Bovenstel Schouderkussen Gesp Onderstel Gordelhouder 0+) FIX-connector (voor Handgreep voor rotatie FIX-ontgrendelingsknop

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

OPEL KARL Gebruikershandleiding

OPEL KARL Gebruikershandleiding OPEL KARL Gebruikershandleiding Inleiding.......................... 2 Inhoud Kort en bondig................... 5 Sleutels, portieren en ruiten.... 18 Stoelen en veiligheidssystemen.........................

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Antenneversterker, meerweg "Diversity" Antenneversterker, meerweg "Diversity" V1.0

Antenneversterker, meerweg Diversity Antenneversterker, meerweg Diversity V1.0 Installation instructions, accessories Instructienr. 9172665 Versie 1.0 Ond. nr. Antenneversterker, meerweg "Diversity" M3903263 Volvo Car Corporation Antenneversterker, meerweg "Diversity"- 9172665 -

Nadere informatie